Het meten van persoonlijkheid - Barelds - 2016 - Artikel

4. Hoe wordt de persoonlijkheid gemeten?

In dit hoofdstuk wordt beschreven welke methoden van onderzoek er zijn om de persoonlijkheid van mensen kaart te brengen. Soms is het verstandig dit te doen. Het kan van belang zijn personeelsselectie en klinische diagnostiek of plaatsing in zorgonderwijs. Je wil uitvinden hoe iemand in elkaar zit, om op basis daarvan een advies te geven over of iemand gezien zijn persoonlijkheid geschikt is voor een bepaalde functie, studie of behandeling.

4.1 Hoe wordt de kwaliteit van persoonlijkheidsmetingen gewaarborgd?

Meten van persoonlijkheidskenmerken moet op een verantwoorde manier gebeuren. Hier zijn verschillende criteria voor. De meest belangrijke psychometrische criteria (criteria met betrekking tot de test-technische eigenschappen van een test, die statistisch kunnen worden onderzocht) worden hieronder besproken. Het gaat om de criteria ‘betrouwbaarheid’, ‘validiteit’ en ‘normering’.

4.1.1 Wat is betrouwbaarheid

Meetinstrumenten als weegschalen zijn een betrouwbare manier om iets te meten. Dat is lastiger bij psychologische eigenschappen. Een betrouwbare score betekent een goede weergave van de werkelijkheid. Hoe bepaal je dat in de psychologie? Een voordeel van persoonlijkheidseigenschappen is, dat als het gaat om de betrouwbaarheid, dat deze vrijs stabiel zijn. Je kan een test meerdere keren afnemen en dat zal doorgaans dezelfde scores opleveren. Persoonlijkheid verandert niet zo snel. De test-hertestbetrouwbaarheid (betrouwbaarheid die is gebaseerd op herhaalde afnames) wordt bepaald door correlaties tussen verschillende metingen te berekenen. Als de correlatie perfect (r=1) is de test perfect betrouwbaar.

Het gebruiken van herhaalde metingen is eveneens een betrouwbare manier. Dit is echter weer lastiger bij emoties. Die veranderen immers snel. Een andere veelgebruikte manier is kijken naar relaties tussen de items binnen de test. Door twintig items (vragen) op te nemen in de test wordt iemand die de test afneemt 20 keer getest. De correlatie tussen die vragen geeft een schatting van de betrouwbaarheid.

De meest gebruikte schatting van de betrouwbaarheid van psychologische tests is de Cronbach’s alfacoëfficiënt. Dit getal is maximaal gelijk aan 1. Dan is er sprake van een perfecte betrouwbaarheid. Deze methode is ook geschikt om te gebruiken voor het bepalen van test voor het meten van minder stabiele eigenschappen. Er is namelijk maar 1 meting nodig. Cronbach’s alfa is de ondergrens voor de betrouwbaarheid. De betrouwbaarheid is dus minimaal gelijk aan alfa maar kan ook hoger zijn. De coëfficiënt van Cronbach is de meeste gebruikte in de literatuur, maar niet de beste. De ‘greatest lower bound’ is de ondergrens die het dichtst tegen echte betrouwbaarheid aanzit, is echter lastig te berekenen. Een goed alternatief is de lambda-2 coëfficiënt van Guttman.

De Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) heeft richtlijnen opgesteld wat betreft de gewenste hoofde van betrouwbaarheid, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar gebruiksdoel van de test. Een test op individueel niveau wordt dan pas als goed bestempeld als zij 0.9 of hoger is.

Persoonlijkheidseigenschappen kunnen ook worden bepaald door observatoren. IN dat geval is de zogeheten interbeoordelaarsbetrouwbaarheid relevant. Dezelfde persoon wordt dan beoordeeld door twee of meer personen en er wordt onderzocht in hoeverre die beoordelaars dezelfde score geven.

4.1.2 Wat is validiteit

Validiteit heeft betrekking op de vraag of de test doet wat die zou moeten doen. Bij een meetlat is dat makkelijk. De vraag kan opgesplitst worden in twee subvragen. 1. Meet de test wat die zou moeten meten (begripsvaliditeit). 2. Voorspelt de test wat die zou moeten voorspellen? (criteriumvaliditeit).

1. Begripsvaliditeit

Deze vraag gaat over in welke mate de test in staat is om een bepaald begrip te meten. Dat wordt verkregen door empirisch onderzoek te doen. De drie belangrijkste aspecten die kunnen worden onderzocht zijn 1) verschillen tussen groepen, 2) de verbanden met andere tests en 3) de interne structuur van de test.

Ad. 1 - Bij verschillen tussen groepen gaat het om de vraag in hoeverre een test in staat is om groepen personen waarvan je mag verwachten dat ze verschillend scoren op de test van elkaar te onderscheiden.

Ad. 2 - In geval van het onderzoeken van verbanden tussen verschillende test, kan je inzicht krijgen in dat wat de test eigenlijk meet. Daarbij is het handig om de relaties tussen een test en andere tests die hetzelfde begrip willen meten te testen. Dat wordt ook wel soortgenootvaliditeit of wel convergerende validiteit genoemd. Het bepalen van soortgenootvaliditeit gebeurt doorgaans door correlaties tussen een test en andere tests die ongeveer hetzelfde begrip zouden moeten meten uit te rekenen. Hoe hoger de correlaties hoe beter het met de soortgenootvaliditeit en dus met de begripsvaliditeit van de test is gesteld. In de praktijk is het soms moeilijk om een exact zelfde soort test te vinden. Je kan daarom ook relaties meten tussen tests die juist andere dingen meten. Dit wordt ook wel divergerende validiteit genoemd.

Ad 3 - De derde manier is dus om de interne structuur van een test te onderzoeken. Dit wordt vaak onderzocht door correlaties te berekenen tussen de verschillende onderdelen van de test en door middel van factoranalyse (bevat de tot inderdaad zoveel factoren als je zou verwachten?).

2. Criteriumvaliditeit

Dit wordt ook wel predicatieve validiteit genoemd. Het gaat om de vraag hoe goed een test in staat is om bepaald gedrag (het criterium) te voorspellen. Dit is een zeer algemene definitie. Als criterium wordt iets gebruikt wat niet wordt gemeten met een andere psychologische test (anders zit je snel op het terrein van de soortgenootvaliditeit of divergerende validiteit). Het onderzoeken van de verbanden tussen een test en andere test valt in principe onder de begripsvaliditeit. Van belang is dat het criterium zowel in de toekomst (predictie), heden (concurrente validiteit) of het verleden (postdictie) kan liggen. Het enige verschil is dus het tijdstip waarop het criterium wordt gemeten.

3. Andere soort validiteit

Een paar andere bekende vormen zijn de indrukvaliditeit (face validity) en de inhoudsvaliditeit (content validity). Indrukvaliditeit heeft betrekking op de subjectieve indruk die iemand heeft over wat de test meet of voorspelt. Bij indrukvaliditeit komt het er op neer dat (bv) een psycholoog puur op basis van de inhoud van de test meent te weten wat die test meet en of en wat die kan voorspellen. De inhoudsvaliditeit schat in hoeverre de inhoud van een test overeenkomst met het te meten begrip.

4.1.3 Hoe hangen betrouwbaarheid en validiteit samen?

Voor het bepalen van validiteit wordt veel gebruik gemaakt van correlaties. Een correlatie loopt in theorie van-1 tot 1 waarbij 1 een perfect positief verband betekent en -1 een perfect negatief verband. Bij 0 is er geen enkel verband. Een onbetrouwbare test correleert laag met andere variabelen. Goede betrouwbaarheid is een voorwaarde voor goede validiteit. Een slechte validiteit is echter niet een indicatie voor een onbetrouwbare test. Het kan zijn dat het volstrekt onduidelijk is wat een test meet, maar wel altijd dezelfde scores geeft. Zie het zo. Je probeert te schieten in de roos. Als alle schoten bij elkaar in de buurt zitten is er sprake van een hoge betrouwbaarheid. Als ze dan ook nog allemaal in de roos zitten is er sprake van validiteit.

4.1.4 Hoe wordt er genormeerd?

Er bestaan twee soorten normscoren: absolute en relatieve normscoren. Absolute normscores kom je tegen op tentamen waarbij vooraf een bepaald minimum aantal punten moet worden gehaald. Bij psychologische test gebruik je vaak de relatieve. Daarbij worden scores die iemand haalt vergeleken met de scoren van een normgroep. Dan kan je concluderen of iemand hoog, gemiddeld of laag heeft gescoord. De normgroep moet daarbij relevant (mensen die getest zijn) representatief (bij een intelligentie test niet enkel WO mensen testen, maar juist van elk niveau) zijn. In de psychologie is het vaak lastig om aan te tonen dat een normgroep psychiatrische patiënten representatief is.

Ook de grootte is relevant. Een groep moet volgens COTAN uit minstens 400 mensen bestaan. Een laatste voorwaarde is dat de normen actueel zijn. Het is belangrijk om regelmatig nieuwe gegevens te verzamelen en in elk geval te controleren of normen nog steeds gebruikt kunnen worden. Door het Flynn-effect (de jaarlijkse stijging van het IQ met 3 punten per jaar) maakt dat de normen van de intelligentie test vaak moeten worden herzien.

4.1.5 Commissie Testaangelegenheden Nederland

De COTAN is een commissie die is ingesteld door het NIP. Zij testen alle psychologische test op kwaliteit. Het beoordelingssysteem is te zien op psynip.nl. Psychologen die lid zijn van het NIP mogen enkel tests gebruiken die door COTAN als voldoende zijn aangemerkt. Op www.persoonlijkheidsspychologie.nl staat een filmpje met tips om goed te scoren op persoonlijkheidstest.

4.2 Welke soorten persoonlijkheidstests zijn er?

Er zijn onwetenschappelijke methoden, zoals horoscopen of handschrift lezen maar er zijn ook beter wetenschappelijk onderbouwde manieren om persoonlijkheid in kaart te brengen. De bekendste is een meting aan de hand van persoonlijkheidsvragenlijsten. Ook zijn protectieve technieken en observatie relevant. Of simpelweg het voeren van een gesprek of een situationeel Judgement Test. De eerste drie worden besproken.

4.2.1 Wat zijn projective tests

Het wordt ook wel een indirecte methode genoemd. Een onderzochte persoon krijgt een redelijk ongestructureerde taak aangeboden (een stimulus). Iedereen zal dan op zijn eigen manier omgaan met de stimulus en zal daarmee iets laten zien van zijn of haar persoonlijkheid. Er zijn verschillende projectieve technieken. Door Lindzey worden ze ingedeeld in 5 categorieën. Ten eerste de associatie methoden waar de onderzochte wordt geconfronteerd met een stimulus en moet zeggen wat hem te binnen schiet in reactie op de stimulus (bijvoorbeeld de rorschachtest - inktvlekken). Ten tweede de constructiemethoden waarbij de onderzochte iets (een verhaal) moet construeren op basis van iets wat hem wordt aangeboden (bijvoorbeeld de Thematic Apperception Test (TAT)). Ten derde de afmaakmethode. De onderzochte moet een onvolledig iets afmaken (De Zin Aanvul Test). Ten vierde de keuze of ordeningsmethoden waarbij de onderzochte uit een aantal alternatieven moet kiezen wat zijn voorkeur heeft of iets moet rangschikken. Ten slotte de expressieve methode, waarbij je de opdracht krijgt om een boom een persoon of een huis te tekenen. De kwaliteit van de technieken zijn vaak zeer beperkt. Het kan wel een toegevoegde waarde hebben.

4.2.2 Hoe functioneert observatie?

Observatie wordt als methode voor het vaststellen van eigenschappen vooral gebruikt als het lastig is om die informatie direct van de persoon zelf te krijgen. Kinderen, mensen met autisme of ernstige psychische stoornissen. Het kan overal worden gedaan. Het probleem is dat mensen die weten dat ze geobserveerd worden zich vaak anders gaan gedragen. In Nederland is er vrij weinig onderzoek gedaan naar de kwaliteit van observatiemethoden. Het is vaak nogal tijdrovend.

4.2.3 Hoe werken persoonlijkheidsvragenlijsten

De vragenlijsten bestaan vaak uit uitspraken over een persoon. Daarbij geeft hij of zij zelf aan of het op hem van toepassing is of niet en in hoeverre hij of zij ergens iets mee eens is of niet. Persoonlijkheidvragenlijsten bevatten vaak meerdere schalen. Een schaal is een verzameling items die wordt gebruikt om een bepaalde eigenschap te meten. Er worden daarbij dus verschillende eigenschappen gemeten. Ook zijn ze vaak gebaseerd op een bepaalde theorie of model van de persoonlijkheid. De schalen bevatten vaak meerdere vragen. De scores op die vragen worden samengevoegd om tot een score op elke eigenschap te komen. De voorkeur gaat uit naar vragenlijsten van ongeveer twintig vragen. De volgende vragenlijsten worden besproken: MBTI, MMPI-2. De NEO-PI-R. De FFPI-II en de NPV.

Myers-Briggs Type Indicator (MBTI)

Dit is een vragenlijst dit gebruikt wordt in het humanresourcesmanagement in de VS maar ook in Nederland. Het is gebaseerd op het denken van Carl Gustav Jung en werd door het moeder dochterkoppel Katharina Briggs en Isabels Myers ontwikkeld. Er worden vier eigenschappen gemeten- Extravert versus Introvert, Sensing (S) versus Intuïtief (N), Thinking (T) versus Feeling (F) en Judging (J) versus Perceiving 8P). De vragen zijn daarbij forced choice-items waar je moet kiezen tussen vooraf bepaalde opties.

De originele MBTI bestaat uit 93 van dat soort vragen maar er zijn verschillende varianten in omloop. Afhankelijk van waarop iemand hoog scoort worden hem letters toegekend. In totaal zijn er zestien letters. In totaal krijg je vier letters toegekend en de combinatie van die letters geeft een bepaald persoonlijkheidstype. Dat is niet perse goed of slecht het is slechts een indicatie van wat je voor je hebt. Hoewel het veel wordt gebruikt is er geen enkele wetenschappelijke steun voor deze theorie. Alleen als mensen extreem scoren op bepaalde punten is de kans vrij groot dat het een blijvend testresultaat is. De validiteit is dan ook onvoldoende. Betrouwbaarheid is wel voldoende voor zover het de vier schalen betreft en niet de zestien typen.

Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2)

De NNOI en haar opvolger MMPI-2 zijn de meest gebruikte persoonlijkheidsvragenlijsten. Het wordt gebruikt om persoonlijkheid en psychopathologie te meten. In de jaren 80 werd de originele herzien waarna de MMPI-2 ontstond. De MMPI-2 is vrij complex, bevat zeven validiteitschalen, tien klinische schalen, vijftien inhoudsschalen en vijftien supplementair schalen. Jammer is dat er veel slecht geformuleerde vragen in staan en daarnaast vragen die overlap hebben 8zeker bij het Schizofrenie gedeelte). Onderzoek naar de validiteit levert vaak weinig positieve resultaten op. Het is dan ook redelijk negatief beoordeeld door COTAN voor wat betreft begrip en criteriumvaliditeit.

In de test wordt gewerkt met profielen en worden de scores grafisch weergegeven en verboden door lijnen. Op basis van dat figuur worden dan conclusies getrokken over de persoon in kwestie. Naar deze profielen is verder geen onderzoek gedaan.

NFO-PI-R

Dit is een vragenlijst die is ontwikkeld door Costa en McCrae in 1992 om hun Five-Factor Model van persoonlijkheid te meten. Het is een van de meest gebruikte instrumenten om persoonlijkheid te meten, voor het meten van persoonlijkheidseigenschappen en zeker voor het meten van de factoren uit het populaire Five Factor Model. Costa en McCrae vatten de schalen van 16PF van Cattell samen in drie clusters: Neuroticisme, Extraversie en Openstaan voor Ervaringen (NEO). Later hebben deze auteurs aan de NEO-vragenlijst twee schalen toegevoegd (agreeableness en Conscientiousness) op basis van de BigFive-factoren die werden gevonden in Lexicale onderzoeken. Zo ontstond een vragenlijst van vijf schalen lokwel bekend als het Five-Factor Model (FFM).

De NEO-PI-R bestaat uit 240 items verdeeld over vijf dimensies: neuroticisme, extraversie, openheid, Altruïsme en Conscientieusheid. Elke schaal bestaat uit zes facetten.

  • Neuroticisme: angst, ergernis, depressie, schaamte, impulsiviteit en kwetsbaarheid

  • Extraversie: hartelijkheid, sociabiliteit, dominantie, energie, avonturisme en vrolijkheid

  • Openheid: fantasie, esthetiek, gevoelens, veranderingen, ideeën en waarden

  • Altruïsme: vertrouwen, oprechtheid, zorgzaamheid, inschikkelijkheid, bescheidenheid en medeleven

  • Conscientieusheid: doelmatigheid, ordelijkheid, betrouwbaarheid, ambitie, zelfdiscipline en bedachtzaamheid

De facetscores zijn te beschouwen als subschalen van de vijf hoofdschalen.

De NEO-FFI is een verrotte versie van de NEO-PI-R die uit zestig items bestaat en alleen scores op de vijf hoofdschalen oplevert (twaalf vragen per schaal). Ze zijn door COTAN als redelijk goed beoordeeld met alleen een onvoldoende voor de criteriumvaliditeit. De facetten zijn minder goed beoordeeld. Het is nogal moeilijk geformuleerd dus dat maakt het moeilijk te begrijpen voor minder hoogopgeleiden.

Five-Factor Personality Inventory II (FFPI-II)

De vijfde factor uit het Big Five-model blijkt in Nederland meer met autonomie te maken te hebben. Het bevat eigenschappen die met creativiteit en originaliteit te maken hebben maar ook met eigenschappen als kritisch, progressief en rebels. De vijfde factor wijkt dus iets af. Het bestaat uit 100 korte zinnetjes die zowel door de persoon zelf als door iemand die deze persoon goed kent kunnen worden beantwoord en zijn verdeeld over vijf schalen ‘Extraversie, Mildheid, Ordelijkheid, Emotionele Stabiliteit en Intellectuele Autonomie’. De test is makkelijk afneembaar en makkelijk te beantwoorden. De test wordt beoordeeld met behulp van de computer om factorscores te krijgen die niet met elkaar correleren. De vragenlijst kent daarbij maar liefst 90 facetscores. Op basis van de scores die iemand haalt op de vijf schalen van de FFPI-2 kan worden berekend hoe iemand op de facetten scoort en kunnen de meest kenmerkende facetten voor die persoon worden aangegeven. De psychometrische kwaliteiten zijn volgens COTAN matig met een onvoldoende voor normen en criteriumvaliditeit.

De Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NVP)

Deze test werd ontwikkeld met het doel een ruim aantal persoonlijkheidsbegrippen te meten die relevant zijn voor verschillende praktijkgebieden. Ze zijn gebaseerd op empirisch onderzoek. Er werd een grote verzameling items afgenomen bij groepen en op basis daarvan werden schalen geconstrueerd. DeNVP bestaat uit zeven schalen.

  • IN: inadequate of neuroticism versus emotionele stabiliteit

  • SI: sociale inadequate of sociale angst versus sociabiliteit

  • RG: rigiditeit versus flexibiliteit

  • VF: verongelijktheid of vijandigheid versus vriendelijkheid

  • ZE: zelfongenoegzaamheid of egoïsme versus altruïsme

  • DO: dominantie versus submassiviteit

  • ZW: zelfwaardering.

Ze hebben raakvlakken met de Big Five. De NPV is een test die in veel praktijkgebieden wordt gebruikt. De herziene versie bevat dezelfde schalen maar is taalkundig beter dan de originele. Het bevat 140 items die worden beantwoord met juist? Of onjuist? Elke schaal heeft 20 items. In 2014 verscheen ook een handleiding met subschalen (facetten) van vier van de zeven schalen. Binnen een aantal schalen waren twee facetten te onderscheiden

  • IN: de facetten depressiviteit en Angst

  • SI: de facetten verlegenheid en sociale vermijding

  • RG: de facetten ordelijkheid en inflexibiliteit

  • DO: de facetten leidinggeven en autonomie

Van de NPV is ook een kinderversie ontwikkeld.

4.3 Wanneer is een assessment van de persoonlijkheid zinvol?

Het wordt gebruikt bij personeelsselectie, beroepskeuze en klinische diagnostiek maar ook in het zorgonderwijs. Voor de diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen kan naast een gestructureerd interview gebruik worden gemaakt van de persoonlijkheidsvragenlijsten. Er blijken duidelijke relaties te zijn tussen de BIG FIVE/FFM factoren en bepaalde persoonlijkheidsstoornissen. 1) De paranoïde persoonlijkheidsstoornis (ps) gaat samen met onvriendelijkheid en soms emotionele instabiliteit; 2) De schizoïde ps wordt gekenmerkt door introversie; 3) De schizotypische persoonlijk gaat samen met onvriendelijkheid, introversie, emotionele instabiliteit en geslotenheid; 4) De antisociale ps wordt gekenmerkt door onvriendelijkheid en onzorgvuldigheid; 5) De borderline ps hangt vooral samen met emotionele instabiliteit; 6) De theatrale ps gaat samen met extraversie en soms opstaan voor ervaringen; 7) De narcistische ps wordt gekenmerkt door extraversie en soms onvriendelijkheid; 8) De vermijdende ps gaat samen met emotionele instabiliteit en introversie.

4.4 Zijn er problemen met het persoonlijkheidsassessment?

Ook als er gebruik wordt gemaakt van een kwalitatief goede test kunnen er problemen zijn. Een bekend probleem betreft de neiging van sommige mensen om antwoorden te geven die niet alleen met de inhoud van de vragen te maken hebben. Dat zijn antwoordtendensen. Sommige mensen wil graag instemmen met vragen. Dit wordt acquiescence genoemd. Je kunt daarvoor controlevragen opnemen in de tests. Er kan ook sprake zin van careless responding. Daarbij vult de onderzochte persoon willekeurig wat in. Dit gedrag kan men opsporen door een infrequency-schaal op te nemen. Een andere antwoordtendens is het extreem antwoord geven of juist heel erg rond het midden blijven hangen. Dit zegt iets over de persoon opzicht maar niets over wat met de vragenlijst beoogd wordt te meten. De antwoordtendens waar het meeste onderzoek naar gedaan is, is sociale wenselijkheid. Mensen die sociaal wenselijk antwoorden proberen goed over te komen op anderen en vertekenen om die reden de antwoorden op de vragen. Het is daarom verstandig vragen te ontwikkelen die niet erg samenhangen met sociale wenselijkheid. Er wordt ook wel gebruik gemaakt van forced choice vragen om sociale wenselijkheid tegen te gaan waarbij paren van even sociaal wenselijke opties worden aangeboden. Niet iedereen is echter overtuigd van het idee dat sociale wenselijkheid een probleem is.

Wanneer het positief vertekenen van antwoord op een vragenlijst bewust gebeurt spreken we over faking good gedrag. Dit treedt vooral op in situaties waarin de belangen voor de onderzochte persoon groot zijn. Ook het tegenovergestelde komt voor, namelijk faking bad-gedrag.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
360
Search a summary, study help or student organization