De Toerekeningsvatbaarheid: Hoe verder? - Mooij - 2012 - Artikel

Omdat vermindering van de toerekeningsvatbaarheid, naar de gangbare strafrechtelijke opvatting, wilsONvrijheid inhoudt en daarmee impliciet het begrip van wilsvrijheid veronderstelt, hebben forensische psychiaters in toenemende mate moeite met het vellen van een oordeel over de toerekeningsvatbaarheid. De notie van wilsvrijheid zou volgens sommigen geen plaats hebben in het veld van de wetenschap.

Er ligt een voorstel om de rapportage pro Justitia op zichzelf te herzien, waarbij de gedragskundige zou kunnen volstaan met het beschrijven van de invloed van een psychische stoornis op het delictgedrag, in termen van stoornis van een aantal psychische functies, waarbij de volgende kritiekpunten worden weggenomen:

  • Kritiek op het begrip van de toerekeningsvatbaarheid

  • Kritiek op de bruikbaarheid van het begrip van de wilsvrijheid

  • Kritiek op de veronderstelde onmogelijkheid om tot verantwoorde specificaties te komen

Waar het eigenlijk om draait is de vraag naar de wetenschappelijke onderbouwing van uitspraken die vanuit de psychologie en psychiatrie in een forensische rapportage en advisering worden gedaan. Wat mag de strafrechter verwachten bij een pro Justitia onderzoek en wat niet, en wat hebben gedragswetenschappers in dit geval te bieden aan het strafrecht?

Het belang van een gestandaardiseerde risicotaxatie heeft voordelen en nadelen.
Voordelen: verbetering van de risico-inschatting, de manier van verantwoording is beter en de manier waarop men tot inschattingen komt is inzichtelijker, transparanter.
Nadelen: er zit erg veel tijd in het opstellen van risicoprofielen. Daarnaast is er het gevaar dat er alleen gekeken wordt naar risicofactoren die verband houden met de rapportage Pro Justitia en minder met risicofactoren voor de psychische stoornis zelf.

Eerste kritiekpunt: het begrip van de toerekeningsvatbaarheid

Terminologische bezwaar:

Stelling: de term (on)toerekeningsvatbaar is niet juist omdat deze suggereert dat het om een min of meer permanente eigenschap van de dader zou gaan.
Auteur: raar argument, juist toerekeningsvatbaarheid is een relationeel begrip.

Praktische bezwaar:

Stelling: de toerekeningsvatbaarheid is een punt in de tijd dat voorbij is: het is onmogelijk om iemand geestesgesteldheid in het verleden vast te stellen.
Auteur: nee hoor, een strafrechtjurist doet in de praktijk niets anders dan dat.

Conceptuele bezwaar:

Stelling: De toerekeningsvatbaarheid heeft te maken met de kwestie van wilsvrijheid, terwijl het veld van de psychiatrie, als natuurwetenschap, dat van de gesloten natuurcausaliteit zou zijn. Er wordt bezwaar gemaakt tegen de gradaties in toerekeningsvatbaarheid (3-punts of 5-puntsschaal)
Auteur: toch maakt ook de Conceptrichtlijn (de leveraar van de kritiek) een soort schaalverdeling: de het feit wel, niet of gedeeltelijk toe te rekenen aan de stoornis.

Wat is de gangbare praktijk voor de vaststelling van de toerekeningsvatbaarheid/toerekenbaarheid?

De kern betreft:

  • De aanwezigheid van een psychische stoornis,

  • ten tijde van het feit, die

  • voldoende ernstig (strafrechtelijk aanvaardbaar) is,

  • de wilsvrijheid raakt (strafrechtelijk relevant is),

  • doorwerkt in het feitelijke feit, de gedraging, en

  • zelf niet min of meer verwijtbaar tot stand is gekomen (er geen sprake is van culpa in causa)

Voorbeeld: DBD, Dysmorphic Body Disturbance. Hierbij denkt de vrouw in kwestie dat ze lelijk is, terwijl ze goed weet dat dat niet zo is, maar ze kan geen afstand van die gedachte doen en handelt naar die gedachte. Er is een dwaling waarvan men weet dat het een dwaling is maar waarvan men geen afstand kan nemen. Precies dáárin ligt de intermediaire positie van de persoonlijkheidsstoornis (stoornissen op As-I) tussen de psychose en de normaliteit.

Formele aspect:

Het formele aspect van de relatie tussen stoornis en delict noemen.

Materiele aspect:

Naar de klassieke gedachtegang moet er ook een relatie met het feit zelf bestaan. De stoornis moet niet alleen de wilsvrijheid raken (het formele aspect) maar moet ook doorwerken in het feit (het materiele aspect).

Uit het advies moet tenslotte duidelijk zijn of er gekeken is naar eventuele culpa in causa: gebruik van alcohol, stoppen met medicijnen, vuurwapenbezit, etc. En zo ja, in hoeverre dit gebruik (bvb alcohol) als onderdeel moet worden gezien van een ‘breder’psychiatrisch probleem (drinkt de persoon niet juist omdát hij een stoornis heeft?)

Volledige ontoerekeningsvatbaarheid: Er is een psychotische stoornis en is er een volledige doorwerking (het feit komt volledig voort uit de stoornis).
Verminderde toerekeningsvatbaarheid: Er is een persoonlijkheidsstoornis en volledige doorwerking. Daarmee heb je de driepuntsschaal doorgevoerd. Maar met een vijfpuntsschaal kun je nog verder expliciteren:

Sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid: Er is een ernstige persoonlijkheidsstoornis die gepaard gaat met waanachtige denkbeelden (die nog net niet psychotisch zijn) met een volledige doorwerking van de stoornis in het delict.

Sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid: Er is een psychose met een duidelijk situatieve component. Enigszins verminderd toerekeningsvatbaar: een lichte vorm van een persoonlijkheidsstoornis met een volledige motivatie of een ernstige persoonlijkheidsstoornis met een gedeeltelijke motivatie.

Het voorgestelde alternatief en drie bezwaren daartegen:

De Conceptrichtlijn stelt dat het in strafrechtelijke context níet verantwoord zou zijnom over de invloed van een stoornis een gespecificeerd oordeel te vellen. Wat alleen betrouwbaar aangetoond kan worden is het zeldzame geval van een ernstige psychische stoornis (een psychose), waarbij een delict geheel door de stoornis gemotiveerd is, een symptoom is van de stoornis. De verhoudingen tussen de invloeden op het misdrijf is in elk individuele geval weer anders, daarom bestaat er geen evidentie voor welke schaalverdeling dan ook, geen vijfpunts-schaal en geen drie-puntsschaal. Men pleit daarmee voor een individualisering van dit onderzoeksonderdeel. Daartegen zijn drie typen van bezwaar aan te tekenen:

Het eerste bezwaar: Individualisering betekent niet dat men moet afzien van categorisering. Dat de doorwerking van de stoornis in een feit in elke individuele casus anders is, spreekt vanzelf. Dat er dáárom geen ‘evidentie’ bestaat voor welke schaal dan ook, is onzin, volgens de auteur.
Als men op grond van het evidentie-vereiste een 3- of 5-puntschaal afwijst, moet men ook een individualiserende beschouwing afwijzen.

Het tweede bezwaar is de gedachte dat alleen in het uitzonderlijke geval van een ernstige psychische stoornis en een delict dat geheel vanuit de stoornis is gemotiveerd, zonder situatieve component, met zekerheid kan worden gesteld dat de stoornis en het feit met elkaar in verband staan. Maar, heeft een dergelijk zeldzaam geval zo’n voorrangspositie? Bestaan die feiten echt?
Wil de beweging een feit betreffen, dan zal de bewering door omstandigheden en verklaringen van getuigen aannemelijk gemaakt moeten worden. Juist in dit soort zeldzame zaken, is men uiteindelijk vrij sterk afhankelijk van mededeling van de verdachte zelf. Het verband tussen stoornis en feit is dan wel direct, maar het aantonen van zo’n verband is een tweede. Bovendien speelt élk gedrag zich af in een situatie, ook een psychose.

De systematiek van de persoonlijkheidsstoornissen op As-II van de DSM-IV leent zich prima voor het bepalen van de mate waarin een stoornis de wilsvrijheid raakt. De DSM maakt onderscheid tussen cluster A, B en C: ernstige (bijna psychotische), matige en lichte persoonlijkheidsstoornissen. Als er volledige doorwerking van de stoornis in het delict is, kun je verder deze drie categorieën over het algemeen koppelen aan de sterk verminderde, verminderde en enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast streeft de DSM objectiveerbaarheid en herhaalbaarheid na. Daarom is juist een classificatiesysteem als de DSM-IV ideaal voor een 5-puntsschaal.

Een derde bezwaar is dat het opmerkelijk is dat in het geval van een veronderstelde invloed van een stoornis op een feit, een conclusie in termen van toerekening wordt geadviseerd. Dat gaat dan wel heel ver volgens de auteur. Elk causaal verband, hoe klein dan ook, leidt dan tot een advies van gedeeltelijk niet toerekenen. En daarmee neem je gelijk de plaats van de rechter in.
In de categorie ‘gedeeltelijk niet toerekenen’ van de Conceptrichtlijn valt alles wat normaal tussen volledig wel en volledig niet toerekenen valt, punt 2, 3 en 4 op de 5-puntsschaal. Het is volgens de auteur niet goed, omdat de rechter helemaal geen inzicht heeft in alle stoornissen en de ernst daarvan en de doorwerking daarvan in het feit.

De voorlopige conclusie van de auteur over de Conceptrichtlijn:

Het voorstel van de Conceptrichtlijn om tot een oordeel te kunnen komen over de relatie tussen de stoornis en het feit, spreekt zichzelf tegen, het meet met twee maten. Het is niet redelijk én het is overmatig genereus en daarmee in strijd met de gangbare praktijk van de toerekeningsvatbaarheid. Op het niveau van de toerekeningsvatbaarheid mag geen strikt bewijs worden verwacht. Het gaat hier om redelijkheids- en billijkheidsoordelen, waarbij geen zekerheid maar aannemelijkheid wordt geeist.

Vergelijken met de praktijk van de BOPZ

Ook bij geneeskundige verklaringen in het BOPZ-kader heeft men grenzen. Ook daar zal het bijna niet voorkomen dat de gevaarlijke gedraging in zijn geheel een uitvloeisel is van een stoornis. Als dit niet bewezen kan worden, wordt toch vaak aangenomen dat er invloed is van een ernstige stoornis op een gedraging. Er wordt geen IBS of machtiging afgegeven als er wel gevaar is, maar de stoornis niet voldoende ernstig is of de doorwerking niet duidelijk is.

Hier horen we weinig klachten over een gebrek aan evidentie, terwijl er regionaal nogal grote verschillen voorkomen. Deze ongelijkheid is er omdat de praktijk van de BOPZ in zijn kern nogal onomstreden is, niet omdat het er zo bijzonder wetenschappelijk verantwoord aan toegaat. Het is voor de psychiater bij een BOPZ ook meer een ‘thuiswedstrijd’, voor de strafrechtelijk rapporterende psychiater ligt dat anders, hij is meer te gast in het rechtsgebied.

De psychiatrie is bijna geen wetenschap in de strikte zin van het woord, daarvoor worden teveel psychiatrische beslissingen ad hoc genomen.

De context waarin wordt gewerkt binnen de algemene psychiatrie (BOPZ) en binnen de forensische psychiatrie (rapportage pro Justitia) is niet gelijk en daarmee zijn de maten waarmee geoordeeld wordt dat ook niet.

Voorlopige conclusie

Het is niet verstandig en niet nodig om een beslissingsschema voor de rapportage pro Justitia, dat al zo lang en blijkbaar redelijk effectief gehanteerd wordt af te schaffen zonder dat daar een goed alternatief voor is.

Het is wel mogelijk om de gedachtegang die ten grondslag ligt aan de beslissing van een punt op de 5-puntsschaal wat meer te standaardiseren. Hierbij kun je dan een schema maken waarbij er verschillende combinaties mogelijk zijn tussen de verschillende maten van de ernst van het feit en van de mate van doorwerking. Die combinaties leiden dan volgens een gestandaardiseerd schema tot een bepaalde uitkomst op de 5-puntsschaal.

Maar in de TBS dan?

De schakelmomenten zijn de ontoerekeningsvatbaarheid, omdat je daarbij ontslag van rechtsvervolging kan krijgen, en de verminderde toerekeningsvatbaarheid, omdat daar de mogelijkheid van TBS de hoek om komt.

De verdere aanscherping is van groot belang omdat dat de mogelijkheid biedt op een individueel toegespitste afweging te maken, ook in verband me de gevaarschatting. Het opent twee vragen:

Gedragskundige vraag: Biedt een geringe stoornis of een gering verband tussen stoornis en delict voldoende aanknopingspunten voor een individueel toegespitst oordeel van gevaar? Een goed oordeel voor recidive op basis van de stoornis?

Normatieve vraag: Biedt een dergelijke situatie voldoende grond voor een strafrechtelijke interventie, als een TBS-maatregel?

Wanneer de categorie van verminderde toerekeningsvatbaarheid wegvalt, verliest het advies de structuur. De begrenzende werking van de tbs-oplegging (in welke mate) van een 5-puntsschaal valt dan weg.

Bij een TBS gaat het niet om het feitelijk risico waartegen de maatschappij beschermd moet worden, maar om het risico zover dat samenhangt met een psychische stoornis.

De voorstellen voor toerekeningsvatbaarheid kunnen nogal wisselen, wat bij een tbs-oplegging het dramatische verschil van óf wel, óf geen tbs- kan maken. Dat staat op gespannen voet met de rechtsgelijkheid. Dit soort overwegingen kan echter geen doorslaggevende reden vormen om het stelsel in zijn geheel te herzien.

Het gaat niet in de eerste plaats om de uitkomst, maar om de inzichtelijke, transparante manier waarop die uitkomst tot stand komt. Het echte probleem is eerder dat het dáár nogal eens aan ontbreekt. Maar een goed protocol kan daar een oplossing aan bieden.

Het verschil in uitkomst kan ook komen doordat niet alle onderzoeken gelijkwaardig zijn. Er blijft verschil in benadering en in diepgang in de breedte van de levensgeschiedenis en in de diepte van de interactie. Dat bepaalt ook een andere uitkomst.

Een handleiding of een protocol is nuttig, maar het vervangt niet het idee van ervaring. Ervaring is namelijk ook een goed meetinstrument voor het besluit.

Het tweede punt: de wilsvrijheid, de wilsbekwaamheid en de strafrechtelijke stilte
Binnen de filosofie is er een soort tweedeling betreft de wilsvrijheid:

Theoretische filosofie: Een deterministisch wereldbeeld. Het vaststellen van wetmatigheden.

Praktische filosofie. De ethiek. Een wilsvrijheid-gedachte, wat uitgaat van de noties van verantwoordelijkheid en menselijke waardering die een of andere manier de mogelijkheid van autonomie of het vermogen van zelfbeschikking veronderstellen.

Neurowetenschappers: wilsvrijheid in twijfel trekken.

De forensische psychologie en psychiatrie willen zich nogal eens onthouden van een oordeel over de toerekeningsvatbaarheid, vanwege de vaagheid en problematiek van het begrip van wilsvrijheid. Ze willen zich dan het liefst beperken tot een oordeel over het causale verband. Men pleit dan voor een soort dispensatieregeling, waarbij een advies over de toerekeningsvatbaarheid, door een gebrek aan vaststelling van de wilsvrijheid, achterwege mag blijven.

Wilsbekwaamheid wordt daarbij vaak opgevat als ‘het vermogen een keuze te maken, informatie te begrijpen, de situatie te waarderen en rationeel gegevens te hanteren’.

Zowel de toerekeningsvatbaarheid als de wilsbekwaamheid veronderstellen wilsvrijheid, al is de specificatie daarvan dan verschillend. Toch staat het begrip ‘wilsbekwaamheid’, in tegenstelling tot dat van de toerekeningsvatbaarheid, binnen de psychiatrie niet of nauwelijks ter discussie. Ook hier wordt dus met twee maten gemeten. Het is vreemd om bezwaar te maken tegen het begrip van toerekeningsvatbaarheid, vanwege de wilsvrijheid, maar dat niet te doen bij de wilsbekwaamheid, waar diezelfde wilsvrijheid speelt.

Het is te vroeg om te stellen dat de morele praktijk van het toerekenen afgeschaft moet worden. De filosofische discussie over de wilsvrijheid is theoretisch van belang, maar heeft nu nog weinig praktische gevolgen.

Het derde punt: Is er een nieuw rapportagemodel mogelijk?

Het is de taak van de rapporteur om de invloed van een psychische stoornis op het delictgedrag te beschrijven aan de hand van eventueel aanwezige stoornissen in psychische functies, zoals bewustzijn, oriëntatie, intellect, waarneming, denken, voorstelling, stemming, affect, etc. Deze opsomming staat in het traditionele onderzoekschema waaraan een behandelend psychiater zijn eerste beeld krijgt van de mentale toestand van een patiënt: is zijn bewustzijn helder? Weet hij waar hij is? Weet hij wie hij is? Etcetera. Dat is een prima schema, maar het is elemantair en het is beperkt tot het actuele psychische toestandsbeeld.

Dat het gaat om ‘psychische functies’ stelt dat de persoon wordt geacht iets te kunnen weten, en wordt geacht naar dit weten te kunne handelen. Men wil hier van controle spreken in plaats van van wilsvrijheid. Deze begrippen zijn echter equivalent. De kwestie van wilsvrijheid is hiermee niet opgelost.

Het is gewoon niet waarschijnlijk dat dit rapportagemodel de gewekte verwachtingen in theoretische zin (weg met de wilsvrijheid) en in praktische zin (betreft de uitvoerbaarheid) zal kunnen waarmaken.

Ten slotte, hoe nu verder?

Het is goed dat er veel meer aandacht is voor de problematiek van de toerekeningsvatbaarheid en de rapportage pro Justitia.

De feitelijke tekortkomingen bieden echter totaal geen reden om het klassiek systeem weg te gooien. De kritiek op het bestaande model is ondeugdelijk. Daarnaast gaan alternatieve modellen uit van verkeerde probleemanalyses, zijn ze niet doordacht met het oog op de uitvoerbaarheid en zijn ze niet goed onderzocht op de gevolgen voor de strafrechtelijke praktijk, de sanctieoplegging. Tenslotte kan er volgens het klassieke model prima stelselmatig worden gewekt. Het zou onverantwoord zijn om de klassieke praktijk te vervangen.

Er zou gewerkt kunnen worden aan het opstellen van een richtlijn, die niet alleen psychiatrisch is ingericht (monodisciplinair, maar zowel psychiatrische als strafrechtelijke invloeden heeft (multidisciplinair). Een dergelijke opzet zou goed passen bij dit veld en een beter resultaat kunnen leveren dan het huidige stelsel. Vooralsnog moet echter doorgegaan worden met het huidige systeem, helemaal omdat er geen werkbaar alternatief is.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
635
Search a summary, study help or student organization