
- Goederenrecht hoorcollege 1
- Goederenrecht hoorcollege 2: Overdracht; levering
- Goederenrecht hoorcollege 3: beperkte zakelijke rechten
- Goederenrecht hoorcollege 4: beperkte zekerheidsrechten en verhaalsrecht
- Goederenrecht hoorcollege 5: pandrecht op zaken en vorderingen
- Goederenrecht hoorcollege 6: reclamerecht en retentierecht
Goederenrecht hoorcollege 1
Bij het tentamen mag de Goederenrecht B2 jurisprudentie 2013 worden meegenomen. Naast deze bundel mag je de 3 arresten die op Blackboard staan uitprinten.
Basisbegrippen
De basisbegrippen van het goederenrecht zijn eigendom, zaak, roerend/onroerend, gemeenschap en mandeligheid. Eigendom staat in art. 5:1 BW. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon kan hebben op een zaak. Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2 BW). Een dier is geen zaak. Onroerend is de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, het rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken (art. 3:3 lid 1 BW). Roerend zijn alle zaken die niet roerend zijn (art. 3:3 lid 2 BW) Roerend en onroerend is een belangrijk onderscheid bij de overdracht. Onroerende zaken zijn vaak registergoederen en roerende zaken vaak niet. Gemeenschap is het gemeenschappelijk eigendom (art.3:166 e.v.). Mandeligheid heeft alleen betrekking op zaken. Dit is een bijzondere vorm van gemeenschap van zaken (art. 5:60 e.v.).
Eigendom van roerende zaken
Verkrijging van eigendom van roerende zaken geldt gedeeltelijk ook voor onroerende zaken, namelijk voor bijzondere titel. Dit staat in art. 3:80 lid 3 BW. Hier staat dat je goederen verkrijgt onder bijzondere titel door overdracht, verjaring en onteigening. Daarnaast kan je goederen op algemene titel verkrijgen. Dit kan door erfopvolging, boedelmenging, fusie of splitsing. (art.3:80 lid 2 BW). De laatste wijze van verkrijging staat ook in 3:80 lid 3 BW, dit is namelijk de overige wijze van verkrijging. Dit zijn toe-eigening, vinderschap, schatvinding,vruchttrekking, natrekking en zaaksvorming. Deze overige wijze hebben alleen betrekking op roerende zaken.
Toe-eigening staat in art. 5:4 BW. Bij toe-eigening neem je een goed in bezit conform 3:113 BW. Dit kan alleen bij roerende zaken. Bij onroerende zaken is er namelijk altijd een eigenaar (art. 5:24 BW). Daarnaast kun je ook iets vinden (art. 5:5 BW). Er moet dan sprake zijn van goeder trouw. Dan moet je wel aangifte doen. Een jaar na de aangifte verkrijgt de vinder de eigendom van de zaak. (art. 5:6 BW).
Ook schatvinding (art.5:13 BW) kan alleen bij een roerende zaak. Een schat is een zaak van waarde, die zolang verborgen is geweest dat de eigenaar niet meer kan worden opgespoord. De ontdekker moet aangifte doen bij de gemeente van de schat. Monumenten komen toe aan de staat. Als dit niet het geval is dan wordt de vinder samen met de eigenaar van de grond eigenaar van de zaak.
Vruchtrekking (art. 3:9 BW) kan bestaan uit natuurlijke vruchten of burgerlijke vruchten. Natuurlijke vruchten zaken die volgens verkeersopvatting als vruchten van andere zaken worden aangemerkt. Een natuurlijke vrucht was eerst een bestanddeel. Een natuurlijke vrucht wordt door afscheiding een zelfstandige zaak. Behalve als het gaat om een vruchtgebruiker, erfpachter, pachter, huurder of een regeling van eigendomsvoorbehoud. Burgerlijke vruchten zijn vruchten die volgens verkeersopvattingen als vruchten van goederen worden aangemerkt. Rente is dus een burgerlijke vrucht.
Natrekking, vermenging en zaaksvorming
Natrekking, vermenging en zaaksvorming heeft gevolgen voor de eigendom. Natrekking betekent dat voorheen individuele zaken worden één zaak. Dit staat in art. 5:14 BW als het gaat om roerende zaken. De natrekkingsregel voor onroerende zaken staat in art. 5:20 BW.
Vermenging kan alleen bij roerende zaken. Art. 5:15 BW gaat over vermenging. Een vermenging kan oneigenlijk zijn. Dan kan er niet meer worden bewezen wie de eigenaar is.
Daarnaast is er zaaksvorming (art. 5:16 BW). Dit is een zeer lastig artikel. Bij zaaksvorming vormt iemand uit een roerende zaak een nieuwe zaak.
Hoofdzaak, bestanddelen
“Als een hoofdzaak is aan te merken de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak aanmerkelijk overtreft of die volgens verkeersopvatting als zodanig wordt beschouwd.” (art. 5:14 lid 3 BW). Er moet vooral naar de verkeersopvatting gekeken worden, minder naar de waarde van de zaken.
Een bestanddeel is alles wat volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt. (art. 5:4 BW). Bestanddeelvorming kan bij onroerende zaken plaatsvinden. Een losse keuken kan worden ingebouwd in een roerende zaak. Een belangrijk arrest over bestanddeelvorming is Déplex/Bergel. In deze zaak ging het over een waterdestillatie machine in een fabrieksgebouw. De rechtsvraag was of de waterdestillatie een bestanddeel was geworden van de fabriekshal of niet. De Hoge Raad gaf hiervoor criteria. Ten eerste is het belangrijk dat iets in constructief opzicht is afgestemd op elkaar. Dit is een aanwijzing dat het gebouw en het apparaat als één zaak moet worden gezien. Ten tweede moet er worden gekeken naar de geschiktheid als fabrieksgebouw bij het ontbreken van apparatuur onvoltooid. Het laatste criterium dat de functie van het apparaat in het productieproces niet van belang is. Heel veel machines die niet zijn ingeklonken zullen dus geen bestanddeel zijn.
Een ander belangrijk arrest is Prorail/ Stichting Rijswijk. Dit is een aanvulling op Déplex/Bergel. In dit geval werd er een groutanker gebruikt om een ondergrondse te bouwen van een treinstation. Deze groutanker zou later weggehaald moeten worden, maar partijen hadden afgesproken om dit te laten zitten. Een nieuwe eigenaar wilde bouwen op de grond en wilde de groutanker laten weglaten. Om te kijken wie de eigenaar was is de vraag was of de groutanker bestanddeel van de tunnel was of niet belangrijk. De Hoge Raad geeft de volgende gezichtspunten:
Of iets een bestanddeel is is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval
Als iets een tijdelijke hulpfunctie vervult voor een zaak, levert dat in het algemeen een aanwijzing op dat het geen bestanddeel is van die zaak
In het licht van gegeven omstandigheden van het geval kan dit evenwel anders zijn
Een eigenaar van een roerende of onroerende zaak is ook eigenaar van de bestanddelen van die zaak. Dit volgt uit art. 5:3 BW. Natrekking kan niet tussen partijen anders worden overeengekomen. De regels zijn van dwingend recht. De vereisten voor natrekking bij roerende zaken staan in art. 5:14 BW. Het moet gaan om twee of meer roerende zaken die toebehoren aan verschillende eigenaren. De zaak wordt bestanddeel van de andere hoofdzaak. Als er geen hoofdzaak is aan te wijzen dan is er sprake van een nieuwe zaak. Dit leidt tot mede-eigendom van de oude zaken. Dan zijn de regels van gemeenschap van toepassing.
Vermenging
Bij vermenging is art. 5:14 BW van overeenkomstige toepassing. Vermenging doet zich voor bij vloeistoffen, gassen maar ook bij graan of zand. Hierdoor vormt er één zaak. Indien er een hoofdzaak valt aan te wijzen is er sprake van natrekking. Indien dat niet kan is er sprake van een nieuwe zaak en dit leidt tot mede-eigendom. Er is bij vermenging geen sprake van zaaksvorming.
Zaaksvorming
Bij zaaksvorming is er sprake van menselijk handelen. Uit een roerende zaak moet een nieuwe zaak gevormd. Zoals het maken van een schilderij. Je vormt van een doek een schilderij. De oorspronkelijk zaak is weg. Of er sprake is van een nieuwe zaak hangt af van de verkeersopvattingen. Hier zijn twee arresten bij. In Kuikenbroederij werden er eieren geleverd aan een bedrijf. Zij broedde deze eieren kunstmatig uit. De eieren waren onder eigendomsvoorbehoud geleverd. Wie is nu eigenaar geworden van de kuikens? De Hoge Raad zei dat de kuikens door het ei te verlaten een gedaanteverwisseling ondergaan. Deze gedaanteverwisseling is naar verkeersopvatting een zaak met een nieuwe identiteit. Hierdoor vervalt het eigendomsvoorbehoud op de kuikens. Ook kunnen kunstmatig uitgebroede eieren naar verkeersopvatting niet als natuurlijke vruchten van de kippen worden aangemerkt. Hierdoor is de eigenaar van de eieren zijn eigendom kwijtgeraakt.
In Love Love was een schip met een casco. In dit casco werd duur apparatuur ingebouwd. Degene die het apparatuur geleverd had vond dat hij alsnog eigenaar was van het dure apparatuur. Door het inbouwen van de apparatuur wordt de identiteit van een schip niet veranderd. Er hier dus geen sprake van zaaksvorming, maar sprake van natrekking. De eigenaar van het schip wordt dus wel eigenaar van het apparatuur.
In Breda/Antionius is de rechtsvraag: “wordt de opdrachtgever uit door hem beschikbaar gesteld materiaal eigenaar van de zaak omdat hij ‘doet vormen voor zichzelf” De Hoge Raad zegt dat dit afhangt van hetgeen uit de rechtsverhouding van partijen voortvloeit in het licht van de daarop betrekking hebbende verkeersopvattingen. Bij de industriële fabricage is o.a. van belang:
Bij een gedetailleerde beschrijving is een reden om aan te nemen dat de opdrachtgever voor zichzelf doet vormen;
Bij wie ligt het risico van de bruikbaarheid, verhandelbaarheid en de winstgevendheid;
Niet van belang is de verhouding tussen de productiekosten en de kosten van het verwerkte materiaal;
Is het eindproduct onbruikbaar voor de vormer of niet.
Oneigenlijke vermenging
Oneigenlijke vermenging is wanneer er zaken zijn die op zich individualiseerbaar zijn, maar je kan niet precies aanwijzing wie eigenaar is van welke onroerende zaak. Stel er zijn 5 leerlingen hun rekenmachine vergeten. Op geen enkele rekenmachine staat een naam. Er zijn vier rekenmachines gevonden. Je weet niet wie de eigenaar is van welke rekenmachine. Ze lijken zo op elkaar dat je niet weet welke zaak van wie is. Dit is vaak het geval bij faillissementen. In dit soort gevallen kom je in een bewijsnood van de eigenaar. Dit speelde in Texeira de Mattos. Een Portugese bank ging failliet. In de kluis lag een aantal aandeelbewijzen. Deze aandeelbewijzen werden opgeëist door verschillende mensen.
De curator gaf aan dat er bewezen moest worden welke aandeelbewijzen van wie waren. De Hoge Raad zei dat dit een vorm is van eigenaars verlies. Niemand kon het eigendom van de aandeelbewijzen aantonen. Alle aandeelbewijzen vielen in de boedel van Texeira de Mattos, omdat hier geen sprake is van vermenging noemen we dit oneigenlijke vermenging krachtens art. 3:109 en 3:119 BW. De houder wordt namelijk vermoed bezitter te zijn en de bezitter wordt vermoed eigenaar te zijn.
Natrekking bij onroerende zaken
In art. 5:20 BW wordt aangegeven wat onderdeel kan zijn van grond. Als er losse dingen zijn gebouwd op onroerend goed moet er gekeken worden of er sprake is van een bestanddeel van het onroerende goed (art. 3:4 BW)
Om te beoordelen of iets duurzaam met de grond is verenigd wordt het arrest Portacabin gebruikt. Volgens de Hoge Raad moet er eerst gekeken worden naar de aard en de inrichting. De duurzame bestemming moet naar buiten toe blijken. De verkeersopvatting zijn geen zelfstandige maatstaf voor het al dan niet onroerend zijn (art. 3:3 BW), maar zijn wel van indirect belang voor de vraag of een object duurzaam met de grond is verenigd (art. 3:4 BW). Zo zal er niet snel worden aangenomen dat een woonboot onroerend is.
Er zijn drie uitzonderingen op art. 5:20 lid 1 onder e BW. Ook horizontale natrekking van gebouwen worden gezien als bestanddeel (een kelder van huis A deels aangelegd op de grond van B). Het opstalrecht kan eigendom scheiden tussen opstal en grond. Bij aangelegde netwerken zoals elektriciteitskabels is degene die het netwerk beheert de eigenaar (dus niet de eigenaar van de grond, waar de kabels zich in bevinden).
Eigendomsvoorbehoud
Eigendomsvoorbehoud staat geregeld in art. 3:92 jo. art. 3:91 BW. Dit is een regeling waar je een overdracht voorwaardelijk levert onder opschortende voorwaarde. Je levert een zaak, maar pas als de koopsom betaald is, verlies je het eigendomsrecht. Alleen voor vordering die in 3:92 lid 2 staan mag je een eigendomsvoorbehoud bedingen. Vervulling voorwaarde werkt van rechtswege. Levering is dus niet meer nodig. Vaak is er wel een vervreemdings-bevoegdheidsclausule impliciet of expliciet overeengekomen. In Love Love is bepaalt dat als er een goed is dat tot doorlevering is bestemd er niet automatisch geen vervreemdings-bevoegdheidsclausule is. Als je zonder bevoegdheid vervreemd dan kan de derde verkrijger zich beroepen op de goede trouw.
Gemeenschap
Dit leerstuk staat geregeld in art. 3:166 e.v. BW. Goederen kunnen eigendom zijn van meerdere personen. Er is een rechtsverhouding tussen de deelgenoten van het gemeenschappelijke goed. De redelijkheid en billijkheid is toepasselijk tussen deelgenoten (art. 3:166 lid 3). In art. 3:168 BW staat dat de deelgenoten het genot, gebruik en het beheer van het gemeenschappelijke goed bij overeenkomst kunnen regelen. Als er geen regeling is, dan is elke deelgenoot bevoegd om het gemeenschappelijke goed te gebruiken. Het eigen aandeel kan in een goed worden overgedragen (art. 3:96 BW). Het kan dat de deelgenoten deze vervreemding niet willen. De wet zegt in art. 3:175 BW het volgende: “Tenzij uit de rechtsverhoudingen tussen de deelgenoten anders voortvloeit, kan ieder van hen over zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed beschikken.” Er zijn ook bijzondere gemeenschappen die andere regels hanteren. Deze regels staan in art. 3:189 e.v.
Mandeligheid
Mandeligheid staat geregeld in art. 5:60 BW. Het is een gemeenschappelijk eigendom van onroerende zaak van eigenaar van twee of meer erven, door de eigenaars bestemd tot gemeenschappelijk nut. Mandeligheid ontstaat soms automatisch(art. 5:62 BW) en soms door een notariële akte die ingeschreven is in de registers. In art. 5:61 is te vinden wanneer mandeligheid eindigt.
Burenrecht
Burenrecht is gerelateerd aan eigendom. Het is vaak regelend recht, waardoor er vanaf geweken kan worden. Zo heb je het recht om het erf af te sluiten.
Goederenrecht hoorcollege 2: Overdracht; levering
Dit college gaan we het vooral hebben over de overdracht. Dit is een herhaling van vorig jaar. Hier voegen we nog een overdracht met een tussenpersoon toe, de levering bij voorbaat en de derdebescherming.
Verkrijging en het verlies van goederen
Het goederenrecht is een gesloten systeem. Binnen de grenzen van de wet hebben de contractspartijen mogelijkheden. In art. 3:80 BW geeft de wet hoe je iets kan verkrijgen naar het Nederlands recht. Dit kan onder algemene of bijzondere titel. Verkrijging onder algemene titel betekent dat de verkrijging van rechtswege plaatsvindt. Er is geen uitvoeringshandeling van partijen meer nodig: er is geen afzonderlijke levering nodig. Men verkrijgt goederen onder bijzondere titel door overdracht, verjaring, onteigening en op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging. Dit zijn bijv. inbezitneming (art. 5:4 BW), natrekking (art. 5:15 BW), vermenging (art. 5:15 BW), zaaksvorming (art. 5:16 BW), vruchttrekking (art. 5:17 BW), vestiging opstalrecht (art. 5:101 BW) en uitoefening recht van reclame (art. 7:39 BW). De laatste twee manieren worden in college 3 en 6 besproken.
Derivatieve en originaire verkrijging
Een derivatieve en een originaire verkrijging zijn geen wettelijke termen. Een derivatieve verkrijging is een verkrijging van iemand anders. Het is een overgang van het recht dat er al is. Een originaire verkrijging is een oorspronkelijke verkrijging. Daarvoor was er geen rechthebbende van een zaak of de rechthebbende heeft afstand gedaan van deze zaak. Zaaksvorming en inbezitneming zijn voorbeelden van een originaire verkrijging.
Verlies van goederen
In art. 3:80 lid 4 BW staat de regel van het verlies van goederen. Een verlies moet uit de wet voortvloeien. Hier is dus ook sprake van een gesloten stelsel. Vele wijzen van verlies van goederen zijn mogelijk. In latere colleges gaan we het hebben over het verlies van beperkte rechten (art. 3:81 lid 2 BW) en het verlies van afhankelijke rechten (art. 3:82 jo. 3:7 BW) Het rijtje in art. 3:81 lid 2 BW is geen limitatieve opsomming.
Verkrijging door verjaring
Verkrijging door verjaring betreft een verkrijging onder bijzondere titel. Verkrijging door verjaring staat geregeld in art. 3:99 BW. Er zijn twee verschillende wijzen. De verkrijgende verjaring (art. 3:99 BW) en de verkrijging door de extinctieve(bevrijdende) verjaring (art. 3:105). Bij de verkrijgende verjaring gaat het om een bezitter die een roerende zaak die een niet-register goed is te goeder trouw heeft verkregen en drie jaar onafgebroken bezig. Bij andere goederen moet er sprake zijn van een te goeder trouwe verkrijging en een onafgebroken bezit van 10 jaar. Bij een extinctieve verjaring gaat het om een bezitter die een goed bezit op het tijdstip van de verjaring van de rechtsvordering. Als de vordering verjaart maakt het niet uit of de bezitter te goeder trouw of ter kwade trouw was. De bezitter wordt dus eigenaar.
In arrest Huizing/NSAW ging het over een verkrijging van erfdienstbaarheid (een beperkt recht). De rechtsvraag hier was: Is er sprake van een erfdienstbaarheid door verjaring? In deze situatie waren er bomen aanwezig die te dicht op een erfgrens stonden. De eigenaar van deze bomen had de veronderstelling dat de bomen hier al zo lang stonden, dat hij dacht dat een erfdienstbaarheid te hebben op deze bomen te hebben verkregen. De Hoge Raad oordeelde: een erfdienstbaarheid krijg je niet zomaar. Dit is pas van toepassing indien je vanaf het begin (dus het moment van de boomaanplanting) van uit mag gaan dat je bezitter bent van een erfdienstbaarheid. Ook de nieuwe bewoners van het erf moesten zich ervan bewust zijn dat ze bezitter waren van de erfdienstbaarheid.
Duiif/Bolt laat zien dat een bevrijdende verjaring van een beperkt recht op een onroerende zaak niet snel wordt aangenomen. In Duiif/Bolt ging het om een recreatiewoning. Deze woning stond er met toestemming van de eigenaren. Dit waren de grootouders van degene die zei dat het huisje van haar was geworden. De grootouders hadden aan haar ouders toestemming gegeven om op de grond een recreatiewoning te bouwen. Het terrein was inmiddels verkocht aan een derde. De kleindochter beriep zich op art. 3:105 BW. Ze vond dat de bezitsvordering om het eigendom van het huisje te krijgen niet zou kunnen omdat zij het eigendom zou hebben verkregen door de verjaring. De Hoge Raad was hier niet mee eens. Het bezit had volgens de Hoge Raad ondubbelzinnig moeten zijn om zich te kunnen beroepen op 3:105 BW. Het recht van opstal moet echt als ondubbelzinnig bezit kunnen worden opgevat. In dit geval kon het meisje dat niet bewijzen.
De werking van de verkrijging door verjaring werkt van rechtswege en heeft terugwerkende kracht tot de dag waarop het bezit is verkregen.
Overdracht
De standaard wijze om goederen over te dragen is de overdracht. Een overdracht vereist een levering krachtens geldige titel door een beschikkingsbevoegde. (art. 3:84 lid 1BW) Wanneer iemand beschikkingsbevoegd is vind je in art. 3:32 BW. De titel is de rechtsgrond die overdracht rechtvaardigt. Meestal zal dit een overeenkomst, zoals de koopovereenkomst. Het kan ook een bijzondere titel zijn zoals de verdeling in het kader van een gemeenschap dat wordt beëindigd. Voor een rechtsgeldige overdracht is een betaling van de koopprijs geen vereiste. Art. 3:84 lid 3 zegt dat een overdracht die zekerheid ten doel heeft nietig is. Dit noemen we het fiduciaverbod. Later heeft de Hoge Raad dit verbod verzacht, met behulp van het pandrecht.
Let op: Alles wat bepaald is de overdracht van een goed, geldt ook voor de vestiging, overdracht en afstand van beperkte rechten op dat goed, tenzij dit bij de wet anders is bepaald. Dit staat in artikel 3:98 BW.
Overdraagbaarheid
Voor een overdracht moet een zaak overdraagbaar zijn. De overdraagbaarheid van een zaak kan ontbreken op grond van de wet, op grond van de aard van het recht en op grond van een contractueel overeengekomen beding van vorderingsrechten. Op grond van de wet ontbreekt de overdraagbaarheid van het recht van gebruik en recht van bewoning (art. 3:226 lid 4 BW) en de overdraagbaarheid van de bodem van de Waddenzee (art. 5:25 BW). Op grond van de aard van het recht zijn afhankelijke rechter niet afzonderlijk overdraagbaar.
Als je een persoonlijke relatie hebt kun je afspreken dat een vordering niet overdraagbaar is. In de praktijk is hier veel discussie over. Als een vordering onoverdraagbaar is goederenrechtelijk gezien kan je hem niet bezwaren. Dan kan de bank geen pandrechten hebben op vorderingen. Hierdoor zijn er twee belangrijke uitspraken van de Hoge Raad.
In Oryx/Van Easteren is bepaald als iets contractueel onoverdraagbaar is gemaakt dan heeft dit goederenrechtelijke werking. Een overdracht is dan niet meer mogelijk. De onoverdraagbaarheid van het vorderingsrecht zorgt ervoor dat een overdracht helemaal niet mogelijk meer is.
De onoverdragelijkbaarheidsclausules staan vaak in algemene voorwaarden. In Coface/Intergamma staat in de algemene voorwaarden dat het beding van onoverdraagbaarheid niet kan worden overgedragen zonder toestemming van de schuldenaar. De Hoge Raad past in deze situatie de Haviltex-maatstaf toe. In beginsel hebben partijen bij een soortgelijke bepaling bedoelt dat de onoverdraagbaarheid slechts obligatoire tussen partijen werkende effecten heeft. Als je de vordering wel verpand of overdracht dan heeft dit alsnog goederenrechtelijke werking. Als gevolg van dit arrest zullen partijen nu als zij echt een vordering onoverdraagbaarheid willen maken in het contract zetten dat de vordering niet kan worden overgedragen conform art. 3:83 lid 2 BW. Dit kan de Hoge Raad niet Haviltexen.
Levering
De formaliteiten van leveringen staan in de wet. Als je een titel is en een leveringshandeling hebt moet er nog steeds sprake zijn van wilsovereenstemming en beschikkingsbevoegdheid op het moment van leveren. Zowel op het moment van de titel als de levering moet je beschikkingsbevoegd zijn. Bij faillissement is dit een probleem. Bij Van de Mosselaar/Lagero was er een akte van cessie. Er was nog niet medegedeeld, dit deed de curator later. Dit vond de Hoge Raad niet goed. De leveringshandeling was namelijk begonnen door een beschikkingsonbevoegde. Dan mag de curator deze leveringshandeling niet afmaken. Dit moet dus helemaal opnieuw gebeuren met een titel en een levering. Bij beslag kan wel een onvoltooide levering nog wel worden voltooid.
Levering roerende zaak
In art. 3:90 BW staat dat voor de overdracht van roerende zaken, niet registergoederen de levering geschiedt door het bezit van de zaak te verschaffen aan de verkrijger. Daarnaast hebt je art. 3:115 BW. Hierin staat dat wanneer de vervreemder houder van de zaak wordt, de verkrijger houder van de zaak is of wanneer een derde houder is en na de overdracht houder blijft, een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling voldoende is.
Levering registergoederen
In art. 3:89 lid 1 staan de vereiste van een levering van een onroerende zaak. Partijen moeten een notariële akte opmaken en deze inschrijven in de openbare registers. Zowel op het moment dat je naar de notaris gaat als op het moment dat je de akte gaat inschrijven in het daartoe behorende openbare register moet je beschikkingsbevoegd staan. In Eelder Woningbouw/ van Kammen is bepaald dat de notariële akte van levering naar objectieve maatstaven wordt uitgelegd. Deze regels gelden ook voor de vestiging van beperkte rechten op een registergoed (art. 3:98 BW), maar naar de eventueel toepasselijke bijzondere regels moet ook worden gekeken.
Levering vorderingsrecht
Dit staat geregeld in art. 3:94 BW. Een overdracht van vorderingen noemen we cessie. De levering van een vorderingsrecht kan door een gewone openbare akte plus de mededeling aan de schuldenaar door de cedent of cessionaris. De schuldenaar noemen we ook wel de debitor cessus. De cedent is degene die de vordering overdraagt. De cessionaris is degene die de vordering verkrijgt. Daarnaast kan de levering van een vorderingsrecht ook stil in plaats van openbaar. Dit staat geregeld in art. 3:94 lid 3. Dit is alleen mogelijk ten aanzien van vorderingsrechten die op dat moment bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. Dit is grotendeels ook van toepassing op het pandrecht.
Levering via tussenpersonen
Een vertegenwoordiger kan handelen met de wederpartij in opdracht en in naam van de opdrachtgever. Dit blijkt uit art. 7:400 en 7:414 BW. De rechtshandeling die plaats vind is een rechtshandeling tussen de opdrachtgever en de wederpartij. (art. 3:60 BW). Bij volmacht treffen de gevolgen van een binnen de grenzen van zijn bevoegdheid verrichte rechtshandeling niet de vertegenwoordiger (art. 3:66 BW). Het kan ook zijn dat de vertegenwoordiger handelt in zijn eigen naam. (art. 7:414 lid 2). Dit kan alleen bij de levering van roerende zaken. Ook bij een vorderingsrecht is dit niet mogelijk. Want bij een vorderingsrecht moet de schuldeiser een partij zijn bij de akte (art. 3:94 BW).
Vertegenwoordiging van de verkrijger
Ook hier is vertegenwoordiging mogelijk. (art. 3:60, 3:66 BW). Handelen in eigen naam kan alleen eventueel bij roerende zaken. Dit kan vaak ook niet, want in beginsel wordt de vertegenwoordiger die niet de naam noemt van de verkrijger en in eigen naam handelt eigenaar. Hij kan registergoederen en vordering doorleveren. Vaak is de doorlevering bij voorbaat (art. 3:97 BW). Dit kan alleen niet bij registergoederen. Daarnaast kan je beargumenteren dat de rechtsverhouding zo was dat gesteld kan worden dat de zaak nooit in het vermogen van de tussenpersoon is gekomen. Dit is de directe leer uit art. 3:110 BW. Dit kan alleen bij roerende zaken. Om een beroep te kunnen doen op art. 3:110 BW moet er uit de rechtsverhouding tussen de verkrijger en de tussenpersoon blijken dat de bedoeling was dat een zaak rechtstreeks van de vervreemder bij de verkrijger komt. Dit is vooral van belang bij faillissement. De zaak is nooit in het vermogen van de tussenpersoon geweest, maar rechtstreeks in het vermogen van de verkrijger.
Levering bij voorbaat
Dit kan bij roerende zaken en bij vorderingsrechten. Het betreft toekomstige goederen. Met toekomstige goederen wordt een objectief en een subjectief toekomstig goed bedoeld. Een objectief toekomstig goed is een goed dan nog niet bestaat. Een subjectief toekomstig goed is een goed waarvan je nog geen rechthebbende bent.
Bij een levering bij voorbaat ben je nog niet beschikkingsbevoegd, maar voer je de titel en de leveringshandeling alvast uit. Bij roerende zaken kan dit door middel van een tweezijdige verklaring (art. 3:115 BW). Dit is meestal een geanticipeerde levering c.p. (sub a). Op het moment dat de vervreemder bij voorbaat het bezit verkrijgt, gaat het bezit automatisch over naar de verkrijger, en wordt de vervreemder houder voor de verkrijger. Dit kan ook door een geanticipeerde levering traditio brevi manu (sub b) of een geanticipeerde levering traditio longa manu (sub c). Bij een levering bij voorbaat is de tussenpersoon wel heel erg kort de eigenaar van de zaak.
Levering bij toekomstige vorderingsrechten en registergoederen
Bij een toekomstig vorderingsrecht kan het alleen als de vordering voldoende bepaalbaar is. Een vordering is voldoende bepaalbaar als de schuldenaar reeds bekend is. (art. 3:94 lid 1 BW) of als de vordering rechtstreeks wordt verkregen uit een reeds bestaande rechtsverhouding (art. 3:94 lid 3 BW). Registergoederen kunnen niet bij voorbaat worden geleverd (art. 3:97 lid 1 BW).
Derdenbescherming bij roerende zaken
In art. 3:86 BW is de bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij overdracht geregeld. Dit sluit aan bij het bewijsvermoeden dat de bezitter de rechthebbende is van een goed (art. 3:109 jo. 3:119 BW). Je wordt niet beschermd als het gaat om een schenking. Een goed moet ander dan om niet geschiedt zijn. Ook moet de verkrijger te goeder trouw zijn. (art. 3:11 BW) . Te goeder trouw vereist normale oplettendheid en een bepaalde onderzoeksplicht. In geval van diefstal geldt art. 3:86 lid 3 BW. Art. 3:86 gaat alleen over een gebrekkige overdracht. Dus niet tegen onoverdraagbaarheid van de roerende zaak of wanneer je iemand ten onrechte vertegenwoordigingsbevoegd houdt. Bij schijn van volmachtverlening moet namelijk gekeken worden naar art. 3:61 BW.
Goederenrecht hoorcollege 3: beperkte zakelijke rechten
Aanvulling van vorig college
In art. 3:88 staat de bescherming geregeld tegen beschikkingsonbevoegdheid voor onroerende zaken, registergoederen en vorderingsrechten. Deze regel is vrij beperkt. De beschikingsonbevoegdheid van degene die levert moet voortvloeien uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht. Dit mag niet het gevolg zijn van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder. Daarnaast is goede trouw vereist. Art. 3:88 beschermt alleen tegen beschikkingsonbevoegdheid en niet tegen onoverdraagbaarheid. Daarnaast is er geen bescherming tegen een beperkt recht dat op het goed rust. Bij pandrecht op een vorderingsrecht bestaat er een aparte beschermingsregel.
Dit college zal gaan over de beperkte zakelijke rechten op goederen. Naast de beperkte zakelijke rechten zijn er ook zekerheidsrechten. Dit zal in een later colleges worden besproken. De zakelijke rechten staan met name in boek 5, behalve het in boek 3 staande vruchtgebruik. Zekerheidsrechter vestig je als beperkt recht. Bij genotsrechten geef je iemand het genot van een onroerende zaak.
Algemene regels beperkte rechten
Wat beperkte rechten precies zijn staat in art. 3:8 BW. Een beperkt recht is afgeleid uit een meer omvattend recht. Met het beperkte recht bezwaar je het omvattende recht. Het vestigen van een beperkt recht op een omvattend recht heeft een absoluut gevolg. Als je een zaak overdraagt, dan blijft het beperkte recht ‘kleven’. Een hoofdregel is dat het ouder beperkt recht voor gaat op nieuwer beperkt recht. Dit is de prior tempore regel. Deze regel staat niet in de wet. In art. 3:81 lid 1 staat een limitatieve opsomming hoe beperkte rechten kunnen worden gecreëerd. Vaak worden beperkte rechten opgestapeld. (Je koop een appartementrecht, het appartementrecht is gevestigd op het erfpachtrecht en het erfpachtrecht rust bij de gemeente. Juridisch is de gemeente eigenaar van het gebouw.)
Beperkte rechten kunnen uit het meerdere voortvloeien. De regels van overdracht, tenzij de wet uitzonderingen geeft, zijn toepasselijk voor de vestiging van beperkte rechten (art.3:98 BW). Je kunt niet op alles een beperkt recht vestigen. Er moest sprake zijn van een zelfstandig en overdraagbaar recht (art. 3:81 lid 1). Je kunt dus geen beperkt recht vestigen op afhankelijke rechten (pand- en hypotheekrecht, erfdienstbaarheid, afhankelijk opstalrecht) . Om een beperkt recht te vestigen moet er dus een levering zijn krachtens een geldige titel die verricht is door hem die bevoegd is om over het goed te beschikken. (art. 3:84 BW). Je kan je recht onder voorbehoud van een zondanig beperkt recht overdragen, mits je de voorschriften van zowel overdacht van een zodanig goed als voor vestiging van een zodanig beperkt recht in acht neemt. (art. 3:81 lid 1 BW). VB Je wilt je grond overdragen, maar je wilt dan wel een erfpachtrecht hebben.
Let op: bij beperkte rechten noem levering vestiging. Het betekent hetzelfde.
Beperkte rechten kunnen worden overgedragen, tenzij de wet anders bepaalt of de aard van het recht zich tegen overdracht verzet. (art. 3:83 lid 1 BW). Recht van gebruik en bewoning is een voorbeeld van een regeling waar de wet anders bepaalt (art. 3:226 lid 4 BW). Afhankelijke rechten zijn rechten waarvan de aard zich verzet tegen overdracht. Het tenietgaan van beperkte rechten in geregeld in art. 3:81 lid 2. Dit is geen limitatieve opsomming. In een andere wetsbepaling kan tenietgaan zijn geregeld. Er kunnen wel derdenbeschermende bepalingen die ervoor kunnen zorgen dat een beperkt recht niet meer kan worden ingeroepen tegen de nieuwe rechthebbende van een zaak.
Erfdienstbaarheid
Een erfdienstbaarheid is een licht zakelijk beperkt recht. Het wordt met name toegepast in het burenrecht. Het is een last die kan alleen rusten op een onroerende zaak. Die last rust dan op het ‘dienende erf’ ten gunste van het ‘heersende erf’. Het betreft een plicht. Je moet iets dulden of iets niet doen. Soms kan het ook bestaan uit actieve nevenverplichtingen (art. 5:71 BW). Erfdienstbaarheid is een afhankelijk recht. Het is dus niet zelfstandig overdraagbaar. Een erfdienstbaarheid kan worden gevestigd door een bewoner die eigenaar is. Ook een erfpachter, iemand met opstalrecht, of iemand met recht op vruchtgebruik op een onroerende zaak kan een erfdienstbaarheid vestigen (art. 5:84). Het recht heeft betrekking op alleen feitelijke handelingen, niet op rechtshandelingen. Soms kan een vergoeding worden bedongen (art. 5:70 BW). De inhoud van de akte van vestiging wordt naar objectieve maatstaven uitgelegd. Daarnaast kan je bij de uitleg nog kijken naar art. 5:73 lid 1 BW. Erfdienstbaarheid ontstaat door vestiging of verjaring (art. 5:72 BW). In Huizing/NSAW zegt de Hoge Raad dat ook al staat er iets al heel lang, dit betekent niet dat jij ervan uit mocht gaan dat je een erfdienstbaarheid erop hebt. Je moet bewust je hebben gedragen als zijnde iemand met een erfdienstbaarheid. Dit moet ook bewezen moeten worden.
Het tenietgaan van erfdienstbaarheid geeft naast art. 3:81 BW nog wat bijzondere regels. Deze bijzondere regels staan in art. 5:78 BW bij onvoorziene omstandigheden en in art. 5:79 BW bij onmogelijkheid uitoefening erfdienstbaarheid of als er geen redelijk belang meer is bij de erfdienstbaarheid.
Erfpacht
Erfpachtrecht is het zwaarst drukkende beperkte genotsrecht op eens ander roerende zaak. (art. 5:89 lid 1 BW). De erfpachtvoorwaarden kunnen worden beschouwd als algemene voorwaarden (art. 6:216 BW). De erfpachter moet wel de bestemming eerbiedigen (art. 5:96 BW). Het onderhoud in principe door de erfpachter (art. 5:96 BW). Erfpacht wordt meestal overeengekomen. Meestal gaat dit door een betaling van een canon (art. 5:85 lid 2 BW). Als je deze canon niet wordt betaald geeft dit een opzeggingsrecht bij de erfverpachter (art. 5:87 BW). Het ontstaan van een erfpacht is de vestiging of verjaring. Verjaring is zeer zeldzaam. De duur van een erfpacht kan worden afgesproken (art. 5:86 BW). Mits partijen in de akte van vestiging niet anders zijn overeengekomen is ondererfpacht mogelijk (art. 5:93 BW). Ondererfpacht wordt nogmaals gevestigd op de zaak zelf. Er dus geen sprake van een stapeling van rechten.
Het tenietgaan van erfpacht staat geregeld in art. 3:81 BW. Daarnaast is er een bijzondere regeling. Zo kan de erfpachter de erfpacht opzeggen (art. 5:87 BW) en de eigenaar kan de erfpacht ook opzeggen indien de erfpachter in verzuim is de canon te betalen (art. 5:87 lid 2 BW). Daarnaast kan erfpacht ook tenietgaan wegens onvoorzienbare omstandigheden (art. 5:97 BW).
Opstalrecht
Opstalrecht is vrij beperkt geregeld in de wet. In art. 5:104 BW worden een aantal artikelen van erfpacht voor overeenkomstige toepassing voor opstalrecht verklaard. Het recht van opstal staat in art. 5:101 BW. “De opstaller is eigenaar van het huis of de werken en beplantingen die zich bevinden op de grond waarop het opstalrecht is gevestigd.” Dit is een doorbreking van de verticale natrekkingsregel van art.5:20 BW. De eigenaar van de grond is dus niet de eigenaar van de gebouwen. Dit komt in de praktijk bijna overeen met het erfpachtrecht. Bij het opstal ben je echter daadwerkelijk eigenaar en bij erfpacht niet. Het recht van eigendom leidt tot de bevoegdheid tot gebruik van de ondergrond die voor het volle genot van het opstalrecht nodig is. (Bijv. je mag via een paadje naar je eigendom lopen) Dit staat in art. 5:103 BW. Belangrijk bij opstalrecht is dat partijen het opstalrecht afhankelijk kunnen maken bij contractuele overeenstemming. Dit moet terug te vinden zijn in een notariële akte ingeschreven in een openbaar register. Dat je een opstalrecht afhankelijk kan maken van een ander recht staat in art. 5:101 lid 2 BW. Een afhankelijk opstalrecht is niet voor overdracht vatbaar. Een zelfstandig opstalrecht wel (art. 5:104 lid 2 BW) Het afhankelijk maken heeft consequenties. Afhankelijke rechten kunnen namelijk niet zelfstandig worden overgedragen (art 3:81 BW). Je kunt afhankelijke rechten niet bezwaren met een ander beperkt recht.
Het opstalrecht houdt in dat je de grond mag bebouwen en beplanten. Daarnaast mag je zover dat nodig is de ondergrond gebruiken. De bevoegdheden kunnen in de akte van vestiging kunnen worden beperkt of uitgebreid. De eigenaar van de grond zou vergoeding (retributie) kunnen bedingen (5:101 lid 3 BW). De opstaller mag altijd afbreken wat hij heeft gebouwd (de erfpachter moet altijd de in erfpacht gegeven zaak in de oude toestand terugbrengen art.5:89 BW), hij is immers de eigenaar van de opstallen.
Een opstalrecht ontstaat door vestiging of eventueel door verjaring. Voor vestiging moet er een titel, beschikkingsbevoegdheid en vestiging middels een notariële akte die wordt ingeschreven bij het openbare register. Let op arrest Huizing: verjaring wordt niet snel aangenomen. Onderopstalrecht vestigen door de opstaller met zelfstandig opstalrecht is mogelijk krachtens art. 5:104 lid 2 BW jo. art. 5:93 BW. Het onderopstalrecht wordt gevestigd op de zaak zelf, niet op het opstalrecht.
Opstalrecht kan tenietgaan indien een bepaalde tijdsduur is overeengekomen. (art. 5:104 lid 2 BW jo. art. 5:98 BW) Opstalrecht eindigt niet door het tenietgaan van de opstallen, tenzij dit als ontbindende voorwaarde is bedongen (art. 3:81 lid 2 sub b BW). De andere manieren waarop opstalrecht kan tenietgaan staan in art. 3:81 BW. Als het gaat om een afhankelijk opstalrecht eindigt het opstalrecht als het recht waaraan het opstalrecht verbonden is eindigt. (art. 3:82 BW)
Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is redelijk gecompliceerd. Het staat geregeld in boek 3 omdat vruchtgebruik zowel op onroerende zaken, roerende zaken en vorderingsrechten kan zien. Met vruchtgebruik wil je iemand bevoordelen. Het recht van vruchtgebruik is gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker of korter. (art. 3:203 lid 2 BW). Vruchtgebruik kan ook verleend worden aan een rechtspersoon. Dit kan voor dertig jaar of korter (3:203 BW). Vruchtgebruik is een absoluut recht. Ookal gaat het eigendom over, het beperkte recht blijft bestaan. Vruchtgebruik kan ook op een heel vermogen of een deel daarvan worden gevestigd (art. 3:222 BW). Het is het enige beperkte recht waar dit mogelijk is. Een vermogen is alleen geen afzonderlijk goed, dus de vermogensbestanddelen moeten stuk voor stuk in vruchtgebruik moeten worden gegeven.
Vruchtgebruik bevat veel regelend recht. In beginsel kunnen partijen er veel over afspreken. Je kunt niet alleen alles doen als vruchtgebruiker. Je mag de goederen gebruiken of verbruiken als de goederen daarvoor lenen en afhankelijk van de aard van de goederen. Je moet dan wel de zich gedragen als een goed vruchtgebruiker (art. 3:207 lid 3 BW). Het recht omvat zowel de natuurlijke als de burgerlijke vruchten van de in het vruchtgebruik gegeven goederen die tijdens het vruchtgebruik afgescheiden worden of opeisbaar worden. Dit volgt uit art. 3:216 BW. In art. 3:207 staat wanneer je goederen als vruchtgebruiker mag verbruiken. Als goederen bestemd zijn om te worden verkocht dan heeft de vruchtgebruiker beschikkingsmacht en dan mag de vruchtgebruiker de goederen verkopen (art. 3:212 lid 1 BW). Bij het vestigen van het vruchtgebruik kan aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid worden gegeven om te beschikken over goederen die niet perse bestemd zijn om vervreemd te worden (art. 3:212 lid 2 BW)
Bij vorderingen geldt iets bijzonders. In art. 3:210 staat de vruchtgebruiker bevoegd is om nakoming te eisen van aan het vruchtgebruik onderworpen vorderingen, tenzij dit bij de vestiging anders is bepaald. In 3:211 lid 2 staat dat je je eigen goederen moet afscheiden van het geïnde geld. Daarnaast zijn ook 3:213 en 3:214 speciale bepalingen voor vorderingen.
Een vruchtgebruiker mag normale beheershandelingen, zoals een reparatie, zelf verrichten (art. 3:207 lid 2 BW). Een vruchtgebruiker is in beginsel niet bevoegd om overeenkomsten op te zeggen of te ontbinden (3:210 lid 2 BW). Een vruchtgebruiker mag in beginsel in vruchtgebruik gegeven zaken verhuren of verpachten. (art. 3:217 lid 2 BW) Ook kan een vruchtgebruiker zijn recht van vruchtgebruk overdragen of bezwaren (art. 3:223 BW). De vruchtgebruiker heeft wel allerlei verplichtingen. Hij moet een beschrijving opmaken van de goederen in vruchtgebruik (art. 3:205). Daarnaast is er een zekerheidsstelling voor de nakoming van de verplichtingen (art. 3:206 BW) en heeft de vruchtgebruiker een verzekeringsplicht (3:209 lid 1). Daarnaast is er een verplichting van goed vruchtgebruiker (art. 3:207 lid 3 BW) en mag de vruchtgebruiker de bestemming van het goed niet veranderen. (art. 3:208 BW) Een vruchtgebruik ontstaat door vestiging of verjaring. (art. 3:202 BW). Verjaring zal niet vaak voorkomen. Een vruchtgebruik kan om niet of om baat zijn. Een beloning is dus niet vereist.
Tenietgaan is geregeld in art. 3:81 lid 2 BW. Een vruchtgebruiker kan afstand doen van zijn vruchtgebruik (art. 224 BW). Goederen moeten na het einde van het vruchtgebruik terug naar de hoofdgerechtigde (art.3:225 BW)
Het recht van gebruik en bewoning is anders. De regels van vruchtgebruik zijn van overeenkomstige toepassing, behoudens art. 226 lid 2, lid 3 en lid 4 BW.
Goederenrecht hoorcollege 4: beperkte zekerheidsrechten en verhaalsrecht
Verhaal
In welke mate kan een schuldeiser eventueel verhaal uitoefenen op het verhaal van de schuldenaar?.Dit is het verhaal van de positie van de schuldeiser. A heeft een vordering op B. B betaalt niet, welke bevoegdheden heeft A dan om voldoening van zijn vordering te bewerkstelligen? Dit is een raakvlak met het verbintenissenrecht. In het Nederlandse stelsel geldt dat je geen verhaal kunt uitoefenen zonder executoriale titel. Deze titel kun je krijgen door een grosse van een veroordelend vonnis of beschikking of een grosse door een authentieke akte. Een authentieke akte is een notariële akte. Daarnaast is het eventueel mogelijk om een conservatoir beslag te hebben zonder een executoriale titel. Dit is mogelijk zodat de schuldeiser de zekerheid heeft dat de schuldenaar het goed niet vervreemd. Bij vervreemding zou de schuldeiser namelijk niet meer verhaal kunnen halen nadat hij de executoriale titel heeft verkregen.
Verhaal is alleen maar mogelijk op de goederen van de schuldenaar. Schuldeisers kunnen verhaal uitoefenen op alle goederen van de schuldenaar, tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt. Dit staat geregeld in art. 3:276. In art. 3:277 staat dat schuldeisers in beginsel een gelijke rang hebben om verhaal te kunnen uitoefenen. Bovendien komt er een evenredige verdeling van de opbrengst van de goederen waarop verhaal is uitgeoefend. Evenredig betekent niet dat iedere schuldeiser evenveel krijgt. Hoeveel de schuldeiser krijgt hangt af van de waarde van de vordering. Dit is van belang als meerdere schuldeisers tegelijkertijd een executoriale titel hebben.
Meestal heeft er één schuldeiser als eerste een executoriale titel. Deze kan verhaal maken op het goed. De andere schuldeiser zijn dan te laat. De gelijkheid van schuldeisers die voortvloeit uit de wet moet dus gerelativeerd worden. Wie het eerst haalt, wie het eerst maalt.
Om ‘wie het eerst haalt, wie het eerst maalt’ te voorkomen bij faillissementen is er de curator. Bij faillissement is er een algeheel beslag op het vermogen van de schuldenaar. Deze wijze van afwikkelen moet plaatsvinden door de curator, zodat er gelijkheid is van schuldeisers. De curator maakte het vermogen van de schuldenaar ten gelde en moet het evenredig verdelen over de schuldeisers.
Er is een uitzondering op de hoofdregel dat alle schuldeiser gelijk zijn. Deze wordt in de wet gemaakt door art. 3:278 BW. In de wet staat dat pand en hypotheek voorrang geven op de opbrengst van een bepaald goed. Daarnaast kan ook in de wet zijn geregeld dat een voorrecht bestaat. Daarnaast staan er in onder andere art. 3:264 lid 7 BW en art. 3:282 BW in de wet gegeven gronden die voorrang verlenen.
Voorrecht
Er zijn in de wet zowel bijzondere als algemene voorrechten opgenomen. Een bijzonder voorrecht betekent dat een schuldeiser een voorrecht heeft op één specifiek goed wat betreft de opbrengst nadat er verhaal wordt uitgeoefend ten aanzien van dat goed. Een algemeen voorrecht betekent dat een schuldeiser een voorrecht heeft op het hele vermogen van de schuldenaar.
Pand en hypotheek gaan boven voorrechten, tenzij dit anders is bepaald in de wet (art.3:279 BW) . Bijzondere voorrechten gaan voor algemene voorrechten (art. 3:280 BW). Als er meerdere bijzondere voorrechten zijn op hetzelfde goed hebben al deze schuldeisers met dit bijzondere voorrecht een gelijke rang (art. 3:281 BW). De wet geeft in artikel 3:288 BW aan welke algemene voorrechten er zijn. Wie voorrang heeft volgt uit de volgorde waarin de wet hen plaatst.
De twee belangrijkste bijzondere voorrechten staan in art. 3:284 BW en 3:285 BW. Art. 3:284 zegt dat je een bijzonder voorrecht hebt op een specifiek goed als het gaat om het verhaal van de kosten die tot behoud van een bepaald goed zijn gemaakt. Bijvoorbeeld een aannemer die met spoed een kapot dak repareert. Als de eigenaar van het huis failliet gaat kan deze aannemer zich beroepen op 3:284 BW. Let op in lid 2 staan speciale voorrangsregels. In art. 3:285 BW is geregeld dat de schuldeiser die kosten heeft gemaakt wegens beantwoording van een zaak een bijzonder voorrecht heeft. Dit geldt uitsluitend voor een kleine onderneming, waarbij de ondernemer zelf aan de arbeid van de zaak heeft bijgedragen. Dit voorrecht eindigt na twee jaar. De schuldeiser heeft alleen het voorrecht op het goed dat hij heeft bearbeid. Ook in deze bepaling staat in lid 2 speciale voorrangsregels.
Faillissement
Een faillissement is algeheel beslag op het gehele vermogen van de schuldenaar. Het vermogen van de schuldenaar wordt bevroren, dit noemen we moratorium. De curator kijkt vervolgens wat het vermogen is van de schuldenaar. Op het moment van een faillissement kunnen schuldeisers niet meer zelfstandig verhaal uitoefenen. Een faillietverklaring heeft terugwerkende kracht op de dag zelf. Als je op donderdag 24 februari 15.00 failliet verklaard wordt, dan ben je donderdag 24 februari om 00:00 uur failliet gegaan. De failliete schuldenaar is beschikkingsonbevoegd. De curator zorgt voor de tegeldemaking van het vermogen. Hij verdeelt dit overeenkomstig de rangorde. Er zijn preferente en concurrente schuldeiser. Preferente schuldeisers zijn schuldeisers die een bijzondere voorrangspositie hebben op grond van de wet, concurrente schuldeiser hebben niet zo’n positie. In de praktijk vissen concurrente schuldeiser bij een faillissement vaak achter het net.
In Ontvanger/ De Jong q.q. (Maico Motorcycles) legt de schuldeiser beslag op de roerende zaak van de schuldenaar. Hij had een executoriale titel. De schuldenaar vervreemd de roerende zaak. Alleen op grond van de wet was hij niet meer beschikkingsbevoegd door de beslaglegging (art. 453a RV). Vervolgens gaat de schuldenaar failliet. Dit betekent dat de schuldeiser niet meer zelf verhaal kan uitoefenen, dit kan alleen de curator doen. De verkrijger was failliet gegaan. Wat is de positie van de beslagleggende schuldeiser? Alleen doormiddel van de curator kan de schuldeiser de vordering geldend maken. Hij moet meedoen met gehele afwikkeling van het tweede faillissement zonder preferente vordering.
Schuldeisers proberen toch een soort zekerheid te krijgen dat zij uiteindelijk betaald krijgen bij faillissement. Vroeger spraken eigendomsoverdracht als zekerheid voor betaling af. In art. 3:84 lid 3 BW staat dat dit geen geldige titel meer is. Dit noemen we het fiducia-verbod. Een sale en leaseback constructie is wel geldig. Dit houdt in dat iemand iets gaat kopen. Hij gaat naar de bank. De bank koopt het goed bij de leverancier. De schuldenaar leent geld en gaat het goed huren van de bank. De geldlening wordt binnen een afgesproken termijn terugbetaald. Na dit termijn is de huurovereenkomst beëindigd en kan het goed vaak voor het bedrag van 1 euro door de schuldenaar van de bank worden gekocht. Het voordeel van deze constructie is dat bij faillissement van de schuldenaar het goed niet tot het vermogen van de schuldenaar behoort.
Daarnaast is eigendomsvoorbehoud ook een zekerheid (art. 3:92 BW). Eigendomsvoorbehoud is beperkt tot leveranciers die producten leveren en de kosten verbonden aan het instaleren. Als betaling uitblijft blijft het goed dat geleverd is buiten het vermogen van de schuldenaar.
Zekerheidsrechten pand en hypotheek algemeen
Pand en hypotheekrechten zijn zekerheidsrechten voor de voldoening van een geldsom door de schuldenaar aan de schuldeiser. Een schuldeiser krijgt door het pand of hypotheekrecht de bevoegdheid om over andermans goed te beschikken door dit te verkopen en zich bij voorrang uit de opbrengst te voldoen zonder voorafgaand rechtelijk vonnis. De pandhouder en hypotheekhouder hebben dus het verhaalrecht met recht van parate executie (art. 3:248 BW/art. 3:268) en zijn separatististen. Dit houdt in dat pandhouder/hypotheekhouder bij een faillissement hun rechten kunnen uitoefenen alsof er geen faillissement is (art. 57 Fw). Maar een pandhouder en hypotheekhouder mogen niet het goed toe-eigenen (3:235 BW). Pand- en hypotheekrecht zijn beperkte rechten. Het heeft een goederenrechtelijke werking. Het blijft op een goed rusten ongeacht van wie het is. Ook zijn het afhankelijke rechten, zij kunnen niet bestaan zonder het hoofdrecht, het vorderingsrecht. Daarnaast is het nevenrecht, het gaat gelijktijdig over met het vorderingsrecht. Pand en hypotheek zijn ondeelbaar. Dit houdt in dat bij gedeeltelijke voldoening het recht op het gehele goed blijft rusten.
Art. 3:231 legt uit voor welke vorderingen het zekerheidsrecht gevestigd kan worden. Dit kan voor zowel bestaande als voor toekomstige vorderingen. De vorderingen moeten wel voldoende bepaalbaar zijn. De Hoge Raad geeft een ruime uitleg voor deze voldoende bepaalbaarheid.
Ook een ander dan de schuldenaar kan het hypotheek/pand recht verlenen. Een voorbeeld hiervan: een zoon begint een eigen onderneming. Hij wil hiervoor een geldlening hebben, maar hij kan geen zekerheid bieden. Zijn ouders bieden als zekerheid van de nakoming van de verplichtingen die de zoon aangaat verlenen zij een recht van zekerheid op hun huis. Dit noemen we derdenpand/hypotheek.
In art. 3:229 staat het leerstuk van de zaaksvervanging bij pand- en hypotheekrecht. Er is sprake dat er van rechtswege een pandrecht ontstaat voor al de vorderingen die in de plaats treden van het verbonden goed, inclusief vorderingen betreffende waardevermindering. Vb. de eigenaar van een pand heeft geldlening bij de bank lopen. Daarvoor is het recht van hypotheek verleent. Het pand brandt af en de eigenaar is hiervoor verzekerd. De eigenaar heeft nu een vorderingsrecht op de verzekeringsmaatschappij. De hypotheekhouder heeft op grond van zaaksvervanging van rechtswege een pandrecht als zekerheidsrecht op de vorderingen die in de plaatstreden van het verbonden goed, inclusief vorderingen betreffende waardevermindering. Dit pandrecht gaat voor op alle andere pandrechten. Dit pandrecht komt te vervallen indien de verzekeringsmaatschappij aan de vordering heeft voldaan. Het pandrecht rust dus niet meer op de uitkering.
Recht van hypotheek
Het recht van hypotheek kan slechts op registergoederen worden gevestigd. Hypotheek kan niet gevestigd worden op toekomstige registergoederen (art. 3:97 lid 1 BW). Er zijn drie partijen: de hypotheekgever, de hypotheekhouder en de schuldenaar. De hypotheekgever is de eigenaar van het registergoed die het hypotheekrecht op dat registergoed verstrekt voor een vordering van de schuldeiser op de schuldenaar. De hypotheekhouder is de schuldeiser die het zekerheidsrecht verlangt als zekerheid voor de voldoening van zijn vordering op de schuldenaar. En tenslotte heb je de schuldenaar. De schuldenaar is vaak hypotheekgever, maar dit hoeft niet perse.
Voor het ontstaan van het recht van een hypotheek is er een titel, beschikkingsbevoegdheid en de vestiging. De vestiging is de leveringshandeling. De vestiging vind plaats door een notariële akte die ingeschreven is in de openbare registers. Dit staat in zowel art. 3:98 jo. 3:89 BW als in art. 3:260 BW geregeld. 3:260 is uitgebreider. Hierin staan de vereisten die in de akte moet worden vermeld. In de akte moet o.a. een maximum bedrag worden genoemd waarop verhaal kan worden gemaakt op grond van hypotheek recht. Is de vordering van de bank hoger dan dat maximale bedrag. Dan is de bank een concurrente schuldeiser op de rest van de vordering.
Er kunnen meerdere hypotheekrechten op een goed gevestigd worden. De rangorde van hypotheek recht komt tot stand door het tijdstip waarop het hypotheekrecht wordt gevestigd. De eerste hypotheek heeft voorrang bij de afwikkeling. Dit vloeit voort uit art. 3:21 BW. Onder omstandigheden, onder toestemming van de hypotheekhouders, kan er een rangwisseling plaats vinden. Dit volgt uit art. 3:262 BW.
Er kan alleen maar geëxecuteerd worden als er sprake is van verzuim. Dit verzuim is het onbetaald laten waarvoor hypotheek recht is gevestigd. De hypotheekhouder kan conform art. 3:267 de zaak onder zich nemen. Dit moet wel uitdrukkelijk bedongen zijn in de akte. In art. 3: 268 lid 1 geeft het recht van parate executie aan. De hoofdregel bij de parate executie is een openbare verkoop via de notaris. Een executoriale verkoop levert meestal minder op dan een normale verkoop, daarom biedt de wet de mogelijk om te komen tot een onderhandse executoriale verkoop door beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Het gevolg van een registergoed die executoriaal wordt verkocht staat in art. 3:273 BW. Er vind zuivering plaats. Door de levering van een goed wat door de hypotheekhouder executoriaal wordt verkocht met voldoening van de koopprijs gaan alle op het verkochte goed rustende hypoteken teniet en vervallen de ingeschreven beslagen, alsook de beperkte rechten die niet tegen de verkoper ingeroepen kunnen worden. Op grond van 3:282 BW kan een schadevergoeding worden ingeroepen als een ander beperkt recht dan pand of hypotheek vervalt door executie.
Huurbeding
Het huurbeding, art. 3:264 BW, is een beding tot beperking van de bevoegdheid tot verhuur van het registergoed door de hypotheekgever ten behoeve van de hypotheekhouder. Een huurbeding moet uitdrukkelijk zijn bedongen in de akte. In de praktijk heeft iedereen die een hypotheekrecht vestigt gebruik maakt van een huurbeding. Wat je vooral moet weten over een hypotheekbeding is dat een hypotheekakte een beding kan omvatten waarbij de hypotheekgever beperkt is in zijn bevoegdheid om het goed waar het hypotheekrecht op rust zonder toestemming van de hypotheekhouder te verhuren of te verpachten.
Het beding kan worden uitgeoefend tegen de latere verkrijgers van het bezwaarde goed, de huurder, de pachter, tegen degene aan wie het recht op de huur-of pachtpenningen werd vervreemd of verpand en in bijzondere omstandigheden de hypotheekhouder. (art. 3:264 lid 1).
De hypotheekhouder kan het huurbeding alleen inroepen na aanzegging executie. (art. 3:264 lid 2 BW). Het heeft tot gevolg dat de huurovereenkomst nietig is. De hypotheekhouder kan verlangen dat de huurder het pand verlaat.
De wet kent een afzonderlijke regeling als het gaat om een woonruimte/bedrijfsruimte. Dit staat in art. 3:264 lid 4 BW. Het huurbeding kan niet worden ingeroepen, als op het moment van het vestigen van het recht van hypotheek het pand al was verhuurd. Daarna beëindigd wordt, er opnieuw wordt verhuurd en de verhuring niet leidt tot bezwarende bepalingen. Als er sprake is van een huurbeding van een woonruimte kan de hypotheekhouder de huurder niet zomaar op straat zetten. Dit kan alleen als het gaat om een huur dat tot stand is gekomen nadat het hypotheekrecht is gevestigd en hij toestemming heeft van een voorzieningenrechter (art. 3:264 lid 5). De huurder kan de schade die hij daardoor krijgt verhalen bij de huurder. Deze schade heeft een hoge preferentie conform de tijdsvolgorde.
Goederenrecht hoorcollege 5: pandrecht op zaken en vorderingen
Pandrecht is ook een zekerheidsrecht. Het is een zekerheidsrecht voor de voldoening van een geldsom (vordering) op andere goederen dan registergoederen. Het pandrecht is waarschijnlijk nog belangrijker dan het hypotheekrecht. Het executeren van het hypotheekrecht komt vaak niet voor, het executeren van het pandrecht wel. Pandrecht is een beperkt recht en een afhankelijk recht. Het hoofdrecht is het vorderingsrecht waarvoor het pandrecht als zekerheidsrecht dient. Daarnaast is pandrecht een nevenrecht, gekoppeld aan het vorderingsrecht.
Om een goed te belasten met een pandrecht is er een titel, beschikkingsbevoegdheid en een vestiging nodig.
Begrippen
De pandgever is degene die het goed in pand heeft (eigenaar/ rechthebbende van het goed). De pandhouder is de bezitter van het pandrecht en tevens de schuldeiser van de vordering waarvoor het pandrecht als zekerheid dient. Het verpande goed is het goed dat belast is met het beperkte recht van de pandhouder, maar blijft eigendom van de pandgever. Het verpand goed kan een zaak zijn, maar het kan ook een vermogensrecht zijn.
Vestiging pandrecht
Voor de levering van een roerende zaak is bezitsverschaffing nodig. Bij de vestiging van pandrecht geldt een bijzonder vereiste. Dit is geregeld in art. 3:236 hierin staat dat de vuistpand wordt gevestigd door de zaak in de macht van de pandhouder te brengen. Degene die pandhouder wordt krijgt de zaak dus daadwerkelijk in zijn macht. Er zijn ook andere mogelijkheden waar de zaak niet in de macht van de pandhouder wordt gebracht, want deze hoofdregel is voor het handelsverkeer niet aantrekkelijk. Het vuistpand is iets wat in de handelspraktijk niet vaak voortkomt. (Vb. Je wilt geld lenen om een nieuwe laptop te kopen, het bank wilt dat je lenen indien er een pandrecht op deze laptop wordt gevestigd. Het pand zou dan gevestigd worden als de bank de laptop daadwerkelijk in zijn macht krijgt. Dan heb je er niks aan om deze laptop te kopen,aangezin het toch in handen is van de bank).
Naast het vuistpand is er het stille pandrecht, dit is wel handig voor de handelspraktijk. Dit stille pandrecht wordt ook wel bezitloos pandrecht genoemd. Bij stil pandrecht hoeft de verpande zaak niet in de macht van de pandhouder gebracht te worden. Hoe een stil pandrecht wordt gevestigd staat in art. 3:237 lid 1 BW. Hierin staat dat een stil pandrecht op een roerende zaak, op het recht van een toonder, of op een vruchtgebruik van een zaak of recht kan worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Een notariële akte is een voorbeeld van een authentieke akte. Bij een onderhandse akte is vereist dat deze akte wordt geregistreerd bij de Belastingdienst. Er is dus geen inschrijving in de openbare registers vereist.
Waar kan een stil pandrecht op gevestigd worden? Op zowel huidige zaken als toekomstige zaken kan een pandrecht worden gevestigd. Vestiging bij voorbaat staat geregeld in art. 3:237 BW. Een pandrecht op de zaak ontstaat pas op het moment dat de zaak in het vermogen komt van de pandgever in verband met beschikkingsbevoegdheid. Een pandrecht kan dus niet meer rechtsgeldig gevestigd worden als een zaak wordt geleverd nadat de pandgever failliet is gegaan.
Derdenbescherming
Er is een vorm van derdebescherming als de pandgever een goed laat verpanden waarover hij niet beschikkingsbevoegd was. Dit staat in art. 3:238 BW. Dit geldt alleen als de pandhouder ten goede trouw is op het tijdstip waarop de zaak in zijn macht is gebracht. Er moet dus sprake zijn van een vuistpand. Op deze derdebescherming is één uitzondering, namelijk diefstal (art. 3:86 lid 3 BW). Daarnaast kan het ook zo zijn dat de pandgever zijn zaken in een stil pand heeft gegeven en deze zaak verkoopt zonder te melden dat er een pandrecht op de zaak zit. De hoofdregel bij de verkoop van een roerende zaak dat beperkt is met een beperkt recht is dat dit beperkt recht de zaak volgt. In art. 3:86 lid 2 staat dat als een verkrijger op het tijdstip van de overdracht niets weet van het beperkte recht dat op dit goed rust het beperkte recht vervalt. De pandgever is beschikkingsbevoegd om zaken belast met een pandrecht te verkopen bij een normale uitoefening van beroep of bedrijf.
Recht parate executie
Het pandrecht is een zekerheidsrecht als nakoming voor de verplichting om een geldsom te doen. Blijf je in gebreke dan kan van het pandrecht gebruik gemaakt worden en kan het geëxecuteerd worden. Hiervoor is een verzuim nodig van de schuldenaar met voldoening van de vordering waarvoor het pandrecht is gevestigd. Het stille pandrecht kan dan omgezet worden in een vuistpand. De pandhouder kan het verpande zaak namelijk opvorderen (art. 3:237 lid 3 BW). De pandhouder krijgt het recht op parate executie bij het verzuim en is bevoegd om het verpande goed te verkopen (art. 3:248 BW). In het geval van faillissement kunnen pandhouders hun recht uitoefenen alsof er geen faillissement was (art. 57 FW). De hoofdregel is dat de verkoop moet plaatsvinden in het openbaar (3:250 BW) maar er is ook een afwijkende wijze (art. 3:251 BW) mogelijk. Uit jurisprudentie is gebleken dat na het verkoop van een verpande zaak er geen opvolgend pandrecht is op de te betalen koopprijs.
Het tenietgaan van het pandrecht
Het pandrecht kan op verschillende manieren tenietgaan. Zodra de vordering wordt betaald aan de pandhouder gaat het pandrecht van rechtswege teniet (art. 3:81 lid 2 sub a BW). Ook beëindigt het pandrecht door de verkoop van de verpande zaak door de pandhouder (art. 3:248 BW) en door afstand (art. 3:81 lid 2 sub c BW). Het pandrecht kan ook tenietgaat door natrekking/bestanddeelvorming(art. 5:15/5:20 sub e BW, zie Depex/Bergel) en door derdebescherming (art. 3:86 lid 2 BW)
Pandrecht op vorderingen
Bij pandrecht op vorderingen heb je steeds te maken met twee vorderingen, namelijk pandrecht op een vordering en een vorderingsrecht van de pandhouder dat een pandrecht oplevert van de pandhouder op een vordering van de pandgever op een derde.
Let op het verschil van art. 3:239 en art. 3:231! In art.3:239 is geregeld op welke vordering een pandrecht gevestigd kan worden. In art. 3:231 staat voor (ten behoeve van) welke vorderingen in zijn algemeenheid een zekerheidsrecht gevestigd kan worden.
Voor een pandrecht op vorderingen is een titel, beschikkingsbevoegdheid en vestiging nodig. Een vestiging van een pandrecht op vorderingen vind plaats bij authentieke of onderhandse akte zonder mededeling aan een derde of schuldenaar (art. 239 lid 1 BW).
Op welke vorderingen kan een pandrecht gevestigd worden? Dit kan op zowel bestaande als op toekomstige vorderingen (3:231 BW). Deze toekomstige vorderingen moeten wel rechtstreeks verkregen zijn uit een reeds bestaande rechtsverhouding ten tijde van de vestiging van het pandrecht (art.3:39 lid 1 BW). Een eenvoudig voorbeeld van een reeds bestaande rechtsverhouding is de huurvordering.
De pandakte mag eenzijdig zijn. Dit betekent dat het alleen door de pandgever mag worden ondertekend. Een vermelding van de titel is niet nodig. Er hoeft geen aanduiding te zien van de verzekerde vordering of een maximum. Er is namelijk sprake van een stil pandrecht.
Een vordering waarvoor het pandrecht wordt gevestigd moet voldoende bepaalbaar zijn. De rechtspraak wordt over deze bepaalbaarheid steeds soepeler. In Dix q.q./ING maakte het mogelijk dat er een situatie bestaat dat de bank op alle mogelijke manieren een pandrecht kan krijgen op goederen. Er is een oplossing bedacht voor het feit dat bij een toekomstige vordering de rechtsverhouding al reeds moest bestaan. Deze oplossing is: X mag met de bank een afspraak maken dat hij een pandrecht vestigt op alle huidige en toekomstige goederen. Tegelijkertijd kan X zich verplichten om al de toekomstige vorderingen bij de bank in pand te geven. Deze toekomstige vorderingen moeten wel worden geregistreerd. X kan de bank een volmacht geven om de vorderingen die hij heeft in pand te geven bij de bank. Dit komt in de praktijk nu altijd voor.
In art. 3:246 staat hoe een pandhouder een vordering kan opeisen als de pandgever in verzuim is. De pandhouder heeft dit recht op executeren niet zolang hij het pandrecht niet aan de schuldenaar van de vordering heeft medegedeeld.
Derdebescherming pandhouder bij verpanding van vorderingen
In art. 3:88 (jo. 3:86) staat de regeling van derdebescherming. Er is alleen maar derdebescherming indien de verkrijger ter goede trouw was en de onbevoegdheid van de vervreemder voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toemalige vervreemder. In 3:239 lid 4 staat nog een extra eis die geldt indien er sprake is van een stil verpande vordering. De verpanding moet medegedeeld zijn aan de debiteur en op het moment van deze mededeling moet de pandhouder te goeder trouw zijn.
Tenietgaan stilpandrecht op vordering
De algemene regel staat in art. 3:81 lid 2 sub a BW. Een beperkt recht gaat namelijk teniet door het tenietgaan van het recht waaruit het beperkte recht is afgeleid. Ook als al de vorderingen zijn betaald gaat het pandrecht teniet.
Goederenrecht hoorcollege 6: reclamerecht en retentierecht
Reclamerecht is een manier om iets terug te halen. Retentierecht is een manier om iets te houden. Reclame- en retentierecht zijn geen beperkte rechten. Het reclamerecht is een persoonlijk recht en het retentierecht is een bijzondere toepassing van opschortingsrecht. Reclamerecht is in boek 7 BW geregeld, retentierecht in boek 3 & 6 BW. Retentierecht is een lex specialis. Dit houdt in dat retentierecht voorgaat boven een algemene wet. Voor retentierecht geldt dit voor alle bepalingen die gaan over het retentierecht uit boek 3 BW.
Als verkoper verkeer je je in een benarde positie als je geleverd hebt: je bent het eigendomsrecht kwijt als je hebt geleverd (art. 7:1 BW). Een overdracht is namelijk ook geldig als er niet is betaald. Door middel van het verbintenissenrecht kan de verkoper de koop ontbinden (6:265 BW). Daardoor rust er op de verkoper een wettelijke verbintenis tot teruglevering (6:271 BW). Maar als de koper failliet is dan heeft de verkoper pech gehad. Het reclamerecht versterkt de positie van de verkoper.
Recht van reclame
Het recht van reclame is een terugvorderingsrecht van de verkoper, maar minder sterkt dan de eigendomsvoorbehoud. In afdeling 8 van boek 7 is het reclamerecht geregeld. Het moet gaan om de verkoop van een roerende zaak die geen registergoed is. De zaak moet ook al zijn afgeleverd aan de koper. Onder aflevering wordt verstaan het stellen van de zaak in het bezit van de koper (art. 7:9 BW). De bevoegdheid tot terugvordering kan alleen als het afgeleverde zich nog in dezelfde staat bevindt (art. 7:41 BW). Daarnaast moet er voldaan zijn aan de eis van ontbinding (zie art. 6:265 BW). Ook moet de uitoefening in elk geval binnen één van de volgende twee termijnen zijn (art. 7:44 BW): of binnen 6 weken nadat de koopsom opeisbaar is geworden of 60 dagen nadat de zaak is opgeslagen door de koper. Pas als alle twee termijnen zijn verstreken kan reclamerecht niet meer worden uitgevoerd. De koper kan de zaak terugvorderen door een tot de koper gerichte schriftelijke verklaring (art. 7:39 lid 1 BW). Reclamerecht kan alleen gebruikt worden voor de vordering tot betaling van de koopprijs, voor andere vorderingen kan het reclame recht niet gebruikt worden.
De gevolgen van het recht van reclame zijn de ontbinding van de koopovereenkomst en het einde van het recht van de koper of zijn rechtverkrijgende. De verkoper krijgt zijn eigendom niet met terugwerkende kracht terug. Bij een gedeeltelijke niet-betaling dan volgt er een eventuele terugvordering (art. 7:39 lid 2 en 3). Let op: reclamerecht is geen afhankelijk recht. Bij de overdracht van de vordering gaat het reclamerecht niet mee over.
Er is geen beroep mogelijk op de derdenbescherming uit art. 3:86 BW, maar een derde kan wel beroep doen op art. 7:42 lid 1 BW. Er moet dan wel sprake zijn van een titel en het mag geen gift zijn. Daarnaast moet er een levering zijn door bezit of machtsverschaffing. Er is geen bescherming bij een c.p. levering (art. 7:42: “Tenzij de zaak in handen van de koper is gebleven”. Ook moet er sprake zijn van goede trouw. De derde moet op het moment dat er geleverd wordt ter goede trouw zijn. In art. 7:42 lid 2 staat dat er ook bescherming is indien het gaat om een beperkt recht. (art. 7:42 lid 2 BW).
Als de koper failliet gaat wordt er een curator benoemd. Het reclame kan uitgeoefend worden tijdens het faillissement. De curator moet het herleefde eigendomsrecht van de verkoper dus respecteren. Maar de curator kan revindicatie afweren door alsnog tijdig te betalen of zekerheid te stellen (art. 7:40 BW).
Retentierecht
Het retentierecht is de wettelijke bevoegdheid om afgifte van een zaak op te schorten (art. 3:290 BW). Opschorting is een tijdelijke maatregel voor de schuldeiser die enerzijds verplicht is tot afgifte van een zaak, maar anderzijds ook iets te vorderen heeft. Heeft hij retentierecht, dan mag hij de afgifte opschorten totdat de vordering wordt voldaan. Retentierecht is geen beperkt recht. Het is niet iets wat je vestigt, maar je hebt het onder bepaalde omstandigheden. De wet kent je het toe. Dit kan ook een onroerende zaken. Dit was in onder andere Rabobank/Fleuren en Deen/Van der Drift het geval.
In Rabobank/Fleuren was de Rabobank de hypotheekhouder. Fleuren was een hoveniersbedrijf die een deel van een golfbaan had aangelegd. De zaak was het hele golfterrein. Fleuren beroept zich op het retentierecht van alleen op het stukje golfbaan die Fleuren had aangelegd. Een stukje golfbaan is geen onroerende zaak, maar een deel. Toch zegt de Hoge Raad dat dit kan. Je kunt je beroepen op retentierecht ten aanzien van een deel van een zaak.
In Deen/ Van der Drift was Deen een bouwer. Hij bouwt een huis voor Kleen. Kleen betaalt niet. Deen stopt vervolgens de bouw en beroept zich op retentierecht. Tegelijkertijd verkoopt de Kleen het huis in aanbouw aan een ander. Deze ander verkoopt het weer door aan Van der Drift (geen levering, wel verkoop). Kleen levert vervolgens aan Van der Drift. Deen zat daar nog als aannemer op het terrein en deed een beroep op zijn retentierecht. Hij had nog niet opgeleverd. Deen had de notaris een brief geschreven dat hij een beroep deed op zijn retentierecht, zodat Van der Drift dat wist. De Hoge Raad geeft in Deen/Van der Drift expliciet aan dat de regels van retentierecht ook gelden indien het gaat om een retentierecht op een roerende zaak. Een schuldeiser kan slechts retentierecht uitoefenen indien hij houder van de zaak is. In de terminologie van art. 3:290 BW betekent dit dat er afgifte nodig is om een zaak weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende te brengen. De afgifte bij een onroerend goed geschiedt volgens de Hoge Raad als de manier om de zaak te ontruimen. Het houder van de schuldeiser eindigt - zoals het huidige art. 3:294 naar analogie van art. 3:117 lid 2 BW meebrengt – niet zolang de zaak niet in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende komt.
Retentierecht is geen beperkt recht, maar een opschortingsbevoegdheid. Het is in te toepen tegen de schuldenaar en tegen derden met een later recht. Retentierecht geef ook voorrang bij verhaal (art. 3:292 BW). Retentierecht is niet een afhankelijk recht, maar het is wel afhankelijk van de vordering. Retentierecht volgt niet het recht waaraan zij verbonden is, want retentierecht is iets feitelijks.
Wanneer heb je retentierecht?
Er zijn artikelen waarin duidelijk staat aangegeven dat er retentierecht is. In andere artikelen kan je uit de formulering moet halen dat er sprake is van retentierecht. Daarnaast moet je voldoen aan al de vereisten van de opschorting, die staan in art. 6:52 BW. Let ook op art. 6:57 BW, hierin staat dat afdeling 6.1.7 van toepassing is op retentierecht, indien iets niet geregeld is in boek 3. Retentierecht is ook mogelijk bij opschortingsrechten van 6:262 BW en 6:263 BW.
Retentierecht kun je niet tegen iedereen inroepen. In 3:291 BW is geregeld tegen wie je retentierecht kan inroepen. Je kunt het inroepen tegen de schuldenaar. Je kunt het ook inroepen tegen de erfgenaam van de schuldenaar. Daarnaast kan je het soms tegen derden inroepen. Onder andere een derde met een later ontstaan recht op de zaak. Dit kan een eigendomsrecht of een beperkt recht zijn. Dit kan ook na een beslagrecht gelegd na het ontstaan van het retentierecht. Het kan ook ingeroepen worden tegen de curator (art. 60 FW). Bij onroerende zaken moet de schuldeiser een voor op de derde voldoende duidelijke wijze daarover feitelijke macht uitoefenen (Deen/Van der Drift). Tenslotte kan je het soms inroepen aan een derde met een ouder recht op de zaak (art. 3:291 lid 2 BW). Dit kan alleen als de schuldenaar bevoegd was in de verhouding tot de oudere gerechtigde tot deze overeenkomst en of als de retentor geen reden heeft om te twijfelen aan de bevoegdheid van deze schuldenaar.
Retentierecht blijft in stand na faillissement (art. 60 FW). Dit kan niet voortduren, want retentie is naar zijn aard tijdelijk. Een curator kan de zaak opeisen en verkopen, bij het uitdelen is de retentor als eerste aan de beurt. De curator kan ook de hele vordering voldoen. Als de curator niets doet ondanks het gestelde termijn dan kan de retentor paraat executeren. (art. 60 lid 3 FW).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1246 |
Add new contribution