Douwe Egberts - Arrest

Hof Amsterdam (OK) 16 februari 1989, NJ 1990/693 m.nt. J.M.M. Maeijer    

Douwe Egberts       

Douwe Egberts heeft besloten tot invoering van een holding-structuur. Het verlies van bevoegdheden van de centrale ondernemingsraad (COR) op het hoogste niveau van het concern dat daarmee gepaard gaat, wordt voor een deel goedgemaakt door een convenant waarin aan de COR en regionale ondernemingsraden bevoegdheden worden toegekend die boven hetgeen de Wet op de ondernemingsraden (WOR) voorschrijft, uitgaan. De COR is niettemin van mening dat het verlies van de medezeggenschapsrelatie van de COR met de centrale leiding van het concern zwaarder dient te worden gewogen dan de beoogde voordelen, waarbij mede van belang is dat Douwe Egberts  zich contractueel heeft verplicht om de continuïteit, de identiteit, de integriteit en het Nederlands karakter van het concern te behouden, met welke verplichting het besluit in strijd komt, alsmede dat de medezeggenschap op het niveau van de Nederlandse holding zonder veel betekenis zal zijn, nu die holding in het concern een bescheiden plaats zal innemen. Het besluit en de daarin neergelegde structuur zouden voorts op een aantal punten in strijd zijn met het Nederlandse recht, in het bijzonder op het stuk van het instellen van ondernemingsraden en de COR en de samenstelling van de raad van commissarissen van de Nederlandse holding.         

De OK overweegt dat nu Douwe Egberts in de afgelopen jaren sterk gegroeid is, met name wat de belangen buiten Nederland betreft, het streven naar een structuur waarin de hoogste organen van het concern primair belast zijn met strategische en internationale aangelegenheden begrijpelijk is. Douwe Egberts heeft de vrijheid om de daartoe geschikte structuur te kiezen en de daarbij in acht te nemen grenzen zijn niet overschreden. Het belang van de COR is met het genomen besluit niet zodanig geschaad dat het besluit deswege kennelijk onredelijk zou zijn, zeker gezien het aangeboden convenant. 

Ofschoon de OK niet bevoegd is tot kennisneming van vorderingen, strekkende tot naleving van de WOR, kan een besluit niettemin zodanig in strijd komen met enig wettelijk voorschrift, dat het reeds daarom kennelijk onredelijk is. Daarvan is hier geen sprake, nu voldoende inzicht is gegeven in de bevoegdheden van de directie van de Nederlandse holding, die niet als een ‘papieren’ vennootschap kan worden beschouwd. 

Anders dan de COR stelt is de samenstelling van de RvC van de Nederlandse holding geen onderdeel van het besluit.           

Ten slotte is niet aannemelijk gemaakt dat Douwe Egberts met het besluit in strijd handelt met de verplichting tot behoud van, kort gezegd, het Nederlands karakter van het concern.