samenvatting juridische onderzoeksvaardigheden

 


 Hoofdstuk 1: Theorie en achtergronden van onderzoek

 Hoofdstuk 1: Theorie en achtergronden van onderzoek

  1. relevantie van onderzoek

Onderzoek is bedoeld om kennis te verzamelen om daarmee problemen of vraagstellingen op te lossen. Een onderzoeker verzamelt, structureert en analyseert kennis, om zo nieuwe kennis op te doen. We onderscheiden praktijkgericht en theoretisch (of fundamenteel) onderzoek. Bij praktijkgericht onderzoek vormt een probleem vanuit de beroepspraktijk de aanleiding voor het doen van een onderzoek. De resultaten van een dergelijk onderzoek zijn vaak direct toepasbaar in de dagelijkse praktijk en daarom waardevol. Bij een theoretisch onderzoek wordt niet een aanwijsbaar probleem uit de praktijk onderzocht, maar een onduidelijkheid in de wetenschap over een bepaald fenomeen. Dit soort onderzoek levert vaak op termijn ook baanbrekende en praktische resultaten op.

 

    1. kwalitatief en kwantitatief onderzoek

De begrippen kwalitatief en kwantitatief onderzoek worden vaak gebruikt bij het onderscheiden van soorten onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek gaat het om betekenisverlening en het inzichtelijk maken van een onderwerp of vraagstuk. Met kwaliteit wordt verwezen naar het onderzoeksonderwerp; en gaat het om de kenmerken, de betekenis, of de juiste interpretatie van het onderwerp.

Bij kwantitatief onderzoek draait het om ‘kwantiteiten’: hoeveelheid, aantal, omvang en frequentie. De resultaten kunnen vaak in tabellen, grafieken of percentages worden weergegeven. Om het onderzoek betrouwbaar te laten zijn, mag bij kwantitatief onderzoek de groep onderzoeksobjecten niet te klein zijn. De hoeveelheid gegevens is zo groot dat er vaak meerdere onderzoekers zijn en er gebruik gemaakt wordt van softwarematige hulpmiddelen.

 

Juridisch onderzoek is meestal kwalitatief onderzoek. De onderzoeker zal meestal inzicht willen geven in de juridische achtergronden van een situatie uit de praktijk of een nieuwe juridische ontwikkeling willen duiden. Toch is het niet uitgesloten dat er ook kwantitatieve onderdelen in een juridisch onderzoek plaats kunnen hebben, bijvoorbeeld wanneer een groot aantal juristen gevraagd wordt een mening te geven over een bepaalde maatregel. Het is ook niet nodig om vooraf een keuze te maken tussen een kwalitatief of een kwantitatief onderzoek; beide aspecten kunnen in een juridisch onderzoek naast elkaar gebruikt worden. Vaak is er wel aanvullende kennis en kunde nodig wanneer de jurist een uitgebreid en representatief kwantitatief onderzoek wil doen.

 

    1. Empirisch onderzoek

Bij empirisch onderzoek wordt kennis verzameld door waarnemingen in de praktijk. Er worden op grond van deze waarnemingen onderzoeksvragen beantwoord. Meestal gaat men uit van een hypothese. Een hypothese is een vooronderstelling: men duidt vooraf de oorzaak van een probleem of geeft antwoord op een onderzoeksvraag. De hypothese wordt gebruikt om voorspellingen te doen, aan de hand waarvan onderzocht kan worden of de hypothese juist is. Het daadwerkelijke empirisch onderzoek bestaat vervolgens uit het verzamelen van gegevens die zullen uitwijzen of de geformuleerde hypothese juist of onjuist is. Een andere naam voor empirisch onderzoek is veldonderzoek. Vaak zijn de waarnemingen die voor een empirisch onderzoek gedaan worden, experimenten. Andere manieren die ook bij dit type onderzoek passen, zijn de participerende observatie, het interview en de enquête. Bronnen- en literatuuronderzoek zijn minder geschikte methodes voor het empirisch onderzoek.

 

    1. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek

De sociale wetenschappen richten zich op het bestuderen van de mens in zijn sociale omgeving. Er zijn twee richtingen te onderscheiden: de maatschappijwetenschappen die zich op de maatschappij als geheel richt; en de gedragswetenschappen waarbij de individuele mens centraal staat. Rechtswetenschap wordt tot de maatschappijwetenschappen gerekend. Onderzoeken binnen de sociale wetenschappen zijn vaak grootschalig, empirisch en kwantitatief; dit komt omdat men binnen deze wetenschappen tot algemeen geldende uitspraken over mens en maatschappij wil komen. De rechtswetenschap, of rechtsgeleerdheid heeft een aparte plaats binnen de sociale wetenschappen, omdat in eerste instantie niet het gedrag van de sociale mens centraal staat bij het onderzoek. Juridisch onderzoek is meer gericht op vragen over de betekenis van het rechtssysteem, in de context van een bepaalde sociale situatie. Hierdoor komt het dat rechtsbronnen- en literatuuronderzoek een relatief belangrijke rol speelt bij juridisch onderzoek. Menselijk gedrag of sociale situaties zijn vaak wel aanleiding tot juridisch onderzoek, maar slechts gedeeltelijk het onderwerp van dat onderzoek.

 

    1. Academisch juridisch onderzoek

De academische rechtswetenschap stamt uit de tijd van het Romeinse rijk. Twee millennia geleden dacht men al na over rechtsregels en schreef men er al over: het begin van een lange traditie van academisch juridisch onderzoek. Tegenwoordig wordt dit onderzoek vooral gedaan aan de juridische faculteiten van universiteiten. Het promotieonderzoek, dat leidt tot een groot onderzoeksverslag: het proefschrift, is een reguliere vorm van academisch onderzoek. Ook worden er door universitaire onderzoekers boeken en artikelen geschreven, annotaties bij rechterlijke uitspraken en commentaren bij wetten. Een actuele juridische of maatschappelijke ontwikkeling is vaak aanleiding voor academisch juridisch onderzoek, maar het kan ook vanuit vakmatige interesse ontstaan. In het algemeen is het doel van juridisch onderzoek aan universiteiten een bijdrage te leveren aan de rechtswetenschap. Dit noemen we juridische theorievorming.

Rechtswetenschappelijke literatuur heeft een grote invloed op hoe wet- en regelgeving wordt geïnterpreteerd en op de richting waarin het recht zich beweegt. Er wordt soms zelfs naar gekeken als zelfstandige bron van recht. Uitkomsten van academisch juridisch onderzoek zijn meestal generalistisch. Er worden algemene uitspraken gedaan, in plaats van dat men iets zegt over een specifiek juridisch probleem.

 

    1. Praktijkgericht juridisch onderzoek

Het praktijkgerichte juridische onderzoek wordt uitgevoerd binnen HBO-instellingen en heeft nog maar een korte geschiedenis. In tegenstelling tot het academisch juridisch onderzoek, vindt het onderzoek dat aan het HBO uitgevoerd wordt, altijd zijn aanleiding in een probleem uit de juridische praktijk. Het gaat niet om theorievorming, maar om het oplossen van een feitelijk vraagstuk of het tegemoetkomen aan een praktische behoefte vanuit het werkveld. Persoonlijke interesse van de onderzoeker speelt bijna geen rol; de opdrachtgever voor het onderzoek, is de partij in de praktijk. Resultaten van praktijkgericht juridisch onderzoek zijn eerder casuïstisch, dan generalistisch. Hiermee wordt bedoeld dat ze gericht zijn op het oplossen van één specifiek praktijkprobleem. Naast het traditionele onderzoeksrapport zijn er bij het praktijkgericht juridisch onderzoek allerlei vormen denkbaar waarmee de resultaten vastgelegd worden. Het gaat erom dat het onderzoekproduct tegemoet komt aan de wens van de opdrachtgever.

Een ander belangrijk kenmerk van juridisch HBO-onderzoek is dat het onderzoek ook multidisciplinair kan zijn. Dan hebben niet alleen juridische kennis en vaardigheden een plek binnen het onderzoek, maar kunnen ook andere disciplines aan bod komen. De onderzoeker moet in het geval van een multidisciplinair onderzoek echter wel rekening houden met de grenzen van zijn expertise. Voor HBO-onderzoekers zijn twee zaken van belang: de resultaten van het onderzoek hebben waarde voor het werkveld en bovendien kunnen ze een bijdrage leveren aan het onderwijs.

 

    1. Stadia van het onderzoek

Om de beginnend onderzoeker overzicht te geven over de verschillende deelonderwerpen en bronnen die in het onderzoek een rol spelen en de fasen die een onderzoek kent, wordt een algemeen toepasbaar model besproken.

Er zijn drie fasen te onderscheiden bij het praktijkgericht juridisch onderzoek. Binnen elke fase zijn steeds twee deelonderwerpen die aan bod komen:

 

  • Voorbereiding van het onderzoek: oriëntatie en onderzoeksplan

 

Dit is een belangrijke fase waarin de basis van het onderzoek wordt gelegd. Er vindt een oriëntatie op de te onderzoeken problematiek plaats door gesprekken met de opdrachtgever en begeleider en men doet een eigen vooronderzoek. Hieruit volgt een onderzoeksplan waarin de uitgangspunten van het onderzoek worden bepaald. Er wordt een centrale vraag en deelvragen geformuleerd.

 

  • Uitvoering van het onderzoek: juridisch onderzoek en praktijkonderzoek

Als eerste verdiept de onderzoeker zich nu in de theorie; dit noemen we het juridisch onderzoek. Vervolgens worden de gegevens uit de theorie getoetst, toegepast, aangevuld of geverifieerd aan de hand van gegevens die vanuit waarnemingen in de praktijk naar voren komen. Dit gedeelte van het onderzoek noemen we het praktijkonderzoek. De relevantie van de gevonden gegevens moet altijd goed in de gaten gehouden worden. Hoewel theoretische en empirische gegevens interessant kunnen lijken, zullen ze verband moeten houden met de centrale vraag en de deelvragen. De meest gebruikte onderzoeksmethoden bij het praktijkgericht juridisch onderzoek zijn: literatuur- en bronnenonderzoek, interviews en enquêtes.

 

  • Rapportage: analyse en eindrapportage

Na de uitvoering van het onderzoek worden de verzamelde gegevens geanalyseerd. Welke bevindingen zijn gedaan en wat zijn de antwoorden op de geformuleerde centrale vraag en deelvragen uit het onderzoeksplan? Het onderzoeksrapport moet overzichtelijk en helder zijn.

 

Er kan tussen verschillende fasen van het onderzoek geschakeld worden; onderzoek is een iteratief proces. Het is vaak nodig om te schakelen om de consistentie, de haalbaarheid of de relevantie van het onderzoek te waarborgen.

 

    1. Modellering van het onderzoek (figuur 1.2 boek)

Het is soms handig om vooraf een eigen model te maken van het onderzoek. Belangrijk is dat ingezien wordt dat een model slechts een hulpmiddel is om een onderzoek beter te laten verlopen; het mag nooit een doel op zichzelf worden. Figuur 1.2 uit het boek op bladzijde 18 geeft een model weer dat toepasbaar is in de voorbereiding op praktijkgericht juridisch onderzoek. Juridisch onderzoek waarbij het empirisch element nihil is (bijvoorbeeld de bestudering van primaire rechtsbronnen), is minder geschikt om volgens het onderzoeksmodel van figuur 1.2 te modelleren.

 

  • Centrale vraag en deelvragen

 

Het uitgangspunt van het onderzoek bestaat uit de centrale vraag en de deelvragen. Bij het formuleren hiervan gaat men uit van het praktijkprobleem waar een oplossing voor wordt gezocht. Het levert veel op om het praktijkprobleem eerst grondig te analyseren voordat er beslissingen gedaan worden op het gebied van vraagstelling, onderzoeksmethode en de te raadplegen bronnen.

 

  • Theorie

 

De juridisch onderzoeker begint zijn eigenlijke onderzoek met het onderzoeken van (juridisch) theoretische bronnen. Afhankelijk van het onderwerp van onderzoek kunnen wisselende bronnen gebruikt worden; het kan ook nodig zijn om niet juridische bronnen te onderzoeken. De meest gangbare bronnen van juridisch theoretische gegevens zijn wet- en regelgeving en de daarbij behorende officiële stukken, jurisprudentie en juridische (theoretische) literatuur.

 

  • Optiek

 

Na het theoretische gedeelte van het onderzoek, wordt bepaald met welke optiek het onderzoek in de praktijk zal worden uitgevoerd. Theoretische kennis die is opgedaan is nodig om de praktijkgerichte deelvragen met de juiste invalshoek te operationaliseren. Welke praktijkgegevens wil de onderzoeker naar boven halen of welke bronnen moeten er in de praktijk geraadpleegd worden? De praktijkgerichte deelvragen worden omgezet in doelmatige middelen, bijvoorbeeld een enquête of toepasselijke vragenlijst voor het afnemen van interviews.

 

  • Praktijk

 

Vervolgens worden er gegevens verzameld uit de praktijk. Waar en hoe de onderzoeker deze gegevens verzamelt, hangt af van de aard en de optiek van het onderzoek. Bronnen kunnen ter zake kundige personen zijn, dossiers en interne regels en protocollen. Het kan ook zijn dat er literatuur bestaat dat op de praktijk georiënteerd is, waar de onderzoeker relevante gegevens aan kan ontlenen.

 

  • Conclusies en aanbevelingen

 

Het onderzoek wordt afgesloten met conclusies en praktijkgerichte aanbevelingen en een eindrapportage.

    1. De interventiecyclus

Dit model heeft zijn oorsprong in de bedrijfskunde en de bestuurswetenschappen. Met enige aanpassingen kan dit model een hulpmiddel zijn bij het typeren van een praktijkgericht juridisch onderzoek. Bij de interventiecyclus gaat men ervan uit dat er een handelingsprobleem bestaat, dat door middel van onderzoek en een daarop gebaseerde ingreep (interventie), kan worden opgelost. Het model van de interventiecyclus geeft niet zozeer de verschillende fasen van een onderzoek weer, maar geeft een typering van het soort onderzoek dat wordt uitgevoerd. Het model kent vijf typen van onderzoek:

 

  • Analyse: een analytisch onderzoek heeft als doel om de omvang van een probleem te analyseren. Dit gebeurt bij complexe vraagstukken waarbij de reikwijdte van het probleem niet duidelijk is.

  • Diagnose: diagnostische onderzoeken richten zich op de oorzaken en achtergronden van een probleem en brengen eventuele oplossingsrichtingen in kaart.

  • Ontwerp: een ontwerpgericht onderzoek werkt een oplossing van een probleem uit. Het resultaat kan verschillend van vorm zijn, zo lang het ontworpen product, na implementatie, het oorspronkelijke probleem maar oplost.

  • Implementatie: er zijn verschillende manieren om oplossingen te implementeren; onderzoeken die in zijn geheel zijn gewijd aan de vraag hoe een oplossing het beste in een organisatie geïmplementeerd kan worden, vallen onder dit type.

  • Evaluatie: evaluatief onderzoek bekijkt of de in de ontwerpfase ontwikkelde en vervolgens geïmplementeerde oplossing daadwerkelijk een oplossing is geweest.

 

Het is een misvatting te denken dat elk praktijkgericht juridisch onderzoek in één van de vijf typen van onderzoek moet worden ingedeeld. Meestal is het juist bij praktijkgericht juridisch onderzoek zo dat twee of meer onderzoektyperingen worden gebruikt.

 

    1. De empirische cyclus

Dit model wordt ook wel de wetenschappelijke methode genoemd. Het is, anders dan de interventiecyclus, een fasering van in principe één onderzoek. De empirische cyclus is ontwikkeld binnen de wetenschapsfilosofie. Men gaat uit van een kennisprobleem dat geconstateerd is en dat door middel van empirisch onderzoek kan worden verholpen. Dit model geeft handvatten om het karakter van praktijkgericht juridisch onderzoek te doorgronden. Het is belangrijk te realiseren dat het niet gebruikelijk is, laat staan noodzakelijk, dat een juridisch onderzoeker gebruik maakt van hypotheses. De empirische cyclus bestaat uit vijf fasen.

 

  • Observatie: het beginpunt van de cyclus: de onderzoeker neemt waar dat er ergens een probleem bestaat. Er is een kennisprobleem omdat oorzaak en oplossing voor het probleem onbekend of onzeker zijn.

  • Hypothese: er wordt een algemene veronderstelling geformuleerd over de verklaring/oplossing van het probleem. Je kunt de hypothese ook als theorie aanduiden, omdat er in algemene termen geformuleerd wordt; het geobserveerde probleem wordt veralgemeniseerd. Dit proces noemen we inductie. De hypothese is dus nooit alleen op het ene in de praktijk geobserveerde probleem van toepassing.

  • Voorspellen: Op basis van de hypothese worden specifieke voorspellingen gedaan om te kunnen gaan kijken of de hypothese klopt. Het proces van algemeen (hypothese), naar specifiek (voorspelling) heet deductie.

  • Verzamelen van data: Dit is het eigenlijke onderzoek: de onderzoeker verzamelt data om te kijken of de hypothese juist is (verificatie), of juist niet (falsificatie). Hoe de data verzameld wordt kan erg verschillen: het kan een experiment zijn, een participerende observatie, een reeks interviews of een enquête, maar ook een literatuurstudie.

  • Evaluatie: In deze laatste fase worden conclusies getrokken. Is de hypothese bewezen, dan is het kennisprobleem opgelost en is er een nieuwe bijdrage geleverd aan de wetenschap. Ook een onderzoek waarbij de onderzoeksdata aantonen dat de hypothese onjuist is, kan waardevol zijn. Bijvoorbeeld wanneer het onderzoek aan het licht brengt dat iets dat door iedereen tot dan toe als waarheid werd aangenomen, altijd al onwaar is geweest.

 

    1. Onderzoeksethiek

Onderzoeksethiek is het geheel van geschreven en ongeschreven regels waarnaar een goed onderzoeker dient te handelen. Het doel hiervan is om de belangen van de partijen die bij het onderzoek betrokken zijn, te waarborgen. Het dient om het onderzoek integer te laten zijn: doel is dat het onderzoek rechtmatig en objectief wordt uitgevoerd. Voor HBO-onderzoekers geldt een gedragscode waarin vijf algemene gedragsregels staan voorgeschreven:

 

  • Onderzoekers aan het HBO dienen het professionele en maatschappelijke belang’: Uitgangspunt moet zijn dat er een bijdrage wordt geleverd aan de beroepspraktijk en het algemene belang. Resultaten worden zoveel als mogelijk digitaal en gratis openbaar gemaakt.

  • Onderzoekers aan het HBO zijn respectvol’: Er is respect voor gerechtvaardigde belangen van betrokken partijen: privacy en veiligheid van betrokkenen worden gewaarborgd en auteursrechten van derden gerespecteerd.

  • Onderzoekers aan het HBO zijn zorgvuldig’: Zorgvuldigheid geldt in de volle breedte van het onderzoek: er worden meerdere vormen van onderzoek in overweging genomen waarbij de daarbij behorende methodologische regels in acht worden genomen. Ook de onderzoeks- en beroepsethiek moet in acht worden genomen. Bovendien rapporteert de HBO-onderzoeker ‘juist, compleet, nauwkeurig en navolgbaar’.

  • Onderzoekers aan het HBO zijn integer’: Belangen van de opdrachtgever geven richting aan de opzet van het onderzoek, maar ze zijn niet bepalend voor de uitvoering en de uitkomsten daarvan. De onderzoeker voert zijn onderzoek objectief en onafhankelijk uit. Vervalsing van data en moedwillige verdraaiing van onderzoeksresultaten zijn volstrekt onacceptabel.

  • Onderzoekers aan het HBO verantwoorden hun keuzes en hun gedrag’: In het onderzoeksrapport worden de keuzes die de onderzoeker gemaakt heeft, verantwoord. In ieder geval wordt de keuze voor het onderwerp en de relevantie daarvan verantwoord, wordt duidelijk voor welke onderzoeksmethode is gekozen en waarom, worden bronnen vermeld, wordt duidelijk waarop de conclusies of aanbevelingen zijn gebaseerd en wordt aangegeven op welke manier de resultaten nuttig kunnen zijn voor de praktijk of hoe zij kunnen worden geïmplementeerd.

    1. Wat is goed onderzoek?

We onderscheiden negen basiskenmerken die gehanteerd kunnen worden bij de beoordeling van de vraag wat nu goed praktijkgericht juridisch onderzoek is. De kenmerken kunnen gezien worden als kwaliteitsindicatoren en vertonen logischerwijs overeenstemming met de Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het HBO.

 

Methodologische indicatoren:

 

  • Helderheid in vraagstelling, terminologie en afbakening: het onderzoeksplan vormt de basis en is goed doordacht. De centrale vraagstelling is begrijpelijk en voldoende afgebakend, indien nodig wordt terminologie voor de doelgroep uitgelegd.

  • Consistentie in opbouw en uitvoering: Het gebeurt regelmatig dat in de loop van het onderzoek afgeweken wordt van een in eerste instantie gekozen koers. Dit hoeft geen probleem te zijn, zolang er consistentie duidelijk wordt uit het uiteindelijke onderzoeksrapport.

  • Verantwoording van de onderzoeksmethode(n): beschreven moet worden hoe de onderzoeker te werk is gegaan en waarom voor deze weg gekozen is.

 

Inhoudelijke indicatoren:

 

  • Relevantie en compleetheid van de verzamelde gegevens: alle belangrijke gegevens moeten in het onderzoek zijn verwerkt en recente ontwikkelingen in wetgeving of jurisprudentie mogen niet uit het oog verloren worden.

  • Analytische correctheid: de getrokken conclusies dienen juist te zijn en ondersteund te worden door het aangedragen bronmateriaal.

  • Praktische bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten: de waarde van het onderzoek blijkt uit de praktische bruikbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek voor de opdrachtgever.

  • Originaliteit en vernieuwendheid: onderzoek dat origineel of innovatief is heeft een toegevoegde waarde. Hierbij dienen wel de grenzen van de toepasbaarheid en de geloofwaardigheid in acht genomen te worden.

 

Ethische indicatoren:

 

  • Objectiviteit: er moet een verantwoorde balans zijn tussen de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid (validiteit) enerzijds en de belangen en wensen van de opdrachtgever anderzijds.

  • Verantwoording van bronnen: gebruikte bronnen worden consequent verantwoord. Dit gebeurt door middel van het plaatsen van voet- of eindnoten en het opnemen van een literatuurlijst. Citaten moeten herkenbaar zijn en qua omvang en inhoud functioneel.

  •  

Hoofdstuk 2: Het maken van een onderzoeksplan

Hoofdstuk 2: Het maken van een onderzoeksplan

In dit hoofdstuk komt aan de orde welke onderdelen tot een goed onderzoeksplan horen. Een goed onderzoeksplan beperkt zich tot twee tot vijf pagina’s. In de volgende negen paragrafen worden de elementen die in het onderzoeksplan horen, uitgewerkt. Belangrijk is dat een onderzoeksplan een tijdelijk karakter heeft: onderdelen kunnen in de loop van het onderzoek bijgesteld worden. Het dient niet slechts een ideeënplan te zijn; het onderzoeksplan moet wel gebaseerd zijn op degelijk vooronderzoek van literatuur, bronnen en onderzoeksmethoden.

 

2.1 De aanleiding

In dit deel van het onderzoeksplan wordt een inleiding op het onderwerp gegeven en wordt het probleem uitgelegd dat u onderzocht gaat worden. Wanneer er sprake is van een opdrachtgever, geeft hij het onderwerp aan en wat het te onderzoeken probleem is. De beschrijving van de aanleiding voor het onderzoek dient ook als inleiding voor de lezer van het onderzoek. Zorg dat het een concreet verhaal wordt, waarbij de zaken feitelijk beschreven worden. Dit zorgt ervoor dat er belangstelling bij de lezer wordt gewekt en hij verder wil lezen. Op pagina 32 t/m 34 in het boek staan enkele voorbeelden van aanleidingen uit onderzoeksrapporten.

 

2.2 De doelstelling

In dit onderdeel wordt de doelstelling van het onderzoek aangegeven. De achterliggende motivatie van het onderzoek wordt verduidelijkt. Er wordt uitgelegd waarom een antwoord op de vraagstelling nodig is, wat ermee te bereiken valt, waarom het goed is dat er onderzoek plaatsvindt en welke veranderingen ermee beoogd worden. In het geval van een opdrachtgever, heeft de opdrachtgever het doel van het onderzoek bepaald.

 

2.3 De centrale vraagstelling

In het onderzoek staat één vraag centraal: de centrale vraag. We duiden deze vraag ook wel als probleemstelling, onderzoeksvraag of hoofdvraag. De centrale vraag is leidend in het onderzoek en deze vraag moet in de conclusie beantwoord worden. Tijdens het onderzoek dient men zich steeds af te vragen of de onderzoeksactiviteiten aansluiten bij de beantwoording van de centrale vraag. Dit kan inhouden dat in de loop van het onderzoek de centrale vraag bijgesteld moet worden.

De centrale vraag dient zo specifiek mogelijk geformuleerd te zijn. Gebruik geen vage begrippen, maar benoem het onderzoeksonderwerp (een rechtsgebied, een wet of regeling, een procedure) zo concreet mogelijk, noem de organisatie of afdeling waar het onderzoek om gaat en noem mogelijk een jaartal, of jaartallen. Op deze manier wordt het onderzoek op een heldere wijze afgebakend.

Ook is het belangrijk dat de onderzoeksvraag niet onnodig omslachtig wordt geformuleerd. Vermijd plechtstatig taalgebruik als ‘van dien aard dat gesteld kan worden’, als ook het gebruik van Engelse termen als ‘performance’, wanneer gewoon ‘prestaties van werknemers’ bedoeld wordt. Een onderzoeksvraag wordt specifieker wanneer aangegeven wordt over welke organisatie en over welk jaar het gaat.

 

Centrale vragen kunnen onderscheiden worden in vier soorten vragen:

 

  • Beschrijvende vragen: (wat is het, welke kenmerken, eigenschappen, aspecten heeft het, wie doet het, wanneer gebeurt het, hoe gebeurt het, in hoeverre is sprake van?)

Dit zijn de meest gebruikte, hanteerbare en sturende vragen. Er komt een concreet antwoord uit en ze zijn gericht op het geven van informatie. Ook vergelijkende vragen vallen onder de beschrijvende vragen

  • Verklarende vragen: (waarom, wat is de reden dat, hoe komt het dat?)

Hierbij wordt gezocht naar een verklaring, oorzaak of reden voor een verschijnsel. Het gaat om het geven van inzicht in de samenhang in verschijnselen.

  • Evaluerende vragen: (wat is goed, slecht, wenselijk, noodzakelijk?)

Deze vragen richten zich op een beoordeling, waardering (evaluatie) van de onderzoeker. Ze hebben een waardeoordeel in zich.

  • Adviserende vragen: (wat kan er gedaan worden om, hoe komen we tot?)

Richten zich op het vinden van een oplossing voor een onbevredigende situatie in de vorm van een advies. Dit type vraag wordt ook wel probleemoplossende vraag, ontwerpvraag of verbetervraag genoemd.

 

Vaak komen er combinaties voor van de verschillende soorten vragen. Op pagina 43 en 44 van het boek staan hiervan voorbeelden.

 

2.4 De deelvragen

Deelvragen zijn er om het onderzoek specifieker en doelgerichter te maken. Ze vormen de bouwstenen van het onderzoek, waarmee de beantwoording van de centrale vraag opgebouwd wordt. Het is aan te raden ieder hoofdstuk te beginnen met een deelvraag en deze vraag aan het einde van het hoofdstuk te beantwoorden in een deelconclusie. Soms komen de deelvragen als vanzelf uit de centrale vraag voort, omdat de centrale vragen uit deelvragen is opgebouwd. De deelvragen zijn dan in feite al gegeven.

Wanneer er een evaluerende vraagstelling of een adviserende vraagstelling is geformuleerd, bevat het onderzoek altijd een vergelijking tussen een feitelijke en wenselijke situatie en zijn de deelvragen daarmee al deels gegeven. Er kan dan vaak nog een verklarende deelvraag aan toegevoegd worden.

 

Wanneer het niet zo gemakkelijk lijkt om de centrale vraag in deelvragen te splitsen, kan het beste gekeken worden welke deelonderwerpen samenhangen met het hoofdonderwerp. Zet deze deelontwerpen op papier en cluster dan de onderwerpen. Zo wordt een ordening aangebracht en deze geordende onderwerpen kunnen heel goed de voorlopige hoofdstukken en paragrafen bevatten. Wanneer vervolgens de titel van een hoofdstuk in een vragende zin geformuleerd wordt, is een deelvraag gevonden.

Een andere manier om tot deelvragen te komen is het loslaten van een aantal standaardvragen op het onderwerp. Er staat een standaardvragenlijst op pagina 47 van het boek. Het formuleren van de deelvragen kan er overigens heel goed toe leiden dat de centrale vraag opnieuw geformuleerd dient te worden, omdat gedachten worden aangescherpt bij het maken van deelvragen.

 

2.5 De onderzoeks- en begripsafbakening

  • onderzoeksafbakening

Het afbakenen van het onderzoek is nodig om het onderzoek in te perken, zodat het niet te groot wordt. Het onderzoek kan worden ingeperkt naar tijd, plaats, afdeling, doelgroep, enzovoort. De onderzoeker beperkt zich bijvoorbeeld tot een bepaalde dienst bij de gemeente als onderzoek gedaan wordt naar een groeiend aantal bezwaarschriften. Verder kan afgevraagd worden welke bezwaarschriften als voorwerp van het onderzoek dienen en over welke periode onderzocht dient te worden.

 

  • begripsafbakening

Het afbakenen van begrippen ligt hier in het verlengde van. Om het onderzoek scherper te stellen moeten de gebruikte begrippen exact omschreven en gedefinieerd worden. Bij het vaststellen van de begripsomschrijvingen worden de begrippen in de centrale vraag en de deelvragen als uitgangspunt genomen. Zij geven immers de richting aan waarin het onderzoek zich begeeft. In het genoemde voorbeeld wordt vastgesteld wat verstaan wordt onder de ‘gemeente’, de ‘dienst’, of ‘afdeling’ die onderzocht wordt, en wat onder de term ‘bezwaarschrift’.

 

Uiteindelijk kan de onderzoeksafbakening en begripsomschrijving er heel goed toe leiden dat de centrale vraag aangepast wordt.

 

2.6 De hoofdstukindeling

De hoofdstukindeling dwingt tot een goede structurering van het onderzoek. Er komen vragen aan de orde als ‘welk hoofdstuk komt als eerst, en welk het laatst?’ en ‘wat komt er in de hoofdstukken te staan en wat in de paragrafen?’ Ook komt vaak de vraag naar voren of bepaalde hoofdstukken niet samengevoegd moeten worden.

Het is gebruikelijk te beginnen met hoofdstukken over de (juridische) theorie en daarna de hoofdstukken te plaatsen waarin de praktijkgerichte deelvragen aan de orde komen. In elk hoofdstuk wordt zoals eerder gezegd een deelvraag beantwoord. De titel van het hoofdstuk zelf is echter nooit een vraag, maar wordt stellend geformuleerd (nooit vraagtekens in titels!). Een deelvraag als ‘Wat wordt verstaan onder verjaring?’, krijgt zodoende de volgende hoofdstuktitel: ‘De definitie van verjaring’.

Zorg ervoor dat de deelvragen helder terugkomen in de hoofdstuktitels en maak waar mogelijk al paragrafen. In de loop van het onderzoek kan dit vanzelfsprekend bijgesteld worden.

 

2.7 De onderzoeksmethode

Hier komen we tot de kern van het onderzoek, het echte onderzoekswerk waar alles om draait. Er moet aangegeven worden wat onderzocht gaat worden en hoe. De gangbare onderzoeksmethoden voor juristen zijn literatuuronderzoek, bronnenonderzoek en het afnemen van enquêtes en interviews. In het onderzoeksplan wordt zo exact mogelijk omschreven welke onderzoeksmethode(n) toegepast gaan worden. Met concrete voorbeelden en beschrijvingen moeten deze methoden nader aangeduid worden. Dit voorwerk is in feite al een verdieping in het onderzoek, en dit vooronderzoek is voor het schrijven van een goed onderzoeksplan een noodzakelijk vereiste dat door studenten veelal vergeten wordt!

 

  • Literatuuronderzoek

Er moet onderzocht worden wat er over het onderwerp is geschreven is in de literatuur. In het onderzoeksplan dient uitgelegd te worden welke soorten literatuur gevonden zijn, welke onderwerpen hierin aan de orde komen en moet verwezen worden naar de voorlopige lijst van te onderzoeken literatuur aan het eind van het onderzoeksplan (zie paragraaf 2.9)

 

  • Bronnenonderzoek

Een bronnenonderzoek richt zich op wet- en regelgeving, jurisprudentie, parlementaire stukken, dossiers, bezwaar- en beroepsschriften, enzovoort. In het onderzoeksplan wordt exact aangegeven welke bronnen gebruikt gaan worden en moet verwezen worden naar de voorlopige lijst van te onderzoeken bronnen aan het eind van het onderzoeksplan (zie paragraaf 2.9)

 

  • Enquêtes en interviews

Wanneer enquêtes en interviews gebruikt gaan worden voor het onderzoek, dient aangegeven te worden welke vragen gesteld gaan worden, aan welke personen, aan hoeveel personen en binnen welke organisaties en afdelingen deze personen werken. Ook moet zo precies mogelijk aangeven worden hoe dat gedaan gaat worden (via de post, per e-mail, telefonisch, in persoon). Geef ook aan hoe de gegevens vervolgens verwerkt en gepresenteerd gaan worden in het onderzoeksrapport (in woorden, tabellen, grafieken, enzovoort).

 

Het werkt zeer verhelderend wanneer de te gebruiken onderzoeksmethoden per hoofdstuk worden aangegeven.

 

2.8 Het tijdpad

Bij het schrijven van het tijdpad is het van belang zo specifiek mogelijk te zijn. In een schema wordt duidelijk gemaakt wat per week en zo mogelijk per dag gedaan gaat worden. Een goed doordacht tijdpad zorgt voor een overzicht op papier van het verloop van het gehele onderzoek tot aan de afsluiting. Het tijdpad is een voorlopige inschatting van de werkzaamheden in de tijd en het zal gedurende het onderzoek wijzigen en zodoende worden aangepast. Dit komt door het feit dat van te voren niet exact kan worden aangegeven hoeveel tijd bepaalde werkzaamheden vergen, hoe (on)doorgrondelijk bepaalde materie is en wat er tussentijds in het leven kan gebeuren (bijvoorbeeld ziekte).

 

2.9 Literatuur en bronnen

In het onderzoeksplan dient een voorlopige lijst van te raadplegen literatuur en bronnen worden opgenomen. Het beste leest men zich in in het onderwerp en wordt gekeken naar welke literatuur vaak verwezen wordt. De onlinecatalogi waarmee literatuur in bibliotheken van hogescholen en universiteiten opgezocht kan worden, zijn raadzaam om te gebruiken. Denk ook aan PiCarta (een catalogus van alle publicaties in vierhonderd grote Nederlandse bibliotheken), en Data Juridica (databank met gegevens van in Nederlandse juridische tijdschriften gepubliceerde artikelen vanaf 1972).

Internet kan helpen bij een snelle inhoudelijke oriëntatie op het onderwerp, maar willekeurige zoekmachines als Google en Yahoo leveren ook veel rommel en stukken tekst op die niet betrouwbaar zijn. Vaar er niet blind op en voorkom een literatuurlijst die vol staat met internetbronnen.

Zorg voor een nette literatuurlijst opgemaakt volgens de Kluwer Leidraad (zie hoofdstuk 5).

 

Hoofdstuk 3: Het uitvoeren van onderzoek: drie onderzoeksmethoden

Hoofdstuk 3: Het uitvoeren van onderzoek: drie onderzoeksmethoden

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de drie gangbare onderzoeksmethoden binnen het juridisch onderzoek (literatuuronderzoek, bronnenonderzoek en het afnemen van interviews en enquêtes) uitgevoerd moeten worden.

 

3.1 Literatuuronderzoek

Bij literatuuronderzoek wordt datgene onderzocht wat er over het onderwerp is geschreven in de literatuur. Literatuur bevat de opinie van de schrijvers over het onderwerp. Bijna ieder onderzoek begint met literatuuronderzoek; het inlezen en kennis van de achtergronden van het onderwerp is nu eenmaal noodzakelijk voor het verantwoord doen van onderzoek. Wanneer een nieuw en onbeschreven onderwerp onderzocht wordt, of een specifieke procedure binnen een organisatie en er geen literatuur over het hoofdonderwerp te vinden is, is er vaak wel literatuur over een deelonderwerp. Voordat beschreven wordt waar en hoe deze literatuur gevonden kan worden, richten we ons eerst op welke soorten literatuur de juridisch onderzoeker ter beschikking staan.

 

3.1.1 Soorten juridische literatuur

  • Handboeken

Om op een bepaald onderwerp te oriënteren wordt eerst een handboek geraadpleegd. Handboeken zijn overzichtswerken, naslagwerken waarin de essentiële onderwerpen en leerstukken van een bepaald rechtsgebied aan de orde komen. Titels van handboeken bevatten veelal termen als ‘handleiding’, ‘inleiding’, ‘beginselen’, ‘hoofdlijnen’ of ‘grondtrekken’. Het corpendium is een speciaal soort handboek: het is een samenvattend handboek met een beknopt overzicht van een rechtsgebied. Goede handboeken gaan tientallen jaren mee, worden steeds weer herdrukt en bewerkt door nieuwe auteurs.

 

  • Monografieën

Om juist dieper op een onderwerp in te gaan gebruikt de jurist een monografie. Monografieën zijn boeken die gaan over één (‘mono’) specifiek onderwerp op een bepaald rechtsgebied.

 

  • Artikelsgewijze commentaren

Een artikelsgewijs commentaar wordt gebruikt om snel de betekenis van een bepaald wetsartikel te achterhalen. Ze bevatten de tekst van een of meer wetten, waarbij de afzonderlijke artikelen voorzien zijn van aantekeningen. In deze aantekeningen wordt het artikel uitgelegd aan de hand van literatuur, regelgeving, parlementaire stukken en jurisprudentie. Artikelsgewijze commentaren worden graag gebruikt omdat op een overzichtelijke manier de betekenis van termen uit wetsartikelen wordt uitgelegd.

 

  • Tijdschriftartikelen

Tijdschriften (periodieken) zijn publicaties die regelmatig verschijnen. Zij bevatten artikelen waarin nieuwe ontwikkelingen in het recht worden beschreven. Een voordeel van tijdschriftartikelen is dat zij actueel zijn en de nieuwste ontwikkelingen weergeven.

 

  • Onderzoeksrapporten, proefschriften en scripties

Het kenmerkende van deze publicaties is dat ze gebaseerd zijn op onderzoek. Onderzoeksrapporten worden geschreven in opdracht van organisaties en proefschriften aan universiteiten ter verkrijging van de doctorstitel. Onderzoeksrapporten en proefschriften worden geschreven door wetenschappers en gaan vaak heel diep in op een bepaald aspect en zijn daardoor lastig te behappen voor studenten. Bepaalde onderdelen die ingaan op belangrijke actuele onderwerpen die leven in de maatschappij (hot items), kunnen echter wel zeer bruikbaar zijn.

Door studenten geschreven scripties zijn goed te gebruiken als oriëntatie op een onderwerp, maar zijn voor het literatuuronderzoek vaak minder goed bruikbaar.

 

Artikelen in dagbladen horen niet bij de juridische literatuur, maar zijn wel bruikbaar bij juridisch onderzoek. Ze missen vaak de wetenschappelijke verdieping en verantwoording die noodzakelijk is voor het doen van objectief onderzoek. Toch zijn opmerkelijke uitspraken, opinies, stellingnames, enzovoort uit dagbladartikelen heel goed te gebruiken in het onderzoek.

 

3.1.2 Waar is literatuur te vinden?

Bij voorkeur gebruiken studenten het internet als middel om literatuur te vinden. Het internet kan helpen bij een snelle inhoudelijke oriëntatie op uw onderwerp. Voorkom dat een literatuurlijst vol komt te staan met internetbronnen en realiseer dat het internet veel minder geschikt is om aan betrouwbare en objectieve informatie te komen. Daarnaast is informatie op internet vergankelijk en niet gecontroleerd of geselecteerd door bijvoorbeeld een uitgever.

 

  • bibliotheken

Betrouwbare en objectieve informatie wordt vooralsnog niet op het internet gevonden, maar in bibliotheken van universiteiten, hogescholen en in de openbare bibliotheken. Om te onderzoeken welke literatuur er over het onderwerp is geschreven, kan gebruik gemaakt worden van de onlinecatalogi van deze bibliotheken. Een catalogus is een geordend overzicht van boeken en documenten met verwijzing naar de vindplaats. In onlinecatalogi kan gericht gezocht worden op trefwoorden of woorden in de titel die samenhangen met het onderwerp. Zorg voor variatie in zoektermen. Maak gebruik van synoniemen, zoektermen die op elkaar lijken en wees u bewust van specifieke en algemenere zoektermen. Probeer zo veel mogelijk recente literatuur (van de laatste jaren) te vinden. In de catalogi kunnen de zoekresultaten gemakkelijk gesorteerd worden op jaar van publicatie.

 

  • PiCarta

Wordt er niets gevonden in de bibliotheek van de opleiding of openbare bibliotheek, kan PiCarta geraadpleegd worden. PiCarta is een catalogus van alle publicaties die zich bevinden in vierhonderd grote Nederlandse bibliotheken. Het voordeel van deze catalogus is dat per gevonden werk gezien kan worden waar het zich bevindt en of het uitleenbaar is. Ook is het in PiCarta mogelijk inhoudsopgaven van tijdschriften te bekijken.

 

  • Data Juridica

Data Juridica is een databank waarin gegevens van tijdschriftartikelen staan die zijn gepubliceerd in Nederlandse juridische tijdschriften vanaf 1972. Er kan per tijdschriftartikel naast bibliografische gegevens zoals de naam van de auteur, titel, het tijdschrift waarin het gepubliceerd is, ook een korte beschrijving van de inhoud gevonden worden.

 

  • LexisNexis

Deze databank wordt gebruikt voor het raadplegen van krantenartikelen. In de databank is de inhoud van vrijwel alle Nederlandse dagbladen opgenomen (vanaf ongeveer 1990; dit verschilt per dagblad).

 

  • Verwijzingen vanuit literatuur

Een laatste methode om relevante literatuur te vinden, is het lezen van bestaande literatuur en te letten op de verwijzingen daarin naar andere literatuur. Gebruik hiervoor de voetnoten en de literatuurlijst achter in het boek of tijdschriftartikel.

 

 

Neem de tijd voor het zoeken, vinden en ophalen van de benodigde literatuur. Dit kan dagen duren, maar realiseer dat de tijdsinvestering soms in grote stappen leidt tot de oplossing van de vraagstelling. Het nadenken over zoektermen is ook tijdrovend, maar levert des te meer op.

Wanneer relevante literatuur is gevonden en verzameld, wordt de literatuur gelezen. Om tot een snel overzicht te komen, kunnen de inhoudsopgaven gelezen worden en worden de pagina’s diagonaal gelezen. Verlies geen tijd door alles door te lezen, maar houd altijd de centrale vraag in het oog. Onderstreep en markeer stukken tekst en maak aantekeningen.

In de inhoudsopgave en de inleiding van elk hoofdstuk geeft een goede schrijver helder aan wat in het boek of artikel en in de afzonderlijke hoofdstukken verwacht kan worden. Wanneer bij het schrijven van de hoofdstukken literatuur gebruikt wordt, neem deze dan direct op in de literatuurlijst. Dit scheelt veel werk en tijd bij de afronding van het onderzoeksrapport.

 

3.2 Bronnenonderzoek

Bronnen’ zijn authentieke (‘waarachtige’, ‘oorspronkelijke’, ‘originele’) documenten waarin niet de mening van een auteur is vervat. Bij bronnenonderzoek is het onderzoek gericht op wet- en regelgeving (inclusief parlementaire stukken), jurisprudentie en overige bronnen.

 

3.2.1 Soorten juridische bronnen

  • Wet- en regelgeving

We onderscheiden verschillende niveaus: internationaal, nationaal, regionaal en lokaal. Op internationaal niveau gaat het om besluiten van de Verenigde Naties, internationale verdragen en Europese verordeningen en richtlijnen. Op nationaal niveau kan gedacht worden aan wetten, algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s), koninklijke besluiten en richtlijnen en regelingen van ministers. Op provinciaal niveau gaat het om provinciale verordeningen, besluiten van gedeputeerde staten en waterschappen. Op lokaal niveau gaat het om verordeningen van gemeenten en stadsdelen. Bij de bronnen die onder wet- en regelgeving vallen moet ook gedacht worden aan parlementaire geschiedenis (Kamerstukken, Kamervragen) en beleidsregels.

 

  • Jurisprudentie

Bij onderzoek van jurisprudentie kunnen alle mogelijke uitspraken van gerechtelijke instanties onderzocht worden (Europese Hof van Justitie, de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hoven van justitie, rechtbanken, enzovoort).

 

  • Overige bronnen

Hieronder vallen: dossiers, aanvraagformulieren, verslagen van vergaderingen, financiële gegevens, bezwaar- en beroepsschriften, aktes van oprichting of statuten van een vereniging of stichting, jaarplannen, jaarverslagen, enzovoort.

 

3.2.2 Hoe en waar worden juridische bronnen gevonden?

  • Wet- en regelgeving

Het snelst worden titels van belangrijke wetten en regelingen binnen een specifiek rechtsgebied gevonden door in de literatuur (handboeken, monografieën, tijdschriftartikelen) te kijken naar welke regelingen er wordt verwezen. Daarnaast kunnen deze regelingen gevonden worden op de hierna beschreven plaatsen.

Regelingen worden gepubliceerd in wetgevingsedities (zoals de bekende Schuurmans & Jordens) en wetgevingsbundels voor studenten (veelal van Ars Aequi, Sdu Uitgevers of Kluwer). Alle wetgeving is digitaal beschikbaar en wetgevingsedities worden in steeds mindere mate gebruikt. Het voordeel van wet- en regelgevingsdatabanken is dat zij actueel zijn en raadpleegbaar zijn via het internet. Daarnaast bevatten zij alle wet- en regelgeving, terwijl in wettenbundels slechts een beperkte hoeveelheid regelgeving wordt gepubliceerd.

 

Wet- en regelgeving van de Verenigde Naties

Is te vinden op http://treaties.un.org

 

Europese wet- en regelgeving

De verdragen, richtlijnen, verordeningen, voorbereidende wetgevingsdocumenten en parlementaire vragen zijn te vinden in EUR-Lex. De databank van de Europese Unie is te vinden op http://eur-lex.europa.eu

 

Nederlandse wet- en regelgeving

Is te vinden op overheid.nl. Nationale wet- en regelgeving wordt gevonden in de rubriek ‘Wet- en regelgeving’ (ook rechtstreeks te benaderen via www.wetten.overheid.nl) Hierin kunnen teksten gevonden worden van geldende wet- en regelgeving van de rijksoverheid vanaf 1 mei 2002. In de rubriek ‘Wet- en regelgeving’ worden ook door Nederland gesloten verdragen aangetroffen. In de rubriek ‘Lokale regelingen’ kunnen op overheid.nl ook deels lokale regelingen van gemeenten, provincies en waterschappen gevonden worden.

 

Officiële bekendmakingen

Deze zijn ook te vinden op overheid.nl. In de rubriek ‘Staatscourant, Staatsblad, Tractatenblad en parlementaire documenten: archief’ kan gezocht worden naar agenda’s van de Eerste en Tweede Kamer, Handelingen, Kamerstukken, Kamervragen, Staatsbladen, Staatscouranten en Tractatenbladen vanaf 1 januari 1995. Deze rubriek is ook rechtstreeks te bereiken via www.officielebekendmakingen.nl . Sinds 1 juli 2009 geschiedt officiële bekendmaking in het Staatsblad, de Staatscourant en het Tractatenblad alleen nog langs deze elektronische weg. Kamerverslagen, Kamerstukken en Kamervragen van vóór 1995 zijn te vinden op www.statengeneraaldigitaal.nl . Dit archief gaat vooralsnog terug tot het zittingsjaar 1897, maar wordt aangevuld met materiaal vanaf 1814.

 

Verordeningen van provincies, gemeenten en andere publieke organen

Verordeningen die niet zijn gepubliceerd op overheid.nl, zijn te vinden op de sites van de betreffende publieke instellingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan www.amsterdam.nl en www.noord-holland.nl.

 

  • Jurisprudentie

 

Twee manieren van publiceren

Jurisprudentie wordt op twee manieren gepubliceerd: ten eerste als ‘kale’ uitspraken (zonder toevoegingen, de uitspraak die u aantreft op rechtspraak.nl) of in de vorm van bewerkte uitspraken (met toevoegingen, de uitspraak in jurisprudentietijdschriften van uitgeverijen).

Publicatie in een jurisprudentietijdschrift betekent dat de uitspraak wordt bewerkt voordat deze in het tijdschrift wordt opgenomen. In eerste instantie wordt door de redactie van het tijdschrift bepaald welke uitspraken worden opgenomen. Daarna worden, afhankelijk van het tijdschrift, de uitspraken voorzien van een samenvatting, trefwoorden, relevante wetsartikelen en een annotatie. Bij belangrijke uitspraken van de Hoge Raad kunnen annotaties gevonden worden. Een ervaren jurist is annotator bij een jurisprudentietijdschrift van een uitgever. Het belang van een noot is dat de feiten voorafgaande aan de uitspraak worden samengevat, de rechtsvraag wordt besproken, dat verwijzingen naar literatuur en andere uitspraken worden opgenomen en het belang van het arrest voor de rechtsontwikkeling wordt aangegeven.

 

Hoe en waar is jurisprudentie te vinden?

Jurisprudentie is vanouds verzameld in jurisprudentiebundels (over een bepaald rechtsgebied). De bundels zijn echter niet up-to-date. Jurisprudentietijdschriften van uitgeverijen zijn dit wel. Het is altijd de redactie die bepaalt welke uitspraken belangrijk zijn. De tijdschriften zijn op papier en digitaal te raadplegen. Een jurisprudentietijdschrift kan gericht zijn op een bepaald rechtsgebied of op uitspraken van een bepaalde gerechtelijke instantie.

Het voert te ver hier alle jurisprudentietijdschriften per rechtsgebied op te sommen. Wanneer daar een overzicht van gewenst is, wordt geadviseerd de afkortingenlijst te raadplegen die is gepubliceerd voor in een handboek of monografie over het betreffende rechtsgebied of onderwerp. Er kan dan snel gezien worden welke jurisprudentietijdschriften veel gebruikt worden met betrekking tot het onderwerp.

 

Papieren uitgave van jurisprudentietijdschriften

Deze zijn te vinden in bibliotheken van universiteiten, hogescholen en in de openbare bibliotheken. Via onlinecatalogi valt te achterhalen of de bibliotheek het gezochte tijdschrift in bezit heeft. Wanneer de bibliotheek niet over het jurisprudentietijdschrift beschikt, wordt PiCarta gebruikt. Het voordeel van deze catalogus is dat per gevonden jurisprudentietijdschrift wordt aangegeven waar het zich bevindt en of het uitleenbaar is.

 

Digitale versies van jurisprudentietijdschriften

Via de portalen van de bibliotheek of mediatheek van de hogeschool of universiteit zijn de digitale versies te vinden. Voorwaarde is wel dat de onderwijsinstelling een abonnement heeft op deze digitale bronnen. Via de zoekmachines van grote uitgeverijen als Kluwer en Sdu, maar ook van kleinere uitgeverijen als Boom, Den Hollander en Paris, zijn vervolgens uitspraken te vinden.

Verder zijn de volgende sites belangrijk bij het digitaal raadplegen van jurisprudentie:

 

  • rechtspraak.nl: geeft gratis toegang tot uitspraken vanaf december 1999 van alle rechtbanken, gerechtshoven, de Hoge Raad, de Centrale Raad van Beroep en het College van beroep voor het bedrijfsleven. Er zijn uitspraken geselecteerd en gepubliceerd die juridisch of publicitair belangrijk zijn. Aan alle uitspraken wordt een landelijk jurisprudentienummer toegekend (LJN).

  • Eur-Lex (http://eur-lex.europa.eu): dit is de databank voor jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, het Gerecht van Eerste Aanleg en het Gerecht van ambtenarenzaken.

 

 

  • Overige bronnen

 

Overige bronnen zijn te vinden bij de (juridische) organisatie zelf waarbij onderzoek gedaan wordt. Het kan hierbij gaan om dossiers, aanvraagformulieren (voor vergunningen, bijstand, enzovoort), verslagen van vergaderingen, financiële gegevens (boekhouding, grootboekkaarten), bezwaar- en beroepsschriften, aktes van oprichting of statuten van een vereniging op stichting, jaarplannen, jaarverslagen, enzovoort. Soms zijn deze bronnen gepubliceerd op de site van de organisatie, maar vaak zijn de medewerkers van het bedrijf nodig om de bronnen te verkrijgen (uit de kast), of moet in het archief van de organisatie gedoken worden.

 

3.3 Interviews en enquêtes

Interviews en enquêtes zijn beide onderzoeksmethoden waarbij door middel van vragen informatie van personen wordt gekregen. Interviews worden meestal gebruikt wanneer het om een beperkt aantal personen (maximaal tien) gaat en waarbij open vragen worden gesteld (vragen die uitnodigen tot het geven van veel informatie, zonder antwoordalternatieven), terwijl enquêtes vaak worden afgenomen bij een grote groep personen (tien en meer) en de vragen veelal gesloten zijn (vragen die met ja of nee beantwoord kunnen worden, of vragen met meerdere antwoordalternatieven). Het doel van de onderzoeker bepaalt of er gekozen wordt voor een interview of voor een enquête.

 

3.3.1 De voorbereiding van interviews en enquêtes

Voordat interviews en enquêtes afgenomen worden, is het van belang de volgende vragen te stellen:

 

  • Wat wil ik weten?

Het is van essentieel belang dat duidelijk is welke informatie u boven tafel wilt krijgen. De centrale vraag en een of meer deelvragen zijn hierbij leidend: zet deze boven het vragenformulier dat opgesteld wordt.

Daarna wordt een aantal vragen geformuleerd die aan de te bevragen personen gesteld gaan worden. Een goede vragenlijst samenstellen is heel belangrijk en kost meer tijd dan studenten vaak denken, bijvoorbeeld omdat overleg met medeonderzoekers, de opdrachtgever en de begeleidend docent nodig is. Let erop dat opdrachtgevers vaak met interessante vragen komen die buiten het doel van het onderzoek vallen.

Nadat een lijst met vragen geformuleerd is, is het zaak de vragen te ordenen. Begin eerst met het vragen van persoonlijke gegevens, stel vervolgens feitelijke vragen en ga pas dan over op het vragen van meningen. Zeker bij het afnemen van interviews is dit belangrijk. Wanneer mensen eenmaal hun mening spuien, wordt geen objectieve informatie meer boven tafel gekregen. Eindig de ordening met een afsluitende vraag en zorg ervoor dat elke vraag maar één vraag bevat.

 

  • Wie ga ik vragen stellen?

Afhankelijk van wat het doel van de enquête of het interview is, wordt vastgesteld of bijvoorbeeld advocaten, advocaat-stagiairs, of bibliotheekmedewerkers bevraagd dienen te worden of alle drie de groepen. Zorg dat de voorkennis in voldoende mate aanwezig is is en pas het woordgebruik hierop aan. Bepaal of het voldoende is om een kleine groep mensen te bevragen of dat alle medewerkers nodig zijn. Met andere woorden: ontstaat er wel een representatief beeld (een werkelijkheidsgetrouwe afspiegeling) van wat er leeft.

 

  • Hoe ga ik dit doen?

Worden er vragen gesteld via de post, per e-mail, online, telefonisch of worden ze gesteld bij de mensen thuis? Deze keuze hangt ook af van de vraag of er interviews of enquêtes afgenomen worden. De meest geschikte methode om een interview af te nemen is in een persoonlijk gesprek. De enquête is geschikter wanneer veel personen bevraagd worden en er van tevoren al duidelijk is welke antwoorden te verwachten zijn. Deze vragen zullen dus gesloten zijn en meerdere antwoordmogelijkheden bevatten. Er zijn dan verschillende opties om de vragen te stellen: per post of e-mail opsturen, online laten invullen, telefonisch, of bij de mensen thuis.

Het maken, afnemen en verwerken van interviews en enquêtes is tijdrovend. Voor interviews moeten de bevraagden persoonlijk gesproken worden (face-to-face of telefonisch), opgenomen gesprekken moeten uitgeschreven worden (en als bijlage aan het rapport worden toegevoegd) en de conclusies moeten verhalend een plek krijgen in het hoofdstuk. Het afnemen van enquêtes kost de onderzoeker veelal niet veel tijd, maar hierbij gaat er veel tijd zitten in het voorwerk. Er dienen immers zeer heldere vragen geformuleerd te worden en daarbij zeer heldere antwoorden aangegeven te worden.

 

3.3.2 Interviews

Zoals gezegd worden de interviewvragen geordend, waarbij eerst gevraagd wordt naar persoonlijke gegevens, vervolgens naar feitelijkheden en dan pas naar meningen. Op pagina 72 en 73 van het boek is een vragenlijst te vinden met een dergelijke volgorde. Door in het interview veel gebruik te maken van open vragen wordt de bevraagde de ruimte gegeven om veel informatie te geven.

 

Het afnemen van het interview

Afspraken voor het afnemen van interviews worden het best zo snel mogelijk gemaakt bij de start van het onderzoek. Geïnterviewden hebben hun eigen agenda. Open het interview met een inleiding waarin duidelijk gemaakt wordt wat het onderwerp van het interview is en welke deelonderwerpen aan de orde komen. Vraag dan of de geïnterviewde het goed vindt dat het gesprek wordt opgenomen (zorg er van tevoren voor dat het opnameapparaat werkt en er reservebatterijen zijn). Tijdens het interviewen wordt de LSD-methode gebruikt (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen). Doorvragen is erg belangrijk, zeker wanneer het antwoord niet volledig, helder of relevant is. Vraag om concrete voorbeelden, anders blijven de antwoorden te vaag. Aan het eind van het interview wordt gevraagd of er nog contact opgenomen mag worden indien er nog vragen zijn. Sluit af met een woord van dank.

 

Het uitwerken van het interview

Werk na de afname het interview zo snel mogelijk uit. Het gesprek ligt dan nog vers in het geheugen. Gebruik de opnamen bij de uitwerking. De antwoorden op de vragen dienen volledig uitgeschreven te worden en in een bijlage aan het onderzoeksrapport toegevoegd te worden. De meest voor de hand liggende methode om interviews in het onderzoeksrapport te verwerken is om de vragen weer te geven en vervolgens omschrijvingen te geven van de meest voorkomende antwoorden en opmerkelijke uitzonderingen. Met citaten wordt de tekst levendig gemaakt. De interviews worden uitgewerkt in het betreffende hoofdstuk.

 

3.3.3 Enquêtes

Bij het interview worden vaak open vragen gesteld. Deze vragen kunnen echter ook gesteld worden onder aanbieding van een aantal antwoordalternatieven. Wanneer alle vragen op deze manier worden gemaakt, ligt het afnemen van een enquête op afstand veel meer voor de hand. Het voordeel is dat het afnemen van een enquête veel minder tijd kost, de gegevens sneller verwerkt kunnen worden, dat veel meer medewerkers bevraagd kunnen worden en dat er dus een representatiever beeld ontstaat.

 

De uitwerking van de enquête

De antwoorden op de vragen van enquêtes met gesloten vragen zijn goed weer te geven in woorden door per vraag aantallen of percentages te noemen. Er kan echter ook gebruik gemaakt worden van tabellen, grafieken of diagrammen om antwoorden weer te geven. Dit kan heel eenvoudig in SPSS, maar ook gewoon in Excel of Word.

Het gaat erom dat de onderzoeksresultaten helder weergegeven worden, dit is een voorwaarde.

 

Hoofdstuk 4: Het maken van het onderzoeksrapport

Hoofdstuk 4: Het maken van het onderzoeksrapport

Zodra het onderzoek afgerond is, moeten de bevindingen van de onderzoeker op een heldere en overzichtelijke manier worden gepresenteerd in een onderzoeksrapport (ook wel onderzoeksverslag of scriptie genoemd). Belangrijk is dat de lezer snel moet kunnen zien waar de voor hem belangrijke onderdelen zich bevinden. De meeste lezers beginnen met het lezen van de inhoudsopgave, de samenvatting, de inleiding en de conclusie. De specifieke hoofdstukken en bijlagen worden pas daarna gelezen. Een bondige en duidelijke schrijfstijl wordt aanbevolen. Een onderzoeksrapport waarin de kern (inleiding, hoofdstukken en conclusie) twintig pagina’s beslaat is doorgaans beter dan een rapport waarvan de kern uit honderd pagina’s beslaat.

In dit hoofdstuk worden schrijftips en aanbevelingen gedaan voor het schrijven van het onderzoeksrapport. Het onderzoeksrapport moet de volgende onderdelen bevatten:

  • Omslag

  • Voorwoord *

  • Inhoudsopgave

  • Verklarende woordenlijst *

  • Afkortingenlijst *

  • Samenvatting *

  • Inleiding *

  • Hoofdstukken *

  • Conclusie *

  • Literatuurlijst *

  • Bijlagen *

 

Hieronder wordt aangegeven wat er per onderdeel in het onderzoeksrapport moet staan.

 

4.1 Omslag

Hierop staan de titel van uw onderzoek, uw naam, studentnummer en de datum van gereedkomen van het rapport.

 

4.2 Het voorwoord

In het voorwoord (ook wel ‘Woord vooraf’ genoemd) dient kort vermeld te worden in welk kader het onderzoeksrapport is geschreven (als afstudeeronderzoek bijvoorbeeld) en is er de mogelijkheid mensen persoonlijk te bedanken voor hun ondersteuning, medewerking en adviezen. In dit onderdeel van het rapport hoort geen inhoudelijke informatie thuis met betrekking tot het onderzoek.

 

4.3 De inhoudsopgave

De inhoudsopgave bevat de hierboven met een asterisk (*) aangegeven onderdelen van het onderzoeksrapport. Bij het onderdeel ‘hoofdstukken’ dienen ook de paragrafen in de inhoudsopgave opgenomen te worden. Per onderdeel wordt verwezen naar de pagina in het rapport waar het onderdeel begint. Zorg ervoor dat het geheel overzichtelijk oogt, nummer alleen de hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen. Gebruik een eenduidige nummering en geen letters of Romeinse cijfers.

 

4.4 De verklarende woordenlijst

Een aantal veelvoorkomende begrippen wordt gedefinieerd in de woordenlijst op alfabetische volgorde.

 

4.5 De afkortingenlijst

In deze lijst vindt de lezer gemakkelijk de afkortingen die in het rapport voorkomen. In de afkortingenlijst staan alle gebruikte afkortingen netjes op alfabetische volgorde

 

4.6 De samenvatting.

Hier wordt het onderzoeksrapport samengevat. Op één pagina wordt kort de aanleiding, doelstelling, vraagstelling en de bevindingen weergegeven. De bevindingen zijn niets anders dan de antwoorden die op de deelvragen en de centrale vraag in de conclusie zijn gegeven.

 

4.7 De inleiding

In de inleiding staan achtereenvolgens: de aanleiding voor het onderzoek, de doelstelling, de centrale vraagstelling, de deelvragen, de onderzoeks- en begripsafbakening, de gehanteerde onderzoeksmethoden en een korte leeswijzer. In de leeswijzer wordt uitgelegd wat de lezer per hoofdstuk kan verwachten. Vaak kunnen de onderdelen gemakkelijk overgenomen worden vanuit het onderzoeksplan. Wanneer in de loop van het onderzoek de centrale vraag en de deelvragen aangepast zijn, kunnen de onderdelen niet zomaar overgenomen worden.

 

4.8 De hoofdstukken

De verslaglegging van het eigenlijke onderzoek vindt plaats in de hoofdstukken. Zoals in hoofdstuk twee al is aangegeven, is het gebruikelijk te beginnen met een hoofdstuk over (juridische) theorie en daarna de hoofdstukken te plaatsen waarin de praktijkgerichte deelvragen behandeld worden. Ieder hoofdstuk begint met een deelvraag en een korte leeswijzer van het hoofdstuk: wat wordt er in het betreffende hoofdstuk behandeld? Aan het einde van het hoofdstuk wordt het antwoord op de deelvraag gegeven in de vorm van een deelconclusie. Deel het hoofdstuk –waar nodig- in in paragrafen en eventueel subparagrafen. Om structuur in de tekst aan te brengen, worden alinea’s en witregels gebruikt.

 

4.9 De conclusie

In de conclusie wordt de centrale vraag beantwoord en worden zo nodig aanbevelingen gedaan. Herhaal de centrale vraag aan het begin van de conclusie. Daarna worden de deelconclusies van de hoofdstukken op een rijtje gezet en wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag. Indien in de inleiding is aangegeven is dat er aanbevelingen gedaan gaan worden of adviezen gegeven worden, dan moeten deze expliciet verwoord worden aan het eind van de conclusie. Een conclusie mag nooit nieuwe gegevens bevatten.

 

4.10 De literatuurlijst

De literatuurlijst geeft een opsomming op alfabetische volgorde van alle geraadpleegde literatuur. De literatuurlijst dient opgesteld te worden volgens de regels die in hoofdstuk 5 worden gegeven. Wanneer veel jurisprudentie geraadpleegd is, wordt hier een jurisprudentielijst aan toegevoegd.

 

4.11 De bijlagen

Gegevens die van essentieel belang zijn voor het onderzoek, maar die storend zouden zijn wanneer deze in de tekst van de hoofdstukken zouden staan, worden opgenomen in de bijlagen. Verwijs in de tekst naar de bijlagen. De hoofdtekst moet wel begrijpelijk zijn zonder het lezen van de bijlagen (anders wordt de lezer verplicht steeds heen en weer te bladeren). In de bijlagen wordt bijvoorbeeld opgenomen: uitgewerkte interviews, beleidsstukken, voorbeeldbrieven, procedurebeschrijvingen, formulieren, schema’s, tabellen, enzovoort.

Bijlagen zijn voorzien van een nummer en een titel.

 

4.12 Schrijf- en opmaaktips

Algemene schrijftips

  • Begin onmiddellijk met schrijven: Het doen van onderzoek en het schrijven gaan hand in hand. Aan het begin van het onderzoek wordt het onderzoeksplan geschreven. Ga door met schrijven tijdens het onderzoek! Zet voorlopige resultaten gelijk op papier in het betreffende hoofdstuk. Vaak worden bepaalde zaken pas duidelijk tijdens het schrijven. Wanneer tijdens het onderzoek geschreven wordt, kunnen op dat moment nog anderen geraadpleegd worden wanneer zaken niet vanuit dit schrijfproces duidelijk worden. Realiseer u dat de hoofdstukken conceptversies zijn en dat zij altijd weer bijgeschaafd en verbeterd moeten worden.

  • Formuleer bondig en helder: Lange zinnen staan misschien wel interessant, maar lezen onprettig. Door vaker punten te zetten kunnen lange zinnen gemakkelijk in verschillende korte zinnen opgeschreven worden. Verval niet in overbodige herhalingen en niet ter zake doende uitweidingen. Hanteer een schrijfhouding waarbij altijd afgevraagd wordt wat opgeschreven wordt en waarom. Goede juristen, wetenschappers en onderzoekers kunnen goed uitleggen. Probeer de begrippen die gebruikt worden en de uitspraken die gedaan worden steeds helder uit te leggen. Het rapport wordt immers niet geschreven voor mensen die specialist zijn op het onderzoeksgebied. U bent na maanden van onderzoek en aantekeningen maken, zelf de specialist. Laat dat ook blijken. Een specialist doet ook niet aan ‘knippen en plakken’ (copy-paste) van andermans teksten. Alleen wanneer letterlijk geciteerd wordt, is dit toegestaan.

  • Herschrijf de teksten: Laat anderen tijdens het schrijven meelezen (de begeleidend docent, een medestudent of een familielid) en herschrijf de tekst een aantal malen. Meelezers hebben als voordeel dat zij de tekst op afstand kunnen beoordelen. Zij zitten niet zo diep in de materie en kunnen dus goed corrigeren. Wanneer u ‘vast’ zit, kan een derde heel vaak met een eenvoudige oplossing komen. Ten slotte worden de teksten door het tekstverwerkingsprogramma gecontroleerd op grammatica en spelling. Vaar hier echter niet blind op omdat veel woorden en uitdrukkingen uit het juridisch jargon niet zijn opgenomen in de standaardwoordenlijst en standaardgrammatica waaraan het programma het taalgebruik toetst.

Opmaaktips

 

  • Kies een prettig leesbaar lettertype: Gebruik altijd een lettertype met een schreef, dat wil zeggen een letter die eruit ziet alsof hij met de hand geschreven is. Het meest gangbare lettertype is Times New Roman. Gebruik dus geen blokletter. Hanteer als puntgrootte: 12.

  • Gebruik een ‘normale’ bladspiegel: De bladspiegel is dat gedeelte van het blad papier dat gedrukte tekst bevat. Gebruik een linkermarge en een rechtermarge (kantlijnen) van 3 cm. Gebruik dezelfde marge voor de boven- en ondermarge. Het gebruiken van hele grote marges zorgt ervoor dat het aantal pagina’s van het rapport toeneemt. Sommige studenten krijgen daarbij het gevoel dat er een dik en dus goed rapport wordt ingeleverd. Niet doen! De marges moeten andersom ook niet te klein genomen worden, omdat de bladzijden dan te veel tekst bevatten en de lezer kunnen afschrikken.

  • Plaats alleen functionele plaatjes: Plaats geen irrelevante plaatjes om het onderzoeksrapport leuker te maken.

  • Begin elk onderdeel van het rapport op een nieuwe pagina: Om voor een overzichtelijk rapport te zorgen dat prettig leest, wordt elk onderdeel van het rapport (voorwoord, inhoudsopgave, woordenlijst, elk hoofdstuk, enzovoort) begonnen op een nieuwe pagina.

  • Deel de tekst overzichtelijk in: Maak gebruik van alinea’s, spring in (met behulp van de tab-toets) bij een nieuwe alinea en gebruik waar nodig witregels (een regel zonder tekst) om structuur aan te brengen in de tekst. Maak niet te veel gebruik van vette, cursieve (schuine) en onderstreepte woorden en zinnen, andres verliezen zij hun aandachtvragende functie.

  • Hanteer voetnoten: Indien gebruik gemaakt wordt van noten, hanteer dan doorgenummerde voetnoten en geen eindnoten. Voor de lezer zijn voetnoten het prettigst, omdat er dan niet steeds naar achteren gebladerd hoeft te worden. Wanneer verwezen wordt naar literatuur en bronnen dient dat (op verkorte wijze) in de voetnoten te gebeuren (zie hoofdstuk 5). In de voetnoten wordt verwezen naar bronnen en literatuur, zodat de lezer weet waarop de schrijver zich baseert. Ook kunnen voetnoten gehanteerd worden om aanvullingen op beweringen te plaatsen die in de hoofdtekst storend zouden werken.

 

Hoofdstuk 5: Verwijzen naar literatuur en bronnen

Hoofdstuk 5: Verwijzen naar literatuur en bronnen

Bij het schrijven van een betoog, notitie, artikel, scriptie of onderzoeksrapport dient iedere jurist duidelijke en correcte verwijzingen te kunnen maken naar literatuur en bronnen. Het doel hiervan is dat iemand anders deze literatuur en bronnen terug kan vinden om hetzij te controleren wat er beweerd wordt, hetzij zich verder te verdiepen in de materie.

We gebruiken hier de onder juristen algemeen aanvaarde methode van citeren en verwijzen uit het boekje: Leidraad voor juridische auteurs. Voetnoten, bronvermeldingen, literatuurlijsten en afkortingen in Nederlandstalige publicaties, Deventer: Kluwer 2010. Dit boekje is ook te downloaden als pdf-bestand en te vinden op de homepage van Kluwer onder het kopje ‘Kluwer auteurs’.

 

5.1 De literatuurlijst

Onder juristen is het niet de gewoonte om naast een literatuurlijst een bronnenlijst (met wet- en regelgeving, parlementaire stukken, jurisprudentie, enzovoort) op te nemen. Indien er veel jurisprudentie is geraadpleegd, wordt er wel een jurisprudentielijst toegevoegd. De uitspraken worden in dat geval per gerechtelijke instantie chronologisch geordend. De vermelding van deze uitspraken gebeurt dan volgens de regels die onder paragraaf 5.2 worden vermeld.

De literatuurlijst bestaat uit op alfabetische volgorde een opsomming van alle geraadpleegde literatuur. Er wordt eerst een verkorte beschrijving van de publicatie genoteerd (de achternaam van de auteur en het jaar van uitgave). Vervolgens wordt er op een nieuwe regel ingesprongen en wordt hier de gehele literatuurvermelding afgedrukt.

Als hoofdregel voor de opmaak geldt dat titels van boeken, tijdschriften, rapporten, enzovoort, inclusief de subtitel, altijd cursief worden weergegeven. De titel en subtitel worden gescheiden door een punt. Iedere literatuurvermelding eindigt met een punt.

 

  • Boeken

Wanneer er twee of drie auteurs zijn, worden deze beide genoteerd in de titelbeschrijving. Bij meer dan drie auteurs kan de volgende notitie gebruikt worden: ‘J. Robbe e.a.’.

De notatiewijze van proefschriften (dissertatie) of redes (oratie) is als volgt. Na de titel volgt tussen haakjes het soort publicatie en de plaatsnaam. Alleen wanneer het proefschrift of de rede aan één van de universiteiten van Amsterdam is geschreven of gehouden, wordt er UvA of VU toegevoegd: ‘(diss. Leiden)’, ‘(oratie Utrecht)’ en ‘(oratie Amsterdam UvA)’.

Bij handboeken die later zijn bewerkt, is de naam van de oorspronkelijke auteur veelal in de titel opgenomen. Bij artikelsgewijze commentaren wordt achter de namen van de eindredacteuren ‘(red.)’ geplaatst.

 

  • Artikelen in tijdschriften, kranten en verzamelbundels

Titels van artikelen in tijdschriften, verzamelbundels en kranten worden tussen enkele aanhalingstekens geplaatst. De titel van het tijdschrift, de krant of verzamelbundel wordt cursief geschreven. De titel mag alleen afgekort worden wanneer er een lijst van afkortingen opgenomen wordt in de publicatie en de afkorting bekend mag worden verondersteld. Jaargangen hoeven niet vermeld te worden.

Wanneer de pagina’s niet per jaar doorgenummerd worden, moet achter het jaartal het nummer van de aflevering vermeld worden na een koppelteken: ‘2008-5, p. 7-9’.

Steeds vaker worden tijdschriftartikelen genummerd (net als uitspraken in jurisprudentietijdschriften), in dat geval hoeven geen paginanummers vermeld te worden. Artikelen in kranten worden op dezelfde wijze vermeld als tijdschriftartikelen. Ter onderscheiding van een artikel in een tijdschrift wordt bij een artikel in een verzamelbundel na de titel van het artikel het woordje ‘in’ gebruikt. Daarnaast is het de gewoonte de (eind)redacteur te noemen van de verzamelbundel.

 

  • Rapporten, adviezen, scripties, enzovoort

Rapporten, adviezen, scripties en (andere) niet-gepubliceerde teksten worden op dezelfde manier weergegeven als boeken. Indien uit de (onder)titel niet duidelijk is wat voor soort publicatie het is of voor welke instantie het stuk geschreven is, moet dit tussen haakjes nader worden aangeduid: ‘Eindrapport in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken’, of: ‘masterscriptie Amsterdam VU’. Bij rapporten zonder auteur begint de bronvermelding met de titel.

 

  • Internetbronnen

Verwijzen naar literatuur op het internet is in feite niets anders dan het verwijzen naar papieren literatuur. Er moet alleen een webadres (URL) aan de verwijzing worden toegevoegd. Deze verwijzing (het webadres) komt aan het einde van de bronvermelding. Indien het webadres erg lang en ingewikkeld is, wordt verwezen naar de pagina waar vandaan gezocht moet worden en wordt tussen haakjes toegevoegd op welke zoekterm(en) het document gevonden kan worden.

Aanbevolen wordt slechts te verwijzen naar webdocumenten (documenten die vaak ook op papier zijn verschenen, zoals boeken, artikelen en rapporten; dit zijn meestal pdf- of Wordbestanden) en niet naar webpagina’s (html-pagina’s). Webdocumenten zijn immers veel betrouwbaarder dan webpagina’s. Indien u toch wilt verwijzen naar webpagina’s, dan ziet u de webpagina als een tijdschriftartikel en plaatst u de titel of de kop van het stuk tekst dus tussen aanhalingstekens.

 

 

5.2 Literatuur- en bronvermeldingen in de tekst

Wanneer in de geschreven tekst van het werkstuk, scriptie, onderzoeksrapport of artikel verwezen wordt naar literatuur of bronnen, wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van voetnoten. Eindnoten zijn niet verboden, maar zijn weinig lezersvriendelijk.

 

  • Literatuur

Bij een korte tekst (minder dan vier bladzijden), is het niet nodig een literatuurlijst op te nemen achter de tekst, maar wordt de volledige literatuurvermelding met het paginanummer in de voetnoten geplaatst. Deze noot staat dan als volgt onder aan de pagina:

 

¹ C.L. Hoogewerf & S.C. Huisjes, Juridische onderzoeksvaardigheden, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p. 101

 

Voor langere teksten (vier bladzijden of meer) is het gebruikelijk een verkorte verwijzing op te nemen. Er dient dan wel aan het einde van de publicatie een literatuurlijst opgenomen te worden waarin de volledige literatuurvermeldingen staan. Noten met verkorte literatuurverwijzingen staan als volgt onder aan de pagina:

 

¹ C.L. Hoogewerf & S.C. Huisjes 2012, p. 101.

² Beheersing geweld tussen gedetineerden 2006, p. 15.

³ Robbe e.a. 2008, p. 24-26.

 

  • Wet- en regelgeving

 

Bij een verwijzing naar een wet of regeling wordt de citeertitel genoteerd zonder de vermelding van de datum van totstandkoming en vindplaats. De citeertitel vindt u in de slotbepaling van de betreffende wet of regeling. Alleen wanneer de regeling geen citeertitel of een daarmee vergelijkbare aanduiding heeft, wordt de datum van de totstandkoming van de regeling en de vindplaats (Staatsblad, Staatscourant of Tractatenblad én het nummer daarvan) vermeld.

Indien verwezen wordt naar artikelen in regelingen wordt ‘art.’ opgeschreven met daarachter het nummer van het artikel en de afkorting van de regeling. Indien u de afkorting van de regeling niet kent, gebruikt u de citeertitel.

 

Bij Europese regelgeving is het wél gebruikelijk om de vindplaats (PbEU gevolgd door de letter L, het nummer en het paginanummer) erbij te zetten. Wanneer de gehele regeling vermeld wordt, gebeurt dit op de volgende wijze:

 

Richtlijn 2010/88/EU van de Raad van 7 december 2010 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, wat betreft de geldigheidsduur van de minimumhoogte van het normale tarief (PbEU 2010, L 326/1).

 

Wanneer de Europese regelgeving verkort weergegeven wordt (bijvoorbeeld in een noot), wordt genoteerd:

 

Richtlijn 2010/88/EU (PbEU 2010, L 326/1).

 

  • Parlementaire stukken

 

Stukken van de Eerste Kamer worden aangegeven met een I, stukken van de Tweede Kamer met een II, vervolgens wordt het zittingsjaar vermeld, het Kamerstuknummer, het volgnummer en het paginanummer:

 

Kamerstukken II 2005/06, 29 683, nr. 8, p. 2.

 

  • Jurisprudentie

De gerechtelijke instantie wordt opgeschreven met daarachter de datum van de uitspraak, de afkorting van het tijdschrift waarin hij is gepubliceerd, het jaar waarin het tijdschrift is verschenen en het nummer dat door de redactie van het tijdschrift aan de uitspraak is toegekend. Jurisprudentietijdschriften worden beschouwd als tijdschriften. Zij worden dus cursief weergegeven.

Indien een uitspraak op rechtspraak.nl is gepubliceerd of op een andere gratis jurisprudentiesite, wordt alleen het LJN (landelijk jurisprudentienummer) weergegeven. Europese jurisprudentie wordt op dezelfde manier genoteerd, met het verschil dat niet de vindplaats, maar het zaaknummer wordt toegevoegd. Bij uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens wordt de roepnaam van de uitspraak hieraan toegevoegd.

 

Publikatie

2013-2014.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount] 1 1
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.