Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2009


Let op: De volgende oefentoets is gebaseerd op de situatie vóór het verdrag van Lissabon. Dit heeft tot consequentie dat niet alle vragen meer accuraat zijn, en dat de gegeven antwoorden kunnen afwijken van de huidige situatie.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat zijn zogenoemde 'soevereine' staten?

  1. Staten zijn onafhankelijk en zijn derhalve niet onderworpen aan externe regels, ook niet aan regels die van internationaalrechtelijke natuur zijn.
  2. Staten zijn autarkisch, andere staten mogen zich niet inmengen in hun aangelegenheden.
  3. Staten hebben op hun grondgebied het hoogste gezag en dit gezag wordt niet ontleend aan een andere aardse instantie.
  4. Geen van bovenstaande stellingen is juist.

Vraag 2

Voorbeelden van gespecialiseerde organisaties zijn:

  1. het Internationaal Monetair Fonds, de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereld Toerisme Organisatie.
  2. de Wereld Post Unie, Amnesty International, de Internationale Arbeidsorganisatie.
  3. Amnesty International, Greenpeace en Artsen Zonder Grenzen.
  4. de VN Veiligheidsraad, de VN Algemene Vergadering en het Internationaal Gerechtshof.

Vraag 3

De centrale vraag die het Internationaal Gerechtshof beantwoordde in het advies over Reparation for Injuries Suffered in the Service of the United Nations, was:

  1. moeten de Verenigde Naties schadevergoeding betalen aan de familie van iemand die gestorven is terwijl zij/hij werkte voor de Verenigde Naties?
  2. zijn adviezen van het IGH bindend?
  3. kunnen de Verenigde Naties als internationale organisatie een internationale claim indienen tegen een staat?
  4. welke zijn de kenmerken waaraan moet voldaan worden op van een regel van gewoonterecht te kunnen spreken?

Vraag 4

Wat zei het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua-zaak over de verhouding tussen verdragen en gewoonterecht?

  1. Een verdragsregel en een regel van gewoonterecht blijven naast elkaar bestaan.
  2. Als gewoonterecht wordt gecodificeerd in een verdrag, houdt de gewoonterechtelijke regel op te bestaan.
  3. Als een verdrag wordt opgezegd blijven de regels van het verdrag als gewoonterecht bestaan
  4. Verdragen zijn een belangrijkere rechtsbron dan gewoonterecht.

Vraag 5

Wat is geen vereiste voor aansprakelijkheid van een lidstaat voor het niet implementeren van een richtlijn?

  1. Causaliteit.
  2. Opzet.
  3. Een toegekend recht onder de richtlijn.
  4. Een duidelijk vast te stellen recht onder de richtlijn.

Vraag 6

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen:

Stelling I. Zowel het Hof van Justitie als het EHRM kennen een systeem van individueel klachtrecht, waarbij een individu bij deze hoven kan klagen voor een schending door een lidstaat van respectievelijk het EG-verdrag dan wel het EVRM.

Stelling II. Artikel 8 EVRM stelt: ‘Eenieder heeft recht op respect voor zijn privéleven (…)’. Dit betekent dat dit recht door een staat die partij is bij het EVRM op geen enkele wijze kan worden beperkt.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I onjuist, stelling II is juist.
  3. Stelling I en II zijn juist.
  4. Stelling I en II zijn onjuist.

Vraag 7

Welke beschrijving van de rol van het Europees Parlement klopt niet?

  1. Als bij de medebeslissingsprocedure het Parlement een amendement indient, kan de Raad daar slechts van afwijken met goedkeuring van het Parlement.
  2. Bij de samenwerkingsprocedure kan het Europees Parlement met volstrekte meerderheid het gemeenschappelijk standpunt van de Raad verwerpen.
  3. Bij de adviesprocedure geeft het Parlement slechts een niet-bindend advies aan de Raad, bij de samenwerkingsprocedure kan het Parlement ook amendementen voorstellen.
  4. Bij de medebeslissingsprocedure kan de Raad, als het Parlement geen amendementen voorstelt, een besluit nemen.

Vraag 8

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen:

Stelling I: Bepalingen in richtlijnen kunnen geen directe werking hebben.

Stelling II: Het kenmerk van directe werking is dat de bepaling zowel aan lidstaten als aan de instellingen van de Gemeenschap rechten en verplichtingen oplegt.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I onjuist, stelling II is juist.
  3. Stelling I en II zijn juist.
  4. Stelling I en II zijn onjuist.

Open vraag

Casus

Prostnestrië is een autonome deelstaat van Trotsmenistan. Het heeft zich in 1991 na een referendum onafhankelijk verklaard. Deze onafhankelijkheid is echter door de internationale gemeenschap niet erkend. Prostnestrië wordt gezien als deel van Trotsmenistan. Prostnestrië ligt in het zuiden van Trotsmenistan en grenst aan Alberia en Rotskistan. Het heeft een oppervlak van 12.000 km² en ca. 150.000 inwoners, waarvan 95% etnische Alberiërs. De uitvoerende macht berust grotendeels bij de rechtstreeks gekozen president. De door de president benoemde premier is voorzitter van de regering, bestaande uit premier, vice-premier, ministers en de hoofden van de nationale veiligheidsdienst, politie en belastingdienst. De wetgevende macht berust bij het 45 zetels tellende, gekozen parlement.

Daarnaast beschikt Prostnestrië over een eigen rechterlijke macht. Tevens beschikt de Prostnestrische overheid over een politiemacht en een krijgsmacht, die nauw samenwerken met de Albeerse politie en krijgsmacht. Ook worden Albeerse wetten veelal overgenomen door het Prostnestrische parlement. Vanaf 1991 hebben er acht stemronden plaatsgevonden. Tijdens deze verkiezingen hebben waarnemers verklaard dat ze vrij en eerlijk zijn verlopen.

De Prostnestrische overheid heeft, ondanks dat de regio niet als staat erkend is, en ook geen lid is van de Verenigde Naties, permanente vertegenwoordigingen in Alberia, Australië, Duitsland, Frankrijk, het Midden-Oosten (Beirut), Rusland en de Verenigde Staten.

Voldoet Prostnestrië aan de vereisten voor het bestaan en de totstandkoming van een staat?

Antwoordindicatie meerkeuzevragen

  1. C
  2. A
  3. C
  4. A
  5. B
  6. D
  7. A
  8. D

Antwoordindicatie open vraag

Bestaan van een Staat:

1) Bevolking: geen minimumaantal

  • Toets: ja, er is sprake van een bevolking, voornamelijk etnische Alberiërs.

2) Territoir: de staat is verbonden met een grondgebied: grondgebied op land, de binnenwateren, territoriale zee, lucht over elk van deze gebieden. Internationaal recht stelt geen eisen aan de omvang en de grenzen hoeven niet volledig vast te liggen, vereist is dat een staat een voldoende bepaalbaar grondgebied beheerst.

  • Toets: het is duidelijk om welk grondgebied het gaat: we weten de ligging en het oppervlakte.

3) Regering met daadwerkelijk en effectief gezag over de op dat territoir woonachtige bevolking (gezagsstructuur: regering, leger, rechter, wetgever).

  • Toets: er is sprake van een regering die in grote mate onafhankelijk van andere regeringen opereert. Het lijkt er op dat de regering effectief gezag uitoefent over het grondgebied en bevolking, zij het in samenwerking met Alberië.

4) Mogelijkheid om betrekkingen aan te gaan met andere staten, dit volgt uit de eerste drie criteria. Dit uit zich door de opening van ambassades/ het aangaan van diplomatieke betrekkingen

  • Toets: er is sprake van een bevolking en een grondgebied. Er lijkt sprake te zijn van effectief gezag, zij het in enige mate afhankelijk van Alberië. Prostnestrië heeft een aantal permanente vertegenwoordigingen, dus is tot op zekere hoogte in staat om betrekkingen aan te gaan met andere staten

Erkenning: Om het staat-zijn effectief uit te kunnen oefenen dient de staat ook (impliciet/expliciet) erkend te worden door andere staten. Erkenning is in belangrijke mate een politiek proces. Erkenning wordt tegenwoordig eerder beschouwd als een declaratoir (d.w.z. bevestiging van bestaan van een staat en van bereidheid met de staat betrekkingen aan te gaan) i.t.t. een constitutief element (staat is pas staat indien erkend door andere leden wereldgemeenschap).

Voorbeeld: VN-lidmaatschap, vlag voor het VN gebouw.

  • Toets: Omdat Prostnestrië niet als staat erkend is, doordat het door de internationale gemeenschap als deel van Trotsmenistan gezien wordt, kan het geen internationale betrekkingen aangaan en voldoet de entiteit dus niet aan alle criteria van staat-zijn.

Totstandkoming van een staat:

1) Legaliteit: de totstandkoming van de staat mag niet gepaard gaan met schendingen van het internationale recht.

  • Toets: de onafhankelijkheid werd uitgeroepen na een vreedzaam referendum, zonder gebruik van geweld of inmenging buitenlandse mogendheden.

2) Zelfbeschikking: het recht op zelfbeschikking is ontstaan i.v.m. de dekolonisatie – tegen de achtergrond van de onvrede bij volkeren over de wijze waarop over hen macht werd uitgeoefend, ofwel door een binnenlandse elite, ofwel door een vreemde overheerser. Als gevolg van opname in het VN Handvest (artikels 1(2) en 55) is dit politieke beginsel een recht op zelfbeschikking geworden.

Extern: het recht op de vorming van een onafhankelijke staat. Buiten de koloniale context is dit enkel mogelijk wanneer daar overeenstemming over bestaat. Buiten de koloniale context, krijgt de territoriale integriteit van een staat voorrang boven afscheiding.

Intern: recht op deelname aan het politieke besluitvormingsproces – recht op participatie.

Het ontbreken daarvan kan als ultimum remedium leiden tot een volkenrechtelijk acceptabele claim tot externe zelfbeschikking.

  • Toets: Prostnestrië vormde een autonome deelstaat van Trotsmenistan met eigen deelstatelijk parlement en deelregering. Aangezien er dus duidelijk een vorm van interne zelfbeschikking was, heeft Prostnestrië geen recht op externe zelfbeschikking.
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.