Samenvatting An Introduction tot the Policy Proces: Theories, concepts and models of Public Policy Making

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


Hoofdstuk 1: The study and Practice of Public Policy

 

Wanneer is iets beleid?

  • Public Policy: de studie van wat de regering kiest wel of niet te doen, inclusief de studie naar het politieke proces, de werkwijze van de politiek, de impact en de evaluatie. Er wordt hierbij gekeken naar de beslissingen van de formele en informele actoren voor een probleem die door een significante groep mensen is aangekaart als een probleem waarvoor een oplossing nodig is.

 

Belangrijke begrippen:

  • Politiek: het proces waarbij beslist wordt wie wat wanneer en hoe krijgt.

  • Verlichting: term voor de vroege 18e eeuw, waarin theorie makers, filosofen een nieuw politiek en sociaal wijsbegeerte ontwikkelen, gebaseerd op de natuurwetenschappen. De focus werd gelegd op het gebruiken Van power in de sociale omgeving. In de verlichting werd de basis gelegd voor hoe we politiek en de sociale interacties begrijpen. Ontstaan van de empirie: observeren van (data van) een fenomeen.

  • Niccolò Machiavelli: het bestuderen van politieke acties leidt tot het beter voorbereid zijn op mogelijkheden in de toekomst

  • Sociale Wetenschappen: de wetenschap dat het gedrag van mensen, groepen en instituties bestudeert.

 

Sociale wetenschappen in relatie tot politiek

Politicologie: Het politieke proces is het proces dat door politici wordt gemaakt

Sociologie: groepsactiviteiten zijn een belangrijk gedeelte van politiek maken, omdat groepen van mensen vaak degene zijn die de vragen oproepen.

Economie: economische factoren als productiviteit en werkloosheid beïnvloeden het beleid. Hoe het er in de economie aan toe gaat geeft vaak aan of een beleid van de politiek gelukt of mislukt is.

 

Nog een aantal belangrijke begrippen:

  • Methoden van de wetenschap: probleemidentificatie, verzamelen van date, testen van

hypotheses.

  • Anekdotische bewijzen: gebaseerd op verhalen en persoonlijke ervaring (normen en waarden). Wordt vooral gebruikt om mensen ergens in te laten geloven.

  • Empirische bewijzen: gebaseerd op observatie en collecties van data die hypothetisch zijn getest.

  • Evaluatieonderzoek: onderzoek dat kijkt naar de uitwerkingen van beleid (juiste effect?).

  • Beleid:

- Politieke besluiten om programma’s te implementeren om maatschappelijke doelstellingen te bereiken (plan)

- Som van overheidsactiviteiten, direct of via ‘agents’ (proces) die een invloed hebben op het leven van de burger (plan)

- Handelingen overheid en de intenties die deze handelingen bepalen (proces)

- Strijd binnen overheid over wie wat krijgt (proces)

- Wat de overheid verkiest te doen of te laten (proces)

Hoofdstuk 3: Official Actors and their Roles in Public Policy

 

Begrippen pagina 52:

  • Institutionalisme: de studie van politica gebaseerd op de interacties in de overheid, bijvoorbeeld bij de wetgevende, uitvoerende en de juridische macht.

  • Behaviorisme: De benadering dat sociale fenomenen onderzoekt gebaseerd op gemanipuleerd en observeerbaar gedrag: politieke motivaties van individuen.

 

Er kunnen 2 categorieën actoren worden onderscheiden: formele en informele actoren.

  • Formele actoren zijn betrokken in het beleidsproces omdat zij verantwoordelijkheden krijgen opgelegd in wetten of in de grondwet, en daarom de macht hebben om beleid te maken en te handhaven. Een goed voorbeeld is de trias politica (wetgevende, uitvoerende en juridische macht)

  • Informele actoren zijn degenen die wel een rol in het beleidsproces spelen, maar deze functie is hierbij niet expliciet in een wettekst neergelegd. Zij hebben vooral de rol om hun interesses te beschermen en promoten om zo hun verlangens van beleid duidelijk te maken.

 

Dit hoofdstuk zal vooral gaan over de formele actoren in het beleidsproces

 

De wetgevende macht is waarschijnlijk de meest actieve en de meest belangrijke macht van de trias politica.

Taak: het maken van wetten (bills)

  • Publiek wetsontwerp: algemeen geldend, goedgekeurd door beide huizen van het Congres (The House en de Senaat), en gesigneerd door de President.

  • Privaat wetsontwerp: hebben betrekking op individuen, zoals wetten over immigratiezaken.

 

Wetsontwerpen worden over het algemeen gebruikt om wetten toe te voegen, te herroepen of te wijzigen in de United States Code.

  • Joint resolutions: betreft vaak beperkte of tijdelijke zaken die ook goedgekeurd moet worden door beide huizen van het Congres (The House en de Senaat), en gesigneerd door de President.

  • Concurrent resolutions: ook vaak beperkt. Deze zijn niet aan de president gepresenteerd, maar worden gebruikt om feiten, opinies, principes en voorstellen van het Congres te uiten.

Resoluties worden over het algemeen gebruikt om tijdelijke of eenmalige uitzonderingen in bestaande wetten te creëren, om tijdelijke commissies, zoals de 9/11 Commissie te creëren enz.

 

De 535 leden van het Congres hoeven dit niet allemaal alleen te doen. Ze hebben mensen in dienst die meehelpen ontwerpen, lezen e.d. Dit wordt het comité genoemd.

Niet iedere wetsontwerp wordt geïntroduceerd in het Congres, een groot gedeelte haalt t niet tot voorbij het comité. Vaak verwerpt het comité het wetsontwerp omdat zij niet verwachten dat het ontwerp genoeg support zal krijgen in het Congres.

Maar de wetgevende macht doet meer dan alleen het introduceren van wetsontwerpen en het maken van wetten. Ze hebben een druk schema met: meetings, hoorzittingen, media interviews, campagne optredens enz. Nog een aantal belangrijke taken:

  • Casework/Sociaal werk: mensen helpen met problemen met de overheid, of mensen helpen die een privilege of iets anders nodig hebben van de overheid, bijvoorbeeld: brieven schrijven voor toelating aan militaire academies, het oplossen van immigratie en/of paspoortproblemen enz.

  • Oversight/toezicht: toezicht houden op de uitvoering van het beleid. Zij worden hierbij geholpen door:

- General Accounting Office (GAO): bestudeerd programma’s en maakt aanbevelingen ter bevordering van de efficiëntie van beleid

- Congressional Research Service: bestudeerd zaken en bereid lezingen voor voor de leden van het Congres

- Media: geeft informatie wat een goed overzicht kan geven

  • Hearing: Het houden van lezingen over beleidszaken en problemen: gaan vaak over nieuwswaardige gebeurtenissen als olierampen, overstromingen, orkanen, geweld op scholen e.d. Dit doen zij om zulke zaken beter te begrijpen en om de eventuele tekortkomingen in beleid te ontdekken. Of om politieke punten duidelijk te maken.

  • Field hearing: lezingen houden in het veld, dus bij de mensen waar de rampen/ongelukken zijn gebeurd. Dit wordt vaak gedaan door partijen om te benadrukken dat er verandering in beleid nodig is.

 

Het wetgevingsproces ‘van wetsontwerp naar wet’ in Amerika:

  • Wetsontwerpen worden geïntroduceerd in de Senaat of in het Huis van Afgevaardigden

  • Er worden lezingen gegeven over de wetsontwerpen

  • Het wetsontwerp wordt goedgekeurd

  • Het comité bekijkt alles goed en het wetsontwerp wordt weer doorgestuurd naar het Congres

  • Het Congres stemt over het wetsontwerp

  • Wanneer het wordt goedgekeurd, wordt het doorgestuurd naar de President

  • Wanneer het wordt goedgekeurd, wordt het een wet, vastgelegd in de United States Code

  • Na vele inspecties/herzieningen vastgelegd in het Code of Federal Regulations.

 

The speaker of the house: de officiële rol van de spreker is in het debat te surveilleren, verklaringen van de werkwijze maken en de resultaten van stemmen en dergelijke aan te kondigen. De spreker beslist wie kan spreken en heeft de bevoegdheden aan disciplineleden die de procedures van het huis breken. De spreker vertegenwoordigt vaak the body of the Congres persoonlijk in plechtige en een andere situaties.

 

De verdeling van de stoelen in het comité is ongeveer gelijk aan de verdeling in het Congres.

 

Kritieken over de uitvoering van de wetgevende macht:

Er wordt bijvoorbeeld niet geluisterd naar de wensen van de burgers

Dit komt vooral omdat de grootste motivatie van de leden is om herkozen te worden. Waarom? Omdat het macht geeft, aanzien, voldoening en de mogelijkheid geeft om beter beleid te maken.

 

Zelfs degenen die er echt voor gaan om een goed beleid op te stellen, hebben er belang bij om herkozen te worden, juist om het maken van beleid voort te zetten.

Er wordt ook wel gezegd dat er beleidsmakers in het Congres zijn die werkpaarden zijn (ze houden van het wetmakingsproces), maar dat er ook showpaarden zijn (diegenen die meer van de publieke aandacht houden dan van het werk zelf)

 

Wat maakt het beleidsproces moeilijk?

Er zijn 535 leden van het Congres, 435 leden van het Huis van Afgevaardigden en 100 leden van de Senaat. Ieder met eigen ambities, doelen en ideeën. Zo is het moeilijk om consensus te bereiken.

 

Maar de leden van het Congres zijn niet vrij om te doen en laten wat ze willen. Er hangt nog een grote organisatie omheen met comités van de twee politieke partijen. Deze ijzeren driehoek:

 

IJzeren driehoek: een termijn die door politieke wetenschappers wordt gebruikt om de beleidvormingsverhouding onder de congrescommissies te beschrijven, de (uitvoerende) bureaucratie (ministeries), en belangengroepen. .. heeft te maken met issue network:

  • Issue network: de relaties van de verschillende actoren en interesses in een beleidskwestie. Deze term bevat meer actoren en relaties, en zij denken over de kwesties in een bredere context na dan de ijzeren driehoek.

 

De President

De President heeft een aantal beleidstaken en wetgevende taken. Ten eerste is daar het hebben van het vetorecht. Alleen een tweederde meerderheid van het Congres kan de veto verwerpen. Het voorzitterschap is een gecentraliseerde tak van overheid. Nog een voordeel van het presidentschap is dat hij veel media-aandacht bereikt, omdat hij als hoofd van de overheid Amerika symboliseert.

 

  • The Executive Office of the President: de President en alle officials die voor hem werken in ministeries

 

De taak houdt vooral de agendering van het maken. De uitdaging hierbij is niet eindeloze ideeën aan te dragen, maar om te definiëren en politieke overwinningen te behalen, zodat kiezers hem zullen herverkiezen als President. Hij heeft dus vooral het doel om publieke problemen aan te pakken.

De president heeft aanzienlijke organisatorische, constitutionele en symbolische bevoegdheden. Deze bevoegdheden zijn veranderlijk, omdat zij op de huidige bewinden van de politiek worden gebaseerd. De president kan zijn bevoegdheden vermeerderen of verspillen om hem in diverse tijden sterker of zwakker te maken. (Clinton verspilde dus macht met zijn affaires)

 

  • Bureaucratie (door Max Weber): een organisatiestructuur die gekenmerkt wordt door aan regels onderheven procedures, verdeling van verantwoordelijkheid, hiërarchie en onpersoonlijke relaties. Elke afdeling zorgt voor één stukje van de keten, waarbij de taakverdeling duidelijk is beschreven.

 

Ook scholen, universiteiten, ziekenhuizen en dergelijke zijn bureaucratieën, omdat het hiërarchische organisaties zijn, waarin iedereen met een set van regels en procedures een eigen taak krijgt opgelegd. Iedereen die in een grote organisatie werkt is in feite een bureaucraat.

Tegenwoordig wordt 'bureaucratie' vooral als scheldwoord gebruikt. Mensen ervaren het als een overdreven papiermolen en krijgen het gevoel van het kastje naar de muur gestuurd te worden. Ook denken velen dat de overheid met een flinke afname van het aantal ambtenaren veel efficiënter zou werken. Datgene wat de bureaucratie doet zou onverklaarbaar zijn aan de burger, onjuist of zelfs ondemocratisch. Echter weten veel mensen niet hoe groot de overheid is en hoeveel mensen er eigenlijk voor werken en hoeveel zij het zelf nodig hebben.

Het aantal mensen dat voor de overheid werkt groeit snel, omdat de vraag naar de services die de overheid bieden ook groeit.

 

Wat doet de overheid?

De overheid zorgt voor het aanbieden van publieke goederen. Hierbij kan echter wel het free-rider probleem ontstaan

  • Publieke goederen: goederen waarvan je mensen niet kunt buitensluiten en waarbij de consumptie door de een niet ten koste gaan van de consumptie door de ander. Er zijn maar weinig echt publieke goederen. Zelfs infrastructuur is niet een volledig publiek goed, want er zijn tolpoortjes zoals bij snelwegen mogelijk. Bij zuiver publieke goederen gaat het gebruik door de een niet ten koste van de ander. Wel goede voorbeelden zijn defensie, dijken en schone lucht.

  • Free-rider probleem: het free-riderprobleem houdt in dat individuele rationaliteit kan leiden tot collectieve irrationaliteit. Een individu dat rationeel redeneert zegt: “als ik kan profiteren van de veiligheid van de dijken ongeacht hoeveel een ander ervan profiteert, en als ik niet van de veiligheid kan worden uitgesloten, waarom zou ik er dan voor betalen?” Maar als iedereen zo zou redeneren, dan zou er al snel geen geld meer zijn om de dijken in stand te houden. De dijken zullen dan in verval raken en ze bieden dan geen veiligheid meer.

 

Soms wordt ook juist geprivatiseerd: het proces waarbij het eigendom van bedrijven en diensten overgaan van overheid naar de particuliere sector. Daarbij worden publiek eigendom (zoals een staatsbedrijf) in particuliere handen gebracht. Het idee daarachter is dat ondernemingen veel beter in staat zijn de wensen van burgers in te schatten dan de overheid dat kan. Concurrentie dwingt ondernemers ook op de kosten te letten en te innoveren. Bovendien betaalt de belastingbetaler niet meer mee aan een slecht functionerend of verlieslijdend bedrijf. De burger kan haar consumentenmacht uitoefenen op het bedrijf.

 

*Woodrow Wilson: ‘Beleidsvragen zijn geen politieke vragen’.

 

  • Bureaucratische discretie (beschikking?): de capaciteit van de ministeries van de overheid om besluiten te nemen zonder de expliciete toestemming van een andere afdeling van de overheid (Congres). Dit is een gedeelte van het proces van het ‘wie krijgt wat’-beleid.

Wanneer een burger het gevoel heeft niet te krijgen wat hij wilt van de overheid, wordt vaak beweert dat bureaucratie ondemocratisch is.

Het Congres staat het toe dat de ministeries op deze manier besluiten mogen nemen, omdat het Congres zo moeilijke politieke besluiten kan vermijden, maar ook vanwege tolerantie en vertrouwen in het ministerie.

 

Er zijn zoveel verschillende eisen die aan de overheid worden gesteld, werken er mensen die werken volgens hun waardigheid: expertise en knowhow van hun vakgebied.

 

‘If it is exercised by bureaucrats responsive to popular pressure, voiced directly through the public’s daily relationships with the agency, or indirectly through the elected branches, then we might say that the agency is broadly responsive to public demands.’

Het congres maakt openbaar beleid en de bureaucratie voert eenvoudig dat beleid zonder discretie uit te oefenen.

 

The Courts (juridische macht)

Het rechterlijke apparaat is er verantwoordelijk voor dat wetten volgens de juiste wijze van de grondwet worden geïnterpreteerd en gebruikt.

 

De juridische macht heeft de macht om veto uit te spreken wanneer documenten of handelingen van de wetgevende en de uitvoerende macht in strijd zijn met de grondwet via een ‘juridical review’ (door John Marshall in Marbury v. Madison, 1803).

De juridische macht heeft het laatste woord voordat een wet wordt aangenomen.

Echter wordt sinds het ontstaan van de republiek de juridische macht als zwakste macht van de trias politica gezien: ze kunnen alleen een wet weigeren wanneer deze in strijd is met de grondwet.

 

Taak in het beleidsproces:

De staat maakt beleid en de wet garandeert dat dergelijk beleid juist wordt uitgevoerd. Er wordt van de juridische macht verwacht om niet met beleidsvorming bezig te zijn, wanneer het de grenzen van aanvaardbaar beleid bepaalt. Maar wanneer de definities van deze grenzen veranderen, worden de rechters toch in staat gesteld beleid te maken.

  • Wetgevende en uitvoerende machten nemen het initiatief voor beleid, maar de juridische macht reageert hierop om te wijzen op de praktische effecten van het beleid.

 

Het is belangrijk om te weten hoe actoren met elkaar samenwerken om te begrijpen waarom een beleid wordt vastgesteld of wordt verworpen.

 

Hoofdstuk 4: Unofficial Actors and their Roles in Public Policy

 

Informele actoren zijn degenen die wel een rol in het beleidsproces spelen, maar deze functie is hierbij niet expliciet in een wettekst neergelegd. Zij hebben vooral de rol om hun interesses te beschermen en promoten om zo hun verlangens van beleid duidelijk te maken.

 

  1. Individuele burgers

Veel kwesties die in de politiek behandeld worden lijken losgekoppeld te zijn van de voorkeuren van de individuele burgers. Maar dit komt vooral omdat het aantal mensen dat stemt in een verkiezing, deelnemen aan belangengroepen, of het volgen van politieke kwesties erg laag ligt. De politieke participatie is dus erg laag. De opkomst bij de verkiezingen ligt altijd zo rond de 50 en 60 procent. Dit kan een verklaring geven dat sommige burgers zich vervreemdt voelen van de beslissingen die de regering maakt. Maar als je niet stemt, of op een andere manier participeert of je mening laat horen, weet de politiek ook niet wat je wilt.

 

Waarom participeren ze dan niet? Dit kan bijvoorbeeld omdat ze zich vervreemdt voelen van het heel politieke circus, onverschilligheid, of het geloof dat andere groepen de problemen wel op zullen lossen.

  • Maar een brede politieke participatie is de sleutel tot een gezonde democratie.

 

Maar iedereen kan overtuigd worden om na te denken over problemen in de maatschappij. Sommige mensen willen dat de overheid iets doet aan een probleem, terwijl anderen vinden dat de overheid juist iets níét te doen. Het blokkeren van een actie wordt gemakkelijker bereikt dan proberen een politiek beleidsidee voort te zetten:

  • Iedereen wil de meeste opbrengsten voor de minste kosten, het liefste door andere mensen gefinancierd. Daarom staat de overheid voor het oplossen van de vraag: ‘wie krijgt wat?’

  • ‘There is no public interest, but sets of separate interests with separate publics and separate opinions about what should be done’

 

  1. Belangengroepen: een groep mensen of organisaties dat samenzweert om voor hun verlangens in de politiek en in de samenleving te strijden.

Wanneer individuen groepen vormen wordt hun macht uitvergroot.

Sinds de jaren 60 is het aantal belangengroepen fors toegenomen. Dit komt ondermeer door de modernere communicatiemiddelen, zodat groepen sneller en makkelijker gemobiliseerd konden worden. Maar het grote aantal belangengroepen wil niet zeggen dat zij ook meer invloed hebben in het beleidsproces.

 

Wat wel de kansen groter maakt om invloed uit te oefenen op de politiek is:

  • Kennis: dit kan de beleidsmakers veel helpen in het maken van beslissingen voor het beleid

  • Grootte van de groepering: hoe groter de groepering, hoe serieuzer er naar wordt geluisterd. De grootste groeperingen worden ook wel ‘piek organisaties (peak organisations)’ genoemd: organisaties van belangengroepen binnen een bepaald gebied van de maatschappij.

  • Geld: hoe meer geld een belangengroep heeft, hoe meer campagne ze kunnen voeren en hoe meer gespecialiseerd personeel ze kunnen inhuren om hun stem te laten horen.

 

Wat kan er voor zorgen dan mensen zich in een belangengroep gaan mengen?

Men gaat alleen ergens bij wanneer ze ervan profiteren. Dit kan materieel zijn (bijvoorbeeld een gratis magazine), of immaterieel (het gevoel hebben ergens bij te horen).

  • Sociale beweging: wanneer belangengroepen massaal vragen om veranderingen. Een sociale beweging bevat vaak een coalitie van groepen met gelijkaardige doelstellingen.

Voorbeeld: de homo- en lesbiennes rechtenbeweging

 

Er zijn verschillende typen belangengroepen:

Belangengroep dat betrekking heeft op een instelling: je bent bijvoorbeeld student aan de universiteit utrecht, dan behoor je automatisch tot de groep ‘universiteitsstudenten’, omdat je dezelfde interesses en belangen deelt als een betaalbare studie en onderwijs van een goede kwaliteit.

Lidmaatschapsbelangengroep: hier hoor je niet automatisch bij, maar hier kies je voor om deel van uit te maken.

 

Economische/private belangengroep: groepen die zich vormen om de economische belangen van hun leden veilig te stellen

Publieke belangengroepen: komen op voor de belangen voor de totale maatschappij, niet alleen voor de leden.

 

De publieke belangengroepen komen dus op voor de belangen van iedereen uit de maatschappij. Degenen die niet lid zijn van een publieke belangengroep zijn dus freeriders. Dit voorkomt de economische belangengroepering dus.

 

Het is makkelijker voor economische belangengroepen om mensen te mobiliseren dan voor publieke belangengroepen. Dit komt omdat de leden tastbare economische belangen op het spel hebben staan. Bij publieke belangengroepen staan echter geen economische belangen op het spel. Zij moeten het hebben van leden die de wens hebben om ‘goed te doen’. Maar om de stap naar de publieke belangengroep groter te maken bieden de publieke belangengroepen soms ook economische voordelen als ‘korting op dagjes uit’ of gratis magazines.

 

Er valt ook nog een groep te definiëren, die belangengroep valt niet onder economische of onder publieke belangengroepen. Dit zijn ideologische of religieuze belangengroepen. Zij zijn er vooral voor om hun morele waarden, en ideologieën bij hun leden en bij de hele samenleving te promoten.

 

Om de belangen van de groepen duidelijk te maken aan de beleidsmakers van de overheid, doen zij aan lobbyen:

  • Lobbyen: het systematische, strategische en georganiseerde streven om één of meer actoren van (politieke) besluitvorming te beïnvloeden. Dit proberen zij te bereiken door contact te zoeken met de overheid.

Één van de meest efficiënte vormen van het lobbyen is slechts het verstrekken van informatie aan ambtenaren. Zij proberen dan informatie te verstrekken dat nieuw is of/en onbereikbaar is voor de ambtenaren.

  • Venue shopping: belangengroepen pikken de afdeling/agentschap van de overheid uit waarvan zij het meeste verwachten dat zij steun zullen leveren aan de doelen van de belangengroep. Venue = instituties (wetgevend, uitvoerend of juridisch) of federale, provinciale, lokale overheid

 

Belangengroepen die geweld gebruiken handelen dan wel in strijd met de wet, maar ze zorgen er wel voor dat hun ontevredenheden flink duidelijk wordt gemaakt aan degenen die over het beleidsproces gaan. Er wordt meestal alleen geweld gebruikt wanneer de leden van de groepering geen kansen zien om gehoord te worden wanneer zij zich op legale methoden uitdrukken.

 

  1. Politieke Partijen

  2. Voorzien kiezers van richtlijnen voor het stemmen (republikeinen zijn vooral conservatief en democraten zijn progressief)

  3. De politieke partijen verstrekken een manier om politieke voorkeur van het electoraat over te brengen

  4. Politieke partijen zijn cruciaal voor de organisatie van de wetgevende macht

 

  1. Denkgroepen (think tanks): onafhankelijke onderzoeksorganisaties, soms met ideologieën en soms neutraal, maar vaak wordt er ook gewerkt vanuit een politiek perspectief.

 

Wanneer de overheid moeilijke besluiten moet nemen, schakelt het vaak een onderzoeksorganisatie in, dat misschien informatie kan verschaffen om het maken van besluiten makkelijker te maken.

Ook zijn vaak onderzoeksorganisaties gekoppeld aan universiteiten

 

  1. Media

De media wordt vaak genoemd als de ‘waakhond’ van de overheid.

De media heeft een belangrijke rol in het informeren van de burgers over wat de overheid voor besluiten maakt. Er zijn verschillen vormen van media:

  • Kranten: regionaal, van de staat of landelijk. Ook hebben ze zo hun eigen onderwerpen waar ze zich op specialiseren. The New York Times specialiseert zich bijvoorbeeld in kwesties rondom het beleidsproces, The Wall Street Journal in zaken- en economisch nieuws en de USA Today richt zich vooral op entertainment.

  • Televisie: de primaire bron voor de Amerikanen die het nieuws willen volgen (CNN)

  • Radio: was altijd de primaire bron, maar is nu dus ingehaald door de televisie.

 

Wat er in de media wordt belicht kan zijn uitwerking hebben op de nationale agenda. Ook vormt dit een belangrijke input aan het beleidsproces.

 

De media kan ervoor zorgen dat bepaalde kwesties extra in de belangstelling komen te staan. De media kan belangen van kleine groepen aan een breder publiek tonen, waardoor meer druk voor verandering wordt gecreëerd.

 

Maar de media is gelimiteerd in de ruimte in wat ze kunnen laten zien. Er moeten dus keuzes gemaakt worden welke zaken ze willen belichten als nieuwsfeit, en welke ze achterwege of op de achtergrond laten. De nieuwsmedia is een onderneming met een winstoogmerk. Daarom zal voor de kwesties worden gekozen dat bij het publiek het meeste enthousiasme schept. Dit zijn vaak verhalen als moord, criminaliteit, branden, auto-ongelukken en alles wat maar dramatisch is inclusief een verhaal met good guys, bad guys, winners en losers. Het liefste komt er dan ook nog een moraal bij kijken als ‘ga niet autorijden met drank op’.

 

Vaak personaliseren ze ook het nieuws: er wordt niet gesproken over de oorlog tussen twee landen, maar tussen George Bush en Saddam Hussein. Dit maakt het meer interessant en bevattelijk voor de kijkers en lezers.

 

Media do not tell us what to think, but help shape the things we think about’

 

Suboverheden, issu networks and policy domains (pagina 96):

  • Suboverheid: het netwerk dat het meeste betrokken is in het maken van beleid voor een bepaald domein.

  • Kwestienetwerken: een coalitie van diverse belangengroepen en individuen die zich verenigen om één enkele kwestie in het overheidsbeleid te bevorderen.

  • Policy Domain: het gebied van beleid waar beleidsmakers zich mee bezig houden, bijvoorbeeld het milieubeleid, of het zorgbeleid. Soms zijn deze zo groot dat ze worden onderverdeeld in ‘deeldomeinen’. De politieke cultuur en het huidige beleid beïnvloeden het beleidsproces. Deze gebieden van beleid zijn vaak stabiel over korte periodes maar veranderen wel degelijk over langere periodes.

  • Policy community: het totaal van informele en formele actoren die zich bezig houdt met het beleidsproces van een bepaald domein.

 

Actoren moeten met elkaar samenwerken om beleidsmaatregelen aan te kunnen pakken

 

 

The Iron Triangle:

 

 

De meeste typen beleid die te maken hebben met de iron triangle valt onder het verdelend beleid:

Kosten verspreid, maar baten geconcentreerd.

 

Het is makkelijker geworden om toegang te krijgen tot het beleidsproces. Dit komt ondermeer door:

  • De wet van vrijheid van informatie: een wet dat het mogelijk maakt dat burgers recht hebben op informatie van overheidsprogramma’s; wordt vaak gebruikt door journalisten

Dit is ondermeer bedoeld om ervoor te zorgen dat burgers meer gaan participeren.

 

Het maken van kansen voor participatie in beleidsvorming waar dergelijke kansen ontoegankelijk waren, hoe kan je dit bereiken? Er zijn 4 manieren:

  1. Het creëren en uitbuiten van focussing events (gebeurtenis die de aandacht op een probleem richt)

  2. Het opzetten van sociale bewegingen en mobilisaties

  3. Het uitbuiten van de decentralisatie van de overheid

  4. De publiciteit opzoeken

 

Hoofdstuk 5: Agenda Setting, Power and Interest Groups

 

Beginbegrippen:

  • Agenda: de lijst van onderwerpen waarover wordt gediscussieerd en soms door instituties, nieuwsmedia of door de maatschappij als geheel worden behandeld

  • Agenda setting: het proces waarbij actoren ervoor willen zorgen dat een probleem of (alternatieve) oplossingen publieke/politieke aandacht verkrijgen/verliezen. Hiermee kan men promoten of het juist voorkomen van een beleidsmaatregel

 

De definiëring van onderwerpen, problemen en oplossingen is cruciaal, omdat het laat zien wat er speelt en dan weten beleidsmakers ook waar ze precies hun aandacht op moeten richten

 

  • Pluralisme:

De theorie, de assumptie of het geloof dat er meerdere groepen met elkaar concurreren in een open politiek systeem om invloed uit te oefenen op het beleidsproces. Het beleid dat daaruit volgt is dus het resultaat van de concurrerende groepen

  • Elitisme:

Elitisme houdt in dat de politieke macht gecentraliseerd is bij één groep in de samenleving. Meestal gaat het om een kleine en goed georganiseerde groep met sterke connecties. Politieke macht is volgens de elitisten een afgeleide van economische macht.

 

  1. Agenda setting

Er heerst een sterke competitie om dingen op de agenda te krijgen, omdat geen maatschappij, politiek systeem of (on)officiële actor de capaciteit heeft om alle mogelijke alternatieven op alle mogelijke problemen aan te pakken die zich op een gegeven moment voordoen.

 

Belangengroepen moeten vechten voor een plekje voor hun probleem/onderwerp in het beleidsproces. Ook als een probleem al de aandacht heeft gekregen, moet de belangengroep ervoor weten te zorgen dat ze deze aandacht vast kunnen houden. Maar, er wordt soms ook gevochten om problemen/onderwerpen juist niet onder de aandacht te brengen.

  • First face of power: macht om ervoor te zorgen dat een probleem bij beleidsactoren terecht komt

  • Second face of power: macht om te voorkomen dat een probleem bij beleidsactoren terecht komt.

 

  • Conditie: onplezierige situatie, maar waaraan niks gedaan kan worden (bijvoorbeeld slecht weer)

  • Probleem: een ongewenste situatie dat volgens mensen/groepen beleidsmaatregelen nodig heeft.

 

Het kan wel mogelijk zijn dat een conditie omgezet wordt in een probleem, wanneer mensen manieren ontwikkelen om een conditie toch aan te kunnen pakken (bijvoorbeeld door een verbetering in de medische technieken, waardoor nu vaccinaties verkrijgbaar zijn voor ziektes die vroeger nog als conditie werden gezien wat niet te voorkomen was)

 

De agenda is een collectie van problemen, oplossingen, uitwerkingen van oorzaken, symbolen (bijvoorbeeld een hoge werkloosheidsgraad staat voor een zwakke economie) en alle andere elementen die komen kijken bij sociale problemen die onder de aandacht worden gebracht bij de actoren.

 

  • Enactment: het doorvoeren van een wet door een wetgevend lichaam

 

Er zijn verschillende vlakken van agendering:

  1. Agenda universe: alle ideeën die ooit acceptabel zijn om over te discussiëren.

  2. Systematic agenda: alle onderwerpen die politiek acceptabel zijn (dus niet in strijd met de grond wet als racistisch, fascistisch, communistisch). Deze krijgen dus politieke aandacht

  3. Institutional agenda: alle onderwerpen die ter overweging bij de politieke beleidsmakers liggen. Maar een kleine ljst van onderwerpen bereikt dit level van agendering

  4. Decision agenda: alle problemen waarbij op besluit wordt overgegaan

 

Het doel van de meeste strijdende groeperingen in het beleidsproces is om beleid van de systematic agenda op de institutional agenda te krijgen, of om dat juist te voorkomen.

 

Omdat de agenda een beperkte capaciteit heeft, is het belangrijk dat belangengroepen met elkaar concurreren om hun onderwerpen en favoriete alternatieve beleidsmaatregelen op de agenda te krijgen. Alhoewel wij middelen en technologieën kunnen gebruiken om het agendacapaciteit van sommige instellingen te verbeteren, uiteindelijk zal er nog steeds de wezenlijke concurrentie zijn voor de onvermijdelijk beperkte agendaruimte.

 

Voorbeeld: Actor A, die het bedrijfsleven en de industriële sector representeert, wil actor B, die een milieubeweging representeert, verhinderen om hun tegenstellende en soms radicale ideeën voort te zetten.

 

  • Third face of power: macht om problemen niet op te laten komen (bijvoorbeeld de milieuproblematiek negeren doordat meer waarde wordt gehecht aan de industrie)

 

3 machten: dwang (overhalen), blokkeren en negeren

 

‘Organisatie is de mobilisering van bias’: Sommige onderwerpen worden opgenomen in het beleidsproces en sommigen moeten het ontgelden

Een belangrijke bias van het Amerikaanse politieke systeem, is dat het erg beïnvloed is door de culturele waarde van zelfrealisatie.

 

Groeperingen en macht in het beleidsproces

Onderwerpen worden eerder opgepikt als de grootte van het conflict is uitgebreid.

Er zijn twee manieren die (verliezende) groepen kunnen gebruiken om toch de aandacht op hun probleem te vestigen:

  • Ze proberen door middel van symbolen en beelden meer aandacht van de media en meer sympathie van de maatschappij te verkrijgen

  • Wanneer verliezende groepen een beroep doen op de staat en dan op federale instellingen om kans te krijgen om gehoord te worden, hopen zij dat zij in het proces medestanders kunnen aantrekken

 

De ‘verliezende’ groepen moeten dus de strijd zien te winnen van de dominerende partijen:

  • Beleidsmonopolie: een vrij geconcentreerd, gesloten systeem van de belangrijkste actoren die monopolie hebben op een bepaald terrein van beleidsvorming. Lijkt op de iron triangle.

 

Wanneer machtige groepen hun controle over de agenda verliezen, kunnen minder machtige groepen het politieke debat proberen binnen te dringen om meer aandacht te verkrijgen.

  • Window of opportunity: een korte periode waarin verschillende factoren die invloed hebben op de agendavorming samen komen wanneer er een grotere kans is om meer aandacht te krijgen voor een kwestie en dus meer kans op een beleidsverandering. Dit kan door middel van veranderingen in de politieke stroming (bijv meer conservatieve beleidsmakers), veranderingen in de perceptie van problemen en door veranderingen in de beleidsstroming (bijv ideeën als meer deregulatie)

Maar het simpel mobiliseren als groepering is niet genoeg. Groepen hebben vaak wat meer help nodig om hun onderwerpen op de agenda te brengen. Dit kan door:

  • Veranderingen in indicators: veranderingen in de statistieken van een probleem. Maar deze statistieken moeten natuurlijk wel gepubliceerd worden, om de kans om het gebruiken van deze cijfers in het beleidsproces te vergroten. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van aggregate data: gegevens die gebaseerd worden op de samenvoeging van kleinere gegevens. Bijvoorbeeld: de gegevens over het gemiddelde familie inkomen in de VS zijn gebaseerd of verschillende kleine databestanden die zijn samengevoegd. Deze cijfers zijn dus puur indicatoren van het probleem, ze meten wat het onderliggende probleem inhoudt, maar zijn niet hetzelfde als het onderliggende probleem zelf. Data zijn ruwe getallen, informatie is wat we verkrijgen wanneer we de getallen interpreteren

  • Focussing events: gebeurtenis die de aandacht op een nieuw probleem richt, of op een sluimerend probleem dat nog niet op de agenda stond, waarvoor dan opeens wel oplossingen gezocht worden. Zulke gebeurtenissen zorgen er vaak dat groepen snel mobiliseren en ervoor willen zorgen dat het probleem, opgemerkt door de focussing event, op de agenda komt te staan.

Conflicten in elitegroepen

Ook groeperingen die beide machtig zijn (bijvoorbeeld twee economische belangengroepen) kunnen met elkaar in conflict raken. Een voorbeeld is hierbij wanneer producenten van brandstoffen hun prijzen willen verhogen, maar producenten waarbij in het proces brandstoffen worden gebruikt zijn het hier natuurlijk niet mee eens

 

Coalisering

Maar wanneer je als groepering verandering in het beleid wil brengen, is het het handigste als je meerdere groeperingen bij elkaar brengt die dezelfde sociaaleconomische doelen hebben. Ze maken coalities met andere belangengroepen om het bereiken van hun gezamenlijke doel te vergroten (compenserende power tegen de elitegroepen). Dit gebeurt soms ook met groepen die normaal gesproken tegenover elkaar staan.

 

Bijvoorbeeld: na een focussing event, een olieramp gaan milieubewegingen en belangengroepen van vissers samen een coalitie aan: beide zijn voor een schone zee met gezonde vissen. Normaal gesproken staan deze tegenover elkaar, omdat de vissers de leefomgeving van de vissen aantast.

 

Een andere manier

Groepen die niet de gewenste aandacht krijgen in de wetgevende macht, kan een beroep doen op de uitvoerende sectie. Maar misschien kan dit wat conflict bezorgen met de wetgevende sectie.

 

Ook is een tactiek om in plaats van de nationale politiek, eerst naar de lokale of provinciale overheden te kijken. In Amerika is dit bijvoorbeeld zo gebeurd bij het homohuwelijk. Het leek onmogelijk om in het nationale beleid de overhand te krijgen, maar in sommige staten is het wel gelukt. Daarna kan je proberen je onderwerp en doel aan een groter en breder publiek aan de man te brengen.

 

Maar de politieke elites verzetten zich niet altijd tot de groeperingen die veranderingen in het beleidsproces willen verkrijgen . Soms zijn de beleidsmakers juist opzoek naar een nieuwe verandering, waarbij ze daarvoor juist om aandacht vragen van belangengroepen. Wanneer de president het bijvoorbeeld belangrijk vind dat er aandacht wordt gegeven aan veranderingen van het beleid dat gaat over voorzorgsmaatregelen bij een orkaan, kan hij het getroffen gebied bezoeken om zo extra aandacht te krijgen.

 

Mensen zijn probleemoplossers

Bijna alle uitvindingen die worden gedaan zijn erop gericht om een probleem op te lossen. Bijvoorbeeld een vaccinatie om een ziekte te voorkomen, of het wiel om het probleem van het lange reizen op te lossen. Vaak ligt de oplossing van het probleem in de oorzaak.

 

Problemen worden gedefinieerd afhankelijk van de doelen van de belangengroep, de nu bestaande afbeeldingen en natuurlijke beelden van het probleem, en van het politieke debat:

  • Social Construction: het proces waarbij kwesties en problemen gedefinieerd worden in de maatschappij. Dit hangt af van de bestaande sociale, politieke en ideologische structuren op dat moment.

 

Een probleem wordt gedefinieerd als ‘een vraag of situatie dat een onzekerheid, perplexiteit of moeilijkheid presenteert’.

 

Nog een aantal begrippen:

  • Narrative stories: verhalen die vertellen hoe dingen gebeuren, goed of slecht

  • Helplessmess and control: een verhaal dat vertelt dat er iets aan een probleem gedaan kan worden (lijkt op probleem/conditie structuur). Hierin wordt vaak synecdoche gebruikt:

  • Synecdoche: een stijlfiguur waarbij een klein deel en een groter geheel met elkaar in verband worden gebracht. Synecdoche is een vorm van beeldspraak. Voorbeeld: ‘er waren duizenden ogen op hem gericht’.

 

Verhalen worden ook vaak verteld door belangengroepen om meer aandacht te verkrijgen.

 

Hoofdstuk 6: Policies and Policy Types

 

Administrative Pocedure Act: De federale overheid moet bijzondere procedures volgen bij het opstellen en het publiceren van regelgevingen:

  1. Het publiceren van berichten van voorgestelde regels, definitieve regels, en ander materiaal in het Federal Register.

  2. Wanneer deze regels in ‘effect’ gaan, moeten deze gecodificeerd worden in het Code of Federal Regulations

 

De eerste onderscheiding die werd gemaakt van beleidstypen, was het onderscheid in categorieën: bijvoorbeeld onderwijsbeleid, gezondheidsbeleid e.d.

 

Maar door alle beleidstypes in één categorie te groeperen, kan je niet goed tot een beter begrip komen van de gelijkenissen en verschillen onder en tussen beleid in alle domeinen.

 

Theodore Lowi verdeelt beleid in 3 categorieën (zie schema pagina 142):

  1. Herverdelend beleid: niet gericht op een specifieke doelgroep, maar om inkomsten te verdelen (bijvoorbeeld het belastingsysteem): heeft impact op de stratificatie, sommigen meer, anderen minder. Wanneer de ene groep meer krijgt, krijgt de andere minder.

  2. Kost veel voor de overheid, want het wordt door de hele natie betaalt door federale fondsen

  3. Actoren: President en zijn aangestelden en/of het Congres, peak organisations

 

  1. Verdelend beleid: iedereen draagt een klein beetje bij, maar een specifieke groep profiteert

  2. Voorbeeld: landbouwsubsidies (politieke kosten zijn niet te hoog)

  3. Oncontroversieel: groot omdat de betalende groepen diffuus zijn

  4. Gevaren: belangengroepen en corruptie

  5. Actoren: Comités van het Congres, kleine belangengroepen

 

  1. Regulerend beleid: beleid dat bepaalt hoe zaken worden gedaan in een samenleving (regels)

  2. Competitief: beperkt de toekenning van rechten om goederen en diensten aan te bieden aan een selecte groep aanbieders. Dit beleid wordt gemaakt zonder veel openbaar onderzoek. Veel van dit beleid wordt gemaakt op staatsniveau, zonder al te veel zichtbaarheid. De meeste actieve deelnemers in dergelijk beleid zitten in wetgevende commissies of op handelsgroepniveau.
    Actoren: Comités van het Congres, kleine belangengroepen

 

  1. Beschermend: beperkt op negatieve neveneffecten van producten, bijvoorbeeld de keuringsdienst van waarden of het rookbeleid in de horeca. De besluiten worden genomen gebaseerd op onderhandelingen en compromissen, omdat, in de meeste gevallen, noch de bedrijven noch de regelgevers het beleidsproces volledig overheersen. Het Congres en de comités moeten dus middelen tussen de belangen van de bedrijven en de doelen van de regelgeving.
    Actoren: Comités van het Congres, House and Senate, trade associations

 

  • Belangengroepliberalisme (interest group liberalism): de politiek die ontworpen is om de baten onder vele individuele groepen te verdelen zonder het inruilen van prioriteiten als essentieel onderdeel te zien in die distributie van baten. Alle eisen aan federale steun en financiering worden verondersteld wettig te zijn en weinig, eventueel, besluiten worden genomen om de meest dwingende eisen van de minder belangrijke te scheiden.

 

Wilson maakt onderscheid in beleidsvormen door te kijken naar waar de baten en waar de lasten liggen (kosten-baten typologie):

 

BATEN

 

 

 

 

KOSTEN

 

Geconcentreerd

Diffuus

Geconcentreerd

Belangengroepenpolitiek:

Degene die betalen, ontvangen ook de baten

Ondernemende politiek: specifieke groep betaalt kosten in publiek belang

Diffuus

Cliëntele politiek: bijv landbouwsubsidies of wegenaanleg in een regio

Meerderheidspolitiek: Grote, slecht gedefinieerde groepen zoeken breed, algemeen beleid

 

James Anderson verdeelt beleid in twee categorieën: wat de overheid doet versus hoe ze het doen:

  • Procedural policy: het beleid dat de procedures/regels bepaald voor het handelen van de overheid: de Administrative Procedures Act is hiervan een goed voorbeeld.

  • Substantive policy: het beleid dat de daadwerkelijke goederen en services bepaalt

 

Materieel en symbolisch beleid

Een andere manier om beleid onder te verdelen is om te bepalen of beleid materieel of symbolisch van aard is.

  • Materieel beleid: beleid dat materiële baten oplevert (iets tastbaars dus): bijvoorbeeld een toelage dat geld aan lokale gemeenschappen verstrekt om politiemannen in te huren

  • Symbolisch beleid: beleid dat een beroep doet om de waarden van mensen te behartigen: bijvoorbeeld een constitutioneel amendement die het verbranden van de Amerikaanse vlag verbied.

 

 

 

Publieke goederen versus private goederen

  • Private goederen: uitsluitbaar (sommige consumenten kunnen uitgesloten worden van het gebruik van dit goed) en rivaliserend (als het goed gebruikt is kan het niet nogmaals of tegelijkertijd gebruikt worden door anderen).

  • Publieke goederen: goederen waarvan je mensen niet kunt buitensluiten en waarbij de consumptie door de een niet ten koste gaan van de consumptie door de ander. Er zijn maar weinig echt publieke goederen. Zelfs infrastructuur is niet een volledig publiek goed, want er zijn tolpoortjes bij snelwegen mogelijk. Wel zuiver publieke goederen zijn bijvoorbeeld defensie, vuurwerk, dijken en schone lucht.

 

Liberaal en conservatief beleid

  • Liberaal beleid: gelooft in de macht van de overheid om een beter leven voor iedereen te creëren, rijk of arm

  • Conservatief beleid: gelooft in de voorrang van individuele initiatieven over de initiatieven van de regering

 

 

Hoofdstuk 7: Policy Design and Policy Tools

 

  • Politicy Design: Het proces hoe beleid wordt gemaakt, door technische analyses en door het politieke proces, om een bepaald doel te bereiken

 

Het maken de uitvoering van beleid zijn sterk aan elkaar gerelateerd, omdat de keuzes die worden gemaakt in het maken van beleid, de uitvoering beïnvloedt, en wat daarna ook het resultaat kan beïnvloeden.

 

Inputs, outputs, outcomes van het beleidsproces:

  • Inputs: De dingen die in het beleid of het politieke systeem gaan om een outcome of doel te bereiken

  • Outputs: de dingen dat het beleidsproces produceert, zoals wetten, regels e.d. 2) de inspanning die de overheid levert om problemen te behandelen

  • Outcomes: het resultaat van het uitgevoerde beleid

 

Om outcomes aan resultaten te linken gebruikt men het causale model: een model over hoe het de inspanning leidt tot een bepaald resultaat.

  • Causale theorie: een theorie over wat de oorzaken zijn van een probleem en hoe particuliere reacties het probleem kunnen verzachten

 

Er zijn 5 elementen van het beleidsproces:

Doelen van het beleid

Wil je het probleem kleiner maken, laten verdwijnen of voorkomen dat het minder erg wordt? 4 doelen: gelijkheid, efficiëntie*, veiligheid en vrijheid

Het causale model

Wanneer we X doen, is Y dan het resultaat?

Instrumenten

Welke instrumenten worden in het beleid gebruikt om het uit te voeren? Incentives (prikkels,aanmoediging), persuasion (overtuigen) of informatie?

Mikpunten

Wie of wat moet veranderd worden? Directe of indirecte mikpunten?

Uitvoering

Top down of bottom up?

 

*Efficiëntie: de meeste output voor je input krijgen: ‘more bang for the buck’

Amerika: iedereen heeft gelijke kansen, maar dat geeft geen garantie op gelijke resultaten

 

Je kan naar de maatschappij kijken als een polis of als een markt (economisch)

  • Polis: het politieke gezelschap

 

De besluiten die worden gemaakt om een bepaald probleem te behandelen zijn vooral politiek dat op de markt gebaseerd.

 

Doelen van het beleid

  • Policy goal: het gewenste resultaat van het beleid

 

Het maken van beleid is vaak het product van compromissen

 

Het causale model

Wat veroorzaakt het probleem en welke acties kunnen het probleem oplossen/verminderen?

  • Natuurlijke oorzaken: het ene leidt tot het andere (toeval, het lot)

  • Voorbeeld bij oorkaan: ‘wat erg, snel opruimen en mensen helpen, en dan weer doorgaan’

  • Sociale oorzaken: dingen zijn het resultaat van de wil.

  • Voorbeeld bij oorkaan: ‘het was hun keus om daar te gaan bouwen, een ander beleid had dus voor het resultaat kunnen zorgen dat er nu geen slachtoffers waren

 

Instrumenten

Omat er ook verschillende typen beleid zijn, zijn er ook verschillende instrumenten om deze uit te voeren.

 

4 soorten activiteiten van de overheid:

  • Geld uitdelen

  • Beschikking stellen van goederen en services

  • Legale beschermingen d.m.v. monopolies en garanties

  • Opleggen van beperkingen/sancties

 

Directe service: de federale overheid is de enige actor

Indirecte service: via tussenpersonen van de overheid of door de private sector, zoals bedrijven en non-profit organisaties.

 

Hoe directer de service, hoe meer administratie erbij komt kijken

  • De overheid prefereert minder dwanginstrumenten, tenzij ze worden gedwongen het te gebruiken wanneer er sprake is van weerspannigheid of voortdurende sociale druk voor verandering

 

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.