Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2015


Open vraag

In de afgelopen tijd hebben de lidstaten van de Europese Unie met Turkije gepraat en onderhandeld over hoe men de vluchtelingencrisis gaat aanpakken. De fractievoorzitter van VVD, sprak begin maart zijn zorgen uit over de naleving door Turkije van een mogelijk verdrag tussen de betrokken staten.

Ergens in maart van dit jaar zei hij in het televisieprogramma Hallo Holland:

‘Als de Turken het toch niet doen en eigenlijk alleen maar goede wil uitspreken en niet handelen, moeten we ook eens wat harder worden naar hen toe. Dan moeten we gewoon zeggen: u wilt ook heel veel goederen naar Europa exporteren, daar gaan we dan toch een keer wat moeilijker over doen. Slecht gedrag gaan we niet belonen. Als zij slecht gedrag blijven houden, dan moet Europa gewoon zeggen: dat wordt afgestraft en dan gaan we gewoon economische sancties treffen.’

Opdracht

De Minister-president vraagt u naar aanleiding van de opmerkingen van Halbe Zijlstra om een kort memo ter voorbereiding op de verdere onderhandelingen met Turkije. Hij vraagt u om hem te adviseren over de vraag:

Hoe staten de nakoming van verplichtingen onder internationaal publiekrecht kunnen afdwingen en;

Aan welke criteria eventuele maatregelen moet worden voldaan?

Schrijf uw memo van maximaal 400 woorden met aandacht voor de zinsbouw en het taalgebruik.

Er zijn maximaal 10 punten te verdienen. Voor incorrect taalgebruik of zinsbouw kunnen er maximaal 2 punten worden afgetrokken.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

In het Nuhanović-arrest oordeelde de Hoge Raad ten aanzien van de aansprakelijkheid van Nederland voor het handelen van Dutchbat dat:

  1. Het niet is uitgesloten dat het handelen van Dutchbat zowel aan Nederland als aan de Verenigde Naties kan worden toegerekend (‘dual attribution’).
  2. Het handelen van Dutchbat ofwel aan Nederland ofwel aan de Verenigde Naties moet worden toegerekend, maar niet aan beide.

Vraag 2

Het VN Handvest legt aan de leden van de VN een aantal verplichtingen op. Wat is geen verplichting voor lidstaten van de VN?

  1. Een staat is verplicht zich te onthouden van het dreigen met het gebruik van geweld tegen een andere staat.
  2. Een staat is verplicht gevolg te geven aan alle resoluties van de Algemene Vergadering.
  3. Een staat is verplicht de Verenigde Naties rechtspersoonlijkheid toe te kennen in de nationale rechtsorde.
  4. Een staat is verplicht voorrang te geven aan verplichtingen uit het VN Handvest als deze in conflict komen met andere internationaalrechtelijke verplichtingen.

Vraag 3

Er zijn drie soorten verdragen die worden onderscheiden in het internationaal publiekrecht, welke?

  1. Traités-constitutions, traités-contrats, traités-universels.
  2. Traités-constitutions, traités-contrats, traités-lois.

Vraag 4

De Verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de Beginselen van het Internationale Recht betreffende Vriendschappelijke Betrekkingen en Samenwerking tussen Staten (1970) bepaalt dat verovering geen rechtsgeldige aanspraak (‘titel’) op grondgebied oplevert.

Wat levert wèl een rechtsgeldige aanspraak (‘titel’) op grondgebied op?

  1. Erkenning.
  2. Ontdekking.

Vraag 5

Britse militairen hebben zich mogelijk schuldig gemaakt aan oorlogsmisdrijven in Irak in de periode tussen 2003 en 2009. Irak is geen partij bij het Statuut van Rome; het Verenigd Koninkrijk is sinds 2001 partij bij het Statuut van Rome. Heeft het Internationaal Strafhof de bevoegdheid om deze militairen te berechten?

  1. Ja. Het Internationaal Strafhof heeft immers universele rechtsmacht ten aanzien van oorlogsmisdrijven, ongeacht de vraag waar en wanneer deze misdrijven hebben plaatsgevonden.
  2. Ja. De beweerde oorlogsmisdrijven zijn begaan door onderdanen van het Verenigd Koninkrijk en het Verenigd Koninkrijk is sinds 2001 partij bij het Statuut van Rome.
  3. Nee. Irak is geen partij bij het Statuut van Rome en de VN Veiligheidsraad heeft deze situatie niet verwezen naar het Internationaal Strafhof.
  4. Nee. Het Internationaal Strafhof heeft enkel rechtsmacht over oorlogsmisdrijven die zijn begaan op het grondgebied van staten die partij zijn bij het Statuut van Rome en Irak is geen partij bij dit verdrag.

Vraag 6

Regels van dwingend recht worden in het internationaal publiekrecht ook wel aangeduid als regels van ‘ius cogens’.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 7

Stel dat Duitsland een geschil met Nederland over de toepassing van het VN Verdrag inzake Verdovende Middelen voorlegt aan het Internationaal Gerechtshof. Beide staten zijn partij bij dit verdrag. Artikel 48 van dit verdrag bepaalt:

“1. If there should arise between two or more Parties a dispute relating to the interpretation or application of this Convention, the said Parties shall consult together with a view to the settlement of the dispute by negotiation, investigation, mediation, conciliation, arbitration, recourse to regional bodies, judicial process or other peaceful means of their own choice.

2. Any such dispute which cannot be settled in the manner prescribed shall be referred to the International Court of Justice for decision.”

Hoe heet een dergelijke bepaling in een verdrag met betrekking tot geschillenbeslechting door het Internationaal Gerechtshof?

  1. Forum prorogatum.
  2. Een facultatieve clausule of verklaring.
  3. Een compromissoire clausule.
  4. Een compromis.

Vraag 8

Het VN-Zeerechtverdrag uit 1982 bevat regels van internationaal publiekrecht. Het ongeschreven zeerecht is echter veel ouder en heeft om die reden voorrang boven dit verdrag.

  1. Deze stelling is juist, omdat artikel 38 lid 1 van het Statuut IGH voorrang van internationaal gewoonterecht vooronderstelt.
  2. Deze stelling is juist, omdat artikel 38 lid 1 van het Statuut IGH voorrang van het internationaal gewoonterecht expliciet voorschrijft.
  3. Deze stelling is onjuist, omdat artikel 38 lid 1 van het Statuut IGH geen voorrangsregeling tussen internationaal gewoonterecht en verdragsrecht bevat.
  4. Deze stelling is onjuist, omdat artikel 38 lid 1 van het Statuut IGH bepaalt dat verdragen altijd voorrang hebben boven het internationaal gewoonterecht.

Vraag 9

Welke stelling ten aanzien van de totstandkoming van verdragen is op grond van het Weens Verdragenverdrag onjuist?

  1. De Minister van Buitenlandse Zaken wordt bevoegd geacht om een verdrag te ondertekenen.
  2. Ondertekening leidt niet altijd direct tot formele gebondenheid aan de verdragsbepalingen.
  3. De fase van bekrachtiging of ratificatie staat toe dat partijen nationale procedures doorlopen.
  4. ‘Instemming om gebonden te worden’ kan alleen door een handtekening worden uitgedrukt.

Vraag 10

Bij welke vorm van diplomatieke geschillenbeslechting speelt een derde partij, die zelf geen partij is bij het geschil, in beginsel geen rol?

  1. Conciliatie.
  2. Feitenonderzoek.
  3. Onderhandelingen.
  4. Bemiddeling.

Vraag 11

Beoordeel de volgende stelling.

In het arrest ‘Mothers of Srebrenica c.s. tegen de Nederlandse Staat en de Verenigde Naties’ (2012) oordeelde de Hoge Raad, met een beroep op het Verdrag inzake de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties, dat de Verenigde Naties (VN) te allen tijde vrijgesteld is van rechtsvervolging.

  1. Deze stelling is in beginsel juist. De VN kan echter wel uitdrukkelijk afstand doen van zijn immuniteit.
  2. Deze stelling is in beginsel juist. De VN geniet immers functionele immuniteit.
  3. Deze stelling is in beginsel onjuist. De immuniteit van de VN geldt niet voor acta jure gestionis.
  4. Deze stelling is in beginsel onjuist. De VN geniet, gezien het recht van eenieder op toegang tot de rechter, enkel immuniteit als de VN voorziet in een alternatieve rechtsgang voor beslechting van privaatrechtelijke geschillen.

Vraag 12

Stelling: Een voorbehoud bij een verdrag is volgens het Weens Verdragenverdrag alleen toegestaan als alle verdragspartijen met het voorbehoud instemmen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 13

Het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing uit 1984 legt aan Nederland de verplichting op om foltering strafbaar te stellen. Nederland heeft hier gevolg aan gegeven door middel van de Uitvoeringswet folteringverdrag. Artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet regelen de strafbaarstelling van foltering. Artikel 5 van deze Uitvoeringswet luidt als volgt:

“Artikel 5 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan een van de in de artikelen 1 en 2 van deze wet omschreven misdrijven schuldig maakt.”

Stelling: Artikel 5 Uitvoeringswet folteringverdrag is een manifestatie van het universaliteitsbeginsel.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 14

Welke stelling met betrekking tot diplomatieke immuniteit is juist?

  1. Diplomaten zijn in beginsel onderworpen aan de nationale wetgeving van hun gaststaat.
  2. De gaststaat kan de immuniteit van een diplomaat binnen zijn grondgebied opheffen (‘waiver’).
  3. De zendstaat kan te allen tijde een lid van de diplomatieke staf van één van zijn missies in het buitenland tot persona non grata verklaren.
  4. Bij zeer ernstige strafbare feiten vervalt de immuniteit van diplomaten van rechtswege.

Vraag 15

Het beginsel ‘par in parem non habet imperium’ is onder meer gecodificeerd in:

  1. Artikel 5 van het Verdrag inzake Staatsimmuniteit.
  2. Artikel 105 lid 1 van het Handvest van de Verenigde Naties.

Vraag 16

Stelling: Juridische geschillenbeslechting door middel van arbitrage kan ook tussen een particulier en een staat plaatsvinden.

  1. Dit is correct
  2. Dit is niet correct

Vraag 17

In het Spoorwegstaking-arrest beoordeelde de Hoge Raad of artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) direct doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde.

Beoordeel de volgende stelling.

Artikel 6 lid 4 ESH heeft weliswaar directe werking in de Nederlandse rechtsorde, maar geen voorrang op wettelijke voorschriften die daarmee in strijd zijn.

  1. Dit is juist, want Nederlands recht heeft voorrang op internationaal publiekrecht in de Nederlandse rechtsorde.
  2. Dit is juist, want artikel 6 lid 4 ESH kan volgens de Hoge Raad zonder meer als objectief recht functioneren in de Nederlandse rechtsorde.
  3. Dit is onjuist, want in tegenstelling tot burgerrechten en politieke rechten hebben sociaal-economische rechten, zoals artikel 6 lid 4 ESH, geen directe werking.
  4. Dit is onjuist, want artikel 6 lid 4 ESH heeft zowel directe werking als voorrang op Nederlandse wettelijke voorschriften die daarmee in strijd zijn.

Vraag 18

In september 2014 besloot Nederland om gevechtsvliegtuigen beschikbaar te stellen voor luchtaanvallen gericht tegen IS op Iraaks grondgebied. Het gaat om vier gevechtsvliegtuigen, twee reservetoestellen en 130 militairen, die tot taak hebben de Iraakse en Koerdische strijdkrachten met training en advies te ondersteunen.

Stel dat één van de Nederlandse militairen op eigen houtje besluit deel te nemen aan gevechten en daarbij op onrechtmatige wijze onschuldige burgers doodt.

Kan het handelen van de Nederlandse militair worden toegerekend aan Nederland?

  1. Ja, het handelen van een Nederlandse militair die zijn bevoegdheid overschrijdt, wordt aan Nederland toegerekend op grond van artikel 7 DARS.
  2. Ja, het handelen van een Nederlandse militair in het buitenland wordt in beginsel toegerekend aan Nederland op grond van artikel 8 DARS.
  3. Nee, de Nederlandse militair maakt geen deel uit van een staatsorgaan in de zin van artikel 4 DARS.
  4. Nee, de Nederlandse militair stond immers niet onder effectieve controle van Nederland in de zin van artikel 8 DARS.

Vraag 19

Een internationale onrechtmatige daad kan in beginsel niet bestaan uit:

  1. Een toerekenbaar nalaten dat een schending oplevert van een verplichting onder internationaal gewoonterecht.
  2. Een toerekenbare handeling die een schending oplevert van een verplichting onder een multilateraal verdrag.
  3. Een toerekenbaar nalaten dat in strijd is met een aanbeveling van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
  4. Een toerekenbare handeling die in strijd is met een eenzijdige rechtshandeling, zoals een toezegging om geen kernproeven meer uit te voeren.

Vraag 20

In november 2015 publiceerde de NOS het volgende:

“De Spaanse regering heeft het Constitutionele Hof gevraagd om een stokje te steken voor de voorgenomen afscheiding van Catalonië. Het Catalaanse regionale parlement zette maandag de eerste stap in de richting van onafhankelijkheid van Spanje.

De separatisten in Barcelona streven ernaar om over anderhalf jaar de soevereine republiek Catalonië uit te roepen.”

Welke van onderstaande argumenten die de Spaanse regering mogelijk heeft aangewend voor het Constitutionele Hof is niet in overeenstemming met het internationaal publiekrecht?

  1. Het internationaal publiekrecht beschermt de territoriale integriteit van staten. Afscheiding wordt alleen onder uitzonderlijke omstandigheden aanvaard.
  2. Catalonië wordt niet bezet en is geen kolonie. Afscheiding op basis van een recht op externe zelfbeschikking is derhalve niet aan de orde.
  3. De Catalanen hebben een recht op interne zelfbeschikking. Zij moeten dit recht in beginsel uitoefenen binnen het Koninkrijk Spanje.
  4. Het internationaal publiekrecht erkent geen recht op zelfbeschikking voor alle volken.

Vraag 21

Beoordeel de volgende stelling.

Het Verdrag inzake Staatsimmuniteit is nog niet in werking getreden. Voor de Nederlandse rechtsorde zijn de in het verdrag neergelegde regels daarom niet van belang.

  1. Dit is juist. Het verdrag is nog niet in werking getreden en brengt dus geen rechten en plichten mee voor Nederland.
  2. Dit is juist. Bepaalde regels uit het verdrag reflecteren weliswaar regels van internationaal gewoonterecht, maar internationaal gewoonterecht werkt niet rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde.
  3. Dit is onjuist. Bepaalde regels uit het verdrag zijn door de Nederlandse Hoge Raad aangemerkt als regels van internationaal gewoonterecht die rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde.
  4. Dit is onjuist. Het verdrag heeft immers op grond van artikel 103 VN Handvest voorrang boven andere regels van internationaal publiekrecht.

Vraag 22

In 2004 zond de VN Veiligheidsraad een VN vredesmacht naar Haïti (MINUSTAH). Deze vredesmacht is nog steeds actief. In 2010 zond Nepal een contingent Nepalese soldaten naar Haïti om deel uit te maken van MINUSTAH.

In november 2010 berichtte de NOS, voor zover relevant:

“In Haïti zijn betogingen uit de hand gelopen van mensen die de VN de schuld geven van de cholera-epidemie. (…)

De oorzaak van de uitbraak is nog niet opgehelderd, maar de betogers zeggen dat de ziekte is meegenomen door militairen uit Nepal, waar ook cholera heerst. Een week na hun aankomst op de VN-basis in Haïti werden in de buurt de eerste cholera-gevallen vastgesteld. In Haïti is al decennia geen cholera voorgekomen.”

Welke stelling ten aanzien van de mogelijke aansprakelijkheid voor het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten onder internationaal publiekrecht is, mede in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad, onjuist?

  1. Als de VN effectieve controle uitoefende over de Nepalese MINUSTAH-soldaten dan kan het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten worden toegerekend aan de VN.
  2. Als Nepal effectieve controle uitoefende over de Nepalese MINUSTAH-soldaten dan kan het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten worden toegerekend aan Nepal.
  3. Een Nepalese rechter is in beginsel niet bevoegd om zich uit te spreken over de mogelijke aansprakelijkheid van de VN voor het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten aangezien de VN beschikt over absolute immuniteit.
  4. Een Nepalese rechter is in beginsel niet bevoegd om zich uit te spreken over de mogelijke aansprakelijkheid van Nepal voor het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten aangezien Nepal staatsimmuniteit toekomt.

Vraag 23

Op 12 december 2015 werd na langdurige onderhandelingen een akkoord bereikt over nieuwe maatregelen die klimaatverandering tegen moeten gaan. Het akkoord is gerelateerd aan het VN Raamverdrag inzake klimaatverandering uit 1992.

Artikel 3 lid 1 van VN Raamverdrag bepaalt, voor zover relevant:

“De partijen zouden het klimaat moeten beschermen voor huidige en toekomstige generaties van de mensheid, op basis van billijkheid en in overeenstemming met hun gezamenlijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en respectievelijke mogelijkheden.”

In 1998 hebben de verdragspartijen bij het Raamverdrag het Kyoto Protocol opgesteld. Artikel 3 lid 1 van het Kyoto Protocol bepaalt, voor zover relevant:

“De in Bijlage I opgenomen Partijen zorgen er ieder voor zich of gezamenlijk voor dat hun gezamenlijke antropogene in kooldioxideequivalenten uitgedrukte emissies van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen de hun toegewezen hoeveelheden, berekend aan de hand van hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en emissiereductie als genoemd in bijlage B en overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, niet overschrijden, met het oog op de reductie van hun totale emissie van die gassen in de verbintenisperiode 2008 tot 2012 met ten minste 5% ten opzichte van de niveaus van 1990.”

Welk alternatief ten aanzien van het Raamverdrag en het Kyoto Protocol is juist?

  1. Uit de namen van beide documenten kun je afleiden dat alleen het Raamverdrag formeel verbindende verplichtingen bevat.
  2. Uit de namen van beide documenten kun je afleiden dat enkel het Raamverdrag een verdrag is in de zin van artikel 2 lid 1 sub a van het Weens Verdragenverdrag.
  3. Uit de specifieke bewoordingen van artikel 3 lid 1 van het Raamverdrag blijkt dat dit artikel concrete materiële verplichtingen oplegt aan staten.
  4. Uit de specifieke bewoordingen van artikel 3 lid 1 van het Kyotoprotocol blijkt dat dit artikel concrete materiële verplichtingen oplegt aan staten.

Vraag 24

Welke stelling met betrekking tot de bevoegdheid van het Internationaal Gerechtshof om advies te geven is juist?

  1. Adviezen kunnen alleen worden aangevraagd door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de VN.
  2. Adviezen hebben alleen bindende werking ten aanzien van het orgaan dat het aanvraagt.
  3. Adviezen richten zich tot staten en mogen niet gaan over politieke vraagstukken.
  4. Adviezen kunnen betrekking hebben op politieke kwesties maar er moet wel een juridische vraag aan ten grondslag liggen.

Vraag 25

In 1984 werd een politieagente dood getroffen door een kogel die was afgevuurd vanuit de Libische ambassade in Londen in het Verenigd Koninkrijk. Welke stelling is juist?

  1. Libië had rechtsmacht op basis van het subjectieve territorialiteitsbeginsel. De ambassade staat immers op Libisch grondgebied en het schot had gevolgen in het Verenigd Koninkrijk.
  2. Hoewel de Engelse politie de schutter niet in de ambassade aan mocht houden, kon het Verenigd Koninkrijk de ambassadeur wel tot ongewenst persoon verklaren.
  3. Hoewel de Engelse politie de schutter niet in de ambassade aan mocht houden, kon de politie de ambassade wel zonder toestemming van de ambassadeur binnengaan om strafrechtelijk onderzoek te verrichten.
  4. Het Verenigd Koninkrijk had rechtsmacht op basis van het actieve nationaliteitsbeginsel. Het slachtoffer had immers de Britse nationaliteit.

Vraag 26

Stelling: Bij de beoordeling van een aanvraag tot lidmaatschap van de Verenigde Naties spelen de criteria voor staat-zijn uit het Montevideoverdrag geen rol.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 27

Beoordeel de volgende stelling.

Staten die partij zijn bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) aanvaarden automatisch de rechtsmacht van het Mensenrechtencomité om klachten van individuen over schendingen van het IVBPR binnen hun rechtsmacht te beoordelen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 28

Stelling: Als de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties stemt over een lidmaatschapsaanvraag dan moet dit besluit worden genomen bij gekwalificeerde meerderheid.

  1. Dit is juist. Het besluit over een lidmaatschapsaanvraag vereist immers de instemming van Frankrijk, de Verenigde Staten, Rusland, China en het Verenigd Koninkrijk.
  2. Dit is juist. Het besluit over een lidmaatschapsaanvraag kwalificeert als een belangrijke zaak waarvoor een twee-derde meerderheid is vereist.
  3. Dit is onjuist. Het besluit over een lidmaatschapsaanvraag wordt niet genomen door de Algemene Vergadering maar door de Veiligheidsraad.
  4. Dit is onjuist. Het besluit over een lidmaatschapsaanvraag moet genomen worden bij meerderheid van de aanwezige en stemmende leden.

Vraag 29

Stelling: In de North Sea Continental Shelf cases oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat de praktijk van staten die de equidistantieregel hadden toegepast na inwerkingtreding van artikel 6 van de 1958 Geneva Continental Shelf Convention en die geen partij waren bij dit verdrag relevant was, omdat deze was gebaseerd op opinio iuris.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 30

Prof. Schrijver schreef over de crisis rondom Oekraïne en de rol van het internationaal publiekrecht het volgende:

“Het internationale recht biedt duidelijke regels en een goed gevulde gereedschapskist voor een aanpak van de crisis rondom de Oekraïne door de betrokken staten en de internationale gemeenschap.”

Desondanks wordt het internationaal publiekrecht niet altijd als effectief ervaren. Waarom?

  1. Staten hoeven afspraken onder internationaal publiekrecht niet na te komen. Staten zijn immers soeverein en hebben een vrije wil.
  2. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, ofwel de centrale wetgevende macht in de internationale rechtsorde, is diep verdeeld en is niet in staat om effectieve wetgeving op te stellen.
  3. Internationaal publiekrecht reguleert alleen de betrekkingen tussen staten in vredestijd. Tijdens gewapend conflict is het internationaal publiekrecht niet van toepassing.
  4. Internationaal publiekrecht levert wel verbindende verplichtingen op voor staten, maar deze verplichtingen zijn niet centraal afdwingbaar.

Vraag 31

Beoordeel de volgende stelling.

Lidmaatschap van het Internationaal Strafhof brengt mee dat staten aansprakelijk gehouden kunnen worden voor het begaan van internationale misdrijven.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 32

Op 17 november 2015 berichtte de NOS, voor zover relevant:

“Een Spaanse rechter heeft de politie gevraagd hem te waarschuwen wanneer de Israëlische premier Netanyahu voet op Spaanse bodem zet. De rechter wil hem spreken over het geweld dat is gebruikt om een scheepskonvooi onderweg naar Gaza te stoppen in 2010. Het verzoek van de rechter wordt gezien als een verkapt arrestatiebevel. (…)

Een woordvoerder van het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken ziet het verzoek van de Spaanse rechter als een provocatie, zei hij tegen de krant Jerusalem Post. ‘We overleggen met de Spaanse autoriteiten om het besluit terug te draaien. We hopen dat dit snel voorbij is.’”

Zou een eventuele arrestatie en/of berechting van premier Netanyahu door Spaanse autoriteiten in overeenstemming zijn met regels van internationaal publiekrecht?

  1. Ja, uit het Jurisdictional Immunities of the State-arrest van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat een staat rechtsmacht heeft over personen en gebeurtenissen op zijn grondbied. Spanje kan Netanyahu dus arresteren als hij zich in Spanje bevindt.
  2. Ja, Netanyahu geniet als zittend regeringsleider functionele immuniteit en geniet dus voor de duur van zijn ambtstermijn enkel immuniteit voor handelingen verricht in de uitoefening van zijn functies.
  3. Nee, Netanyahu geniet als zittend regeringsleider persoonlijke immuniteit en is dus voor de duur van zijn ambtstermijn beschermd tegen de uitoefening van rechtsprekende rechtsmacht door een andere staat.
  4. Nee, zoals blijkt uit het Lotus-arrest van het Permanent Hof van Internationale Justitie is extraterritoriale handhaving verboden. Spanje mag Netanyahu dus niet arresteren aangezien hij geen Spaanse onderdaan is.

Vraag 33

Het VN-Zeerechtverdrag uit 1982 reguleert de uitoefening van rechtsmacht op zee. Het verdrag erkent onder meer de soevereine rechten van staten in de exclusieve economische zone (EEZ).

Welke stelling is juist?

  1. In de EEZ heeft een kuststaat functionele rechtsmacht.
  2. In de EEZ heeft een kuststaat volledige rechtsmacht.

Vraag 34

Stelling: Belangrijke besluiten van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dienen te worden genomen bij consensus.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 35

Wat is geen kenmerk van wereldrecht?

  1. Een terughoudende rol van de Verenigde Naties bij de totstandkoming van regels van wereldrecht.
  2. Een toenemende rol van andere rechtsdeelnemers dan staten bij de totstandkoming van wereldrecht.
  3. Een potentieel wereldwijd werkingsgebied van regels van wereldrecht.
  4. De manifestatie van mondiale normen en waarden in het wereldrecht.

Vraag 36

Tot de binnenwateren behoren onder meer havens, estuaria en alle overige wateren aan de landzijde van de basislijn. In deze wateren heeft een staat in beginsel handhavende rechtsmacht ten aanzien van personen met een vreemde nationaliteit die een strafbaar feit plegen.

Wat is de grondslag voor de uitoefening van handhavende rechtsmacht door een staat?

  1. Een staat heeft handhavende rechtsmacht op basis van het universaliteitsbeginsel.
  2. Een staat heeft handhavende rechtsmacht op basis van het soevereiniteitsbeginsel.
  3. Een staat heeft handhavende rechtsmacht op basis van het nationaliteitsbeginsel.
  4. Een staat heeft handhavende rechtsmacht op basis van het beschermingsbeginsel.

Vraag 37

De Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), gesloten in Marrakech in 1994, bepaalt, onder meer, het volgende:

Artikel VIII. Status van de WTO

De WTO bezit rechtspersoonlijkheid, en aan de WTO wordt door elk van haar Leden de rechtsbevoegdheid toegekend die nodig is voor de uitoefening van haar taken.

Aan de WTO worden door elk van haar Leden de voorrechten en immuniteiten toegekend die nodig zijn voor de uitoefening van haar taken.

Artikel IX. Besluitvorming

De WTO zet de praktijk voort van besluitvorming door middel van consensus die werd gehanteerd ingevolge de GATT-Overeenkomst van 1947. Behalve indien anders bepaald, wordt de aangelegenheid in kwestie, wanneer er geen besluit door middel van consensus wordt bereikt, beslist door stemming. Op vergaderingen van de Ministeriële Conferentie en de Algemene Raad heeft elk Lid van de WTO één stem. […] Besluiten van de Ministeriële Conferentie en de Algemene Raad worden genomen met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, tenzij in deze Overeenkomst of in de desbetreffende Multilaterale Handelsovereenkomst anders is bepaald.

Artikel XII. Toetreding

Iedere staat die of ieder afzonderlijk douanegebied dat volledige zelfstandigheid bezit in de buitenlandse handelsbetrekkingen of in de andere aangelegenheden geregeld in deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten kan tot deze Overeenkomst toetreden op tussen deze staat of dat gebied en de WTO overeen te komen voorwaarden. Deze toetreding geldt voor deze Overeenkomst en de daaraan gehechte Multilaterale Handelsovereenkomsten.

Welk alternatief ten aanzien van de Wereldhandelsorganisatie is juist?

  1. De Wereldhandelsorganisatie geniet absolute immuniteit in de rechtsorde van elk van de lidstaten van de organisatie.
  2. De Wereldhandelsorganisatie heeft rechtspersoonlijkheid in de rechtsorde van elk van de lidstaten van de organisatie.
  3. De Wereldhandelsorganisatie is een gesloten internationale organisatie gezien de voorwaarden die gesteld worden aan lidmaatschap.
  4. De Wereldhandelsorganisatie neemt besluiten in beginsel aan bij meerderheid van stemmen, waarbij elk lid één stem heeft

Vraag 38

Stelling: De verplichting om verdragen na te komen (‘pacta sunt servanda’) geldt alleen voor staten die partij zijn bij het Weens Verdragenverdrag.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 39

Stelling: Een regel van internationaal publiekrecht kan zowel uit een verdrag als uit het internationaal gewoonterecht voortvloeien.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 40

Welke stelling is op grond van het Weens Verdragenverdrag onjuist?

  1. Beëindiging van een verdrag is toegestaan als de andere verdragspartijen daarmee instemmen, zelfs als in het verdrag geen bepaling is opgenomen over beëindiging.
  2. Beëindiging van een verdrag is verplicht voor staten op het moment dat het verdrag in strijd is met een dwingende norm van internationaal publiekrecht.
  3. Beëindiging van een verdrag is in beginsel mogelijk als de uitvoering van een verdrag onmogelijk is.
  4. Beëindiging van een verdrag werkt ex nunc, hetgeen wil zeggen dat beëindiging geen terugwerkende kracht heeft.

Antwoordindicatie open vraag

Aan: Minister-President

Betreft: Handhaving verplichtingen internationaal publiekrecht

Geachte Minister-president,

U vroeg mij naar aanleiding van de uitspraken van VVD-fractievoorzitter in het televisieprogramma Hallo Holland en met het oog op de verdere onderhandelingen met Turkije om een kort memo over de vraag hoe staten de nakoming van verplichtingen onder internationaal publiekrecht kunnen afdwingen en aan welke criteria eventuele maatregelen moeten voldoen. Hierbij bericht ik u als volgt.

De internationale rechtsorde is naar aanleiding van de soevereiniteit van staten horizontaal gestructureerd. Deze horizontale structuur brengt mee dat staten zelf zorg moeten dragen voor handhaving van regels van internationaal publiekrecht. Om naleving van regels van internationaal publiekrecht af te dwingen kunnen staten eenzijdig maatregelen nemen.

Ten eerste kunnen staten retorsies nemen. Retorsies zijn onvriendelijke maatregelen die niet in strijd zijn met internationaalrechtelijke verplichtingen van de staat die deze maatregelen neemt. Een staat kan bijvoorbeeld diplomaten van de staat tegen wie de maatregelen zijn gericht uitwijzen. Omdat retorsies niet in strijd zijn met internationaal rechtelijke verplichtingen zijn deze maatregelen niet aan voorwaarden gebonden.

Ten tweede mogen staten tegenmaatregelen ofwel represailles nemen. Dit zijn maatregelen die in beginsel wel een schending van internationaalrechtelijke verplichtingen meebrengen. Omdat een tegenmaatregel ziet op het beëindigen van een onrechtmatige daad van een andere staat wordt de onrechtmatigheid of de wederrechtelijkheid van de maatregel weggenomen. Dit blijkt uit artikel 22 DARS. Vanwege het verstrekkende karakter van tegenmaatregelen zijn deze maatregelen aan strikte voorwaarden verbonden. Volgens artikel 49 DARS mogen alleen benadeelde/gelaedeerde staten tegenmaatregelen nemen. Bovendien moeten deze maatregelen volgens artikel 51 DARS proportioneel zijn ten opzichte van de schending van de internationaalrechtelijke verplichting die de tegenmaatregel beoogt te stoppen en mogen zij niet in strijd zijn met bepaalde rechtsregels, zoals fundamentele mensenrechten en het geweldsverbod (artikel 50 DARS).

Als Turkije zich niet aan eventuele verdragsrechtelijke afspraken houdt dan mag Nederland inderdaad eenzijdige maatregelen nemen, waaronder economische sancties, om Turkije te bewegen zich aan de gemaakte afspraken te houden. Of deze sancties kwalificeren als retorsies of tegenmaatregelen hangt af van de vraag of de tegenmaatregelen in beginsel onrechtmatig zijn.

Antwoordindicatie meerkeuzevragen

  1. A
  2. B
  3. B
  4. B
  5. B
  6. A
  7. C
  8. C
  9. D
  10. C
  11. A
  12. B
  13. A
  14. A
  15. A
  16. A
  17. D
  18. A
  19. C
  20. D
  21. C
  22. D
  23. D
  24. D
  25. B
  26. B
  27. B
  28. B
  29. B
  30. D
  31. B
  32. C
  33. A
  34. B
  35. A
  36. B
  37. B
  38. B
  39. A
  40. B
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering