TentamenTests bij de 1e druk van Mastering Modern Psychological Testing van Reynolds & Livingston


Wat is psychologisch testen? - TentamenTests 1

MC-vragen

Vraag 1

Welke stelling(en) is/zijn juist of onjuist?

1. Een psychologisch assessment beschrijft het proces van het verzamelen en integreren van psychologische gegevens.

2. Een psychologische test beschrijft een gegeven uit het proces van het verzamelen en integreren van psychologische gegevens.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
  2. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
  3. Beide stellingen zijn juist
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 2

In een vragenlijst wordt iemands persoonlijkheid gemeten door naar attitudes, voorkeuren en interesses te vragen.

Wat is dit voor type test?

  1. Performance test
  2. Achievement test
  3. Aptitude test
  4. Typical-response test

Vraag 3

Psychologische diagnostiek is gebaseerd op een aantal aannames.

Welke van de onderstaande aannames hoort daar NIET bij?

  1. Hoewel we constructen kunnen meten, zijn onze metingen niet perfect
  2. De uitkomst van een valide en betrouwbare test stemt overeen met de werkelijkheid
  3. Elk mogelijk construct kan op verschillende manieren gemeten worden
  4. Alle diagnostische procedures hebben sterke en zwakke kanten

Vraag 4

Een test voor het meten van rekenvaardigheid bestaat uit 4 opeenvolgende taken met een oplopende moeilijkheidsgraad. Bij de test is een tijdslimiet afwezig.

Dit is een voorbeeld van een:

  1. Speed test
  2. Power test
  3. Projective test
  4. Typical-response test

Open vragen

Vraag 1

Er zijn twee fundamentele benaderingen tot het begrijpen van scores. Noem deze benaderingen en koppel ze aan de volgende begrippen of zinnen: relatief, absoluut, in vergelijking met andere mensen, in vergelijking met een prestatielevel.

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

Psychologische test: Het meten van een psychologische variabele (vaak een numerieke score) aan de hand van een bepaalde procedure of een apparaat.

    Vraag 2

    D. Typical-response test

    Een typische respons test is ontwikkeld om de typische gedragingen en karakteristieken van het individu te meten, zoals persoonlijkheid, gedrag, attitudes of interesses.

    Vraag 3

    B. De uitkomst van een valide en betrouwbare test is altijd een schatting van de werkelijkheid

    Vraag 4

    B. Power test

    Bij een power test gaat het om het laten zien van je vaardigheden/vermogens. Hierbij is er geen sprake van een tijdsbeperking.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    1. ’Norm-referenced scores’ – relatief en in vergelijking met andere mensen.
    2. ‘Criterion-referenced scores’ - absoluut en in vergelijking met een prestatielevel.

      Wat zijn basis meettechnieken binnen het psychologisch testen? - TentamenTests 2

      MC-vragen

      Vraag 1

      Stel, een onderzoeker wil 'plezier op de werkvloer' verklaren met behulp van het functieniveau (gemeten op een schaal van 1 = laag tot en met 8 = hoog), de lengte van het dienstverband (vastgesteld in jaren), loon (bedrag per maand) en secundaire arbeidsvoorwaarden (aantal voorwaarden waarvan men actief gebruik maakt).

      Een deel van de resultaten van de analyse met SPSS, staat hieronder weergegeven:

      Gebruik die informatie om te beslissen welke predictor (gegeven de overige drie) in de populatie de invloedrijkste voorspeller van de afhankelijke variabele is.

      1. Functieniveau
      2. Dienstverband
      3. Loon
      4. Arbeidsvoorwaarden

      Vraag 2

      Hieronder twee uitspraken over de standaardschattingsfout:

      1. De standaardschattingsfout geeft de gemiddelde fout die je maakt bij het doen van een voorspelling met predictoren.
      2. Hoe meer predictoren, hoe kleiner de standaardschattingsfout.

      Beoordeel de twee stellingen op hun juistheid.

      1. I is niet juist, II is juist
      2. I is niet juist, II is niet juist
      3. I is juist, II is juist
      4. I is juist, II is niet juist

      Open vragen

      Vraag 1

      Persoon A heeft een IQ-score van 90, Persoon B heeft een IQ-score van 120 en Persoon C heeft een IQ-score van 140. Van welke meetschaal is hier sprake?

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      B. Dienstverband

      In de tabel kijk je naar de kolom van Beta = multiple determinatie coëfficiënt = de hoeveelheid variantie die verklaard wordt door de predictoren. Hoe hoger deze is, hoe meer variantie deze predictor verklaard en dus hoe beter die voorspelt

      Vraag 2

      C. I is juist, II is juist

      De standaardschattingsfout is de gemiddelde fout bij het schatten van een voorspelling. Hoe meer predictoren, hoe nauwkeuriger de voorspelling en hoe kleiner de standaardschattingsfout.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Er is hier sprake van een intervalschaal. IQ-scores zijn altijd interval-data, aangezien een verschil van bijvoorbeeld 10 punten op elk punt van de schaal hetzelfde betekent.

      Hoe kun je testscores interpreteren? - TentamenTests 3

      MC-vragen

      Vraag 1

      Van welke meetschaal wordt gebruik gemaakt tijdens een test waarbij de kracht die iemand met zijn hand kan uitoefenen wordt gemeten?

      1. Interval meetschaal
      2. Nominale meetschaal
      3. Ordinale meetschaal
      4. Ratio meetschaal

      Vraag 2

      In een onderzoek naar persoonlijkheidsprofielen meet men de kenmerken vicieuze gedragscirkels en competent functionerenmet valide tests. Voor het vergelijken van scores op beide tests, willen de onderzoekers de ruwe scores transformeren naar z-scores. Bekend is dat het kenmerk vicieuze gedragscirkels in de populatie linksscheef verdeeld is en het kenmerk competent functioneren normaalverdeeld.

      In deze situatie is de transformatie naar z-scores ...

      1. Geen correcte transformatie; percentielscores maken een betere vergelijking van de testscores mogelijk.
      2. Een verstandige transformatie; de z-scores maken een vergelijking van de testscores zeer goed mogelijk.
      3. Geen correcte transformatie; transformatie naar T-scores maken een betere vergelijking van de testscores mogelijk.
      4. Geen verstandige transformatie; genormaliseerde scores maken een betere vergelijking van de testscores mogelijk.

      Vraag 3

      Bij 150 studenten is voor een diagnostisch onderzoek naar leesvaardigheid een begrijpend lezen test afgenomen. De frequentietabel voor het geobserveerde aantal vragen goed staat hieronder weergegeven.

      Ga er vanuit dat leesvaardigheid een continu kenmerk is en dat de testscores moeten worden beschouwd als klassenmiddens.

      In welke categorie valt de testscore die hoort bij de mediaan (Q2)?

      1. 3
      2. 4
      3. 5
      4. 6

      Vraag 4

      Beoordeel, met behulp van onderstaande figuur en uitgaande van een normaalverdeeld kenmerk in de populatie, de volgende twee uitspraken over het antisociaal gedrag van een respondent met een T-score van 25.

      I. Meer dan 95% van de populatie heeft een hogere score dan deze respondent.
      II. De score van de respondent ligt meer dan twee standaardafwijkingen boven het gemiddelde.

      1. I is juist, II is juist
      2. I is niet juist, II is juist
      3. I is juist, II is niet juist
      4. I is niet juist, II is niet juist

      Open vragen

      Vraag 1

      Wanneer de wortel wordt getrokken van de variantie, ontstaat de ….(vul in).

      Vraag 2

      Als de distributie van de ruwe score (90) een mean heeft van 70 en een SD van 10, wat is dan de z-score?

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      D. Ratio meetschaal

      Een ratio meetschaal is een interval meetschaal die wel een absoluut nulpunt heeft. Aangezien het mogelijk is om geen kracht uit te oefenen met de hand, is er een absoluut nulpunt.

      Vraag 2

      A. Geen correcte transformatie; percentielscores maken een betere vergelijking van de testscores mogelijk.

      Voorwaarde voor een lineaire transformatie is een verdeling die normaal verdeeld is, dit is dus niet van toepassing. Voorwaarde voor normaliserende transformatie is normaalverdeling in populatie en scheve verdeling in testscores, dit is dus ook niet toe te passen. Percentiel score transformatie heeft geen voorwaarden en is dus wel toe te passen.

      Vraag 3

      D. 6

      De mediaan is de middelste score, dit is de helft van 150 scores dus 75. Deze zit in de categorie met klassenmidden 6, want deze bevat de scores 66 tot 76.

      Vraag 4

      C. I is juist, II is niet juist

      Kijk naar het figuur naar de T-score 25 (tussen 20 en 35). Gezien naar de percentages in de normaalverdeling (en deze optellen) ligt 95% boven de testscore van de respondent. De testscore ligt twee standaarddeviaties onder het gemiddelde i.p.v. boven het gemiddelde.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Wanneer de wortel wordt getrokken van de variantie, ontstaat de standaardafwijking.

      Vraag 2

      2.0

      Hoe zorg je dat testscores betrouwbaar zijn? - TentamenTests 4

      MC-vragen

      Vraag 1

      Voor welke soort steekproef wordt gekozen wanneer de onderzoeker besluit een willekeurige steekproef te nemen waarvan gedacht wordt dat die representatief zal zijn?

      1. Gemakssteekproef
      2. Aselecte gestratificeerde steekproef
      3. Gestratificeerde steekproef
      4. Doelgerichte steekproef

      Vraag 2

      Welke strategieën combineert de multitrait-multimethod matrix?

      1. Convergente en divergente strategieën
      2. Divergente en discriminante strategieën
      3. Norm en criterion strategieën
      4. Nomothetische strategieën

      Vraag 3

      Voor het theoretische construct ‘sensatiezoeken’ is een instrument ontwikkeld met vijftien stellingen. De betrouwbaarheid van de testscore is geschat met Cronbachs alfa. Het resultaat van de schatting staat hieronder weergegeven.

      Welke interpretatie van de schatting van de betrouwbaarheid van een testscore met Cronbachs alfa is correct?

      1. Hoogstens 47% van de testvariantie kan worden toegeschreven aan toevallige en systematische meetfouten.
      2. Minstens 47% van de testvariantie kan worden toegeschreven aan toevallige en systematische meetfouten.
      3. Minstens 47% van de testvariantie kan worden verklaard door de ware scores.
      4. Hoogstens 47% van de testvariantie kan worden verklaard door de ware scores.

      Vraag 4

      Sommige studenten hebben extra onderwijsvoorzieningen of aanpassingen nodig bij het maken van een test. Welke aanpassing voor deze studenten is de grootste bedreiging voor de betrouwbaarheid van de test?

      1. De test in twee delen splitsen en deze op verschillende momenten afnemen.
      2. De test in een andere, afgescheiden, ruimte afnemen.
      3. De test mondeling afnemen.
      4. Een verkorte test afnemen.

      Vraag 5

      Voor het meten van cognitieve vermogen bij adolescenten is de CGV test met 50 items ontwikkeld. Bij onderzoek naar de betrouwbaarheid van een testscore op de CGV is gebruik gemaakt van de split-halfmethode. De twee testhelften hebben een correlatie van rHH = .50.

      Hoe groot is dan de schatting van de betrouwbaarheid voor een score op de hele test?

      1. .75
      2. .60
      3. .67
      4. .43

      Vraag 6

      Hieronder twee uitspraken over de schatting van de betrouwbaarheid.

      I. Bij de test-hertest methode kan de betrouwbaarheidscoëfficiënt te laag uitvallen omdat mensen zich nog items van de test herinneren.

      II. Bij de paralleltest methode kan de betrouwbaarheidscoëfficiënt te laag uitvallen omdat de testen niet geheel parallel zijn.

      1. I is niet juist, II is juist.
      2. I is niet juist, II is niet juist.
      3. I is juist, II is juist.
      4. I is juist, II is niet juist.

      Vraag 7

      Een test voor impulsiviteit heeft als gemiddelde M = 22.5 (SD = 2.8), testvariantie SX2 = 8.0, geschatte betrouwbaarheid rXX’ = .85 en de samenhang met scores op een vergelijkbare sensation seekers-test is rxy = .78.

      Hoe groot is het 99%-betrouwbaarheidsinterval van de ware score voor een willekeurige respondent uit de doelpopulatie?

      1. Smaller dan 10.
      2. Tussen de 10 en 25.
      3. Tussen de 25 en 40.
      4. Breder dan 40.

      Vraag 8

      Volgens de klassieke testtheorie kun je elke testscore zien als de som van de ware score en de toevallige meetfout. Uit de algemene principes en aannames van de klassieke testtheorie volgt voor de toevallige meetfout E van test 1 dat deze ...

      1. Een positieve correlatie heeft met de ware score T.
      2. Correleren met de toevallige meetfout van een andere test B.
      3. Van een participant zowel positief als negatief kunnen zijn.
      4. De ongewenste systematische invloeden op de testscore weergeven.

      Open vragen

      Vraag 1

      Bij welk type betrouwbaarheidsschatting neem je een vorm van een test af in een sessie, die je door twee of meer beoordelaars laat beoordelen? Wat is hierbij de voornaamste bron van errorvariantie?

      Vraag 2

      Een willekeurige test bestaat uit 30 vragen. De testmaker voegt hier 5 items bij toe. Wat is een reden dat hij dit doet? Wat is de vergrotingsfactor?

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      D. Doelgerichte steekproef.

      • Gestratificeerde steekproef = Subgroepen (strata) in een populatie in gelijke proporties voor laten komen in een steekproef.
      • Aselecte (willekeurige) gestratificeerde steekproef = Wanneer ieder lid van de populatie een even grote kans heeft om in de steekproef terecht te komen.
      • Incidentele/gemakssteekproef = Steekproef die bestaat uit een groep mensen die het gemakkelijkst beschikbaar was.

      Vraag 2

      A. Convergente en divergente strategieën

      Vraag 3

      C. Minstens 47% van de testvariantie kan worden verklaard door de ware scores.

      De Cronbachs alfa is de ondergrens van de betrouwbaarheid.

      Vraag 4

      D. Een verkorte test afnemen.

      Een verkorte test kan het construct minder goed representeren, waardoor je belangrijke elementen mist en zo een lagere betrouwbaarheid hebt.

      Vraag 5

      C. .67

      De schatting van de betrouwbaarheid voor de hele test kan worden berekend door de betrouwbaarheid van de testhelften in te vullen in de Spearman Brown formule split-halfmethode. De formule is 2 * betrouwbaarheid halve test / 1 + betrouwbaarheid halve test = 2 * .50 / 1 + .50 = 0.67.

      Vraag 6

      A. I is niet juist, II is juist.

      Door het herinneren van de vorige test wordt er hetzelfde gescoord op de tweede test, waardoor de betrouwbaarheid overschat wordt. Wanneer twee testen niet gelijkwaardig zijn, zullen ze niet samenhangen en wordt de betrouwbaarheid onderschat.

      Vraag 7

      A. Smaller dan 10.

      Bij het berekenen van de intervalschatting van de ware score gebruik je de formule: testscore +/- z-fractiel * standaardmeetfout. Het z-fractiel voor 99% betrouwbaarheid is 2.58. De standaardmeetfout is de SD * de wortel van (1 - betrouwbaarheid). Dit is
      2.8 * wortel(1 - .85) = 1.08. De boven en ondergrens is optellen en aftrekken van 2.58 * 1.08 = 2.8 van de testscore. De breedte van het interval is 2 × 2.8 = 5.6 en dat is smaller dan 10.

      Vraag 8

      C. Van een participant zowel positief als negatief kunnen zijn.

      De toevallige meetfout hangt niet samen met de ware score of met andere tests. Systematische fouten komen niet toevallig tot stand, maar worden veroorzaakt door onnauwkeurigheden in de test. De toevallige meetfout kan positief of negatief zijn; hij kan boven of onder de ware score liggen.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      ‘Inter-rater reliability’; de voornaamste bron van errorvariantie ligt bij verschillen tussen de beoordelaars van de testscores.

      Vraag 2

      Het toevoegen van items aan een test vergroot de betrouwbaarheid. De vergrotingsfactor is 35/30 = 1.17

      Wat betekent validiteit binnen het psychologisch testen? - TentamenTests 5

      MC-vragen

      Vraag 1

      Welke stelling(en) is/zijn juist of onjuist?

      I. Bij een predictive study zit er geen tijdsinterval tussen de test en de meting van criteria.
      II. Bij een concurrent study zit er een tijdsinterval tussen de test en de meting van criteria.
      1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
      2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
      3. Beide stellingen zijn juist.
      4. Beide stellingen zijn onjuist.

      Vraag 2

      Welk onderstaand kenmerk van een test is relevant voor de beoordeling van de validiteit van een test?

      1. De mate waarin consistent gemeten wordt.
      2. De reproduceerbaarheid van de testresultaten.
      3. De grootte van de systematische meetfout.
      4. De grootte van de toevallige meetfout.

      Vraag 3

      Bij het ontwikkelen van een test die discipline voorspelt, heeft het onderzoek een aantal items bedacht. Deze items vergelijkt hij met een wetenschappelijk onderzoek over eigenschappen die personen met veel discipline hebben.

      Om wat voor soort validiteit gaat het hier?

      1. Inhoudsvaliditeit
      2. Indruksvaliditeit
      3. Begripsvaliditeit
      4. Criteriumvaliditeit

      Vraag 4

      Onderstaande fictieve tabel is het resultaat van een multitrek-multimethode analyse voor de persoonskenmerken 1. Intelligentie, 2. Schoolvorderingen, 3. Leergedrag en 4. Pro-sociaal gedrag van studenten. Deze kenmerken zijn bij dezelfde steekproef gemeten op twee manieren, namelijk met een beoordeling door leerkrachten (Methode A) en met een beoordeling door de ouders/ verzorgers (Methode B).

      Voor welke kenmerk geeft de monotrek-heteromethode coëfficiënt de minste steun voor de (convergente) validiteit?

      1. Intelligentie
      2. Leergedrag
      3. Pro-sociaal gedrag
      4. Schoolvordering

      Vraag 5

      Een onderzoeker ontwerpt veertig opdrachten over de kennis van mannen en vrouwen. Aan uitwerking van de opdrachten door leerlingen kent de onderzoeker een score toe tussen de 1 (zeer slecht) en de 7 (zeer goed). Uit een factoranalyse van de scores van 500 studenten op de veertig opdrachten resulteren de volgende eigenwaarden voor de eerste zes factoren: 14.0, 6.0, 1.4, 1.1, 0.7 en 0.5.

      Hoeveel factoren kies jij wanneer je inhoudelijke argumenten combineert met de informatie over de eigenwaarden?

      1. 1
      2. 2
      3. 3
      4. 4
      5. 5
      6. 6

      Vraag 6

      Bij welk type validiteit staat het gebruik van tests bij werving en selectie vooral centraal?

      1. Convergente validiteit
      2. Discriminante validiteit
      3. Criteriumvaliditeit
      4. Verschillen tussen groepen

      Vraag 7

      Tijdens een SPSS practicum over factoranalyse beweert een student het volgende:

      I. Als in een factorladingenmatrix veel variabelen een hoge lading hebben op meerdere factoren (|a| > .4) is de interpretatie van de factoren makkelijker dan wanneer elk van de variabelen slechts op een enkele factor een hoge lading heeft.
      II. Als na oblique (scheve) rotatie van factoren blijkt dat zes factoren onderling sterk samenhangen (r > .4) wijst dat op statistisch zinvol onderscheid van deze zes factoren.

      Beoordeel de twee beweringen van deze student.

      1. I is juist, II is juist
      2. I is niet juist, II is juist
      3. I is juist, II is niet juist
      4. I is niet juist, II is niet juist

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      D. Beide stelling zijn onjuist.

      Vraag 2

      C. De grootte van de systematische meetfout.

      Een test is valide wanneer de hoeveelheid systematische (en toevallige) meetfouten minimaal is.

      Vraag 3

      A. Inhoudsvaliditeit

      De onderzoeker vergelijkt zijn items met informatie over de kenmerken van het construct waarin hij een test ontwikkeld. Dit is een voorbeeld van de inhoudsvaliditeit hoe goed de test inhoudelijk het construct representeert.

      Vraag 4

      B. Leergedrag

      De monotrek-heterotrekmethode heeft betrekking op de convergente validiteit: hetzelfde construct meten met een andere methode.

      Vraag 5

      B. 2

      Inhoudelijk bestaat de test uit twee categorieën, namelijk mannen en vrouwen. Wanneer je de eigenwaarden in een screen-plot weergeeft, selecteer je op basis van het knik-criterium ook twee factoren.

      Vraag 6

      C. Criteriumvaliditeit

      Bij selectie en werving is voorspellen van werkprestatie van belang. Criteriumvaliditeit is de mate waarin een test gedrag buiten de testsituatie kan voorspellen.

      Vraag 7

      D. I is niet juist, II is niet juist

      Simple structure houdt in dat variabelen op de ene factor een hoge en op de andere factor een lage waarde hebben. Wanneer er een sterke samenhang is tussen factoren moet een factoroplossing met minder factoren overwogen worden

      Hoe kun je items ontwikkelen binnen het psychologisch testen? - TentamenTests 6

      Open vragen

      Vraag 1

      Noem drie soorten validiteit en leg ze uit.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      • Oppervlakte validiteit: beschrijft hoe zinvol een test op het eerste gezicht lijkt om te meten wat het meten moet.
      • Inhoud validiteit: beschrijft hoe adequaat een test een steekproef neemt uit gedrag dat representatief is voor het gedrag dat door de test gemeten moet worden.
      • Criterium (gerelateerde) validiteit: beoordeelt hoe adequaat een score iemands vaardigheid of een ander criterium kan meten.
      • Concurrente validiteit: een index van de mate waarin een testscore gerelateerd is aan een andere meting van het criterium die is afgenomen op hetzelfde tijdstip.
      • Voorspellende validiteit: geeft de mate waarin een score de score op een andere meting accuraat voorspelt.
      • Incrementele validiteit: de aanvullende waarde, de mate waarin een factor iets zegt dat de aanvankelijke factoren buiten beschouwen hadden gelaten.

      Wat betekent item analyse binnen het psychologisch testen? - TentamenTests 7

      MC-vragen

      Vraag 1

      Welke moeilijkheidsgraad is optimaal voor een maximale variabiliteit?

      1. 75%
      2. 100%
      3. 50%
      4. 65%

      Vraag 2

      In de Item Response Theory moeten de items ‘sample-free’ of ‘sample-independent’ zijn. Wat wilt dit zeggen?

      I. Men zou dezelfde resultaten moeten krijgen bij het gebruiken van dezelfde samples.
      II. Men zou dezelfde resultaten moeten krijgen bij het gebruiken van verschillende samples.
      1. I is waar, II is niet waar
      2. II is waar, I is niet waar
      3. I en II zijn allebei waar
      4. I en II zijn allebei niet waar

      Vraag 3

      Een 20‑itemtest voor rekenvaardigheid is afgenomen bij een groep van tien personen (n = 10). In de tabel staan de geobserveerde gegevens van de tien personen voor item 6 van de test en de totaalscores van deze tien personen.

      Hoe groot is de discriminatie index D van item 6 als we de 40% hoogste en 40% laagste scores gebruiken voor respectievelijk de top groep en de bottomgroep?

      1. D = 0.10
      2. D = 0.30
      3. D = 0.50
      4. D = 0.70

      Vraag 4

      Voor een meerkeuze toetsvraag komt na analyse van de resultaten het volgende naar voren:

      • Itemmoeilijkheid (p) = .28
      • Discriminatie index (D) = .50

      Welke typering is op deze tentamenvraag het meest van toepassing?

      1. Dit is een relatief makkelijk item en het draagt goed bij aan het onderscheiden van studenten.
      2. Dit is een relatief makkelijk item en het draagt niet zo goed bij aan het onderscheiden van studenten.
      3. Dit is een relatief moeilijk item en het draagt niet zo goed bij aan het onderscheiden van studenten.
      4. Dit is een relatief moeilijk item en het draagt goed bij aan het onderscheiden van studenten.

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      C. 50%

      Dit betekent dat 50% van de deelnemers het item goed hebben beantwoord en 50% van de deelnemers het item fout hebben beantwoord.

      Vraag 2

      B. II is waar, I is niet waar

      Vraag 3

      C. D = 0.50

      De discriminatie index kan berekend worden door de proportie antwoorden goed van de topgroep minus de proportie antwoorden goed van de bottom groep. De vier respondenten met de hoogste score behoren tot de topgroep en de vier respondenten met de laagste score tot de bottomgroep. D = 0.75 - 0.25 = 0.50.

      Vraag 4

      D. Dit is een relatief moeilijk item en het draagt goed bij aan het onderscheiden van studenten.

      De itemmoeilijkheid is laag, wat betekent dat het een moeilijk item is, en de discriminatieindex is hoog, waardoor het goed kan onderscheiden.

      Wat houdt een prestatietest binnen het psychologisch testen in? - TentamenTests 8

      Open vragen

      Vraag 1

      Welk effect treedt op wanneer een test te makkelijk is gemaakt?

      Vraag 2

      Noem drie voordelen van group-administered tests.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Een plafond effect treedt op wanneer een test te makkelijk is gemaakt. Doordat de test te makkelijk is, vallen er alleen maar hoge scores. Hierdoor kunnen mensen aan het hoge eind van het construct niet gemeten kunnen worden.

      Vraag 2

      1. Het is een efficiënte manier van testen (een groot aantal proefpersonen kan worden ondervraagd in een minimale tijdsbelasting voor de onderzoekers)
      2. De testcondities zullen gelijkwaardig zijn, aangezien een grote groep tegelijk wordt ondervraagd.
      3. Groepstesten bevatten vaak items die objectief kunnen worden gescoord, vaak zelfs middels een computer. Dit verlaagt of elimineert zelfs de meetfout die voorkomt bij scoringsprocedures bij individuele tests.

      Hoe kan intelligentie worden gemeten? - TentamenTests 9

      MC-vragen

      Vraag 1

      Welk effect geeft aan dat het IQ van de gehele populatie ieder jaar een beetje toeneemt?

      1. Halo-effect
      2. Flynn effect
      3. Barnum effect
      4. Contrast-effect

      Vraag 2

      De Stanford-Binet Intelligentie Test was de eerste intelligentie test die algemeen geaccepteerd werd in de VS. Een andere intelligentie schaal die wordt gebruikt is die van Wechsler. De Stanford-Binet test heeft echter een aantrekkelijk aspect dat de Wechsler test niet heeft. Welke is dit?

      1. De validiteit van de Stanford-Binet test is hoger.
      2. De Stanford-Binet test heeft een uitgebreidere schaal.
      3. De Stanford-Binet test is toegankelijker voor een groter publiek.

      Vraag 3

      Intelligentietests worden veelvuldig gebruikt in diverse settings. Het gebruik van deze tests is vooral gerechtvaardigd omdat deze tests ...

      1. Een genuanceerd beeld bieden van verschillende intelligentiefacetten.
      2. Substantiële samenhangen vertonen met belangrijke maatschappelijke criteria zoals succes in onderwijs en beroep.
      3. Discriminatie tegen bepaalde groepen in de samenleving tegengaan.
      4. Onderscheid maken tussen de twee belangrijkste factoren: performaal en verbaal.

      Vraag 4

      Wat was het oorspronkelijke doel van de Binet-Simon schaal?

      1. Het voorspellen van werksucces in de toekomst.
      2. Het voorspellen van hoge prestaties in reken- en taalvaardigheid.
      3. Het vaststellen van hoogbegaafdheid.
      4. Het identificeren van minder begaafde kinderen.

      Vraag 5

      Een forensisch psycholoog legt een persoonlijkheidstest voor aan een verdachte. De uitkomst hiervan kan van invloed zijn op het proces. Het is belangrijk om een test te gebruiken met...

      1. Leugendetector schalen.
      2. Eerlijkheidsschalen.
      3. Validiteitsschalen.
      4. Betrouwbaarheidsschalen.

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      B. Flynn effect.

      • Halo-effect = Effect waarbij bepaalde individuen door een beoordelaar hoger beoordeeld worden dan ze verdienen, en hoger dan anderen.
      • Barnum effect = Het feit dat mensen geneigd zijn om erg algemene opmerkingen die zo’n beetje op iedereen van toepassing kunnen zijn, te aanvaarden als een accurate beschrijving van zichzelf.
      • Contrast-effect = Effect waarbij de beoordeling overdreven positief uitvalt omdat de vorige beoordeling erg negatief was, of andersom.

      Vraag 2

      B. De Stanford-Binet test heeft een uitgebreidere schaal.

      De Standford-Binet test heeft een uitgebreidere schaal, waardoor het berekenen van een IQ hoger dan 160 mogelijk is.

      Vraag 3

      B. Substantiële samenhangen vertonen met belangrijke maatschappelijke criteria zoals succes in onderwijs en beroep.

      Intelligentietests kunnen iets betekenisvol zeggen over een individu, met name het functioneren in de maatschappij is hierbij een belangrijk onderdeel.

      Vraag 4

      D. Het identificeren van minder begaafde kinderen.

      Vraag 5

      C. Validiteitsschalen.

      Validiteitsschalen geven zicht op hoe eerlijk een persoon een test beantwoord heeft.

      Hoe kan persoonlijkheid worden gemeten? - TentamenTests 10

      MC-vragen

      Vraag 1

      Een respons set is een...

      1. Negatieve of positieve manier waarop een persoon onopzettelijk reageert.
      2. Alle antwoorden op een vragenlijst van een persoon.
      3. Alle antwoorden op een vragenlijst van een populatie of sample.
      4. Een manier waarop een individu zich opzettelijk anders voordoet met zijn antwoorden.

      Vraag 2

      De definitie van dissimulatie is...

      1. Wanneer een participant opzettelijk zichzelf anders laat zien op een test.
      2. Wanneer een participant zichzelf per ongeluk anders laat zien op een test.
      3. Wanneer een testafnemer de participant misleidt in de briefing om de ware bedoeling van de test verborgen te houden.

      Vraag 3

      Een diagnost maakt gebruik van een veel gebruikte test voor het meten van stemmingsstoornissen waarin de geteste voor elke uitspraak aangeeft of deze op hem of haar van toepassing is. De diagnost heeft deze test voorgelegd aan een kind van 13 (waarvoor de test ook geschikt was). Toch twijfelt hij of de antwoorden op de testvragen de stemming van het kind wel goed representeren.

      Wat kan de diagnost het beste doen?

      1. De antwoorden nog een keer nalopen om eventuele fouten er uit te halen.
      2. De antwoorden voorleggen aan een onderzoeker die onderzoek doet naar de test.
      3. De ouders en een leerkracht van het kind een test laten invullen voor het vaststellen van de persoonlijkheid van het kind.
      4. De diagnost moet niets doen. Hij kan er vanuit gaan dat het resultaat klopt en dat zijn twijfel voortkomt uit een vooroordeel.

      Open vragen

      Vraag 1

      Leg uit wat de ‘content-rational approach to scale development’ is.

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      A. Negatieve of positieve manier waarop een persoon onopzettelijk reageert

      Vraag 2

      A. Wanneer een participant opzettelijk zichzelf anders laat zien op een test.

      Vraag 3

      C. De ouders en een leerkracht van het kind een test laten invullen voor het vaststellen van de persoonlijkheid van het kind.

      Om te kijken of de antwoorden wel passen bij het kind kan het best gevraagd worden naar een oordeel van de ouders en leerkracht, omdat zij een ander en misschien beter beeld kunnen geven van het kind.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Dit is de eerste benadering tot het ontwikkelen van objectieve persoonlijkheidsschalen, waarbij items worden ontwikkeld die ogenschijnlijk relevant zijn voor het meten van het construct, maar niet empirisch zijn getest (bijvoorbeeld, vragen over gevoelens van verdriet en hopeloosheid bij depressie).

      Hoe kunnen gedragsproblemen worden gediagnosticeerd? - TentamenTests 11

      MC-vragen

      Vraag 1

      Een … meet een brede spreiding van symptomen en gedragingen en een ….. meet een specifiek domein van spreiding van symptomen en gedragingen.

      1. Single domain rating scale; syndrome-specific rating scale
      2. Syndrome-specific rating scale; omnibus rating scale
      3. Omnibus rating scale; single domain rating scale
      4. Single domain rating scale; omnibus rating scale

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      B. Syndrome-specific rating scale; omnibus rating scale

      Welke verschillende soorten beroepstesten bestaan er? - TentamenTests 12

      MC-vragen

      Vraag 1

      Voor het kiezen van een methode om een werknemer te selecteren moet je eerst een volledig beeld hebben van de … die benodigd zijn om juist te presteren op de baan.

      1. Kennis (knowledge)
      2. Vaardigheden (skills)
      3. Capaciteiten (abilities)
      4. Alle bovenstaande

      Vraag 2

      Bij een assessment in het kader van werving en selectie is een persoonlijkheidsvragenlijst afgenomen waarmee de Big-5 dimensies in kaart zijn gebracht.

      Naar welke schaal kun je het best kijken om te bepalen of iemand goed gaat functioneren?

      1. Extraversie
      2. Vriendelijkheid
      3. Nauwkeurigheid
      4. Openheid

      Vraag 3

      Om goed in kaart te brengen wat een persoon met hersenschade nog, of niet meer kan, wil een neuropsycholoog het functioneren van deze persoon graag afzetten tegen het niveau dat de patiënt had voor het letsel (premorbid ability bepalen). Hier heeft hij alleen geen data van.

      Wat kun je doen om een zo goed mogelijk inschatting te maken?

      1. Een patroon analyse maken (pattern analysis).
      2. De scores vergelijken met een normatieve standaard.
      3. Een demografische schatting maken (demographic estimation).
      4. Pathognomische tekenen (pathognomic signs) in beeld brengen.

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      D. Alle bovenstaande

      Vraag 2

      C. Nauwkeurigheid

      Nauwkeurigheid is de beste voorspeller voor werkprestatie.

      Vraag 3

      C. Een demografische schatting maken (demographic estimation).

      Het vergelijken met mensen met gelijkwaardige demografische kenmerken geven de beste inschatting van het niveau voor het letsel van de patiënt.

      Hoe kunnen neuropsychologische problemen worden gediagnosticeerd? - TentamenTests 13

      Open vragen

      Vraag 1

      Wat is de grootste theoretische aanname van elk neuropsychologisch testbatterij?

      Vraag 2

      Uit welke drie componenten bestaat de theorie van Murray?

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      De aanname dat gedrag een organische basis heeft, dus prestaties op een gedragsmeting kunnen worden gebruikt om het functioneren van de hersenen vast te stellen.

      Vraag 2

      De theorie van Murray gaat uit van behoeften (determinanten van gedrag vanuit de persoon zelf), druk (determinanten van gedrag van buiten de persoon) en thema (een interactie tussen behoeften en druk). Deze theorie is van toepassing op de Thematic Apperception Test.

      Hoe kan psychologische diagnostiek worden toegepast binnen de forensische opsporing? - TentamenTests 14

      MC-vragen

      Vraag 1

      De forensische psychologie onderscheidt zich op bepaalde kenmerken van de klinische psychologie. De nadruk bij onderzoeken binnen de forensische psychologie ligt, meer dan bij de klinische psychologie, op…

      1. Het afnemen van een uitgebreide anamnese.
      2. De objectiviteit van de diagnose.
      3. De opvatting van de cliënt over zijn of haar problemen.
      4. Het bewaken van de autonomie van de cliënt.

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      B. De objectiviteit van de diagnose.

      De uitkomst van de test heeft een grote invloed en eventueel belangrijke gevolgen, waardoor de objectiviteit in de forensische psychologie een groot belang heeft.

      Hoe veroorzaakt bias problemen binnen de psychologische diagnostiek en hoe dit te ondervangen? - TentamenTests 15

      MC-vragen

      Vraag 1

      Met de nieuw ontwikkelde vragenlijst NvB kan het niveau van begrijpen van kinderen op de basisschool bij het maken van complexe opdrachten bij jongens goed voorspeld worden, maar bij meisjes niet.

      Hoe wordt dit kenmerk van een vragenlijst genoemd?

      1. Differentiële betrouwbaarheid.
      2. Differentiële predictieve validiteit.
      3. Ecologische validiteit.
      4. Ecologische betrouwbaarheid.

      Vraag 2

      Anouk van 10 jaar moet een test maken om haar rekenvaardigheid in te kunnen schatten. Anouk is erg bang voor de testpsycholoog die de test afneemt, waardoor ze op veel vragen geen antwoord geeft.

      Hier is sprake van:

      1. Itembias.
      2. Methodebias.
      3. Constructbias.
      4. Alle bovenstaande biases.

      Open vragen

      Vraag 1

      Als goed geconstrueerd en gestandaardiseerde tests biased zijn, wat valt er dan te zeggen over interviews en andere subjectieve evaluatie procedures?

      Vraag 2

      Hoe wordt een testbatterij genoemd die bestaat uit een set instrumenten die speciaal geselecteerd zijn voor de cliënt in kwestie?

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      A. Differentiële betrouwbaarheid.

      Differentiële predictieve validiteit betreft een test die voor de ene groep beter voorspelt dan voor de andere groep buiten de testsitautie.

      Vraag 2

      B. Methodebias.

      Methodebias is de vertekening die optreedt in de afname van de test.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Deze zijn in ieder geval net zo biased en waarschijnlijk zelfs meer.

      Vraag 2

      Een testbatterij die bestaat uit een set instrumenten die speciaal geselecteerd zijn voor de cliënt in kwestie, wordt een flexibele batterij genoemd.

      Kan er worden afgeweken van de gestandaardiseerde methodes van diagnosticeren? - TentamenTests 16

      MC-vragen

      Vraag 1

      Hoe heet het proces waar mensen niet worden aangenomen of verworpen, maar geëvalueerd worden op twee of meer criteria?

      1. Screening
      2. Selectie
      3. Classificatie
      4. Plaatsing

      Vraag 2

      Omdat hij moeite heeft met lezen, krijgt Bram zijn tentamen GPDTT op A3 uitgeprint, terwijl de andere studenten een tentamenboekje op A4 formaat krijgen.

      Dit is een voorbeeld van:

      1. Organisatie
      2. Accommodatie
      3. Assimilatie
      4. Adaptatie

      Open vragen

      Vraag 1

      Als een cliënt een beperking heeft die niet relevant is voor het meetconstruct, is het dan gepast om de betreffende standard assesment procedure toch te gebruiken? Geef uitleg.

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      c. Classificatie.

      • Screening = Vorm van personeelsselectie waarbij mensen grofweg worden getest op een aantal minimale criteria voordat je in aanmerking komt voor verdere assessment.
      • Selectie = Het proces waarbij sommige werknemers aangenomen worden en andere verworpen worden op grond van criteria.
      • Plaatsing = Het toewijzen aan een groep of categorie, soms op basis van één criterium.

      Vraag 2

      B. Accommodatie

      Accommodatie is mogelijk door de vorm van de test aan te passen.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Nee, dit tast de validiteit en accuraatheid van de test aan. De test moet namelijk reflecteren want de cliënt kan en een beperking kan dit in de weg staan.

      Welke ethische problemen kun je tegenkomen bij het uitvoeren van psychologische testen? - TentamenTests 18

      Open vragen

      Vraag 1

      Waarvoor kunnen ‘assessment results’ worden gebruikt?

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Alleen voor datgene waar ze voor zijn gevalideerd.

      Join World Supporter
      Join World Supporter
      Log in or create your free account

      Why create an account?

      • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
      • Once you are logged in, you can:
        • Save pages to your favorites
        • Give feedback or share contributions
        • participate in discussions
        • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
      Follow the author: Psychology Supporter
      Content categories
      Comments, Compliments & Kudos

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.