Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen december 2009


Vragen

Casus I

In de zomer van 2009 heeft op Scheveningen de 30e editie van het jaarlijkse Internationale Vuurwerkfestival plaatsgevonden. In het kader van dit jubileum zou CityEvents B.V. (gevestigd te ’s-Hertogenbosch) een extra vuurwerkshow verzorgen op de avond voorafgaande aan het festival. CityEvents had daartoe vuurwerk ingekocht bij FireCracker (een vennootschap naar het recht van de Volksrepubliek China, gevestigd te Shanghai). FireCracker zou het vuurwerk volgens de overeenkomst één maand voor de show afleveren in ’s-Hertogenbosch, doch deze levering is – ondanks aanmaningen door CityEvents – uitgebleven. CityEvents heeft zich daarom genoodzaakt gezien om op stel en sprong vuurwerk bij een andere leverancier in te kopen, teneinde de show doorgang te laten vinden. De extra kosten die CityEvents in dit verband heeft moeten maken (€400.000), wil zij in een gerechtelijke procedure verhalen op FireCracker.

Vraag 1

Waarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in een door CityEvents tegen FireCracker aanhangig te maken procedure?

Vraag 2

Bij welke absoluut en relatief bevoegde Nederlandse rechter kan deze procedure aanhangig worden gemaakt? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

Stel dat FireCracker op de in de dagvaarding aangezegde roldatum niet bij advocaat verschijnt. Nadat de rechter heeft vastgesteld dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen FireCracker verstek verleend. Stel verder dat in de dagvaarding enkel de extra kosten ad €400.000 gevorderd worden, maar dat CityEvents in de aanhangige procedure ook nakoming wil vorderen van het in de overeenkomst opgenomen boetebeding ad €200.000.

Vraag 3

Kan CityEvents in de aanhangige procedure alsnog nakoming van het boetebeding ad €200.000 vorderen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Vraag 4

Zou FireCracker alsnog aan de procedure kunnen deelnemen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Stel dat FireCracker wèl bij advocaat op de in de dagvaarding aangezegde roldatum is verschenen, en bij conclusie van antwoord verweer heeft gevoerd. Nadat een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, wijst de rechter een vonnis waarin wordt overwogen dat de extra kosten die CityEvents heeft moeten maken voor toewijzing in aanmerking komen, doch dat voor de vaststelling van de hoogte van deze kosten nadere bewijslevering door CityEvents noodzakelijk is.

Het dictum van dit vonnis luidt:

Laat CityEvents toe tot het bewijs van de hoogte van de extra kosten die zij heeft moeten maken in het kader van de aankoop van vervangend vuurwerk voor de vuurwerkshow op Scheveningen.Houdt iedere verdere beslissing aan.’

Vraag 5

Hoe kwalificeert u bovenbedoeld vonnis, en de daarin vervatte rechtsoverweging omtrent de toewijsbaarheid van de schadevergoeding, en waarom?

Vraag 6

Onder welke voorwaarde(n) is het voor FireCracker mogelijk om tegen bovenbedoeld vonnis onmiddellijk hoger beroep in te stellen? Geef daarbij aan binnen welke termijn en op welke wijze dit dient te gebeuren.

Omdat het CityEvents allemaal wat lang gaat duren, besluit zij in kort geding een voorschot van €200.000 te vorderen op het uiteindelijk in de bodemprocedure aan haar toe te kennen bedrag.

Vraag 7

Aan de hand van welke criteria dient de voorzieningenrechter te beoordelen of deze vordering van CityEvents voor toewijzing in aanmerking komt?

Ter securisering van haar vorderingen heeft CityEvents beslag (laten) leggen op:

  1. de bankrekening die FireCracker in Nederland aanhoudt bij ING Bank te Amsterdam;

  2. de volledige bedrijfsvoorraad, zoals deze zich bevindt in het opslagmagazijn van FireCracker in het havengebied van Amsterdam.

Vraag 8

Zijn de gelegde beslagen sub (i) en sub (ii) conservatoir of executoriaal, en waarom?

Vraag 9

Is gegronde vrees voor verduistering vereist met betrekking tot de beslagen sub (i) en sub (ii)?

Nadat beslag is gelegd op haar bankrekening, cedeert FireCracker al hetgeen zij op ING Bank te vorderen heeft en zal hebben aan Klaassen. Klaassen vordert vervolgens afgifte van het banksaldo. CityEvents meent echter, dat het banksaldo nog steeds onder haar beslag valt en dat zij zich daarop na verkrijging van een executoriale titel mag verhalen.

Vraag 10

Wie heeft gelijk en waarom?

Casus 2

Bert Vezel en Marianne Aalstra zijn betrokken bij een verkeersongeval. Ten aanzien van het ongeval kan van de navolgende gegevens worden uitgegaan.

Op zaterdagavond 24 oktober 2009 heeft zich omstreeks 21.00 uur op het fietspad langs de Venisserlaan te Maastricht, een aanrijding voorgedaan tussen Vezel en Aalstra. Vezel reed op een snorfiets en Aalstra reed op een bromfiets en kwam uit de tegenovergestelde richting.

Het fietspad heeft een breedte van ongeveer twee meter en is bestemd voor verkeer vanuit twee richtingen. Ter geleiding van het verkeer is het fietspad door middel van een onderbroken streep verdeeld in twee rijhelften.

Ten tijde van het ongeval verkeerde Aalstra onder invloed van alcohol. Ongeveer vier uren na het ongeval is bij haar bloed afgenomen. Daarin bleek sprake van 0,95 mg alcohol per ml bloed. Aalstra heeft hiermede de norm van art. 8 lid 2, aanhef en onder b Wegenverkeerswet overtreden.

Aalstra komt er met enkel een geschaafde knie van af. Bij Vezel daarentegen is het rechterjukbeen gebroken. Ook heeft hij een ernstige fractuur aan zijn rechterbovenbeen.

Vezel meent dat Aalstra aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Volgens Vezel hield Aalstra namelijk onder invloed van alcohol onvoldoende rechts en is daardoor de veroorzaker van het ongeval. Huiben is de advocaat van Vezel. Hij dagvaardt Aalstra en vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Aalstra aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het ongeval d.d. 24 oktober 2009 en Aalstra te veroordelen tot vergoeding van de door Vezel geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het proces-verbaal van de politie bevat naast de verklaringen van Vezel en Aalstra ook verklaringen van getuige A en getuige en B. Huiben wil de getuigen A en B laten horen door een rechter om te kijken of het verhaal van Vezel over de toedracht van het ongeval wordt ondersteund.

Vraag 1

Kan Huiben dit aan het begin van de reeds aanhangige procedure bewerkstelligen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Tijdens de procedure blijft de toedracht van het ongeval onduidelijk. Met name wordt niet duidelijk of de wegas door één of door beide partijen is overschreden. Wel staat vast dat Aalstra onder invloed van alcohol heeft gereden, zoals hierboven reeds vermeld.

Vraag 2

Zal de rechter in casu de omkeringsregel dienen toe te passen? Zo ja, waarom, en wat zijn de gevolgen hiervan? Zo neen, waarom niet, en wat zijn de gevolgen hiervan?

Vraag 3

Welke bewijskracht komt in de onderhavige procedure toe aan:

  1. het proces-verbaal van de politie;

  2. de getuigenverklaring van Aalstra.

Casus 3

Agnes Peek (wonende te Leiden) werkt als winkelbediende op de parfumerieafdeling van het warenhuis het Wespennest B.V., gevestigd te Utrecht. Zij is onheus bejegend door haar afdelingsmanager, Berend Kloppenburg (wonende te Breda). Hij heeft getracht haar te verleiden. Omdat zij niet is ingegaan op zijn avances, laat hij haar nu alle rotklussen opknappen die hij maar kan bedenken. Ze is niet langer in staat onder hem te werken. Zij wil de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk beëindigen. Vanwege 25 jaar trouwe dienst bij het Wespennest meent Peek recht te hebben op een “gouden handdruk”. Zij wil hiervoor de weg van art. 7:685 BW bewandelen door een ontbindingsprocedure tegen de werkgever te entameren.

Vraag 1

Bij welke absoluut en relatief bevoegde rechter zal deze procedure kunnen worden gevoerd? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

De werkgever dient veertien dagen voor de mondelinge behandeling een verweerschrift in, maar verschijnt niet ter terechtzitting.

Vraag 2

Kan de rechter hieraan de conclusie verbinden dat de werkgever hiermee zijn verweer heeft prijsgegeven?

Agnes Peek heeft enige tijd geleden een aantal zeer kostbare parfumflessen stuk laten vallen. Daarbij hebben klanten splinters glas in hun ogen gekregen. De schade van de klanten gezamenlijk bedraagt € 250.000. Het warenhuis vergoedt de schade en zoekt verhaal op Peek. Peek betwist de vordering van het warenhuis. Partijen komen overeen dat zij hun geschil zullen voorleggen aan het Nederlands Scheidsgerecht voor de warenhuizen (u mag aannemen dat dit bestaat).

Vraag 3

Is dit een ad hoc arbitrage? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Vraag 4

Stel dat het scheidsgerecht de vordering van het warenhuis toewijst, maar Peek weigert aan het scheidsrechterlijk vonnis te voldoen, welke rechtsmaatregel zou het warenhuis dan kunnen nemen?

Antwoordindicatie

Casus 1

Vraag 1 (7 punten)

Nu er in casu geen verdrag of EG-verordening van toepassing is, wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van art. 1 Rv bepaald door de algemene bepalingen neergelegd in deze afdeling (art. 2 Rv e.v.). Uit art. 6 aanhef en art. 6 sub a Rv vloeit voort dat de Nederlandse rechter ingeval van verbintenissen uit overeenkomst rechtsmacht heeft, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. In art. 6a sub a Rv staat vermeld dat voor de toepassing van art. 6 sub a Rv de plaats van uitvoering in Nederland is gelegen voor de koop en verkoop van roerende zaken, indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. In casu is dit het geval.

Vraag 2 (11 punten)

Op grond van art. 42 RO is de rechtbank absoluut bevoegd. Voor de subsectorcompentie dient men te kijken naar art. 93 Rv. Het gaat hier immers om een dagvaardingszaak. Nu zich niet één van de in dat artikel genoemde situaties zich voordoet, behoort de kennisname van de zaak tot de competentie van de sector civiel. Met betrekking tot de relatieve bevoegdheid is art. 109 Rv van toepassing. In casu wijst art. 99 Rv namelijk geen rechter in Nederland aan. Op basis van art. 109 Rv is dan de rechter van de woonplaats van de eiser bevoegd. In casu is de rechter in ’s-Hertogenbosch bevoegd.

Vraag 3 (7 punten)

Aangezien CityEvents in de dagvaarding nog geen betaling van het boetebeding heeft gevorderd, komt dit neer op een vermeerdering van eis. Uit art. 130 lid 1 Rv volgt dat een vermeerdering van eis mogelijk is, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Dit dient te geschieden bij conclusie of akte ter rolle. Nu FireCracker niet in het geding is verschenen, is een eisvermeerdering ingevolge art. 130 lid 3 Rv evenwel alleen mogelijk, indien CityEvents deze eisvermeerdering tijdig bij exploot aan FireCracker kenbaar heeft gemaakt.

Vraag 4 (7 punten)

Op grond van art. 139 Rv is tegen FireCracker verstek verleend, nu zij niet in het geding is verschenen. Uit art. 142 Rv volgt dat FireCracker dit verstek kan zuiveren door alsnog advocaat te stellen. Dit kan zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. In casu is nog geen eindvonnis gewezen, zodat FireCracker op deze wijze alsnog aan de procedure zou kunnen deelnemen.

Vraag 5 (4 punten)

Aangezien er in het dictum geen definitieve beslissing wordt genomen omtrent enig deel van het gevorderde, is het door de rechtbank gewezen vonnis een tussenvonnis.

De rechtsoverweging omtrent de toewijsbaarheid van de schadevergoeding betreft een bindende eindbeslissing, nu de rechter daarmee uitdrukkelijk en zonder (enig) voorbehoud heeft geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt.

Vraag 6 (12 punten)

Ingevolge art. 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Nu uit het dictum niet blijkt dat de rechter anders heeft bepaald, kan instelling van hoger beroep tegen dit tussenvonnis enkel worden ingesteld op de “voorwaarden” vermeld in HR 23-1-2004, NJ 2005, 510 (Ponteecen/Stratex c.s.). FireCracker dient zich binnen de beroepstermijn te wenden tot de rechter die het vonnis heeft gewezen met het verzoek om alsnog te bepalen dat (hoger) beroep tegen dit tussenvonnis kan worden ingesteld. Op grond van art. 339 lid 1 Rv dient het hoger beroep te zijn ingesteld binnen drie maanden vanaf de dag van uitspraak. Dit geschiedt door middel van een (appel)dagvaarding ex art. 343 Rv.

Vraag 7 (9 punten)

Het betreft hier een geldvordering in kort geding. Ingevolge HR 29-3-1985, NJ 1986, 84 (M’Barek/Van der Vloodt) kan een dergelijke vordering met succes worden ingesteld indien (cumulatief):

  • het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is;

  • feiten en omstandigheden meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist;

  • de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen de vraag naar de onmogelijkheid van terugbetaling (restitutierisico) betrekt.

Vraag 8 (4 punten)

Aangezien er in casu nog geen executoriale titel is, als bedoeld in art. 430 Rv zijn de gelegde beslagen conservatoir:

sub (i) een conservatoir beslag op de bankrekening;

en sub (ii) een conservatoir beslag op de bedrijfsvoorraad.

Vraag 9 (7 punten)

Beslag sub (i) bankrekening:

Art. 718 e.v. Rv bevatten geen (verwijzings)regel dienaangaande, zodat ten aanzien van dit beslag geen vrees voor verduistering vereist is.

Beslag sub (ii) bedrijfsvoorraad:

Op grond van art. 711 lid 1 Rv dient voor het verkrijgen van verlof in beginsel aangetoond te worden dat er gegronde vrees voor verduistering bestaat. Echter, nu FireCracker geen bekende woonplaats in Nederland heeft, kan in casu op grond van art. 765 Rv beslag worden gelegd zonder dat vrees voor verduistering behoeft te worden aangetoond.

Vraag 10 (7 punten)

Ingevolge art. 720 Rv j° art. 475h lid 1 Rv kan een vervreemding, bezwaring, afstand of onderbewindstelling van een door het beslag getroffen vordering, tot stand gekomen nadat het beslag is gelegd, niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen, zodat CityEvents gelijk heeft. Zulks volgt ook uit HR 25-1-1991, NJ 1992, 552 (Van Berkel/Tribosa).

Casus 2

Vraag 1 (3 punten)

Ja, Huijben kan dit bewerkstelligen. Uit art. 186 lid 2 Rv volgt immers dat de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor kan bevelen, ook tijdens een reeds aanhangig geding. Op deze wijze kan Huiben getuigen A en B laten horen door een rechter om te kijken of het verhaal van Vezel over de toedracht van het ongeval wordt ondersteund.

Vraag 2 (12 punten)

Omkeringsregel: HR 24 december 1999, NJ 2000, 428 (Gouda/Lutz) of Kastelijn/Achtkarpselen.

Criteria arrest:

Er moet sprake zijn van een norm die dient ter voorkoming van een specifiek gevaar terzake van het ontstaan van schade bij een ander.

Voor de toepassing van de omkeringsregel dient het volgende vast te staan:

  • dat de litigieuze gedraging in strijd is met die norm;

  • en dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt.

Toepassing criteria op de casus:

In casu is aan alle voorwaarden voor toepassing van de omkeringsregel voldaan.

Of:

  • De norm ter voorkoming van een specifiek gevaar: de norm van art. 8 lid 2 (aanhef en onder b) Wegenverkeerswet strekt specifiek ter voorkoming van verkeersongevallen;

  • De gedraging van Aalstra die in strijd is met de betreffende norm: rijden onder invloed van het toegestane alcoholpercentage;

  • Het gevaar dat zich verwezenlijkt: het verkeersongeval.

Conclusie:

De rechter dient de omkeringsregel toe te passen. Gevolgen van de toepassing van de omkeringsregel:

Het causaal verband tussen het rijden onder invloed en het verkeersongeval is hiermee gegeven. Op grond van deze regel moet worden aangenomen dat Aalstra aansprakelijk is, tenzij Aalstra bewijst (aannemelijk maakt) dat het ongeval ook zonder dit gevaarzettend gedrag zou zijn ontstaan.

Vraag 3 (9 punten)

a. Proces-verbaal politie:

De bewijskracht is aan het oordeel van de rechter overgelaten (vrije bewijskracht) ex art. 152 lid 2 Rv.

Getuigenverklaring Aalstra b.

Aalstra is partijgetuige (of een partij die als getuige optreedt). Uit art. 164 lid 2 Rv kan een verklaring omtrent haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt tot aanvulling van onvolledig bewijs: in dat geval heeft de getuigenverklaring vrije bewijskracht ex art. 152 lid 2 Rv.

Casus 3

Vraag 1 (10 punten)

De rechtbank is op grond van art. 42 RO absoluut bevoegd. Ingevolge art. 7:685 BW behoort de kennisname van de zaak tot de competentie van de kantonrechter (subsector).

Op grond van art. 7:685 lid 3 BW j° art. 99 Rv en art. 100 Rv is de rechter van de woonplaats van de verweerder, respectievelijk de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk werd verricht, relatief bevoegd. In casus is dat de kantonrechter te Utrecht.

Vraag 2 (7 punten)

Uit HR 9 juni 2006, NJ 2006, 237 (Janssen/Hobbelen) volgt dat de rechter er slechts vanuit kan gaan dat een partij een verweer heeft prijsgegeven, indien dat uitdrukkelijk of stilzwijgend, op ondubbelzinnige wijze is geschied.

Bovendien dient de rechter een dergelijke beslissing tenminste zodanig te motiveren, dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtengang.

Toepassing op de casus:

De rechter kan aan het enkel niet verschijnen op de zitting niet de conclusie verbinden dat de werkgever hiermee zijn verweer heeft prijsgegeven.

*Dit arrest is niet beperkt tot de dagvaardingsprocedure.

Vraag 3 (3 punten)

Hier is geen sprake van een ‘ad hoc arbitrage’. Van ‘ad hoc arbitrage’ spreekt men wanneer partijen niet arbitreren op basis van een arbitragereglement, en in casu wordt geprocedeerd bij (en conform het reglement van) het Nederlands Scheidsgerecht voor de Warenhuizen.

Vraag 4 (2 punten)

Op grond van art. 1062 lid 1 Rv kan het warenhuis de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken om verlof tot tenuitvoerlegging (exequatur) van het arbitrale vonnis.

Page access
Public
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer