Samenvatting Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding (de Winter)


1. Vrijheidsbegrenzing in de politiek

In dit hoofdstuk worden de opvattingen van Isaiah Berlin aangehaald, om te laten zien hoe de opvoeding van vandaag zeer eenzijdig is geworden. We focussen alleen nog op het beperken en inperken van gedrag van kinderen en ouders en vergeten de positiviteit in opvoeding.

 

Opvoeding als therapie

Binnen de opvoeding werken continu allerlei spanningen tussen processen. Langeveld, een Nederlandse pedagoog, noemde die spanningen antinomieën, oftewel verhoudingen tussen twee processen die in balans moeten blijven.

 

  1. De spanning tussen vrijheid en binding: kinderen willen vrijheid om te experimenteren, te ontdekken, en ouders begrenzen die vrijheid zodat kinderen zich niet bezeren of te ver gaan.

  2. De spanning tussen ideaal en werkelijkheid: ouders moeten zorgen dat het kind voldoende uitdaging krijgt om zo te groeien dat het de wereld aankan, maar er moet wel rekening gehouden worden met zijn mogelijkheden en behoeften

  3. Cultuuroverdracht en cultuurvernieuwing: kinderen moeten dingen leren waardoor zij kunnen invoegen in de bestaande cultuur, maar ook voldoende eigenheid en vrijheid houden om de toekomst zelf verder vorm te geven.

 

Toch staan deze spanningen in de hedendaagse opvoeding helemaal niet meer zo centraal volgens de schrijver. Opvoeding lijkt een vorm van gedragstherapie te zijn geworden: hoe kunnen gedragsproblemen bij kinderen worden verholpen door positief opvoeden, consequent zijn en belonen (effective parenting). Jeugdbeleid focust kortom meer op gedragsregulering dan op maatschappelijk niveau. Dit geldt voor het gedrag van kinderen, maar ook het gedrag van ouders wordt steeds sterker ingeperkt. Dit inperken van de vrijheid lijkt dus wel het centrale pedagogische thema van deze tijd te zijn.

 

Deze focus op gedragsregulering doet kinderen echter tekort. Doordat ouders en professionals focussen op het oplossen van op de voorgrond liggende problemen (ADHD, depressie, criminaliteit) met gedragsregulering, gaan zij voorbij aan het werken aan een saamhorigheidsgevoel in de samenleving, identiteitsvorming en verbondenheid. En andersom lijkt er ook weinig aandacht te zijn voor hoe ons beeld van het kind, waar dus eigenlijk niet zo veel meer mis mee mag zijn, ook een hoge druk kan leggen op kinderen. De rol van de maatschappij lijkt dus compleet buiten beschouwing te worden gelaten.

 

Opvoeding in de politiek

Ook in de politiek komt steeds meer een voorkeur voor ‘simpele’ en snelle oplossingen voor gedragsproblemen. Bijvoorbeeld door kinderbijslag in te trekken bij slecht opvoeden of door heropvoedingskampen op te richten. De politiek houdt zich bezig met zowel incompetentie bij ouders, als ongehoorzame jeugd. De centrale gedachte is dat de opvoeding te soft is geworden op school en thuis. Problemen bij kinderen komen door gedrag van de ouders. En dat gedrag is weer het resultaat van problemen in de samenleving (taalachterstand, comazuipen, voortijdige schooluitval).

 

Er lijkt sprake te zijn van een polarisatie in het politieke debat over opvoeding: de standpunten worden steeds radicaler. Een risico daarvan is dat het groepen tegen elkaar opzet. Bijvoorbeeld wanneer uitspraken worden gedaan over de hele Marokkaans-Nederlandse gemeenschap die verantwoordelijk is voor alle jongerenoverlast. Ook lijkt het zo te zijn dat de standpunten steeds radicaler worden om daarmee de tegenpartij nog sterker aan te kunnen vallen (zodat men eigenlijk aan het doel voorbij gaat, namelijk verandering).

 

Isaiah Berlin

Dit was een politiek filosoof uit halverwege de 20e eeuw, die een theorie over vrijheid ontwikkelde. In Two Concepts of Liberty uit 1958 stelde hij de vraag wanneer iemand moet gehoorzamen, of juist vrijheid moet hebben. Berlin vond het belangrijk dat er in een samenleving genoeg ruimte is voor meerdere waarden en opvattingen over vrijheid, oftewel: pluraliteit. Het begrip vrijheid is namelijk zo los, dat het veel verschillende manieren heeft waarop het kan worden ingevuld. Het kan misbruikt worden (de nazi’s wilden Duitsland bevrijden van niet-Arische invloeden). Berlin onderscheidt in ieder geval twee soorten vrijheid:

 

  1. Negatieve vrijheid: hoeveel ruimte heeft het individu of de groep om te doen wat hij zelf wil (in hoeverre is hij begrensd door anderen)

  2. Positieve vrijheid: de behoefte van mensen om hun eigen leven in te richten en met wie ze dat willen doen

 

Deze vrijheden kunnen gaan botsen. Wanneer de overheid teveel nadruk legt op een bepaald ideaal dat burgers moeten nastreven, zoals een sterke gemeenschap, dan komt de negatieve vrijheid in het gedrang. Dat zorgt er dan weer voor dat er weinig ruimte is voor een eigen autonomieontwikkeling (positieve vrijheid). Ligt de nadruk heel sterk op autonomie, dan komt negatieve vrijheid weer in het gedrang. Dit dilemma tussen samenlevingsgevoel en autonomie noemt Blokland het ‘emancipatiedilemma’.

 

Wanneer Berlins theorie wordt toegepast op de visie op opvoeding, dan zie je al snel dat de debatten uitsluitend over de negatieve vrijheidsruimte gaan. In hoeverre mag een overheid bepalen tot hoe laat kinderen op straat zijn, mogen we een straatverbod aan hangjeugd geven? De opvatting lijkt dat de negatieve vrijheid te groot is geworden en dat die moet worden ingeperkt. De aandacht voor positieve vrijheid lijkt vrijwel verdwenen. Terwijl dit een principe is over ontwikkeling, idealen, levenswijzen. Volgens Blokland staat deze vrijheid voor de democratie zelf. Op scholen zie je soms wel aandacht voor positieve vrijheid: via peer-mediation conflicten oplossen, groepsvergaderingen om samen te beslissen, etc.

 

Conclusie

De polariteit in de politiek lijkt dus uitsluitend over de beperking van negatieve vrijheid te gaan. Daarin is dus ook geen ruimte voor ondersteuning en ontwikkelingsruimte voor kinderen en jongeren: weinig autonomie of betrokkenheid. Ons jeugdbeleid is dus nu zeer eenzijdig ingesteld. Deze eenzijdigheid leidt vervolgens ook tot een doorslaan van de balans: jongeren voelen zich gediscrimineerd, zoeken contact met anderen die ook radicaal denken, etc. Het inperken van de negatieve vrijheid leidt dus tot het kapen van positieve vrijheid.

 

De schrijver pleit voor meer aandacht voor positieve vrijheid: wat voor idealen hebben de jongeren, wat is hun identiteit, hoe ervaren zij hun samenleving. Niet alleen op school, maar ook buiten school. Wij mensen moeten kinderen opvoeden tot positieve vrijheid.

 

 

 

Begrippen hoofdstuk 1

 

Savater

Dit was een Spaanse opvoedingspsycholoog die beweerde dat je het kind niets kan bijbrengen zonder het zo nu en dan te dwarsbomen.

Langeveld

Een pedagoog die de ingebakken spanningen betitelde als antinomieën van de opvoeding. Er moet namelijk een spanning zijn tussen vrijheid en binding.

Cultuuroverdracht

Kinderen worden door hun ouders ingeleid in de bestaande cultuur, de waarden, normen en de gewoonten van de samenleving.

Effective parenting

Instructies van ouders die ongewenst gedrag kunnen vervangen door gewenst gedrag.

Garbarino, Damon & Laber

Opvoedingspsychologen die hebben laten zien dat we kinderen en jongeren ernstig tekortdoen, doordat de opvoeding een kortademige gedragsbenadering heeft gekregen.

Ritalin

Een medicijn dat vaak wordt voorgeschreven bij kinderen met ADHD.

Incompetente ouders

Ouders die niet in staat zijn hun kinderen goed op voeden.

Ongehoorzame jeugd

De jeugd die spijbelt, rondhangt en doet aan comazuipen.

Polarisatie

Het veroorzaken van conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen (voorbeeld: het verschil tussen westerse en niet-westerse opvoedingspraktijken).

Versimpeling

De bemoeizucht van de overheid wat betreft de opvoeding zorgt voor een bepaald beeld over hoe makkelijk het zou moeten zijn om je kind op te kunnen voeden.

Savanna effect

Een zaak in de jeugdzorg over het meisje Savanna. Zij stond onder toezicht van jeugdzorg en toch is zij vermoord door haar ouders.

Isaiah Berlin

Een filosoof die een theorie ontwikkelde over de vrijheid en op dit moment belangrijk is voor de socialisatie van de jeugd.

Two concepts of Liberty

Een oratie van Isaiah Berlin waarin hij het vraagstuk van gehoorzaamheid, dwang en vrijheid aan de orde stelt.

Positieve vrijheid

De behoefte van mensen om hun eigen leven een bepaalde richting of inhoud te geven, zowel zelfstandig of samen met anderen in een gemeenschap of samenleving.

Negatieve vrijheid

Dit gaat over de vraag of ruimte voor individuen of groepen is om te doen wat ze zelf willen en hierin niet belemmerd worden door anderen.

Ideologie

De ideeën die er zijn over de mens, menselijk relatie en de inrichting van de samenleving.

Blokland

Een filosoof die veronderstelt dat botsingen tussen het zelfbeschikkingsrecht en de positieve vrijheid zorgen voor een emancipatiedilemma.

Dichotomie

Tweedeling

Stijn Sieckelink

Een pedagoog die in zijn boek Het beste van de jeugd beschreef dat er in de huidige cultuur steeds minder goed bekend is wat de idealen van jongeren zijn in het onderwijs.

Radicalisering

Hoe sterker de verwaarlozing van de positieve vrijheid, des te meer jongeren hun negatieve vrijheid willen maximaliseren.

Selffulfilling prophecy

Een voorspelling die direct of indirect leidt tot het uitkomen van de voorspelling.

2. Toen en nu

 

Dit hoofdstuk zet de twee bewegingen van het sociaal-darwinisme en sociaal-hygiënisme uiteen als invloeden op het jeugdbeleid. In dit beleid is er steeds sprake van een tweestrijd tussen individueel perspectief (het verdorven kind) en contextueel perspectief (sociale problemen als oorzaak).

 

Jeugdbeleid vandaag

Beleidsvorming rondom de jeugd is de laatste decennia steeds belangrijker geworden in de politiek en de hele maatschappij. Er wordt veel (wetenschappelijk) onderzoek gedaan naar de beste manieren waarop we opvoedingsproblemen zouden kunnen aanpakken. Toch is er in de politiek, en de maatschappij, weinig aandacht voor de uitkomsten van deze onderzoeken (zoals dat ook de culturele context betrokken moet worden bij interventies).

 

De algemene tendens in jeugdbeleid vandaag is: zo vroeg mogelijk en zo hard mogelijk aanpakken van ‘probleemjongeren’ (schoolverlaters, wetsovertreders, hangjeugd) en hun ouders. Vaak wordt daarbij gericht op jongeren van etnische minderheden en zo bevordert jeugdbeleid de stigmatisering.

 

Het huidig jeugdbeleid kan vanuit twee historische bewegingen worden geschetst:

 

  1. Sociaal-darwinisme: de toepassing van evolutietheoretische uitgangspunten op het maatschappelijk leven. Darwin beschreef in zijn theorie het voortbestaan en evolueren van een soort door survival of the fittest: de best aangepaste individuen overleven en planten zich voort. Hijzelf legde overigens niet de link tussen zijn theorie en maatschappelijke ontwikkeling. Deze groep richtte zich vooral op het privéleven.

  2. Sociaal-hygiënisme: dit ontstond halverwege de negentiende eeuw bij een groep geneeskundigen, die de openbare hygiëne en volksgezondheid wilden bevorderen. Zij zagen een verband tussen gezondheid en armoede, en armoede en epidemieën. Deze groep richtte zich juist op het publieke domein.

 

De tegenstelling in focus tussen de twee groepen (privé versus publiek) heeft altijd een rol gespeeld in het jeugdbeleid en doet dat nog steeds.

 

Kindersterfte

Kindersterfte was tot begin 20e eeuw een groot probleem. Rond 1850 stierf 25% van de pasgeborenen en bij de arme bevolkingsgroepen overleed meer dan de helft van de kinderen vóór hun eerste verjaardag.

 

Sociaal-darwinisten

Voor de sociaal-darwinisten was dit niet zo erg: zij zagen de zuigelingensterfte als een proces van natuurlijke selectie: de zwakke kinderen werden uitgeselecteerd. Steinmetz, een aanhanger van deze eugenetica (letterlijk: de juiste genen), noemde zuigelingensterfte de ‘wieding der mensheid door de natuur’. De sociaal-darwinisten probeerden dus door deze processen de mens zelf te verbeteren.

 

Sociaal-hygiënisten

De sociaal-hygiënisten wilden de maatschappij verbeteren door de levensomstandigheden te verbeteren. Zij onderzochten de kindersterfte en ontdekten dat dit weinig te doen had met de sterkte van het kind zelf. Factoren die wel van invloed waren, waren slechte voeding en hygiëne, huisvesting en armoede. Ze pleitten daarom voor aanleg van riolering, verbetering van arbeidsomstandigheden en voeding. Hoewel zij heel vooruitstrevend waren met hun theorieën, waren die nog wel gegrond op de miasma-theorie die tegenwoordig verworpen is: het idee dat kwade sferen in het water of de bodem de ziekten veroorzaakten (nu weten we dat het ligt aan besmetting en bacteriën).

 

De overheid had weinig interesse in de hervormingen die de sociaal-hygiënisten wilden bereiken, waarna zij kruisverenigingen gingen oprichten eind 19e eeuw. Die zagen het sociaal-hygiënistische werk als een ware oorlogsstrijd. Enkele acties van deze verenigingen waren:

 

  • consultatiebureaus oprichten

  • controlebezoeken aan pasgeboren kinderen door wijkzusters

  • badhuizen stichten

  • hygiëne in het kraambed verbeteren

  • melk gaan pasteuriseren

 

Het sociaal-hygiënisme verbeterde de levensomstandigheden, en had daarnaast ook een duidelijke moraliserende en normatieve inslag. Gezondheid werd een deugd, hygiëne een maatschappelijke plicht. Eind 19e eeuw werd die normativiteit steeds meer afgerekend door medici, die de geneeskunde veel liever wilden afscheiden van het morele. Doordat de gezondheidswetenschappen steeds groter werden, werd het sociale aspect steeds meer naar de achtergrond gedrukt. Bestrijding van ziekten werd een individueel gericht en medisch iets, en niet meer een proces dat op sociaal terrein lag. Zorg werd individueel.

 

Hedendaags jeugdbeleid

In het jeugdbeleid vandaag de dag spelen, net als bij het probleem van de kindersterfte zo’n honderd jaar geleden, nog steeds een aantal ideologische tegenstellingen. We zien dit bij het fenomeen van de opvoedingscontracten en bij het hangjongerenprobleem.

 

Opvoedingscontracten

In 2009 kwam een Rotterdamse wethouder met het voorstel om ouders een school-oudercontract te laten ondertekenen, waarmee zij beloofden om hun opvoedingsverantwoordelijkheid na te komen: de kinderen op tijd naar bed sturen, met een gezond ontbijt op naar school te brengen, etc. De schrijver ziet dergelijke afspraken over de opvoeding niet als een probleem, het kan gezien worden als een uitvloeisel van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. Twee belangrijke voorwaarden vindt hij wel:

 

  • de afspraken zijn tot stand gekomen via gesprekken tussen beide partijen

  • de afspraken zijn wederkerig.

 

En dit laatste is bij de oudercontracten helemaal niet van toepassing. Ouders worden een eenzijdige overeenkomst opgelegd. Dit geeft twee boodschappen:

 

  1. Zij deugen niet als ouders

  2. Anderen (de school, de overheid) zijn niet geïnteresseerd in hun kant van het verhaal. Waarom gaan de kinderen ’s avonds op straat spelen? Het is in feite een vernedering.

 

Een opvoedingscontract van de vorm zoals boven beschreven, is eigenlijk een symbool van wantrouwen richting de ouders en zal alleen maar een aversie oproepen tegen samenwerking in het verbeteren van de opvoeding.

 

Hangjongeren

Veel gemeenten hebben last van hangjongeren. Het is na hondenpoep de grootste bron van ergernis. Veel gemeenten gebruiken voor groepen jongeren in openbare ruimten een driedeling: hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen. De basisvorm van jeugdgroepen is dus al hinderlijk.

 

Vijftig jaar geleden waren ook al zorgen over de jeugd, net na de Tweede Wereldoorlog. De pedagoog Langeveld kreeg als taak om onderzoek te doen naar de massajeugd in Nederland. Hij typeerde in zijn rapport de hangjongere als een soort zielloos primaat. De overheid reageerde hierop met georganiseerde vrijetijdsbesteding, jeugdleiders en clubhuizen. In onze tijd lijkt de hangjeugd eerder een vijand te zijn geworden, en zijn de ingrepen meer van het soort van coaches, zerotolerance, stadsmariniers en de moskito: een ultrasoon apparaatje dat jongeren verjaagt van bepaalde hangplekken.

 

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (het RMO), heeft onderzoek gedaan naar het fenomeen hangjongere in 2008 en pleit voor een andere aanpak. Niet alleen anoniem verjagen van jongeren, maar juist ook grenzen stellen: opvoeden. Confrontatie aangaan met jongeren, en met de mensen die last ervaren (die ook wel erg korte lontjes lijken te hebben). De jongeren moeten zich deel van de samenleving voelen en niet van één kant aangevallen worden. Het RMO pleit voor een combinatieaanpak: optreden waar en wanneer nodig, maar ook perspectief bieden aan de jongeren en omwonenden zonder repressief te zijn.

 

Terugkijken op de twee stromingen

Hoe zien we de genres van het verleden terug in het huidige jeugdbeleid?

 

  1. In het moderne jeugdbeleid komen de idealen van de sociaal-hygiënisten (reconstructie van sociale en materiële omgeving) niet terug. Het beleid is gericht op individuen: risicokinderen en gezinnen, met individuele problemen en individuele oorzaken daarvan. Hoewel dat natuurlijk tot op zekere hoogte zo is, gelden er ook variabelen op het niveau van de samenleving en leefomgeving (armoede, sociale uitsluiting, aantal migranten in een buurt, gebrek aan sociale controle). Uit beide voorbeelden van contracten en hangjongeren blijkt een nadruk op verbetering van individuen, via gedragsmanagement. Er worden ‘snelle’ oplossingen gezocht, voor de korte termijn.

  2. Zien we het sociaal-darwinisme dan wel terug? In veel opzichten niet: we hebben nu juist aandacht voor de kwetsbare individu, terwijl de sociaal-darwinisten juist waren tégen bescherming van deze groep.

 

Wat in ieder geval het grootste contrast is van jeugdbeleid nu en toen, is dat het normatieve kader van het jeugdbeleid zo scherp is veranderd: van het bestrijden van onderdrukking en armoede, verbeteren van levensomstandigheden en welbevinden, is er een verschuiving gekomen naar individualiteit. We hebben te maken met het begrip survival of the fittest child, terwijl het eigenlijk gaat om de survival of all children.

 

 

Begrippen hoofdstuk 2

 

Stigmatisering

Het bestempelen van mensen met bijvoorbeeld een handicap, door de samenleving.

Sociaal- darwinisme

De toepassing van evolutietheoretische uitgangspunten op het maatschappelijk leven.

Sociaal- hygiënisme

Een groep progressieve geneeskundigen die zich inzetten voor de verbetering van openbare hygiëne, het leefmilieu en de volksgezondheid.

Darwin

Een Engelse aanhanger van de evolutie die beweerde dat de evolutie van soorten wordt gedreven door natuurlijke selectie.

Surival of the fittest

Term van Spencer waarin wordt gezegd dat degene die zich het beste aanpast de grootste overlevingskans heeft.

Steinmetz

Een etnoloog die een aanhanger was van de eugenetica in Nederland. Hij vond dat de zuigelingensterfte een wieding der mensheid door de natuur was.

De Toekomst der Maatschappij

Een boek geschreven door M.P. Vrij. Hier wordt in beweerd dat er twee rationele wegen zijn naar een betere toekomst.

Miasmatheorieën

Theorieën die volgens de huidige inzichten volstrekt onbelangrijk en ondeugelijk zijn. Een voorbeeld hiervan is de gedachte dat kwade stoffen in het water, de lucht en de zee ervoor zouden zorgen dat er ziekte en sterfte aanwezig was.

Pasteur

Een scheikundige die de pasteurisatietechniek ontwikkelde.

Kruisverenigingen

Een vereniging die zich verzette tegen het sociaal-hygiënische werk.

Filantropie

Liefdadigheidswerk gericht op het verbeteren van de levensomstandigheden en het welzijn van de mens.

Ten Have

Hij beweerde dat artsen een onderscheid moesten gaan maken tussen subjectieve waardering en de objectieve feiten. Hierdoor werd er een scherpe scheiding getrokken tussen het medische en het morele domein.

Frank Furedi

Een Engelse socioloog die stelde dat de relatie tussen school en ouders te veel wordt geformaliseerd en dat de contracten tussen ouders niet relevant zijn.

Het Pauperparadijs

Een boek van Susanna Jansen waarin er wordt gezegd dat interventies, zoals opgelegde hulp en heropvoeding een inbreuk kunnen zijn op de menselijke waardigheid.

Moskito

Een wapen dat de hangende vijand verjaagt zonder er zelf vuile handen van te krijgen.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO)

Een adviesraad die maatschappelijke ontwikkelingen bespreekt.

Tussen Flaneren en Schofferen

Een advies voor de regering door de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling over de hangjongerenproblematiek.

Hangjongeren

Jongeren die voortdurend op straat rondhangen en vandalistisch en criminalistisch gedrag vertonen.

Lastveroorzakers

Mensen die last veroorzaken. Dit is altijd een interactief verschijnsel, omdat er ook mensen moeten zijn die er werkelijk last van hebben.

Combinatieaanpak

Optreden waar en wanneer dat nodig is, met zowel perspectief als gedragsregels. Bij deze aanpak zou er niet specifiek gefocust moeten worden op de jongeren, maar ook op hun fysieke en sociale omgeving.

 

3. Modern, maar dan beter

 

Via het probleem van kindermishandeling wordt in dit hoofdstuk aangetoond hoe de bredere sociale omgeving een rol heeft bij opvoeding en socialisatie.

 

Ook in Nederland, een hoogontwikkeld en modern land, worden jaarlijks meer dan 100.000 kinderen mishandeld, verwaarloosd of misbruikt. De oorzaak of reden van deze mishandeling wordt vaak in individuele factoren gezocht: ouders hebben een stoornis, of zijn zelf vroeger mishandeld bijvoorbeeld. Interventies zijn dan ook individueel gericht. Maar de mishandeling vindt plaats in een sociale omgeving, in een buurt: wat is de sociale context van kindermishandeling?

 

Moderne leven van een kind

In het Westen is het leven van een kind drastisch veranderd in vergelijking met vroeger. Er zijn massale vaccinatierondes om kinderen te beschermen tegen ziekten, kinderen hebben gegarandeerd toegang tot onderwijs en er is een internationaal verdrag over de rechten van een kind. Tegelijk met al deze positieve veranderingen is het duidelijk geworden dat kindermishandeling nog steeds bestaat. De opvattingen over wat mishandeling inhoudt zijn wel veranderd (het straffen van vroeger mag nu niet meer), maar deze verandering in mentaliteit (kinderen krijgen veel meer begrip en worden steeds beter beschermd) gaat niet gepaard met een verandering in gedrag naar kinderen.

 

Kindermishandeling

Zoals gezegd worden jaarlijks meer dan 100.000 kinderen mishandeld. In 2007 werd dan ook een Actieplan Aanpak Kindermishandeling gelanceerd door de minister van Jeugd en Gezin. Professionals zouden zich meer moeten inzetten voor signalering, opvoedingsondersteuning en deskundigheidsbevordering. In dit actieplan zijn twee aannames over kindermishandeling terug te vinden:

 

  1. Mishandeling van kinderen is een probleem dat in het gezin besloten ligt (ouderfactoren, relatieproblemen), met wel wat externe invloedsfactoren zoals armoede en werkloosheid.

  2. De problemen kunnen het best opgelost worden door deskundigen, op afstand bestuurd door de overheid.

 

Deze aannames passen bij een at riskmodel, waarbij problemen op individueel niveau worden bekeken en mensen met een risico hierop worden geïdentificeerd. Wanneer er omgevingsfactoren worden meegenomen, zijn dat factoren die binnen het gezin blijven zoals een sociaaleconomische achterstand.

 

De schrijver noemt dit model een modern model, omdat het gebaseerd is op de visie van de moderne mens als een rationeel individu die op zichzelf staat en steeds minder is ingebed in een stabiele gemeenschap of religie.

 

De sociale context

Natuurlijk spelen individuele factoren een belangrijke rol bij kindermishandeling, maar dat is niet het complete plaatje. Hoe is het bijvoorbeeld mogelijk dat er jaarlijks zoveel kinderen ongemerkt mishandeld kunnen worden? Welke factoren spelen hier een rol? Wegkijken, angst voor verergering van de situatie, respect voor de privacy van een gezin?

 

Er is al lange tijd bekend welke omgevingsfactoren invloed hebben: armoede, werkloosheid, een eenoudergezin of tienermoeder hebben: allemaal factoren die leiden tot meer stress en spanning. Daaruit voortvloeiend wordt duidelijk dat de sociale kwaliteit van de omgeving heel belangrijk is: de mate van onderlinge steun en betrokkenheid van mensen uit de buurt. Dus ook al is de sociaaleconomische status van twee buurten gelijk, toch kunnen er zeer verschillende cijfers zijn over de prevalentie van mishandeling.

 

Oorzaak en gevolgrelaties zijn lastig aan te duiden: is het dat slecht functionerende wijken zorgen voor slecht functionerende gezinnen, of andersom? Maar wel is duidelijk dat niet alleen naar kind en ouder moet worden gekeken (een dyadisch model), maar breder.

 

Sociale controle

Ook in het geval van jeugdcriminaliteit heeft de buurt een belangrijke functie. Sociale controle, oftewel het gezamenlijk uitoefenen van handhaving van normen en waarden in je buurt, hangt sterk af van de sociale cohesie in een wijk. Als er weinig vertrouwen en solidariteit tussen buurtbewoners is, zullen zij weinig sociale controle uitoefenen. En dat leidt weer tot toename van criminaliteit door jongeren.

 

In Hirschi’s sociale controletheorie dragen we de vraag om: wat maakt dat de meeste ouders hun kinderen niet mishandelen, ook al wonen ze in gelijkwaardige sociaaleconomische buurten? Dit zit in de bindingen die ouders hebben met de samenleving. Bij sterke bindingen die positieve invloed uitoefenen, hebben ouders veel te verliezen als ze niet voor hun kinderen zorgen. Bij zwakke bindingen kan het ouders minder schelen wat de buurt van het denkt. Interventies vanuit deze theorie zouden eerder zijn: het versterken van relaties met familie en buren, en instituties zoals school of peuterspeelzaal.

 

Interventies

Bovenstaande interventies zijn maar weinig populair in de Westerse, moderne maatschappij. De focus ligt op het individu, met stoornissen of andere problematiek. De aanpak voor kindermishandeling laat dit zien in de RAAK-methodiek, waarbij risicogezinnen worden opgespoord en individuele interventies krijgen. Waarom zijn er dan toch redenen om naar sociale risicofactoren te kijken?

 

De gemeenschapsnetwerken in Westerse samenlevingen nemen af en worden steeds individualistischer: mensen hebben minder contact met de buren. Dit is als risicofactor naar voren gekomen voor kindermishandeling, dus we moeten verder isolement tegengaan. Dit is ook wel het ‘belang van publieke familiariteit’ (De Winter, 2013). De overheid moet deze familiariteit weer vergroten tussen mensen, door bijvoorbeeld ontmoetingsruimten, parken, ouderkamers. Maar ook het tegengaan van schaalvergroting (de enorme supermarkten), waardoor spontane ontmoetingsplekken zoals de buurtsuper verdwijnen. Ook professionals hebben hier een rol in: praat met ouders ook eens over het ondersteunen van bevriende gezinnen, of het signaleren van opvoedproblemen. Ten slotte zouden we weer de thuisbezoeken van wijkverpleegsters of onderwijzers in ere kunnen herstellen: net als vroeger thuis bij het gezin op gesprek komen. Ouders kunnen hun vragen kwijt, en we kunnen vroegtijdig signaleren.

 

Dit vergroten van de familiariteit tussen mensen, waardoor we sterkere sociale steun krijgen en dus ook controle en ondersteuning bij het opvoeden van elkaars kinderen, kunnen we versterking van de pedagogische infrastructuur noemen.

 

 

Conclusie

Hoewel de moderne tijd veel goeds heeft gebracht, geldt dat niet voor het probleem rond kindermishandeling. Dit wordt vooral als individueel, gezinsgebonden probleem gezien, maar interventies op dat niveau leiden niet tot grote resultaten. De auteur pleit voor een ‘moderne, maar dan betere’ aanpak als oplossing. Er is genoeg onderzoek gedaan naar contextuele risicofactoren op mishandeling, maar die bevindingen worden niet in interventies omgezet. De aanpak is heel eenzijdig. De auteur verklaart dit doordat het onderzoek naar contextuele interventies een stuk complexer en duurder is, en de moderne samenleving is nu eenmaal een die snelle resultaten wil zien. Toch zouden we het probleem van kindermishandeling beter moeten aanpakken door ook sociale en maatschappelijke factoren mee te nemen.

Begrippen hoofdstuk 3

Childhood in World History

Een boek geschreven door de Amerikaanse historicus Peter Stearns. Hij zegt hier dat de modernisering van de agrarische samenleving geen einde heeft kunnen maken aan de verwaarlozing en mishandeling van kinderen.

Advies- en Meldpunt Kindermishandeling

Een adviesbureau waarbij mensen zich kunnen melden wanneer ze vermoeden dat er een kind mishandeld wordt.

De Mause, Shorter & Stone

Deze auteurs wijzen erop dat er een enorme mentaliteitsverandering heeft plaatsgevonden tijdens de opkomst van de modernisering.

Actieplan aanpak kindermishandeling

Een plan van de overheid om kindermishandeling aan te pakken en zich hierbij vooral te richten op het werk van de professionals, omdat zij betere opvoedingsondersteuning moeten geven.

At-riskmodel

Een model die weergeeft dat de professionele zorg individuen moet kunnen identificeren die kwetsbaar zijn voor problemen en ziektes. Hierdoor kunnen er preventieve maatregelen genomen worden.

Drake & Pandy

Onderzoekers die uit hun studie concludeerden dat er een relatie is tussen armoede en verschillende vormen van kindermishandeling.

Sociale controletheorie

Theorie van Hirschi. Hierin wordt beweerd dat de mens van nature geneigd is om asociaal gedrag te vertonen.

Civil society

Het maatschappelijk middenveld.

Raak Methode

Een methode die de basis vormt voor het overheidbeleid om risicogezinnen op te sporen en zo individuele interventies te ontwikkelen.

Triple P

Een evidence-based programma voor opvoedingsondersteuning.

Verlichtingsoptimisme

Optimisme gebaseerd op de standpunten die tijdens de Verlichting een grote rol speelden.

Collective efficiacy

Het samenwerken van individuen naar een gemeenschappelijk doel waar de hele buurt baat bij heeft.

Ecologische onderzoekstraditie

Traditie waarbij onderzoeken onderbouwd zijn door middel van het ecologisch systeemmodel van Bronfenbrenner.

4. Pedagogische samenleving

 

In dit hoofdstuk introduceert de schrijver het begrip ‘pedagogische civil society’ (De Winter, 2013).

 

Opvoedingskramp

De opvoeding van kinderen lijkt vandaag de dag vooral te gaan over problemen en stoornissen. Hoewel het aantal en de ernst van de problematiek bij jongeren ongeveer hetzelfde blijft over de jaren, stijgt de vraag naar professionele hulp sterk. Dit is een merkwaardige tegenstelling. Verklaringen hiervoor zijn:

 

  • Ouders hebben het gevoel dat ze tekortschieten

  • Druk van buiten: als het kind een probleem heeft, krijgt hij al snel een stempel als zorgkind/leerling

  • De politiek bemoeit zich steeds meer met de opvoeding

 

En toch is de boodschap in veel opvoedboeken juist heel positief en zonnig: we moeten genieten van de opvoeding en het moet leuk zijn.

 

Deze tegenstrijdige boodschappen kunnen een soort opvoedingskramp veroorzaken. Doe ik het wel goed als ouder? Wat mag hij wel en niet? Ouders voelen zich steeds sterker verantwoordelijk voor het kind en zijn welbevinden. Niet alleen ouders hebben die kramp, ook de politiek en media (denk maar aan het beperken van de negatieve vrijheid door het jeugdbeleid). De auteur zet in dit hoofdstuk de pedagogische civil society uit als een ‘oplossing’ voor het verder tegengaan van verkramping van de opvoeding. Die civil society is in feite waarbij het kind en de opvoeding een collectief iets wordt, waarbij er gemeenschappelijke zorg en oplettendheid is.

 

Risicosamenleving

De moderne westerse burger lijkt wel in de greep van angst: angst voor terrorisme, ziekten, criminaliteit, crises. Onze toekomst en veiligheid worden steeds belangrijker. Dee preoccupatie met veiligheid maakt onze samenleving een soort risicosamenleving. We willen risico’s voorkomen en zijn daar ook bang voor. Deze angst komt deels voort uit de individualisering van de samenleving: we zijn steeds meer zelf verantwoordelijk voor ons eigen leven, en het leven in de moderne wereld is voortdurend in beweging. Dit maakt dat we steeds meer dreigingen ervaren, zonder dat we het gevoel hebben daar veel invloed op te hebben. De filosoof benoemt deze angst liquid fear, vanwege het vloeibare en veranderlijke karakter van de samenleving.

 

Opvoeding

In de opvoeding zien we deze angst terug als opvoedingsonzekerheid. Ouders hebben wel veel vertrouwen in hun eigen capaciteiten, maar hebben ook veel behoefte aan informatie en opvoedingsondersteuning. Maar door het individuele karakter van de samenleving is opvoeden als vaardigheid veel minder expliciet geworden: we hebben de keuze hoe we willen opvoeden en worden niet meer snel betutteld door anderen. Toch maakt dit de druk op ouders juist weer groter.

 

Het zoeken van deskundige hulp door ouders begon eigenlijk in de loop van de twintigste eeuw door urbanisatie en industrialisatie. De traditionele families vielen uiteen en het kerngezin bleef over. Ouders werden steeds meer verantwoordelijk voor hun kind, omdat die ook nu verplicht naar school moesten gaan bijvoorbeeld. Het kind kreeg een nieuwe rol als een kwetsbaar en emotioneel wezen. Op de onzekerheid bij ouders werd commercieel goed ingespeeld door allerlei deskundigen en instanties. Uiteindelijk is er een soort hyperparenting ontstaan: de druk om het perfecte kind te creëren. De opvoeding van kinderen is bijna paranoïde geworden: overal schuilt gevaar.

 

Preventie

In het jeugbeleid van tegenwoordig is een sterke verschuiving gekomen naar vroegtijdige interventie en signalering. Dit vraagt om een veel betere samenwerking tussen professionele organisaties. Nederland startte in 2007 een actieprogramma om systematisch onderzoek te gaan doen naar risicofactoren bij kinderen, en interventies in te zetten in gezinnen met verhoogd risico. Dus in tegenstelling tot vroeger, waarbij gezinnen het doelwit waren waarbij al sprake was van concreet gevaar, wordt nu eigenlijk gekeken naar alle kinderen en ligt de nadruk op preventie. Dit preventieve denken komt voort uit de ‘public-health’ benadering in de (infectie)ziektebestrijding: roken leidt tot longkanker, dus er kwamen campagnes tegen roken. Deze benadering richt zich dus op hele bevolkingsgroepen.

 

Problemen van deze benadering

  1. Het idee van de benadering is dat het kosten bespaart voor hulpverlening omdat we mensen vroeg opsporen. Maar, dit opsporen is juist ook heel duur. Overheden reageren hierop door programma’s te vervangen door goedkopere oplossingen, die dan weer niet de groepen bereiken die we willen bereiken.

  2. Hoe breder de focus van de preventie, hoe minder specifiek die preventie wordt: elk soort probleem heeft een andere aanpak nodig (vergelijk antisociaal gedrag met kindermishandeling), dus algemene preventie kan eigenlijk helemaal niet. En kunnen we gezinnen wel verplichten om mee te doen aan interventies, wanneer we een verhoogd risico vinden op een bepaald gebied?

  3. De preventieonderzoeken op grote schaal blijken helemaal niet zo waterdicht. Zo is de voorspellende waarde voor kindermishandeling zeer klein. En het is voor professionals heel moeilijk om aan de hand van risicofactoren (die alleen maar een grotere statistische kans op een probleem inhouden) een gezin de hulpverlening in te sturen.. wanneer is dit geoorloofd? Waarschijnlijk worden veel gezinnen onnodig opgenomen in de hulpverlening, wat weer tot onnodige kosten leidt.

  4. Een grootschalige preventieve benadering zorgt voor een soort surveillancestaat idee: de overheid en deskundigen die neerkijken op gezinnen en kinderen. In hoeverre is dit een inbreuk op de rechten van kind en ouders? En in hoeverre schaadt dit het vertrouwen van ouders in officiële instanties?

 

Keuzes

De opvoeding is tot op zekere hoogte veel meer een kwestie van persoonlijke keuzes en persoonlijke verantwoordelijkheid geworden. Toch is er, vooral door armoede, nog een groot deel van de kinderen en ouders dat helemaal niet zoveel keuzes heeft. Door geldgebrek, onvoldoende sociale participatie en toegang tot een fijne woonomgeving is een aanzienlijk deel van de kinderen sociaal uitgesloten. Bij kinderen in bijstandsgezinnen of niet-westerse gezinnen is de kans hierop het grootst.

 

Dus, hoewel de autonomie van ouders veel groter is geworden, er minder sociale controle is en minder druk van normen en waarden (de negatieve vrijheid is sterk toegenomen van ouders), toch zien we een toenemende afhankelijkheid van experts. Want.. als het in het gezin niet goed gaat, dan komen meteen de professionals kijken met dwangmaatregelen.

 

De pedagogische civil society

Om uit de cirkel te komen van zelf verantwoordelijke ouders of overbetrokkenheid van experts, moeten we richting een meer collectieve zorg en betrokkenheid. Ouders moeten samen gaan werken en elkaar steunen en zelfvertrouwen geven. Versterk de band tussen ouders en scholen en maak de relatie met experts gelijkwaardiger. Dit is allemaal het versterken van de pedagogische civil society. Er is daarbij een driehoek van staat (wetten en regels), markt (handel en bedrijvigheid) en burger. Ook in het jeugdbeleid zien we die driehoek terug. Overheid en particulier houden elkaar in evenwicht, en de commercie komt daar steeds sterker bij (verzekeraars). De rol van de burger (ouder of kind zelf) is vrij zwak.

 

Het idee is dat met het versterken van de pedagogische civil society, het sociaal kapitaal toeneemt. Dit zijn de normen, netwerken en relaties tussen volwassenen en kinderen die belangrijk zijn voor het opgroeien. Als ouders en scholen beter samenwerken, gaan kinderen daar ook op vooruit. Hoe hoger het sociaal kapitaal, hoe minder criminaliteit en kindersterfte en hoe meer geluk, deelname aan hoger onderwijs en tolerantie.

 

Bonding en bridging

Bij het ontwikkelen van sociaal kapitaal kun je onderscheid maken tussen bonding en bridging:

 

  • bondingsocialkapital = netwerken van ‘ons soort mensen’

  • bridgingsocialkapital = netwerken met ‘anderen’

 

In de moderne samenleving is vooral aandacht voor bonding, ook als het om programma’s gaat die de omgeving willen versterken. Jongeren moeten volgens deze programma’s opgroeien in een zorgzame gemeenschap waarin ze zich veilig voelen en kunnen ontwikkelen, maar er wordt haast nooit gesproken over het in contact komen met andere gemeenschappen in de samenleving. Dit terwijl bridging heel belangrijk is voor waarden als participatie en tegengaan van sociale of morele uitsluiting, in feite een heel belangrijk aspect in de democratische samenleving.

 

Scholen

Noguera is een socioloog die bepleit dat we beginnen bij het dichten van de kloof tussen school, ouders en de samenleving om de civil society te versterken. Vaak reproduceren scholen in arme, slechte buurten alleen maar een negatief sociaal kapitaal, doordat ze niet de middelen hebben om de leerlingen een beter bestaan te geven. Ook komt het personeel vaak niet uit de buurt van waar de school staat, wat het ook lastig maakt om aansluiting te vinden. Wanneer scholen aangepakt worden en wel een centrum worden voor ondersteuning (zowel bonding als bridging), is dat een belangrijke eerste stap naar integratie en sociaal kapitaal. Ouders moeten daarin een actieve rol krijgen, om de betrokkenheid nog verder te vergroten (activiteiten, oudercentra, ouders in het bestuur van de school). Toch is dit wel heel moeilijk te verwezenlijken: juist ouders met een laag opleidingsniveau of met problemen, hebben vaak geen energie voor betrokkenheid of geven er geen prioriteit aan.

 

Hoe versterken we de civil society?

Hoewel empirisch bewezen is dat het versterken van de pedagogische civil society tot veel verbeteringen kan leiden, moet hij daarmee nog wel in werking worden gezet. We kunnen het aanpassen van de samenleving, door samen meer betrokkenheid te creëren en elkaar te ondersteunen, niet opleggen aan de burgers. Het gevoel van saamhorigheid moet van binnenuit komen. De enige manier waarop dat kan is door burgers van alle leeftijden bewust te maken van pedagogiek en met elkaar daarover in debat te laten gaan.

 

Begrippen hoofdstuk 4

 

Sinecure

Een ambt waaraan bepaalde privileges gekoppeld zijn, zoals salaris. Hier staan vrijwel geen verplichtingen tegenover.

Hermanns

Een onderzoeker die beweert dat ouders het gevoel hebben dat ze hun kinderen tekortschieten en daarom eerder de hulpverlener inschakelen.

Opvoedingskramp

Door de tegenstrijdige boodschappen over opvoeding kunnen ouders krampachtig omgaan met op het opvoeden van hun kind, omdat er een constante twijfel is.

Liquid fear

Een term van cultuurfilosoof Zygmunt Bauman. In de moderne wereld is er weinig zekerheid, omdat alles in beweging is oftewel vloeibaar.

Risicosamenleving

In deze samenleving zijn mensen steeds meer gepreocupeerd geraakt met de toekomst en hun veiligheid.

Protoprofessionalisering

Een proces waarin cliënten en andere burgers de taal en denkwijzen van professionals gaan overnemen.

Specialists in indecision

Psychologische kennis is zelden eenduidig waardoor ouders steeds onzekerder en afhankelijker, worden omdat de ene deskundige iets anders zegt dan de andere.

Anxious Parents

Boek van Peter Sterans waarin de onzekerheid van ouders in het bredere perspectief van de modernisering wordt benadrukt.

Hyperparenting

De suggestie dat elke ouder de mogelijkheid maar ook de plicht heeft om het perfecte kind te construeren.

Child protection-industry

Dit houdt in dat de overheid en deskundigen zich steeds meer gaan bemoeien met de opvoeding.

High risk

Kinderen die daadwerkelijk in hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling worden bedreigd.

Public health-benadering

Een benadering waarbij het niet gaat om de genezing van individuen, maar om preventieve interventies die gericht zijn op bevolkingsgroepen die statisch gezien meer kans hebben op een bepaalde ziekte of stoornis.

Parent-responsegroepen

Groepen die met behulp van objectieve gegevens en historische inzichten de collectieve aanval op het zelfvertrouwen en plezier van ouders kunnen keren.

Pedagogische civil society

Het versterken van de maatschappij van de burgers door de nadruk te leggen op de socialisatie van kinderen en jongeren, maar ook op de actieve rol die jeugdigen zelf in de samenleving spelen.

Sociaal kapitaal

De normen, de sociale netwerken en de relaties tussen kinderen en volwassenen die belangrijk zijn voor het opgroeien.

Bowling alone

Beroemde studie waarin er wordt geconstateerd dat gemeenschapsnetwerken in de VS in enkele decennia tijd drastisch waren verminderd.

Bonding social capital

Netwerken van ons soort mensen.

Briding social capital

Netwerken met anderen.

Developmental assets

Bouwstenen voor de gezonde ontwikkeling.

Empowerment

De sociale steun vanuit het gezin, de buurt en de school. Een omgevin die jeugd waardeert en ruimte geeft.

Liberty

Een samenleving van vrije individuen die streven naar sociale rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, democratie en invidivuele rechten en plichten.

The trouble with black boys

Boek van stadssocioloog Noguera. Hierin wordt er besproken dat er in de verarme Amerikaanse binnensteden vaak sprake is van een negatief sociaal kapitaal.

Closure

De mate van overeenstemming in de meest essentiële waarden en normen van de verschillende opvoedingsmilieus, zoals de school en het gezin.

Office of parent-relations

Bureaus die speciaal belast werden met het versterken van contacten met ouders.

Sense of ownership

Actieve betrokkenheid.

 

5. Democratie in de opvoeding

 

Dit hoofdstuk en de volgende leggen de verbinding tussen opvoeding en bredere maatschappelijke ontwikkelingen. In dit eerste hoofdstuk gaat het om de rol van socialisatie (opvoeding en onderwijs) in onze democratie. De schrijver geeft een pleidooi voor een democratisch-pedagogisch offensief.

 

De roep om een groter saamhorigheidsgevoel onder mensen wordt steeds groter, dat is duidelijk. Dit geldt vooral voor ouders, omdat die de verantwoordelijkheid dragen voor hun kinderen. In tegenstelling tot het traditionele ‘kind van het huishouden’ zijn er twee nieuwe typen kinderen ontstaan: het publieke kind (de overheid en de professionele instanties die zich er mee gaan bemoeien) en het commerciële kind (de markteconomie die inspeelt op de behoeften van het kind). Waar het gaat om de opvoeding trekt de overheid zich steeds meer terug. Maar, waar het gaat om maatschappelijke problemen zoals jeugdcriminaliteit is de overheid juist steeds sterker aan het optreden. Dit is een soort schaarbeweging die goed aansluit bij de ontwikkelingen in de moderne tijd: socialisatie wordt steeds meer een privé aangelegenheid en de overheid houdt zich alleen bezig met publieke kwesties van orde en veiligheid. In dit hoofdstuk wordt gepleit voor een grotere publieke aandacht voor opvoeding, omdat dit juist ook maatschappelijke ontwikkelingen kan beïnvloeden.

 

De opvoeding richt zich steeds meer op het individuele kind, zijn dromen, gezondheid en geluk, maar wanneer het kind zijn doelen bereikt, komt dat ook zijn omgeving en dus de samenleving ten goede! Bovendien zal het kind ook rekening moeten houden met de samenleving, met alle andere burgers. Sociaal engagement is nodig. Het opvoeden van kinderen heeft dus een algemeen belang en zou maatschappelijke opvoeding moeten heten.

 

Algemeen belang

Maar wat is dat dan, het algemeen belang nastreven als doel voor de opvoeding? Dit is cultuurgebonden. In het Westen zal dit het in stand houden en ontwikkelen van de democratie zijn, niet alleen met de formele aspecten maar ook met een bepaalde democratische sociale ethiek: conflicten oplossen met dialoog en onderhandeling, geen geweld gebruiken, gelijkheid, geen discriminatie, etc.

 

Het is heel belangrijk dat in de opvoeding wordt gedacht aan dit algemeen belang. Want kinderen zijn de toekomstige burgers van de samenleving en zij profiteren mee of lijden onder een geslaagde opvoeding.

 

Daarnaast is socialisatie per definitie het proces waarmee de democratische normen en waarden worden voortgezet. Dit is echter steeds minder het geval, waardoor er desinteresse ontstaat in de politiek, weinig identificatie met elkaar en toenemend eigenbelang centraal stellen.

 

Democratie

De vitaliteit van onze democratie brokkelt af. Steeds minder mensen komen naar de verkiezingen en veel jongeren hebben weinig interesse in de politiek of regering. Deze jongeren ondersteunen de democratie dus onvoldoende. Teveel desinteresse kan alleen wel het eind betekenen van de democratie: zonder interesse houden afspraken en regels ook geen stand.

 

Gedrag van jongeren

In onze samenleving zijn we veel bezig met de uitingen en het gedrag van jongeren. Als die antisociaal gedrag vertonen, zijn we al snel geneigd een etiket op te plakken van een persoonlijkheidsstoornis of iets anders individueels. Maar misschien moeten we dit gedrag bezien vanuit de democratische rechtsstaat en het gedrag zien als een democratisch tekort. De jongeren laten door dit tekort antisociaal gedrag zien, en niet alleen zij maar ook de socialiserende personen zijn dus verantwoordelijk.

Over welke deugden en waarden de jongeren moeten hebben, is veel onenigheid. Neoconservatieve stromingen zijn enerzijds erg gericht op geloofs- en gezinswaarden en vaderlandsliefde, liberalen op sociale waarden als zorg en tolerantie. Neoconservatieven hebben een voorkeur voor groepsdwang en regels, liberalen voor onderlinge zorg.
Gezinsopvoeding
In het gezin is de democratische staat in het klein terug te vinden. Machtsverschillen werden kleiner, tussen ouders maar ook tussen ouder en kind, en er kwam meer ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en onderhandeling. De standaard lijkt tegenwoordig in Nederland het ‘onderhandelingsgezin’ te zijn. Kinderen mogen meepraten en meebeslissen. Maar als het gezin democratischer is geworden, wordt de democratie zelf dan ook belangrijker binnen het gezin? Nee. Ouders voeden hun kinderen op om zelfstandige en betrokken volwassenen te worden, die gericht zijn op persoonlijke ontplooiing. Het algemeen belang, of de grotere samenleving, lijkt geen onderdeel van die opvoeding. De opvoedstijl heet autoritatief: een mengsel van ondersteuning en monitoring (autoritair en permissief in één).

 

Toch zijn binnen deze minidemocratie wel dingen terug te vinden die kinderen voorbereiden op de democratische samenleving. Kinderen leren een consensus te bereiken bij onderhandelingen, hebben verantwoordelijkheidsgevoel en hechte relaties met hun gezin. Vijf opvoedstrategieën die moraliteit bij kinderen bevorderen zijn:

 

  1. Inductie

  2. Zorgzaamheid en ondersteuning

  3. Eisen en grenzen stellen

  4. Sociaal-moreel gedrag voordoen

  5. Open democratische gezinsdiscussies

 

Hoewel ouders dus niet direct waarden meegeven in de opvoeding voor democratisch burgerschap, toch is de autoritatieve opvoeding wel een goede eerste stap. Het ‘algemeen belang’ is dus wel gebaat bij een autoritatieve opvoedstijl. Wat we wel moeten doen, is om de aandacht meer te brengen naar de democratie als groter geheel in die opvoeding, via voorlichting, media-aandacht en ouderschapseducatie. Eigenlijk zou met ouders besproken moeten worden welke eisen de democratische rechtsstaat aan kinderen stelt, zodat ze specifieke opvoeddoelen kunnen stellen.

 

Pedagogische infrastructuur

In de afgelopen jaren zijn er veel gaten gevallen in de pedagogische infrastructuur: het geheel aan voorzieningen en activiteiten gericht op opvoeding en vorming van jeugdigen. Dit komt onder andere omdat er veel minder samenhang is tussen opvoedingscontexten (gezin, school, buurt). Een groot gevolg van die gaten in infrastructuur is dat jongeren in het publieke domein te weinig opvoeding krijgen: er is onvoldoende ondersteuning en structuur van volwassenen, waardoor ze het maar zelf gaan doen (denk aan de Amerikaanse getto’s). Meer aandacht voor het publieke kind is dus noodzakelijk om een democratische rechtsstaat sterk te houden. Er moet geïnvesteerd worden in de pedagogische infrastructuur.

 

Een groot onderdeel daarvan is de school. Door individualisering lijkt ook hier de aandacht veel meer individueel gericht te zijn, in plaats van democratische vorming. De keuze ligt bij de scholen in hoeverre en hoe zij aandacht besteden aan het leven in de samenleving, wat daardoor grote verschillen in onderwijs oplevert. De schrijver pleit voor een streng beleid in wat de scholen moeten bijbrengen aan democratisch burgerschap. Kinderen moeten hier de benodigde kennis en vaardigheden leren.

 

Conclusie

We zijn goed op weg om een democratische rechtsstaat sterk te houden. Twee gevaren voor dit beeld zijn besproken in dit hoofdstuk:

 

  • Implosie van de democratie door fixeren op het eigenbelang, en daardoor een desinteresse voor de publieke zaak. Dit wordt versterkt doordat de overheid zich steeds meer terugtrekt en ruimte maakt voor de markt. Consumeren wordt steeds belangrijker, maar de democratie daardoor steeds minder belangrijk.

  • Explosie door een groei van antidemocratische gevoelens

 

Om beide processen tegen te gaan moeten we bij de kinderen beginnen: een pedagogisch offensief in zowel gezin als in het onderwijs. Dit betekent niet een soort ‘staatsopvoeding’, iets waar we sinds de Tweede Wereldoorlog huiverig voor zijn, maar een gezamenlijke inspanning tot socialisatie tussen burgers (ouders), organisaties en overheid.

 

 

Begrippen hoofdstuk 5

 

The Child and other Cultural Intentions

Een boek van de ontwikkelingspsychologe Rita Liljeström waarin het traditionele ‘kind van het huishouden’ in de westerse wereld plaats moet maken voor twee nieuwe typen kinderen: het publieke en het commerciële kind.

A democratic way of life

De Amerikaanse filosoof John Dewey zegt hierover dat de kern ligt in de erkenning van wederzijdse belang van individuen en groepen.

Pluriformiteit

Het naast elkaar leven van mensen met verschillende culturen, levensstijlen en religies.

Implosie

Druk vanbinnen door onachtzaamheid. In de democratie wordt dit veroorzaakt door een toenemende fixatie op eigenbelang.

Explosie

Druk van buiten door gerichte aanvallen. Dit kan ontstaan door een groei van antidemocratische sentimenten en gaat mogelijk samen met de intentionele ondergraving van de rechtsstaat.

Democratische persoonlijkheden

Het zoeken van de balans tussen individuele en sociale behoeften.

Good enough democratic citizenship

Men ondersteunt de democratie, is goed geïnformeerd over de politiek en heeft een politieke voorkeur.

Certain sorts of people

Kennis en vaardigheden kunnen worden aangeleerd, ervan uitgaande dat iemand daarvoor openstaat. Motivatie en bereidwilligheid zijn hierbij belangrijke kenmerken die een persoon moet hebben.

Democratisch tekort

Als de grondbeginselen en omgangsvormen van de democratische rechtsstaat als referentiekader wordt gekozen voor de beoordeling van de genoemde uitingen en gedragingen.

Character education

Amerikaanse beweging waarin een goed karakter wordt gezien als uitgangspunt voor een volledige menswording en voor een morele maatschappij.

Autoritatieve opvoedingsstijl

Opvoedingsstijl van Baumrind die de beste ontwikkelingsuitkomsten blijkt te hebben.

Civic virtue

De omgeving en gewoonten van een individue die van belang zijn om succesvol te kunnen functioneren in de gemeenschap.

Hot cognitions

Affectief geladen cognities.

Goal-based

De opvoeding is effectiever wanneer er opvoedingsdoelen gesteld worden, zodat er doelgerichter opgevoed kan worden.

Developmental assets-benadering

In deze benadering worden er veertig factoren besproken die bijdragen aan een gezonde sociaal-maatschappelijke ontwikkeling van kinderen en jeugdigen.

6. Opvoeding tegen haat

 

In dit hoofdstuk beschrijft de schrijver hoe opvoeding en onderwijs een maatschappelijk probleem, namelijk geweld tegen bevolkingsgroepen, kunnen tegengaan.

 

Groepsgeweld
Mensen kunnen elkaar op veel verschillende manieren kwaad aandoen. Binnen gezinnen, in scholen of tussen jongeren. In openbare ruimten of zelfs op grote schaal door terreuraanslagen of etnische zuiveringen. Over de oorzaken van groepsgeweld is veel geschreven, door verschillende wetenschappen. Dit heeft dan ook geleid tot uiteenlopende oplossingsstrategieën. Hannah Arendt gaf het fenomeen groepsgeweld de term evil, iets wat de schrijver terecht vindt omdat het een verwerpelijk verschijnsel is.

 

Ondanks alle aandacht voor geweld tussen mensen, blijft het historisch gezien een verschijnsel dat voort blijft bestaan. Dit maakt dat sommigen denken dat de mens van nature slecht is (of het zo is geworden door evolutie – het vermogen om je gewelddadig te gedragen). Er is ook een ‘vernistheorie’ die stelt dat de mens een kwade natuur heeft, die door een heel dun laagje cultuur (vernis) in bedwang wordt gehouden.

 

Dit idee van aangeboren slechtheid wordt sterk genuanceerd door onderzoek: wij (en mensapen – onze voorlopers) hebben het vermogen tot morele emoties en gedrag. Moraliteit is juist ook een hogere ontwikkeling: wanneer een groep een goed moreel regelsysteem heeft, en onderling sterke banden, dan heeft die groep grotere overlevingskansen.

 

Moraliteit

Maar waarom dan toch nog dat kwade gedrag naar elkaar? De Waal stelt dat moraliteit eigenlijk alleen voor kleine groepen geldt. Op leden van groepen buiten die van jezelf (dus buitenlanders, andere bevolkingsgroepen etc.) worden altijd slechter behandeld.

 

Eigenlijk is vijandigheid naar ‘anderen’ buiten je groep juist een van de belangrijkste aspecten van gemeenschapszin. Onze nobelste prestatie als mens, namelijk moraliteit, houdt dus nauw verband met ons meest ‘beestachtige’ gedrag namelijk strijd (en dat is behoorlijk ironisch).

 

Toch zien we wel in de loop van de eeuwen dat ons begrip van ‘onze groep’ steeds groter is geworden. Van familie naar dorp, naar stad of zelfs staat (of: Europa). En daarmee zijn helaas ook de strijden steeds groter van schaal geworden, zoals genocides. Maar wat is hierin eigenlijk de rol van pedagogiek?

 

Pedagogiek in de wereld

Kan pedagogiek en onderwijs een rol spelen in de verbetering van de wereld? Dit is een vraag die vaak gesteld is. Kant stelde bijvoorbeeld dat geweld in naties kon worden uitgebannen door de burgers mondiger en geëmancipeerder te maken.. en dat start in de opvoeding. Als de mens maar leerde zijn verstand te gebruiken, zouden oorlogen niet meer voorkomen.

 

Anderen, zoals Ellen Key en Maria Montessori, zagen de opvoedingspraktijken als hoofdoorzaak van politieke situaties. Kinderen werden gedrild om te gehoorzamen en aan de behoeften van het kind werd niet gedacht. Onderwijs moest zich richten op het aanleren van vrede (een vredescurriculum) en hoe dat bereikt kan worden. Deze pedagogen hadden allemaal een zogenaamde ‘vredespedagogiek’ voor ogen, die met name na de Tweede Wereldoorlog opkwam. De kinderen werden hierin een instrument om vrede te bereiken.

 

Waar komt haat vandaan

Waarom en wanneer mensen haat gaan uitdragen naar andere groepen blijft een moeilijke vraag. Gedrag ontstaat in een lange keten van ontwikkelingen en gebeurtenissen. Een relatief klein conflict kan tot grote uitbarstingen van geweld leiden (het vermoorden van een leider van een groep bijvoorbeeld). Haat tussen groepen komt voort uit religie, rassenleer, economie of politiek. Dit is vooral een sociaal-historische uitleg van haat.

 

Een meer sociaal-psychologische invalshoek is door te kijken naar cultureel wereldbeeld bij mensen:

  • Collectivistische waarden: is de identiteit van een persoon vooral bepaald in termen van groepsbelang, dan is er sterke sociale samenhang maar ook sterkere vijandigheid naar outsiders. Sterven voor je vaderland wordt daarmee een eer.

  • Oriëntatie op autoriteit: is er een sterke hiërarchie in de samenleving? Zo ja, dan is er een nadruk op onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, wat ook het risico op sterke haat naar anderen vergroot (want je volgt blind je meerdere)

  • Sociale dominantie: binnen en tussen culturen zijn sterke verschillen te vinden in de behoefte om anderen te domineren

 

Wat is haat

De psycholoog Sternberg ziet drie mogelijke componenten in haat:

 

  1. Ontkennen van intimiteit: men creëert psychologische afstand en zet de ander neer als weerzinwekkend of onmenselijk

  2. Passie: de intensiteit van de haatemoties

  3. Betrokkenheid: het denkproces dat leidt tot minachting (hier komt vaak socialisatie kijken).

 

Hoe de haat tot uiting komt, hangt af van deze drie componenten. Bij alleen punt één is er sprake van cool hate (walging). Gaat passie een rol spelen dan komt er een sterke afkeer, boiling hate. Bij alle drie de componenten ontstaat de wens om de ander te vernietigen (burning hate). In sommige gevallen van genocide of geweld zijn de componenten terug te vinden doordat ze door verhalen aan elkaar werden verteld. Zo wordt haat vaak aangewakkerd. Vijf stappen in haat-verhalen zijn:

 

  • De gehate doelgroep is vervloekt (ze hebben b.v. ooit God vermoord)

  • De doelgroep is van plan om de eigen groep aan te vallen

  • De doelgroep is bijna zover dat ze gaan aanvallen

  • De doelgroep is merkbaar aanwezig

  • De doelgroep bereikt successen

 

Bronnen van haat

In de psychologie worden drie bronnen van haat onderscheiden:

 

  1. gedragsgenetica

  2. individuele identiteitsproblematiek

  3. langdurige vijandigheid tussen de groep en daarbuiten

 

Staub ziet als fundament van haat vaak behoeften zoals veiligheid en verbondenheid of autonomie, die jongeren nergens anders kunnen vinden en dan maar zelf maken (denk aan de Ku Klux Klan). Ook punt 3 is vaak sterk aanwezig: een wij-zij gevoel. Dit lijkt een universeel menselijke eigenschap te zijn: etnocentrisme (de eigen groep is goed) en xenofobie (angst voor vreemden). Dit leidt niet meteen tot haat maar maakt wel de groepscohesie sterker en de neiging om de andere groep te verstoten ook.

 

Dehumanisatie

Toch is haat niet de enige reden waarom er extreem groepsgeweld plaatsvindt. Veel motieven, zoals vaderlandsliefde of plichtsbesef, kunnen een rol spelen. Wat altijd nodig is voor extreem geweld tegen een groep is het ontzeggen van menselijke eigenschappen aan de slachtoffers. Het uitroeien van mensen in een genocide krijgt dan dezelfde lading als het uitroeien van een virus. De ander wordt gedehumaniseerd, alsof die niet meer tot de eigen mensensoort behoort. Hiermee wordt de moraliteit in feite uitgeschakeld, want je kunt alleen moreel besef voelen richting andere mensen. Dehumanisering is morele uitsluiting. De andere groep wordt uit de scope of justice (wie tot de gemeenschap behoort en dus aanspraak kan maken op rechten) of de moral circle gegooid.

 

Door dit proces van morele uitsluiting wordt schending van hun rechten toelaatbaar. Ze kunnen uitgeroeid worden als een virus of als kakkerlakken. Het uitroeien wordt gerechtvaardigd.

 

Collectieve gebondenheid

Naast dat de andere groep moreel wordt uitgesloten, is er bij veel groepsgeweld op grote schaal een ander proces bezig binnen de eigen groep. Bij de jodenvervolging bijvoorbeeld, waar heel normale mannen op grote schaal de Joden bijeendreven en doodden. Binnen deze groep werd doden normaal, zelfs een geïndustrialiseerd proces: hoe regel je de aan- en afvoer van de lichamen, hoe dood je zo efficiënt mogelijk?

 

Pedagogische oplossingen

De sociaal-psycholoog Waller heeft in een model samengevat hoe gewone mensen zich kunnen overgeven aan extreem geweld tegen de ander. Uitgangspunt is dat mensen gedurende de evolutie een potentie hebben ontwikkeld tot extreem geweld. Of ze dit gaan doen, hangt af van een aantal invloeden.

 

  1. Het culturele wereldbeeld in de samenleving: collectieve waarden, houding t.o.v. autoriteit en sociale dominantie (zie eerder)

  2. De manier waarop anderen worden geconstrueerd in psychologische zin: wij-zij denken, morele uitsluiting, zondebok zoeken

  3. Concrete processen die tot wreedheid leiden: groepsprocessen zoals identificatie en binding

 

Hoe kunnen opvoeding en onderwijs dan inspelen op deze drie processen, om wreedheid tegen te gaan?

 

Beïnvloeding wereldbeeld

Martha Nussbaum laat zien dat we een menselijker wereldbeeld kunnen creëren wanneer in de opvoeding en het onderwijs aan drie capaciteiten wordt gewerkt:

 

  • vermogen tot kritisch zelfonderzoek

  • vermogen jezelf te zien als menselijk wezen dat in relatie staat tot anderen

  • vermogen je in anderen te verplaatsen (empathie)

 

Door deze capaciteiten leert het kind wereldburgerschap: deel zijn van de wereld samen met heel veel anderen uit andere culturen. Dit wereldbeeld is er een van eenheid en gelijkwaardigheid, maar ook verbondenheid en emancipatie. Het is ook een democratisch wereldbeeld omdat kinderen leren hun eigen behoeften en belangen af te stemmen op die van anderen.

 

Een probleem met de visie van Nussbaum is dat het heel rationeel is. Daarin botst het met groepen mensen waarin absolute waarheden (godsdienstig bijvoorbeeld) een rol spelen.

 

Beïnvloeding psychologische constructies

Dehumanisering of morele uitsluiting zijn psychologische processen die wreedheid mogelijk maken. Hoe kunnen we dit tegengaan bij kinderen?

 

Ten eerste is het belangrijk om kinderen te leren hoe zulke processen werken. Hoe werkt haat, hoe kan het ingezet worden. Maar, er is meer nodig. Sternberg pleit voor het ontwikkelen van wijsheid: het gebruiken van intelligentie en creativiteit ten behoeve van het algemeen belang. Scholen brengen namelijk wel kennis bij, maar wijsheid nog zelden. Het begrip wijsheid van Sternberg lijkt sterk op Lerner’s liberty: iemand die zelf tot bloei is gekomen (ontwikkeld is) maar ook actief betrokken is bij zijn eigen omgeving en samenleving.

 

Ten tweede kunnen we bronnen van haat ondervangen, zoals de jongeren die het gevoel hebben dat er niet aan hun basisbehoeften wordt voldaan. Het gaat om jongeren met extreme angst, een fragiel zelfbeeld en veel behoefte aan veiligheid. Deze jongeren willen tijd, aandacht en een volwassene die hij kan vertrouwen. In deze preventie zouden allerlei organisaties (school, kerk, buurt) een rol moeten gaan spelen.

 

Beïnvloeding sociale constructie van wreedheid

Dit derde proces, de groepsprocessen onder daders en toeschouwers van extreem geweld, is misschien de meest krachtige maar ook daardoor het hardnekkigst om aan te pakken. Hoe kun je iets veranderen wat op dat moment volkomen gemoraliseerd was? Wat we kinderen wel kunnen helpen begrijpen, is de relatie tussen moraal en gedrag. Wanneer wordt iets geoorloofd? Is dat altijd puur omdat iedereen om je heen het ook doet?

 

Drie mechanismen binnen een gemoraliseerde wreedheid zijn:

 

  • doden als professie

  • identificatie met de groep

  • groepsdruk

 

Dus daders rechtvaardigen hun gedrag door te zeggen: het moest gebeuren, als ik het niet deed, had mijn maat het gedaan, ik moest wel.

 

Wat in deze processen een uitgang had kunnen bieden naar stoppen met wreedheid, is autonoom denken, kritisch denken. De vraag blijft wel in hoeverre iemand dit nog kan als er een sterke groepsdruk heerst.

 

Vredesopvoeding

In bovenstaande tekst worden mogelijkheden aangereikt om wreedheid tegen te gaan, zodat mensen vreedzaam met elkaar kunnen samenleven: een concept van vredesopvoeding. Hierbij is het wel heel belangrijk dat wordt gekeken naar de concrete problemen en dilemma’s van kinderen en jongeren, en de perspectieven die zij al hebben op de wereld (een kind getraumatiseerd door oorlogsgeweld wil je niet vertellen dat het zelf een verantwoordelijkheid heeft in de vrede in zijn land).

 

Davies bepleit een education for interruptive democracy, waarbij interruptive staat voor een cultuur waarin men elkaar kritisch bevraagt. De school is hiervoor de ideale plek. Waar kinderen opvattingen mogen hebben en elkaar ook daarin mogen tegenspreken. Dit kritisch denken is onderdeel van kritisch idealisme. Door dit kritisch nadenken en twijfelen aan standpunten van de ander, leren kinderen inzien dat er tussen mensen verschillen kunnen bestaan, maar dat er ook altijd nog een common ground is (bijvorbeeld het verdrag voor de rechten van het kind).

 

Conclusie

De educatie van wereldverbetering heeft kortom te lijden onder twee grote kritieken:

 

  • Projectie:

    Het projecteren van volwassen idealen op de jeugd, waarbij de jeugd het instrument wordt om grote maatschappelijke problemen te bestrijden. Hierdoor is er geen aandacht voor de perspectieven van de kinderen zelf.

  • Idealisering:

    Programma’s plaatsen de dagelijkse ervaringen en conflicten van kinderen nogal eens buiten spel. Alleen maar praten over wat slecht is aan oorlog is te ver weg: je moet ook aandacht besteden aan hun eigen haat- of angstgevoelens.

 

Begrippen hoofdstuk 6

 

Vernistheorie

Deze theorie gaat ervan uit dat moraal een laagje vernis is op onze slechte biologische neigingen.

Vredespedagoog

Pedagogen die vraag stellen hoe opvoeding en onderwijs kunnen bijdragen aan de verankering van de democratie in een tijdperk van industrialisatie en wetenschappelijke revoluties.

Pedagogy of the oppressed

Boek van pedagoog Freire waarin de opvoeding en onderwijs worden beschreven als definities die politke van aard zijn, oftewel altijd gekoppeld aan maatschappelijke belangen.

Cool hate

Vorm van haat. Dit wordt ook wel walging genoemd.

Boiling hate

De passiecomponent gaat een rol spelen waardoor er een sterke afkeer voor iets ontstaat.

Burning hate

Als alledrie de componenten aanwezig zijn ontstaat de behoefte om de tegenstander daadwerkelijk te willen vernietigen.

Etnocentrisme

De eigen groep vertegenwoordigt het goede

Xenofobie

De angst voor vreemden. Deze angst wordt gezien als een universeel menselijke eigenschap.

Genocidale haat

Een moorddadige haat gericht op een abstracte groep.

Scope of justice

Onze psychologische gedachtes over wat eerlijk en rechtvaardig is.

Just world-fenomeen

De mensen hebben de neiging te geloven dat de wereld rechtvaardig in elkaar steekt en dat mensen daarom krijgen wat ze verdienen.

Becoming Evil

Een boek van James Waller waarin wordt gesteld dat de mens gedurende het evolutieproces de potentie hebben ontwikkeld tot extreem gewelddadig gedrag.

Cultivating Humanity

Een boek van Martha Nussbaum waarin er wordt gezegd dat de medemenselijkheid ontstaat wanneer er via onderwijs en opvoeding drie soorten capaciteiten tot ontwikkeling worden gebracht.

Common ground

Het hebben van een zekere mate van consensus over de fundamenten van het samenleven.

Hypergoods

Waarden en omgangsvormen die particuliere belangen en groepsbelangen overstijgen en daarmee een verbindend pedagogisch kader vormen.

Kop-vodden-taks

Belasting heffen op het dragen van hoofddoekjes.

Civil society

Het maatschappelijk middenveld.

Common humanity

De gezamenlijke beeld dat mensen hebben over de humaniteit.

Robbers Cave experiment

Een groepsconflictexperiment.

Het Milgram experiment

Experiment waarbij de gehoorzaamheid werd getest door middel van het geven van elektrische schokken.

Global citizenship education

Opvoeding tot wereldburgerschap.

Multiculturalisme

Een maatschappelijk en politiek standpunt waarbij men gelijkheid veronderstelt tussen verschillende culturele, etnische en religieuze groepen.

Tolerantie

De mate waarin men afwijkend gedrag of opvattingen accepteert.

Education for interruptive democracy

Een benadering waarbij onderwijs wordt gepolitiseerd.

Politiseren

Recht doen aan het gegeven dat mensen er verschillende overtuigingen op na houden en dat die overtuigingen met elkaar in botsing kunnen komen.

Respect

Aanzien, eerbied of waardering die men heeft voor de kwaliteiten, prestaties of vaardigheden van iemand.

Rights Respecting Schools

Scholen waarbij de basis wordt gevormd door wederkerigheid en door het verbinden van rechten en plichten.

Het kwaad

Intens collectief geweld tegen individuen en groepen die moreel worden buitengesloten en van hun menselijke eigenschappen en aanspraken worden ontdaan.

Dehumanisering

Onmenselijk handelen, zoals het negeren van de mensenrechten.

Democratic way of life

Het erkennen van de wederzijdse belangen tussen individuen en groepen.

Jaar van samenvatting

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Page access
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.