Inleiding strafrecht - UL - Recht - B1 - Oefententamen 2012


MC-vragen

Vraag 1

John G. wordt op enig moment door opsporingsambtenaren aangehouden op verdenking van het plegen van diefstal van enkele dvd’s. Bij verhoor wordt verzuimd John G. de cautie te geven. Tijdens het verhoor bekent hij de dvd’s te hebben gestolen. De politierechter die over de diefstal waarvoor John G. terechtstaat moet oordelen, tilt zwaar aan dit niet herstelbare vormverzuim in het vooronderzoek. Hij stelt: ‘daardoor is een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate geschonden.” Welke conclusie zal de politierechter aan deze constatering verbinden?

  1. niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
  2. verlaging van de hoogte van de straf;
  3. uitsluiting van de resultaten die door het verzuim zijn verkregen voor het bewijs;
  4. de politierechter zal het bij de enkele constatering van het verzuim laten.

Vraag 2

Aan Bert is een dagvaarding uitgereikt waarin hij wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen en hem winkeldiefstal ten laste wordt gelegd. Hij heeft echter geen zin om het zo ver te laten komen en vraagt zich af wat hij eraan kan doen om een zitting te voorkomen. Welke van de onderstaande mogelijkheden dient hij daarvoor aan te wenden?

  1. het doen van beklag bij het gerechtshof;
  2. het verzoeken van een verklaring dat de zaak is geëindigd bij de rechtbank;
  3. het indienen van een bezwaarschrift bij de rechtbank;
  4. het verzoeken om sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek aan de rechter-commissaris.

Vraag 3

Welk van de volgende handelingen kan op grond van het Wetboek van Strafvordering plaatsvinden voordat de officier van justitie op de terechtzitting de zaak voordraagt?

  1. de ondervraging van de verdachte door de voorzitter van de rechtbank anders dan bedoeld in artikel 273 Sv;
  2. de vaststelling door de voorzitter van de rechtbank welke personen als getuige zijn verschenen;
  3. de uitspraak van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
  4. het voorleggen door de officier van justitie van een lijst met inbeslaggenomen voorwerpen.

Vraag 4

In een strafzaak voert de raadsman van de verdachte het volgende verweer:

Mijn cliënt heeft het slachtoffer inderdaad met een mes gestoken, maar vast is komen te staan dat de dood van het slachtoffer pas is ingetreden nadat hij tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis een bloedvergiftiging heeft opgelopen, terwijl de patholoog-anatoom niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen waardoor de dood van het slachtoffer is ingetreden’.

Op welk leerstuk van materieel strafrecht ziet dit verweer?

  1. opzet;
  2. culpa;
  3. wederrechtelijkheid;
  4. causaliteit.

Vraag 5

Aan Harm K. is ten laste gelegd dat

‘hij op 5 april 2012, te Terwispel, in de gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met een ander, lichamelijke ingrepen bij een dier heeft verricht, waarbij een deel van het lichaam wordt beschadigd, immer hebben verdachte en zijn mededader, toen, aldaar, een paard, Friese merrie, voorzien van een brandmerk, te weten de letters F en S, in de linkerzijde van de hals van dat paard.’ (artikel 40 Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren)

Harm K. legt op de terechtzitting een bekennende verklaring af. De raadsman van Harm voert echter het verweer dat de bepaling waarop bovenstaande tenlastelegging is gebaseerd buiten toepassing moet worden gelaten, omdat deze in strijd zou zijn met artikel 30 van het EG-verdrag en de EU-richtlijn 90/427. Tot welke einduitspraak zal de rechter komen indien hij het verweer van de raadsman honoreert?

  1. onbevoegdheid van de rechter;
  2. niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
  3. vrijspraak;
  4. ontslag van alle rechtsvervolging.

Vraag 6

Op basis van welk rechtsbeginsel maakt de verdediging in de zaak die leidde tot het Mensenroofarrest (HR 20 november 2001, NJ 2003, 632) in cassatie bezwaar tegen de uitspraak van het hof?

  1. het legaliteitsbeginsel;
  2. het schuldbeginsel;
  3. het proportionaliteitsbeginsel;
  4. het vertrouwensbeginsel.

Vraag 7

In een huiselijke ruzie gooit Rutger een bord naar het hoofd van zijn vader Karel, die daardoor geraakt wordt en vervolgens in het ziekenhuis komt te overlijden. Rutger wordt vervolgd voor mishandeling met de dood ten gevolge. Zijn moeder Els, die door het incident weduwe is geworden, wil ter terechtzitting spreken. Mag dat?

  1. nee, Els is slechts bevoegd tot het indienen van een schriftelijke slachtofferverklaring;
  2. nee, want familieleden van verdachten hebben geen spreekrecht ter zitting;
  3. ja, nabestaanden van slachtoffers van dit delict hebben spreekrecht ter zitting;
  4. ja, alle nabestaanden hebben spreekrecht ter zitting.

Vraag 8

Welke van de onderstaande strafuitsluitingsgronden is een ongeschreven schulduitsluitingsgrond?

  1. ontoerekenbaarheid;
  2. psychische overmacht;
  3. afwezigheid van alle schuld;
  4. ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

Vraag 9

Gerrit N. wordt op heterdaad aangehouden door twee medewerkers van een supermarkt terwijl hij zijn zakken vult met snoepwaar. Zij nemen hem mee naar het kantoor achter in de winkel waar zij onmiddellijk de politie bellen om hem te komen halen. Gerrit N. is erg coöperatief, betuigt meteen spijt en haalt al zijn zakken leeg. Niettemin gaan de twee medewerkers over tot onderzoek aan zijn kleding en lichaam om vast te stellen of hij niet meer gestolen waar heeft. Waren zij tot onderzoek aan kleding en lichaam bevoegd?

  1. ja, zij waren bevoegd tot aanhouding en konden daarna op basis van de leer van de voortgezette toepassing overgaan tot onderzoek aan kleding en lichaam;
  2. ja, uit de wet volgt dat zij bevoegd zijn tot inbeslagneming bij aanhouding terwijl het bij onderzoek aan kleding en lichaam gaat om een beperkte inbreuk, die aan deze inbeslagnemingsbevoegdheid impliciet kan worden gekoppeld;
  3. nee, burgers zijn enkel op basis van de ter zake doende bevoegdheden in de Wet Wapens en Munitie en Opiumwet bevoegd tot het verrichten van onderzoek aan kleding en lichaam;
  4. nee, het gaat bij onderzoek aan kleding en lichaam om een zware inbreuk en deze bevoegdheid is niet bij wet toegekend aan de burger.

Vraag 10

Welke stelling over opzet is de meest juiste?

  1. in opzet ligt de wederrechtelijkheid besloten;
  2. onvoorwaardelijk opzet is de laagste gradatie van opzet;
  3. opzet laat zich omschrijven als willens en wetens handelen of nalaten;
  4. opzetdelicten staan alleen in het Wetboek van Strafrecht.

Vraag 11

Is het toegestaan dat de officier van justitie alsnog een dagvaarding uitbrengt voor hetzelfde feit, wanneer de rechtbank, naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding, beslist heeft dat de verdachte buiten vervolging wordt gesteld?

  1. nee, tenzij later nieuwe bezwaren bekend zijn geworden;
  2. nee, tenzij de Hoge Raad positief beslist op een aanvraag tot herziening;
  3. ja, mits het College van Procureurs-generaal daarvoor toestemming geeft;
  4. ja, mits het Gerechtshof daarin bewilligt.

Vraag 12

Wat is bepalend voor de vraag of een strafbaar feit een misdrijf of een overtreding is?

  1. de strafsoort;
  2. de wet;
  3. de ernst van het feit;
  4. de aanwezigheid van een subjectief bestanddeel.

Vraag 13

Op 1 februari 2012 lopen twee opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel b SV door een park in Leiden. Het is hen ambtshalve bekend dat in dat park veelvuldig in verdovende middelen wordt gehandeld. Op enig moment zien zij twee mannen wat geheimzinnig met elkaar praten. Eén van hen geeft vervolgens aan de ander een vijftal bolletjes, dat de andere man snel in zijn zak stopt, terwijl hij onrustig om zich heen kijkt. De mannen lopen snel elk een andere kant op. De opsporingsambtenaren besluiten de man die de bolletjes heeft gekregen aan te houden. Vlak voordat zij hem hebben aangehouden zien zij dat hij de bolletjes snel in zijn mond stopt en inslikt. De man wordt aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Aldaar wordt door de officier van justitie bevolen de verdachte in zijn lichaam te onderzoeken door middel van röntgenonderzoek. Was de officier van justitie daartoe bevoegd?

  1. nee, want de Opiumwet voorziet niet in deze bevoegdheid;
  2. nee, want alleen de rechter-commissaris is daartoe bevoegd;
  3. ja, want er is sprake van ernstige bezwaren tegen de verdachte;
  4. ja, want er is sprake van een geval waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

Vraag 14

Wat is de consequentie indien de rechter verzuimt de verdachte op het onderzoek ter terechtzitting het laatste woord te geven?

  1. nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting;
  2. onbevoegdheid van de rechter;
  3. niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
  4. strafvermindering.

Vraag 15

Karel A. wordt ervan verdacht opzettelijk Gerard zomerhuis van het leven te hebben beroofd, door die Gerard Zomerhuis meermalen met een mes te hebben gestoken, ten gevolge waarvan die Zomerhuis is komen te overlijden (artikel 287 Sr). Tijdens het onderzoek ter terechtzitting doet de raadsman van Karel A. een beroep op psychische overmacht: Karel A. was onder druk Zomerhuis te doden. Tot welke uitspraak zal de rechter komen wanneer hij het beroep van de raadsman van Karel A. zal honoreren.

  1. niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
  2. vrijspraak;
  3. ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van het feit;
  4. ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de verdachte.
  5. het bevel mocht slechts worden gegeven in geval van ernstige bezwaren tegen Willem Z.
  6. het bevel mocht niet worden gegeven bij een verdenking voor het onderhavige feit.

Vraag 16

Welke omschrijving van de werkzaamheden van de reclassering is de meest juiste?

  1. het geven van voorlichting aan de politie;
  2. het geven van voorlichting aan de Dienst Justitiële Inrichtingen;
  3. het verlenen van hulp en steun aan verdachten en veroordeelden;
  4. het verlenen van hulp en steun slachtoffers.

Vraag 17

Aan Diederik wordt een dagvaarding uitgereikt waarin een tenlastelegging is opgenomen voor het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) op 10 maart 2011 en openbare dronkenschap (artikel 354 Sr) op 25 oktober 2011. Wat is dit voor type tenlastelegging?

  1. een gewijzigde tenlastelegging;
  2. een primair/subsidiaire tenlastelegging;
  3. een cumulatieve tenlastelegging;
  4. een enkelvoudige tenlastelegging.

Vraag 18

Welke rechtsregel ten aanzien van de opsporing volgt uit het Muilkorf arrest (HR 12 april 1897)?

  1. opsporing geschiedt uitsluitend door opsporingsambtenaren;
  2. opsporing gaat altijd aan vervolging vooraf;
  3. opsporing valt onder het bereik van het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel;
  4. opsporing heeft tot doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.

Vraag 19

Walter W. wordt door de meervoudige kamer van de rechtbank veroordeeld voor het plegen van een diefstal (artikel 310 Sr). Welke combinatie van straffen kan door de rechter voor dit feit worden opgelegd?

  1. 1 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete van 10.000 euro en een werkstraf van 320 uur;
  2. 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete van 5.000 euro en een werkstraf van 240 uur;
  3. 5 jaar gevangenisstraf, een geldboete van 1.000 euro en een leerstraf van 180 uur;
  4. 2 jaar gevangenisstraf, een geldboete van 20.000 euro en een leerstraf van 220 uur.

Vraag 20

Welke van onderstaande stellingen over de bevoegdheid in artikel 8 lid 3 Politiewet 1993 (thans art. 7 lid 3 Politiewet 2012) is niet juist?

  1. nu een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv altijd wordt vereist bij de toepassing van onderzoeksbevoegdheden, dient deze eis impliciet te worden ingelezen in deze bepaling;
  2. gelet op de bijzondere aard en inhoud van deze bevoegdheid, behoeft bij de toepassing ervan geen sprake te zijn van een de door Mevis omschreven drie domeinen van opsporing;
  3. de eis van een redelijk vermoeden van schuld kan ontbreken bij deze bevoegdheid omdat de Politiewet een wet in formele zin is;
  4. de regeling van deze bevoegdheid in artikel 8 lid 3 Politiewet 1993 toont aan dat het hier niet gaat om een lichte inbreuk die kan worden gebaseerd op artikel 2 Politiewet 1993.

Casus

Autobrand in Utrecht

Op 20 februari 2011 krijgt de politie een telefonische melding van een autobrand op de Maasstraat in Utrecht. Een tweetal opsporingsambtenaren dat in een naburige straat op de fiets aan het surveilleren is, is na enkele seconden ter plaatse en treft een brandende auto aan. Een van de omstanders, Marco ten Broeke, spreekt het tweetal aan. Hij verklaart dat hij zijn overbuurjongen Joost Cohen heeft herkend als één van de brandstichters. Dit wordt bevestigd door zijn vriendin Esmé van der Plas die deze overbuurjongen ook bij het incident heeft gezien. Esmé en Marco vertellen dat zij de overbuurjongen nog geen minuut eerder samen met twee vrienden hebben zien wegrennen in de richting van de buurt waarin Joost en zijzelf wonen. Hierop begeven de opsporingsambtenaren zich direct per fiets naar het door Marco en Esmé opgegeven adres enkele straten verderop. Daar aangekomen treffen zij de 18-jarige Joost aan, die buiten een sigaret staat te roken. Joost wordt ter plekke aangehouden op verdenking van brandstichting en voor nader onderzoek overgebracht naar het politiebureau. Op 21 februari 2011 leggen zowel Marco als Esmé op het politiebureau een verklaring af, waarin zij Joost aanwijzen als één van de betrokkenen bij de autobrand. Joost wordt op 21 februari in verzekering gesteld. Nadat de politie Joost heeft verhoord, besluit de officier van justitie hem op 23 februari 2011 heen te zenden.

Kort nadat Joost is heengezonden, ontvangt de politie bericht van Esmé dat Joost onmiddellijk na zijn vrijlating met zijn vader is langsgegaan op het adres van Esmé en Marco aan de Lingestraat te Utrecht. De politie hoort dat Marco erg onder de indruk was van dit bezoek. Naar aanleiding van het bericht besluit de politie een camera te plaatsen, gericht op de woning van Esmé en Marco. Tevens wordt er die avond en nacht in de buurt extra gesurveilleerd. De volgende ochtend neemt de politie telefonisch contact op met Esmé. Zij vertelt aan de telefoon dat zij de nacht bij haar ouders heeft doorgebracht, maar dat haar vriend is thuisgebleven. Tevens verklaart zij dat haar vriend haar heeft verteld dat hij om 20.00 bezoek heeft gehad van een groep jongens. Het enige wat hij daarover aan haar kwijt wilde, is dat hij naar de politie wil gaan om zijn verklaring in te trekken.

Bij het bekijken van de camerabeelden door de politie wordt duidelijk dat op 23 februari 2011 rond acht uur ’s avonds vier jongens bij het huis van Esmé en Marco heeft aangebeld, dat zij enige tijd met Marco aan de deur hebben gestaan en dat zij vervolgens weer zijn vertrokken. Aan de hand van de beelden herkennen verbalisanten Joost als één van de aanwezigen. Zij identificeren tevens een andere persoon, te weten de hun ambtshalve bekende Cas Ertsen. Enige dagen later wordt deze Cas Ertsen als medeverdachte gehoord door de politie. Wanneer hem wordt gevraagd wat hij weet van de bedreiging van twee getuigen om 20.00 in de Lingtestraat antwoord hij het volgende:

“Ik heb wel een verhaal gehoord daarover. Dat is de overbuurman van Joost. Joost heeft mij gevraagd om een baksteen door de ruit te gooien bij die man. Ik was met twee anderen. Joost kwam naar mij toe en vroeg mij hem te helpen. Ik ben meegelopen met die jongens. Ik stond ongeveer 2 meter van het huis vandaan. De man wilde eerst niet opendoen en toen vroeg Joost mij dat van die steen. Ik kon horen wat Joost tegen de man van dat huis, die getuige dus, zei. Joost zei dat die man hem had verraden en aangewezen. Joost vroeg die man mee te gaan naar het politiebureau om te zeggen dat hij het niet was geweest.”

Marco wordt ook gevraagd een verklaring af te leggen bij de rechter-commissaris. Hij doet dit op 5 maart 2011 in hoedanigheid van getuige, waarbij hem verder geen bijzondere status wordt toegekend. Er is geen gerechtelijk vooronderzoek geopend. Bij dit verhoor, dat plaatsvindt in bijzijn van de raadsman van Joost, verklaart Marco als volgt.

“Er zijn die avond een stuk of vier jongens bij mij aan de deur geweest, waaronder Joost die tegenover mij woont. Joost zei tegen mij dat ik mijn verklaring die ik had afgelegd moest aanpassen en wilde met mij mee gaan naar het politiebureau. Daarna hebben de andere jongens gezegd ‘werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die u niet leuk zult vinden’ en ‘Luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau’. Joost stond daar bij.”

Op 15 april 2011 wordt Joost, die op dat moment nog op vrije voeten is, gedagvaard om op 20 april 2011 voor de politierechter te verschijnen. Aan hem wordt – naast het medeplegen van brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is (artikel 157 sub 1 Sr) – ten laste gelegd dat

“hij op of omstreeks 23 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om Marco ten Broeke, althans een persoon, door bedreiging met geweld tegen Marco ten Broeke wederrechtelijk te dwingen iets te doen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij verdachte of zijn mededader Marco ten Broeke de woorden toegevoegd: ‘werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die je niet leuk zal vinden’ en/of ‘luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau’, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid”: artikel 284 lid 1 onder 1 jo artikel 45 Sr.

Op 20 april 2011 verschijnt Joost voor de politierechter, ten overstaan van wij hij zich op zijn zwijgrecht beroept. Tijdens de behandeling ter terechtzitting worden verder geen andere personen gehoord. Bij zijn pleidooi voert de raadsman van Joost aan dat de tenlastegelegde uitingen niet als (bedreiging met) geweld kunnen worden opgevat. Genoemde uitlatingen houden immers niets concreets in over de mogelijk door zijn cliënt en/of zijn medeverdachten jegens het slachtoffer te plegen (gewelddadige) handelingen en leveren dus geen geweld op in de zin van 284 Sr. In zijn mondeling vonnis verwijst de politierechter daarentegen naar de jurisprudentie waarin is bepaald dat voor een veroordeling ter zake van dwang door middel van bedreiging met geweld is vereist ‘dat de bedreiging van die aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat jegens hem geweld zou worden uitgeoefend’. De politierechter stelt dat de uitlatingen gelet op de context waarbinnen zij zijn gedaan en mede in aanmerking genomen de aard van het strafbare feit (brandstichting) dat verdachte volgens het slachtoffer had gepleegd, wel degelijk een poging tot dwang door middel van bedreiging met geweld opleveren. Hij komt tot een bewezenverklaring voor beide tenlastegelegde feiten. Bij het opleggen van de straf houdt de politierechter rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Joost wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

MC-vragen behorend bij de casus

Vraag 21

Is de aanhouding van Joost op 20 februari 2011 wegens diens vermeende betrokkenheid bij de autobrand rechtmatig geschied?

  1. nee, de aanhouding is onrechtmatig geschied nu geen bevel tot aanhouding is afgegeven door de officier van justitie;
  2. nee, de aanhouding is onrechtmatig geschied nu op het moment van aanhouding nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte;
  3. ja, de aanhouding is rechtmatig geschied nu ten tijde van de aanhouding sprake was van een verdenking en een heterdaad situatie;
  4. ja, de aanhouding is rechtmatig geschied mits de verdachte na de aanhouding onverwijld aan de rechter-commissaris wordt voorgeleid.

Vraag 22

Wanneer begint in de onderhavige casus op grond van het Wetboek van Strafvordering de vervolging jegens Joost?

  1. op 20 februari;
  2. op 5 maart;
  3. op 15 april;
  4. op 20 april.

Vraag 23

De officier heeft ervoor gekozen om ter zake van artikel 284 Sr een poging ten laste te leggen in plaats van het voltooide misdrijf. Wat zullen daarbij zijn beweegredenen zijn?

  1. dat de uitlatingen zoals verwoord in de tenlastelegging waarschijnlijk niet door verdachte zelf zijn gedaan;
  2. dat er nog geen sprake is van een begin van uitvoering;
  3. dat het geweld nog niet is aangevangen;
  4. dat Marco zijn verklaring naar aanleiding van de bedreiging niet heeft ingetrokken of gewijzigd.

Vraag 24

Op welk beginsel doet de raadsman impliciet een beroep wanneer hij stelt dat de tenlastegelegde uitlatingen geen geweld opleveren in de zin van artikel 284 Sr?

  1. het legaliteitsbeginsel;
  2. het opportuniteitsbeginsel;
  3. het proportionaliteitsbeginsel;
  4. het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging.

Vraag 25

Tot welke einduitspraak zou de politierechter dienen te komen ter zake van het tweede tenlastegelegde feit, indien hij het verweer van de raadsman ter zake van artikel 284 Sr wel zou hebben gehonoreerd?

  1. nietigheid van de dagvaarding;
  2. vrijspraak;
  3. ontslag van alle rechtsvervolging wegens aanname van een schulduitsluitingsgrond;
  4. niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Vraag 26

Bewezen is verklaard door de politierechter dat verdachte de poging tot dwang door middel van bedreiging tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Van welke deelnemingsvorm is blijkens het oordeel van de politierechter sprake?

  1. medeplegen;
  2. medeplichtigheid;
  3. doen plegen;
  4. uitlokken.

Vraag 27

Welke van de onderstaande typeringen is niet van toepassing op het delict brandstichting waarvoor Joost is veroordeeld?

  1. het betreft een culpoos delict;
  2. het betreft een formeel delict;
  3. het betreft een commissiedelict;
  4. het betreft een misdrijf.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C
  2. C
  3. C
  4. D
  5. D
  6. A
  7. C
  8. C
  9. D
  10. C
  11. A
  12. B
  13. C
  14. A
  15. D
  16. C
  17. C
  18. C
  19. B
  20. A
  21. C
  22. C
  23. D
  24. A
  25. B
  26. A
  27. A
Page access
Public
How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering