Sheetnotes & Collegeaantekeningen - Stoornissen in Hersenen en Zintuigen
- 1883 reads
Praktische verloskunde
Prof. Dr. P.E. Treffers,
negende druk
Ovulatie 4-6 uur erna bevruchting zygote in ampulla morulastadium na 3-4 dagen in cavum uteri 7-8 dag blastokyste implantatie (dus 22ste dag van cyclus)
Trofoblast dringt in uteruswand. Buitenste vruchtvlies is het chorion, binnenste vruchtvlies het amnion, daarnaast zijn er nog embryoblasten die het embryo gaan vormen.
Ontwikkeling van embryo en foetus:
eerste twaalf weken; embryogenese en organogenese
AD van 5-7 weken; aanleg CZS, neurale buis, hart
de groeisnelheid neemt gedurende de zwangerschap af
vrucht = embryo
ei = gehele zwangerschapsproduct met vliezen, placenta en vruchtwater
tot 4 maanden lengte komt overeen met kwadraat van aantal maanden
na 4 maanden vermenigvuldigen met 5
gewicht van de vrucht bij 28 weken is ca. 1200 gram
na 28 weken per week 200 gram stijging
jongens bij geboorte 120-150 gram zwaarder
eerste kinderen zijn gemiddeld 200 gram lichter dan volgende kinderen
vanaf 35 weken voorraad van glycogeen aangelegd om hypoxie tijdens baring te overbruggen
vanaf 24-25 weken kan een kind buiten de uterus ademhalen
vanaf 35 weken voldoende surfactant om goed te kunnen ademen
Placenta, vliezen en navelstreng:
de rijpe placenta heeft een gewicht van 500 gram
in navelstreng twee arterieën en één vene
functies van de placenta:
uitwisseling met moeder
productie hormonen
immunologische functie
De duur van de zwangerschap:
negen kalendermaanden
tien maanmaanden van 28 dagen
veertig weken
280 dagen
à terme vanaf 37 t/m 41 weken
1e trimester; tot 14 weken
2e trimester; tot 28 weken
3e trimester; tot 40 weken
Fysiologie van de zwangere:
veranderingen van de huid:
versterkte pigmentatie (linea alba, areolae mammae, gelaat). Het
Naam
Leeftijd
Burgelijke staat
Beroep
Gynaecologische voorgeschiedenis
Verloskundige voorgeschiedenis
Menstruele cyclus (ante-/postponerende cyclus, oligo-/polymenorroe, hypo-/hypermenorroe, menorragie, metrorragie, menarche, menopauze, contactbloedingen, dysmenorroe)
Fluor (kleur, aspect, reuk, jeuk, tijdsrelatie, geneesmiddelen
Anticonceptie
Mictieklachten
Defecatieklachten
Algemeen welbevinden
Familie-anamnese
Sociale problematiek
Seksuele anamnese
algemeen lichamelijk onderzoek
abdomen
genitalia externa (een volle blaas maakt een adequaat onderzoek onmogelijk)
genitalia interna (speculum), blauw-paarse verkleuring van portio kan wijzen op een zwangerschap
vaginaal toucher (uterus; grootte, ligging, consistentie, vorm, oppervlak, mobiliteit, slingerpijn of opdrukpijn/adnexa; meestal niet te voelen, een normaal groot ovarium in postmenopauze is abnormaal)
rectaal toucher (voorkeur bij virgo en kinderen)
Bestaat uit :
mons veneris
labia majora
labia minora
clitoris
vestibulum
Ontwikkeling:
De ontwikkeling gaat altijd in vrouwelijke richting, tenzij er functionerende testes zijn met SRY en MIF (= anti-Müllarian hormoon). De MIF remt de buizen van Müller die de tubae, de uterus en 2/3 deel van de vagina zouden vormen. Het MIF wordt gevormd uit de Sertoli-cellen, de Leydig-cellen vormen testosteron dat de vorming van mannelijke uitwendige genitalia stimuleert.
Congenitale afwijkingen:
vrouwelijk pseudohermafroditisme: discrepantie vrouwelijke genitalia interna en mannelijke genitalia externa (zowel ovaria als testes)
congenitale bijnierhyperplasie: enzymstoornis die zorgt voor overproductie endogene androgenen die bij vrouwen vermannelijking geeft van de genitalia externa.
Testiculaire feminisatie (of androgeen insensitiviteitssyndroom/mannelijk pseudohermafroditisme): bij mannelijke foetus ontbreken receptoren voor testosteron.
Vulvitis:
bacterieel (ulceratief, bartholinitis, folliculitis)
viraal (papillomavirus, herpesvirus, molluscum contagiosum, hiv-aids)
schimmels (candida)
parasitair (schaamluis/pediculosis pubis)
hormonale oorzaken (voor de puberteit, na de menopauze (atrofie))
Dystrofische afwijkingen:
= chronische, jeukende huidafwijking
.....read moreDe Heer Trommel is een 87 jarige man, wonend in een verzorgingstehuis, met in de voorgeschiedenis een ernstige COPD. Op 1 februari van dit jaar komt de huisarts bij hem langs in verband met sinds 4 dagen bestaande progressieve klachten van malaise, spierpijn en kortademigheid. Ook is hij wat rillerig geweest.
DD kortademigheid, malaise, (koorts)
pneumonie CAP (community-acquired pneumonia)
Haemophilus Influenzae (bij patiënten met COPD) 5%
Streptococcus pneumoniae 25-60%
Mycoplasma pneumoniae 7%
Legionella pneumophila 7%
Virussen (voornamelijk influenza) 13%
Pneumonie HAP (hospital acquired pneumonia)
Gram negatieve darmbacillen 50%
Pseudomonas aeruginosa 50%
Staphylococcus Aureus 10%
Excerbatie COPD
Griep
Influenza virus
Bovenste luchtweginfectie
Viral
Rhinovirus
coronavirus
Maligniteit
Longcarcinoom
Cardiaal
Anamnese
Wanneer begonnen?
Welke verschijnselen?
Koorts?
Zieke mensen in omgeving?
Bijkomende klachten?
Pulmonaal
Hoesten
Pijn vast aan de ademhaling?
Sputum? Kleur? Bloed?
Roken
Griep
Hoofdpijn?
Buikpijn?
Keelpijn?
Griepprik gehad?
Lichamelijke activiteit?
Maligniteit
Afgevallen?
Bloed ophoesten?
Moe?
Nachtzweten?
Cardiaal
Pijn op de borst
Nycturie
Enkeloedeem
Lichamelijk onderzoek
Algemene indruk
Huid
Petechien
Collateralen
Kleur, cyanose
Metingen
Bloeddruk
Pols
Temperatuur
saturatie
Hoofd/hals
CVD
Ogen (waterig)
Neus (neusverkouden)
Mond ( vergrote tonsillen)
Lymfeklieren
Kloppijn sinussen
Pulm
Inspectie
Gebruik hulpademhalingsspieren
Vorm thorax
Palpatie
symmetrie
Op de polikliniek psychiatrie komt een 50-jarige man met zijn partner voor een second opion. Patiënt is al een jaar bekend bij het RIAGG. Hij is daar behandeld met gesprekken 1 keer per 2 weken en hij heeft tot een maand geleden paroxetine 60 mg 1dd gebruikt. Hij heeft zijn huidige partner leren kennen tijdens zijn vorige huwelijk, dat 10 jaar duurde. Tijdens zijn huidige relatie, die nu 2 jaar duurt, heeft hij ongeveer een jaar geleden een kortdurende buitenechtelijke relatie gehad. Hij heeft de laatste maanden regelmatig woede uitbarstingen, dit had hij altijd al alleen het laatste jaar is het erger geworden. Hij slaapt slecht, hij is niet afgevallen. Hij voelt zich snel te kort gedaan.
Probleembepalende gegevens
VG met psychosociale problematiek
Gedragsveranderingen onder gebruik van paroxetine: woede uibarstingen, insomnia, agitatie
DD
Persoonlijkheidsstoornis
medicatie
Anamnese
Emotioneel trauma
Gebruik medicatie medicatietrouw
Slapen
Moeite met inslapen
Moeite met doorslapen
Vroeg wakker
Nachtmerries
Piekeren
Woede uitbarstingen
Met een reden
Hoe lang
Voor gebruik medicatie ook
Tegen wie
Hoe vaak
WD:
Bijwerking van paroxetine vanwege overdosering
Typen antidepressiva (AD): AD hebben geen effect bij gezonde pp itt bv amphetamine
- tricyclische AD: bestaande uit drie benzeenringen. Stimuleren functie van serotonine veel cardiotoxiciteit, bijwerkingen.
Anticholinergische effecten: droge mond, obstipathie, BPH, glaucoma, hypotensie,
Libido ↓, tachycardie, arythmiën, sedatie, gewichtstoename.
- SSRI ‘s ( specific serotonine reuptake inhibitor). Paroxetine, fluoxetine, fluvoxamine, setratine. Inhiberen re – uptake van serontonine in de synapsspleet. Geen anticholinergische bijwerkingen. Dosis paroxetine: 20 tot mx 50 mg/ dg. Bijwerkingen zijn: misselijkheid, flatulentie, insomnia, rusteloosheid, agitatie, woedeaanvallen, hoofdpijn, tremor, spierzwakte, sexuele dysfunctie. GEEN GEWICHTSTOENAME
- MAOI’s = monoamine oxidase remmers. Geen eerste keuze. Veel bijwerkingen en interacties. Inactiveren enzymen die NA en 5-HT afbreken. Interfereert ook met aanmaak tyramine en veel leverenzymen ( belangrijk voor eventuele co-medicatie)
bijwerkingen: droge mond, obstipatie, BHP, hypotensie, hoofdpijn, tremor, leverintoxiteit.
Interacties: ernstige hypertensie in combi met vasocontstrictors of tyramine bevattende voedselprodukten kaas, bepaalde vleessoorten, gerookte vis, bonen,sommige rode wijnen
( tyramine wordt immers niet afgebroken en
.....read moreOp het spreekuur van de oncoloog verschijnt een 65-jarige vrouw. Zij is vorige week geopereerd aan een mammacarcinoom links.
DD knobbel
Dominante klierschijf
Cyclische hobbeligheid
Fibroadenoom
Cyste
Mammacarcinoom
Anamnese
Voorgeschiedenis
Familie anamnese
Gewichtverandering
Moe
Koorts
Pijn aan de borst
Hoe ontdekt
Lichamelijk onderzoek
Zowel staand als liggend
Rechts en links vergelijken
Inspectie
Onregelmatigheden
Aspect van de huid
Intrekkingen van huid of tepel
Afwijkingen van de tepel
palpatie
borst, tepel
knobbel goed uitpalperen
lokalisatie
grootte
consistentie
beweegbaarheid
pijnlijkheid
axiaal en infra-, supraclaviculair
Aanvullend onderzoek
mammagrafie
in twee richtingen van boven naar beneden en van opzij
Onder 35 jaar beperkte diagnostische waarde
Echografie
Afgrensbaarheid bepalen van knobbel
Cytologisch of histologisch
Biopt
Behandeling
Borstsparende operatie
Okselklierresectie
Hormonale therapie
Combinatieve aanvullende chemotherapie en hormonale therapie
Aanvullend radiotherapie
Aanvullende hormonale therapie
Aanvullende chemotherapie
Mammacarcinoom:
Tussen 35-50 grootste doodsoorzaak
10% kans op mammacarcinoom gedurende leven
Bij ongeveer 11.500 vrouwen diagnose gesteld
Risicofactoren
Vrouw
Leeftijd
Westerse wereld
Eerder doorgemaakt mammacarcinoom
Voorkomen van borstkanker in de familie (BRCA-1, BRCA-2)
Benigne mamma-afwijkingen
Ongezonde voeding
Obesitas
Alcohol
Endocriene en reproductieve factoren
Oac
Hormoonsubstitutie
Prognose
Hoe groter de tumor hoe grotere kans op metastasen
Axiale lymfeklierstatus
Ziektevrije-10jaarsoverleving 70% zonder lymfekliermetastasen
Ziektevrije-10jaarsoverleving 40% met 4-10 lymfekliermetastasen
Radiotherapie na complete resectie 40% minder kans op een recidief
Metastasen: lymfeklieren, longen, lever, bot, (peritoneum, hersenen)
.....read more
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1: Klinisch redeneren diarree
Hoorcollege 2: epidemiologie darmmaligniteiten
Hoorcollege 3: Immunologie van de darm.
Hoorcollege 4 + 5: IBD inleiding en therapie
Hoorcollege 6: Ondervoeding bij darmziekten
Hoorcollege 7: Anemie
Hoorcollege 8: Sikkelcelziekte
Hoorcollege 9: Sociale psychologie 1
VO 1: Endoscopie van de tractus digestivus
VO 2: Een patiënte met gewichtsverlies en buikpijn
VO 3: Anemie
Zelfstudieopdrachten
ZO1: Heterogeniteit H. pylori
ZO2: Bloedarmoede: oorzaken en behandeling
ZO3: Stoornissen in zout- en watertransport door de darm
ZO4: Diarree met bloed en slijm
Vanuit een symptoom waarmee een patiënt op je spreekuur komt, moet je een differentiaaldiagnose (DD) in je hoofd hebben, om uiteindelijk (goede) vragen te kunnen stellen. Daarom is voorkennis belangrijk, in dit geval is het belangrijk om te weten wat diarree is. Diarree is meer dan 200 gram feaeceslozing per dag. Deze omschrijving moet er zijn omdat er namelijk mensen zijn die vrij dunne ontlasting uit zichzelf produceren.
Dagelijks wordt er 10 liter intestinaal vocht geproduceerd. De hoeveelheid vocht die het colon bereikt is 1 liter (circa 1 kg). Wanneer een patiënt dus meer dan 1kg poep produceert per dag is er (ook) een probleem in de dunne darm. Bij cholera poept iemand 10 liter per dag omdat er geen terugresorptie mogelijk is.
Pathofysiologie van diarree: wat is een logische indeling uitgaande van pathosfysiologisch mechanismen?
Verlies van water (en elektrolyten) via feaces
H2O productie: vasoactieve stof vipoom (zeldzaam), catecholamines
H2O resorptie: toxisch (toxine productie micro-organismen), osmose (lactase deficiëntie), snelle passage (hyperthyreoidie), allergie (koemelk-eiwit-allergie), inflammatie (colitus ulcerosa/ Crohn), vasculair (ischemische colitis)
Combinatie van a en b: ontsteking (gastro-enteritis)
Epidemiologisch is de meest voorkomende oorzaak van diarree een infectie.
Tijdens het college werd er een filmpje getoond met een anamnese afname.
Introductievraag: wat bracht u bij de dokter? Het doel van deze vraag:
Inschatting van de ernst
Indruk krijgen van pathosfysiologische richting
Inventarisatie van mogelijke complicaties
Kernpunten verhaal moeder patiëntje:
Spugen zou kunnen wijzen op infectie
Zeer dunne, waterige
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
In de anatomie van de galblaas in combinatie met de galwegen zit veel variatie. Galsteenkolieken presenteren zich vaak als een heftige pijn rechts in de bovenbuik, met uitstraling naar de schouders, daarbij komend misselijkheid, braken en bewegingsdrang, vaak uitgelokt door vet eten (vet eten zet galblaas aan om te contraheren, waarbij je een drukopbouw krijgt). Maar ook atypische klachten komen zeer vaak voor, bij oudere mensen vaak deze minder typische presentatie.
Welke mensen krijgen galstenen? De 4 (of 5) F’en: Fat, female, fertile, fair en forty. Je
hebt cholesterolstenen (die komen veel voor in de westerse bevolking), erfelijk zijn de bilirubine stenen.
Het vinden van galstenen met bovenbuikpijn kun je niet gelijk verbinden met galweglijden, het kan ook een incidentele bevinding zijn. Cholecystolithiasis (= aanwezigheid van galstenen in de galblaas en is een chirurgische ingreep, namelijk cholecystectomie) is dus niet gelijk aan choledocholithiasis (= aanwezigheid van galstenen in de galwegen en wordt verholpen door MDL arts).
De incidentie van choledocholithiasis is 6 per 100000. De meerderheid van de stenen vormen zich in de galblaas en verhuizen naar de galwegen. Ongeveer 10% van de patiënten heeft choledocholithiasis zonder cholecystolithiasis. Ongeveer 5% van de mensen krijgt een cholecystectomy waarbij er nog een galsteen in de galwegen zitten.
Symptomen van choledocholithiasis zijn geelzucht, koliekpijn, koorts (bij bacteriele cholangitis), geschatte incidentie met gecompliceerd galsteenlijden (pancreatitis, cholangitis, icterus) is circa 2-3%, gedurende 10 jaar bij initieel asymptomatische individuen met galblaasstenen. De geschatte prevalentie van choledocholithiasis bij patiënten met symptomatisch galblaasstenen is 10-20%. Tenminste 1/3e van deze stenen passeert spontaan en geeft geen symptomen, dus eigenlijk is de incidentie en prevalentie grotendeels onduidelijk. Een (bilaire) pancreatitis komt voor bij 0,3%-1% van de patiënten met galblaasstenen, 10% leidt tot mortaliteit.
De diagnose wordt gesteld door labonderzoek om cholestase aan te tonen. Logische markers hiervoor zijn bilirubine en een verhoging van alkalisch fosfatase (deze zijn het meest specifiek). De tweede belangrijke stap is de abdominale echo, hierbij heb je een hoge sensitiviteit en specificiteit voor het aantonen van galblaasstenen, maar een zeer beperkte sensitiviteit voor het aantonen van choledocholithiasis (hoge specificiteit),
a
galwegdilatatie kun je bekijken, normaal is deze minder dan 7mm (bij een galblaasoperatie is er meer druk op de galwegen en is normaal minder dan 1cm). De gouden standaard voor het aantonen is de ERCP (Endoscopische retrograde cholangiopancreatografie) maar dit is invasief, veel complicaties (8% kans op pancreatitis), gebruik als diagnosticum voor choledocholithiasis is een kunstfout! Een goede vervanger voor ERCP is MRCP (Magnetic resonance cholangio-.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Hoorcolleges1.C.1
HC 1: Diagnostiek in de MDL
HC 2: Dysfagie
HC 3: De pylorus
HC 4: Mechanisme en regulatie van maagzuursecretie
HC 5: Zuurgerelateerde problemen van de tractus digestivus
HC6: Exocriene pancreasinsufficiëntie
HC7: Acute en chronische pancreatitis
Vaardigheidsonderwijs
VO1: Ondervoeding en darmziekten
VO2: Tractus digestivus, van maag tot anus
VO 3 Microscopische anatomie en pathologie van het maag- en darmstelsel
VO4 Absorptie van vitamines en mineralen
Zelfstudieopdrachten
ZO1: Verkeerssluizen in het maag-darmkanaal
ZO2: Maagfunctiestoornissen
ZO3: Functie en disfunctie van de exocriene pancreas
Methoden: anamnese, LO, laboratorium onderzoek (bloed, urine, feces), endoscopie, röntgen onderzoek, pathologie, bacteriologie en virologie.
Bloed: In het bloed kunnen de volgende bepalingen worden verricht: Hb, hematocriet, MCV; leuco’s, dif. CRP (een ontstekingsmarker); leverfuncties (bilirubine); amylase, lipase, ALAT (alanine aminotransferase en ASAT (Aspartaat aminotransferase). Bij celverval is ASAt>ALAT, bij virale hepatitis andersom.
Röntgen: buikoverzichtsfoto, echo abdomen, CT scan, MRI scan.
Endoscopie met een flexibele scoop - complicaties: retroperitoneale perforatie ). Endoscopie geeft daarnaast als belangrijkste complicatie pancreati tis (5-10%) wanneer de galwegen worden bekeken met contrast (ECRP).
Coeliakie: villi atrofie > leidt tot anemie, vitamine deficiëntie, groeiretardatie.
Ziekte van Crohn: komt voor van mond tot anus, maar het meest in de dunne darm, meer bepaald het terminale ileum.
Colitis ulcerose bevindt zich met name in het rectum en het colon.
Short bowel disease treedt op als er teveel darm is geresecteerd.
Linnis plastica: maagkanker.
NSAID’s, ascal en helicobacter pylori zijn de belangrijkste veroorzakers van een ulcus. Een ulcus is een stuk darm dat ontstoken is doordat de mucosa is opgelost en dus geen bescherming meer biedt. Om dit te voorkomen kun je bij het geven van zuurbeschermers, dit verlaagt de kans op bloedingen.
Stenose (bij bv. Crohn): ontstekingsremmende middelen en met ballon stenose oprukken > als dit faalt > stukje darm weghalen.
Witte plekken in dikke darm: darmpoliepen, kanker in wording.
Adenoom = voorbode carcinoom.
Van 10-20 jaar ontstaan colon carcinoom.
Roboticus, and micromachine technology: in de camerapil zitten twee videocamera’s, een batterij, twee lichtbronnen en een zendertje. Maakt vier foto’s per seconde.
Pillcam vs. endoscopie: pillcam is weinig belastend en heeft een goede kwaliteit.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Week 7: Fysiologie en ontregeling van stofwisseling II
Hoorcolleges
Hoorcollege 1: Regulatie metabole routes door hormonen
Hoorcollege 2: Glucose homeostase, hyper- en hypoglyceamie
Hoorcollege 4: Ondervoeding bij chronische zieken
Hoorcollege 5: Exogeen en endogeen lipidetransport
Hoorcollege 6: Ondervoeding wereldwijd
Hoorcollege 7: Regulatie lichaamsgewicht
Vaardigheidsonderwijs
VO 1: glucose homeostase, 5 fase beschrijving
VO 2: regulatieprincipes van metabole routes
VO 3: Variatie in de bloedsuikerspiegel
Zelfstudieopdrachten
ZO 1: Effect dieet op lipidentransport
ZO 2: Ontregeling en contra-regulatiemechanismen
ZO 3: Protein energy malnutrition (PEM)
ZO 4: Energiebeheer bij extreme inspanning
Receptoren voor smaak uit de neus en mond voor en voor darmhormonen in het duodenum werken nauw samen. Dit is niet zo gek als je weet dat je reuk en smaak en het duodenum allemaal ontstaan zijn uit de oerdarm. Achterin je neus zit een tweede reukorgaan: het vomeronasale orgaan. Dit beïnvloedt dingen omtrent het paringsgedrag.
Mensen leven langer bij calorische restrictie, ook de lucht van voedsel moet dan uitgeschakeld worden. Door de reukreceptor Or83b werden fruitvliegjes veel ouder.
Om de samenwerking tussen tong en duodenum voor smaak aan te tonen werden knock-out muizen gemaakt. Ze hadden wel voedselreceptoren op de tong: Alpha gustducine.
De muizen proefden wel zoet, maar hadden er niet het darmhormoon. Als gevolg hadden ze een dramatische afname van reactie op de smaak van zoetstof. Darmhormonen bepalen of je iets zoet vindt, dit komt omdat het GLP-1 (afkomstig uit de darm) niet stijgt. Het gevolg is hyperglicaemie, het uitblijven van eerste fase, daarna overshoot. Dat lijkt op type II suiker.
De resistentie van bepaalde weefsels voor insuline zorgt dat zoogdieren hun levensstijl kunnen volhouden. Het zegt iets over hoeveel insuline je nodig hebt om een bepaalde hoeveelheid suiker uit je bloed weg te werken. Als de tijd tussen maaltijden groot is moet je resistent tegen insuline worden, om de lange tijd van katabolisme te overleven. Je moet moet andere woorden alles opslaan wat je binnenkrijgt.
Normaal gesproken wordt een lekkere hamburger van de McDonald's als volgt opgeslagen:
witte vetcellen: Ffa proteines
lever (kwantitatief verreweg het meest): glycogeen en ffa proteines
spier: ffa, proteines
De lever is insulinegevoelig; de 'poort naar de lever' heeft de normale afmeting. Insuline vindt het makkelijk om de suiker uit je bloed te duwen.
Indien.....read more
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Collegeaantekeningen
Hoorcollege: Stikstofbalans, methoden en betekenis
Hoorcollege 1: Kwaliteit van voeding
Hoorcollege 2: Vitamines en deficiënties
Hoorcollege 3: Geneesmiddelafbraak 1
Hoorcollege 4: Geneesmiddelafbraak 2
Patientendemo 5: Stofwisselingsziektes ten gevolge van enzymdeficiënties
Hoorcollege 7: Samenhang van het metabolisme in verschillende organen
Vaardigheidsonderwijs
VO 1: Casus stofwisselingsziekten
VO 2: Metabole effecten van alcohol
VO 3: Endocriene pancreas
Zelfstudieopdrachten
ZO 1: De zin en onzin van voedingssupplementen
ZO 2: Vitaminetekort bij alcoholisme
ZO 3: Geneesmiddelenafbraak
ZO 4: Samenhang van het metabolisme in verschillende organen
Aanvulling Week 7
Redenen voor verhoogde eiwitintake:
Eiwitverlies.
Anabool
Groei
Zwangerschap
Training
Refeeding
Herstel na ziekte.
Het anabolisme en katobolisme moeten in balans zijn, er zijn wel andere aminozuren nodig, dan waaruit de voeding soms bestaat. Door middek van transaminatie (aminogroep van de ene naar de andere, deaminatie, aminogroep van het aminozuur. -> ureumcyclys). Kunnen andere aminozuren gevormd worden. De NH groep niet je ook weer uitscheiden in de vorm van ureum of amoniak.
Ammoniak wordt omgezet in ureum. Uit de amoniak kun je ook weer een tussenproduct czs vormen.
De stikstofbalans is te berekenen met de formule stikstofbalans = (proteine inname x0,16)- (totale urine stikstof +3)
Voor het in balans blijven is nodig:
1) stikstofinname dieet
2) Energiegehalte dieet
3) Kwaliteit eiwit
4) Metabole toestand.
Metabole stress.
20-25% van je dagelijkse energie haal je uit eiwit bij ernstige stress. Eiwitafbraak treedt daarnaast op bij 13-40 uur vasten. Spieren zijn het grootste eiwitreservoir. Er is geen opslag van aminozuren
Balansonderzoek in wetenschappelijk onderzoek kan opgedeeld worden in:
Netto effect
per orgaan
per metabole fase.
Voor intensive care zorg geldt: vroegtijdig starten met enterale voeding, dit is de gouden standaard voor de ernstig zieke, want het is beter dan parenterale voeding op het gebied van wondgenezing en het immuunsysteem.
Week 8: Voeding en stofwisseling
Mensen kunnen.....read more
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Week 9: Diabetes type I en II en obesitas
Zie bij deze week de casussen op blackboard.
Naslagwerk: Kumar & Clark, clinical medicine, seventh edition, hfd 19, 'Diabetes mellitus and other disorders of metabolism', pp 1026-1061
Insuline is geen remedie. Het heeft van een acute fatale ziekte een chronische ziekte gemaakt.
Gevolgen diabetes:
cardiovasculaire ziekte
cerebrovasculaire ziekte
diabetische neuropathie
diabetische nefropathie
diabetische retionpathie
Diabetes is de meest voorkomende chronische ziekte van de 21e eeuw.
Het heeft een aantal vaste symptomen, zoals moeheid, afvallen, polyurie en polydipsie, ongeacht om welk type diabetes het gaat.
Diabetes is op te delen in twee soorten:
Type I diabetes:
Absolute insulinedeficiëntie: geen insuline productie, doordat bèta-cellen van eilandjes van Langerhans kapot worden gemaakt. In dit geval zijn autoantistoffen in het bloed positief.
Type II diabetes:
relatieve insulinedeficiëntie: insuline resistentie (hoog insulinespiegel in bloed). Diabetes type II geeft relatief milde klachten en de auto-antistoffen zijn negatief.
Ontregeling van de glucosespiegel in het bloed is op te delen in twee soorten:
Hypo.
• zweten
• trillen
• duizeligheid
• plotseling wisselend humeur (opeens boos worden bijvoorbeeld)
• ongeconcentreerd zijn
• hoofdpijn
• moe
• hongerig
Hypo.
• zweten
• trillen
• duizeligheid
• plotseling wisselend humeur (opeens boos worden bijvoorbeeld)
• ongeconcentreerd zijn
• hoofdpijn
• moe
• hongerig
Incretinen worden afgegeven door de darm in reactie op een maaltijd, ze zorgen ervoor dat er extra insuline wordt afgegeven bij een gezond persoon. Als je glucose inspuit zie je dat de insulineafgifte minder sterk is dan bij orale toediening. Het incretine-effect is de oorzaak van het verschil in afgifte.
Als je iets eet komt de glucose in de darm. Het wordt door de bètacellen in de pancreas gevoeld door de verhoogde bloedglucosespiegels, maar incretinen, kleine hormooneiwitten hebben ook een functie bij de insulinesecretie.
Er zijn twee hoofdsoorten:
GLP-1 en GIP
L cellen zitten in de dunne darm en vormen uit Proglucagon een GLP-1-voorloper en het actieve GLP-1. Door dipeptidyl peptidase 1 wordt het afgebroken tot inactief. Binnen een minuut wordt.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution