Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De positivering van het volkenrecht in de zeventiende en achttiende eeuw behelsde:

  1. Een toenemende nadruk in de internationale betrekkingen op rechtsregels die zijn vastgelegd in een verdrag of blijken uit internationale gewoonte.
  2. Een toenemend optimisme in de internationale betrekkingen als gevolg van een groeiende internationale handel.
  3. Een toenemende nadruk in de internationale betrekkingen op universeel geldende rechtsregels ongeacht tijd en plaats.
  4. Een toenemend belang van intergouvernementele organisaties in de internationale betrekkingen.

Vraag 2

Uit de uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie inzake de S.S. Lotus blijkt dat:

  1. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht die door zuiver redeneren kunnen worden afgeleid uit de natuurlijke geaardheid der dingen.
  2. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht als zij zich uit vrije wil aan deze regels hebben verbonden.
  3. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht wanneer deze regels in een verdrag zijn vastgelegd.
  4. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht als zij lid zijn geworden van de Verenigde Naties.

Vraag 3

Utopia is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR). Op grond van artikel 19 IVBPR – een bepaling waar burgers rechtstreeks rechten aan kunnen ontlenen – kan de vrijheid van meningsuiting slechts op bepaalde gronden worden ingeperkt. Utopia verbiedt in zijn nationale wetgeving echter iedere vorm van vrijheid van meningsuiting. Ten aanzien van doorwerking van het internationaal publiekrecht in de Utopiaanse rechtsorde bevat de grondwet van Utopia twee bepalingen die identiek zijn aan artikel 93 en artikel 94 van de Nederlandse Grondwet. Thomas More, een inwoner van Utopia, beroept zich voor de Utopiaanse rechter op artikel 19 IVBPR. Hoe zal de Utopiaanse rechter moeten oordelen?

  1. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat het niet verenigbaar is met artikel 19 IVBPR dat een ieder verbindend is.
  2. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht altijd voorrang hebben boven regels van Utopiaans recht.
  3. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht geen verbindende kracht hebben in de Utopiaanse rechtsorde.
  4. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van Utopiaans recht altijd voorrang hebben boven regels van internationaal publiekrecht.

Vraag 4

Welk alternatief is NIET juist?

  1. In de North Sea Continental Shelf zaak oordeelde het Internationaal Gerechtshof over de vraag in hoeverre een verdragsrechtelijke bepaling ten aanzien van de afbakening van het continentaal plateau zich ontwikkeld had tot een regel van internationaal gewoonterecht.
  2. In de Nicaragua zaak bevestigde het Internationaal Gerechtshof dat verdragsverplichtingen en regels van gewoonterecht naast elkaar blijven bestaan.
  3. In het Nyugat-arrest bepaalde de Hoge Raad dat ook internationaal gewoonterecht voorrang heeft boven Nederlands recht.
  4. In het Reparation for Injuries advies bevestigde het Internationaal Gerechtshof dat een internationale organisatie niet alleen over expliciete maar ook over impliciete bevoegdheden beschikte.
  • Let op: gevraagd wordt welk alternatief NIET juist is.

Vraag 5

Het Statuut van het Internationaal Gerechtshof maakt onderscheid tussen primaire en subsidiaire bronnen. Welke van onderstaande bronnen is geen primaire bron?

  1. Algemene rechtsbeginselen.
  2. Gerechtelijke uitspraken.
  3. Gewoonterecht.
  4. Verdragen.

Vraag 6

Opinio juris is:

  1. Het objectieve element dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een regel van internationaal gewoonterecht.
  2. Noodzakelijk voor de ontwikkeling van statenpraktijk.
  3. De opvatting dat statenpraktijk gestoeld is op beleefdheid.
  4. De opvatting dat een bepaalde statenpraktijk in overeenstemming is met het recht.

Vraag 7

In geval van codificatie van een regel van gewoonterecht:

  1. Zijn alleen de verdragspartijen aan de regel gebonden.
  2. Is ratificatie noodzakelijk van alle “specially affected states”.
  3. Houdt de gewoonterechtelijke regel op te bestaan.
  4. Blijft de gewoonterechtelijke regel naast het verdrag bestaan.

Vraag 8

Welke volgorde met betrekking tot het sluiten van een verdrag is het meest gangbaar?

  1. Parafering, ondertekening, goedkeuring, bekrachtiging, inwerkingtreding.
  2. Parafering, ondertekening, inwerkingtreding, bekrachtiging goedkeuring.
  3. Goedkeuring, ondertekening, parafering, inwerkingtreding, bekrachtiging.
  4. Goedkeuring, ondertekening, inwerkingtreding, bekrachtiging, parafering.

Vraag 9

Welke van de volgende stellingen ten aanzien van verdragen is NIET juist:

  1. De meeste regels in het Weens Verdragenverdrag zijn van gewoonterechtelijke aard, en zijn ook bindend voor staten die geen partij zijn bij dit verdrag.
  2. Het Weens Verdragenverdrag is formeel alleen van toepassing op verdragen gesloten na de inwerkingtreding van het Weense verdragenverdrag.
  3. Een staat kan zich aan zijn verdragsverplichtingen onttrekken door een beroep te doen op tegenstrijdige verplichtingen uit zijn eigen nationale wetgeving.
  4. De bepalingen in het Weens Verdragenverdrag zijn slechts van toepassing indien en voor zover een verdrag ten aanzien waarvan een verdragsrechtelijke vraag rijst, zelf geen regels hieromtrent bevat.

Vraag 10

De staten Midkemia en Kelewan hebben in 1990 een verdrag gesloten waarin de grens tussen beide staten wordt afgebakend. Wanneer er plotseling olie wordt gevonden in het grensgebied tussen beide staten, wenst Midkemia zich terug te trekken uit het verdrag met een beroep op veranderde omstandigheden (de clausula rebus sic stantibus). Volgens Midkemia moet de grens opnieuw worden vastgesteld zodat beide staten op gelijke wijze kunnen profiteren van deze olievondst. Het grensverdrag bepaalt niets over terugtrekking en Midkemia en Kelewan zijn beide partij bij het Weens Verdragenverdrag. Wat is juist?

  1. Midkemia mag zich terugtrekken uit het verdrag, want een beroep op de clausula is een soeverein recht van een staat.
  2. Midkemia mag zich terugtrekken uit het verdrag, want de aanwezigheid van grondstoffen is altijd een essentiële basis voor wilsovereenstemming van verdragspartijen.
  3. Midkemia mag zich niet terugtrekken uit het verdrag, want het betreft hier een grensverdrag.
  4. Midkemia mag zich niet terugtrekken uit het verdrag, want het vinden van grondstoffen is nooit onvoorzien.

Vraag 11

Op 6 december 2010 is Argentinië overgegaan tot erkenning van Palestina als onafhankelijke staat. In het licht van de huidige opvattingen over erkenning van staten is de erkenning van Palestina door Argentinië:

  1. Een bevestiging dat Palestina volgens Argentinië de kenmerken van een staat heeft overeenkomstig de constitutieve theorie.
  2. Een bevestiging dat Palestina volgens Argentinië de kenmerken van een staat heeft overeenkomstig de declaratoire theorie.
  3. Een noodzakelijk vereiste voor het bestaan van Palestina als onafhankelijke staat overeenkomstig de constitutieve theorie.
  4. Een noodzakelijk vereiste voor het bestaan van Palestina als onafhankelijke staat overeenkomstig de declaratoire theorie.

Vraag 12

Wat was volgens het Internationaal Gerechtshof in het Reparation for Injuries advies geen aanwijzing voor de rechtspersoonlijkheid van de Verenigde Naties (VN):

  1. De VN heeft op grond van het Handvest een aantal organen met specifieke bevoegdheden.
  2. De besluiten van de Veiligheidsraad zijn bindend voor alle lidstaten.
  3. De Algemene Vergadering heeft de bevoegdheid bindende aanbevelingen te doen aan alle lidstaten.
  4. De VN heeft de bevoegdheid overeenkomsten te sluiten met lidstaten.

Vraag 13

Morresteijn en Sarrinië zijn buurlanden. Al enige tijd rommelt het in de grensstreek en recentelijk heeft de onrust een nieuw hoogtepunt bereikt. Morresteijn heeft enkele grensoverschrijdende aanvallen gepleegd, waardoor inwoners van Sarrinië op de vlucht zijn geslagen naar andere landen in de omgeving. Deze landen maken zich steeds meer zorgen over de situatie, en willen dat er een einde komt aan de problemen en dat de internationale vrede en veiligheid wordt gehandhaafd. Het meest gespecialiseerd hiervoor is:

  1. Het Internationaal Gerechtshof.
  2. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
  3. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
  4. De G20.

Vraag 14

Gespecialiseerde organisaties zijn:

  1. Organisaties die bij resolutie door de Algemene Vergadering zijn opgericht.
  2. Organisaties die bij bindend besluit door de Veiligheidsraad zijn opgericht.
  3. Organisaties die bij overeenkomst met de Economische en Sociale Raad zijn opgericht.
  4. Organisaties die door staten bij verdrag zijn opgericht en via de Economische en Sociale Raad een band met de Verenigde Naties hebben.

Vraag 15

Welke van de volgende entiteiten kan niet worden beschouwd als een intergouvernementele organisatie?

  1. De Wereldhandelsorganisatie.
  2. Het Internationaal Monetair Fonds.
  3. Amnesty International.
  4. De Wereldgezondheidsorganisatie.

Vraag 16

De Internationale Koffie Organisatie (IKO) wil graag een verdrag sluiten met enkele Latijns-Amerikaanse landen aangaande de veiligheid op koffieplantages. Om een verdrag te kunnen sluiten, moet de IKO echter een internationaal rechtssubject zijn. Hoe bepaalt men of dit het geval is?

  1. Uitsluitend op basis van een bepaling met die strekking in het IKO oprichtingsverdrag.
  2. Op basis van het oprichtingsverdrag en/of de implied powers van de IKO.
  3. Op basis van de functies en bevoegdheden zoals geïnterpreteerd door de Secretaris-Generaal van de IKO.
  4. Op basis van een uitspraak van het Internationaal Gerechtshof aangaande de status van het IKO.

Vraag 17

De Verenigde Amsterdamse Compagnie (VAC) is een Nederlands specerijbedrijf, dat een groot aantal belangen heeft in Indonesië. Hun belangrijkste product is de ‘goosetree-bean’ die enkel groeit aan struiken in de omgeving van Sumatra. Vlak voor de Indonesische onafhankelijkheid heeft de VAC alle gronden waar deze ‘goosetree-beans’ groeien voor een prikje gekocht. De huidige Indonesische regering wil dit contract ongedaan maken door deze gronden in 2011 te onteigenen. Is onteigening in dit geval in overeenstemming met het internationaal publiekrecht?

  1. Ja, aangezien er geen regel van internationaal publiekrecht is die staten verbiedt goederen van buitenlandse investeerders te onteigenen.
  2. Ja, aangezien het hier een investering betreft van een Nederlands bedrijf en Indonesië het recht heeft om alle investeringen vanuit het voormalige moederland te onteigenen.
  3. Nee, tenzij Indonesië hiervoor toestemming krijgt van het Internationaal Gerechtshof.
  4. Nee, tenzij Indonesië een schadevergoeding betaalt.

Vraag 18

In het tijdperk van de Verenigde Naties is de individuele mens ook drager van rechten en plichten geworden onder internationaal publiekrecht. De individuele mens heeft echter beperkte bekwaamheden om deel te nemen aan het internationale rechtsverkeer. Welke van onderstaande stelling(en) is of zijn juist?

Stelling I: Een individu kan geen verdragen sluiten.

Stelling II: Een individu kan onder het internationaal publiekrecht wel onderworpen zijn aan verplichtingen maar hij kan, bij schending van deze verplichtingen, nooit rechtstreeks worden vervolgd door een internationaalrechtelijke instantie.

  1. Stelling I is juist; Stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, Stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 19

Leden van het Comité behorend bij het VN Verdrag tegen Foltering maken zich zorgen om de situatie in gevangenissen van het land Nerika. Nerika is partij bij dit verdrag. Het Comité zou graag uitzoeken hoe de situatie nu daadwerkelijk is. Van welk toezichtmechanisme zal het Comité in het bijzonder gebruik maken?

  1. Het zelfstandig onderzoek.
  2. Het statenklachtrecht.
  3. De rapportageplicht.
  4. Het individueel klachtrecht.

Vraag 20

Het Comité voor de Rechten van de Mens van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten heeft NIET tot taak:

  1. Het beoordelen van interstatelijke klachten.
  2. Het beoordelen van periodieke rapportages van verdragspartijen.
  3. Het beoordelen van individuele klachten.
  4. Het doen van zelfstandig onderzoek naar het mensenrechtenbeleid van verdragspartijen.
  • Let op: gevraagd wordt wat het Comité voor de Rechten van de Mens van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten NIET tot taak heeft.

Antwoordindicatie

  1. A
  2. B
  3. A
  4. C
  5. B
  6. D
  7. D
  8. A
  9. C
  10. C
  11. B
  12. C
  13. B
  14. D
  15. C
  16. B
  17. D
  18. A
  19. A
  20. D
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer