Collegeverslagen Psychologische aspecten van seksualiteit en relaties

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


College 1: theorieën, perspectieven en historisch besef

 

Seksualiteit en intimiteit

Allereerst is het belangrijk om te definiëren wat seksualiteit inhoudt. Seksualiteit bestaat uit vier aspecten:

  • Emotionele ervaringen: gevoelens, stemming en verlangen

  • Cognitieve ervaringen: betekenis, gedachten, verwachtingen en oordelen

  • Gedrag: piekeren en fantaseren (niet te verwarren met cognitieve ervaringen; dit zijn ‘covert’ manifestaties van gedrag), activiteit

  • Lichamelijke ervaringen: sensaties, zoals versnelde hartslag en warmte

 

Het is ook belangrijk om te weten wat de behoefte aan seksuologische kennis is. Uit onderzoek blijkt dat de zorgbehoefte omtrent seksualiteit best groot is: 19% geeft aan ooit de behoefte gehad te hebben, 16% een enkele keer en 3% vaker. Het aandeel van de bevolking dat daadwerkelijk zorgcontact heeft gehad is veel kleiner: 3% van de mannen en 2% van de vrouwen.

Wanneer mensen aangeven de behoefte aan zorg te hebben, blijkt dat ze vooral emotionele steun wensen. Dit geldt voor 75% van de mensen. De overige 25% heeft behoefte aan een directe lichamelijke oplossing.

 

Geschiedenis

Wanneer gekeken wordt hoe de seksuologie zich als wetenschap ontwikkeld heeft, wordt als beginpunt vaak de Psychopatia Sexualis, het boek van Kraft-Ebbing, genoemd. Dit is het eerste boek dat seksualiteit vanuit een medisch-wetenschappelijke benadering behandelt, in plaats van religieus of moreel. Casuïstiek is kenmerkend voor de manier waarop seksualiteit in het begin bestudeerd werd.

Een ander belangrijke ontwikkeling is de theorie van seksuele ontwikkeling van Freud. Hij conceptualiseerde seksualiteit als een biologisch instinct.

Afwijkingen werden vooral gezien als resultaat van ziekte en werd dus medisch behandeld.

 

In de jaren ’20 vond de eerste seksuele revolutie plaats. Voornamelijk in de VS werd men vrijer en opener op het gebied van seksualiteit.

Vervolgens leidde de Tweede Wereldoorlog tot een instorting van het wetenschappelijk veld. Er was wel wat anders te doen dan seksualiteit bestuderen.

 

Na de Tweede Wereldoorlog publiceerde de Amerikaanse wetenschapper Kinsey baanbrekende rapporten gebaseerd op een grote steekproef uit de bevolking. Hieruit bleek dat het feitelijke gedrag van veel mensen afweek van de norm. Vooral het gegeven dat veel meer mensen dan verwacht homoseksuele contacten zeiden te hebben, zorgde voor een omslag: hetero-homoseksualiteit werd meer als dimense gezien. Het is niet verwonderlijk dat veel mensen na de Tweede Wereldoorlog aangaven homoseksuele contacten te hebben gehad; mannen en vrouwen leefden grotendeels gescheiden en waren toch op zoek naar intimiteit. De inrichting van de maatschappij bepaalt dus voor een groot deel seksueel gedrag.

Door de andere benadering van homo- en heteroseksualiteit begon men ook anders naar mannelijkheid en vrouwelijkheid te kijken. In 1955 werd de term ‘gender’ geïntroduceerd.

 

Een volgende baanbrekende publicatie was het onderzoek van Masters en Johnson over de seksuele responscyclus bij mensen. Op dit onderzoek baseerden zij hun gedragsgerichte therapie voor seksuele problemen.

 

Vanaf 1973 vond de tweede seksuele revolutie plaats. De vrijheid omtrent seksualiteit was in deze periode zeer groot. De ontdekking van de anticonceptiepil droeg hieraan bij: seksualiteit werd niet meer alleen gezien als functioneel voor de voortplanting, maar meer als ‘seksualiteit met instemming’, waar plezier aan beleefd kon worden.

Daarnaast werd seksualiteit in deze periode gezien als sociaal bepaald.

Een andere belangrijke ontwikkeling in deze periode is dat homoseksualiteit als stoornis uit de DSM werd verwijderd.

 

In 1998 kwam Viagra op de markt. Dit zorgde opnieuw voor een omslag: de biomedische benadering van seksualiteit werd dominant.

 

Recent onderzoek naar seksuele gezondheid wordt bijvoorbeeld gedaan door Rutgers WPF. Deze organisatie doet om de paar jaar een groot bevolkingsonderzoek.

Opvallende bevindingen zijn:

  • 80% van de mannen en 75% van de vrouwen geeft aan seks te hebben gehad in het afgelopen half jaar. Dit betekent dus ook dat respectievelijk 20 en 25% geen seks heeft gehad.

  • Onzekerheid over het lichaam komt veel voor. Dit is zorgwekkend, wellicht wordt het veroorzaakt door de ideaalbeelden die in de maatschappij bestaan.

  • 40% van de mannen en 65% van de vrouwen heeft last van onzekerheid over het uiterlijk tijdens seks

  • 44% van de mannen en 57% van de vrouwen laat het merken wanneer ze iets niet prettig vinden.

  • De meeste mensen genieten van seks, maar het aandeel onder vrouwen (60%) is kleiner dan onder mannen (78%).

 

Psychologische benaderingen

Er zijn verschillende benaderingen binnen de psychologie.

 

Allereerst is er het evolutionair psychologisch perspectief. Belangrijke punten binnen dit perspectief zijn:

  • Korte- en langetermijn paringsstrategieën en ouderschapsinvesteringen

  • Verklaringen waarom vrouwen meer interseksuele selectie gebruiken

Kanttekeningen bij de evolutionaire benadering zijn dat mannen tegenwoordig kieskeuriger worden, en meer inversteren in ouderschap. Dit is beter toe te schrijven aan maatschappelijke ontwikkelingen en is niet uit evolutionaire theorie te verklaren.

 

Ten tweede is er het sociaal-psychologisch perspectief. Dit is vooral gericht op interindividuele interactie.

Een belangrijk model is het gedragssequentiemodel van Byrne. Hierin worden 7 karakteristieke gedragskenmerken beschreven die bij ieder individu seksueel gedrag aansturen. De omgeving en gevolgen van gedrag hebben vervolgens invloed op seksualiteit.

 

Verder wordt binnen dit perspectief gebruik gemaakt van persoonlijkheidstrekken, zoals de Big Five. Verschillen in seksualiteit worden dan toegeschreven aan persoonlijkheid.

 

Een ander veelgebruikt model is de sociale uitwisselingstheorie. Deze theorie houdt in dat sociaal gedrag gekenmerkt wordt door uitwisseling; hierbij streven de betrokken personen naar maximalisering van de baten en minimalisering van de kosten; en er wordt naar een evenredige relatie gestreefd – de baten en kosten moeten voor beide betrokkenen gelijk zijn.

De kern van relatiedynamiek volgens deze theorie is billijkheid. Men streeft naar seksuele satisfactie en baseert gedrag op de relatieve kostprijs. Dit verloopt voornamelijk onbewust. De kostprijs wordt bepaald door de mate van tevredenheid, die afhankelijk is van gewenning en verwachtingen. De mate van tevredenheid bepaalt vervolgens de mate van betrokkenheid. De mate van betrokkenheid heeft invloed op de beslissing om te blijven.

 

Het laatste perspectief dat besproken wordt is het informatieverwerkingsperspectief.

Hierin wordt gekeken naar waarneming van seksuele stimuli, leerervaringen en geheugen, bewustwording en besluitvorming.

Toegepast op de seksuele responscyclus wordt bijvoorbeeld gekeken wat de invloed van faalangst of de toeschouwersrol op seksueel gedrag is.

Een ander model dat gebruikt kan worden is het informatieverwerkingsmodel van Jansen. Allereerst vindt een gebeurtenis plaats: de seksuele stimulus. Vervolgens vindt evaluatie en interpretatie van de stimulus plaats (wat gezien kan worden als gedachte). Op basis hiervan wordt gedrag in gang gezet: responsgeneratie. Dit leidt tot een subjectieve ervaring en genitale respons. Er zou aan het model een vijfde stap toegevoegd kunnen worden, namelijk de gevolgen van de ervaring.

 

Ondanks dat de drie perspectieven seksualiteit op een andere manier benaderen, is integratie mogelijk; ze sluiten elkaar niet uit.

 

 

College 2: Seksuele ontwikkeling

 

Betekenis van seksualiteit

De betekenis van seksualiteit kan veranderen op basis van verschillende ontwikkelingen. Zo kan de maatschappij van invloed zijn op wat seksualiteit betekent. In de huidige, westerse maatschappij wordt seksualiteit gezien als onderdeel van de identiteit, maar dat is niet altijd zo geweest.

Daarnaast kan de betekenis van seksualiteit verschillen per leeftijd. In dit college staat de onwikkeling van seksualiteit centraal.

 

Ontwikkelingstaken

Elke leeftijdsfase kent zijn eigen ontwikkelingstaken op allerlei gebieden, zoals taal, cognitie, en ook seksualiteit. Hierbij is er sprake van kritische periodes: wanneer een taak niet op een bepaalde leeftijd volbracht is, zal het nooit meer volledig ontwikkelen. Dit geldt ook voor seksualiteit en identiteit.

 

In de babytijd wordt al een basis opgebouwd voor seksualiteit op latere leeftijd. Baby’s kunnen al differentiëren tussen prettige en onprettige gevoelens. Dit is een heel basaal proces van categorisering, op basis waarvan later schema’s ontwikkeld zullen worden. Door aanrakingen van anderen leert de baby wat prettig en onprettig voelt, en ook het leren kennen verschil tussen het eigen lichaam en dat van anderen verloopt via tastervaringen. Aanrakingen van meerdere personen helpen bij het differentiatieproces.

Aanrakingen verlopen niet alleen via tast. Met een aanraking kan ook bedoeld worden: het contact dat gemaakt wordt via de stem of de blik. Het consistent samengaan van blik, stem en lichamelijke aanrakingen is belangrijk. Vooral consistentie is belangrijk voor het opbouwen van een veilige hechting.

 

Ontwikkelingstaken die samenhangen met seksualiteit

Er zijn verschillende ontwikkelingen die invloed hebben op seksualiteit.

Allereerst is dat cognitieve ontwikkeling. Bij de geboorte is de manier van denken puur zintuiglijk, omdat zich nog geen taal ontwikkeld heeft. Niets heeft nog betekenis. Het opdoen van zintuiglijke ervaringen leidt tot betekenis op basis van gevoel. De manier van denken wordt ook wel ‘magisch denken’ genoemd.

Pas rond een leeftijd van 4 jaar is het vermogen tot concreet denken, gekoppeld aan taal, ontwikkeld. Daarnaast leert een kind ‘ik’ zeggen, wat een sprong in de opbouw van een identiteit betekent. Zelfbesef bestaat waarschijnlijk al eerder, wanneer kinderen zichzelf herkennen in een spiegel. Dit zelfbesef is de basis vanwaaruit het kind zichzelf en de omgeving gaat beschouwen.

Aan het begin van de puberteit is er opnieuw een omslag in het denken: het vermogen tot abstract denken ontwikkelt zich. Dit betekent dat de tiener over zichzelf kan nadenken op een objectieve manier. Het abstracte denken over het zelf is altijd gekoppeld aan een oordeel. Het is lastig dat dit abstract denken in de puberteit ontwikkelt, net wanneer er grote veranderingen in het lichaam plaatsvinden. Dit leidt vaak tot veel onzekerheid en maakt dat de puberteit een lastige periode is voor velen.

Overigens betekent het ontwikkelen van een nieuwe manier van denken, niet dat er alleen nog maar op die manier gedacht wordt. Alles wat voorheen ontwikkeld is, blijft ook nog bestaan. Tieners en volwassenen kunnen dus abstract, maar ook nog steeds concreet en magisch denken.

Ten tweede is de persoonlijkheidsontwikkeling van belang voor de seksuele ontwikkeling. Een belangrijke mijlpaal is het leren onderscheiden van de geslachten. Dit gebeurt rond een jaar of 3; de meeste kinderen kunnen zichzelf dan benoemen als jongen of meisje. Verder definiëren jonge kinderen zich vaak in relatie tot hun gezin (ik ben het broertje van…/het kind van…).

Het besef van continuïteit manifesteert zich pas als kinderen ongeveer 10 jaar zijn. Ze beseffen dan dat ze een jongen of meisje zijn en ook altijd blijven. Daarvoor zien ze het nog als iets dat zou kunnen wisselen.

In de puberteit ontstaat een seksuele dimensie van de identiteit.

Ook genderidentiteitsontwikkeling is een belangrijk aspect van de persoonlijkheid.

 

Tot slot is intimiteitsontwikkeling gekoppeld aan de seksuele ontwikkeling. Hierbij is vooral de veiligheid van de hechting van grote invloed. De ouders zouden gezien kunnen worden als ‘eerste geliefden’.

 

Theorieën in de levensloop

Jonge kinderen leren seksualiteit, in de vorm van alles wat hiervoor besproken is, via spiegeling en modelling. Ze zien hoe anderen met elkaar omgaan, fysiek contact, en genderrollen.

 

Bij adolescenten is de scripttheorie van toepassing. Een script is een schema dat zich vormt op cultureel, interpersoonlijk en intrapsychisch niveau.

Daarnaast is sociale vergelijking bij adolescenten vooropstaand. Mensen hebben een behoefte om ergens bij te horen, en wat betreft seksualiteit is er een sterke dichotomie wat normaal en abnormaal is. Adolescenten definiëren dit door middel van sociale vergelijking.

 

Volwassenen hebben een script opgebouwd op het gebied van seksualiteit, maar zo’n script is niet altijd leidend voor hun gedrag. Met andere woorden: ze gedragen zich wel eens anders dan wat passend is volgens hun script.

Daarnaast is de cognitieve informatieverwerkingstheorie van toepassing.

 

Op alle leeftijden kan het idee van spiegelneuronen gebruikt worden. Mensen imiteren elkaar onbewust.

 

Functies van seksualiteit

Zoals eerder genoemd, is de betekenis van seksualiteit wisselend over de levensloop. Maar net als bij ontwikkelingstaken geldt dat alles wat op jongere leeftijd geleerd is, blijvend is.

Jonge kinderen beleven seksualiteit vooral als lust en plezier. Bij adolescenten wordt dit uitgebreid met de ontdekking van het seksuele zelf. Jongvolwassenen hebben hun seksuele zelf ontwikkeld, en bij hen staat de ontdekking van de ander centraal. Bij volwassenen verandert de betekenis van seksualiteit naar reproductie en versterking van de relatie. Bij oudere volwassenen is reproductie niet meer van toepassing, en blijven lust en versterking van de relatie over.

 

Kennis over seksualiteit

Meisjes krijgen meer voorlichting over geweld, gevaren en zwangerschap, terwijl jongens vooral voorlichting over masturbatie en de positieve kant van seksualiteit krijgen. Er is dus een verschil in wat aan jongens en meisjes verteld wordt, waardoor een eenzijdig beeld ontstaat. Het is voor beide groepen belangrijk om ook kennis over de andere kant te hebben.

 

Lichaamsbeeld

Het lichaamsbeeld loopt achter op de feitelijke ontwikkeling van het lichaam. Het mentale beeld past zich langzaam aan. Mensen gedragen zich naar het mentale beeld wat zij van hun lichaam hebben.

Seksuele contacten gaan echter via het lichaam, en niet op cognitief niveau. Dat klinkt voor de hand liggend. Toch is het voor veel mensen moeilijk om hun gedachten ‘uit te zetten’ en seksualiteit op een open manier te beleven. Een open tastervaring is namelijk het beste te beleven zonder het cognitieve beeld.

 

 

College 3: Inter- en intrapersoonlijke factoren in romantische relaties

 

Definitie intimiteit

Een goede definitie van intimiteit is belangrijk in onderzoek, om het construct te kunnen meten. Het is een sterk persoonlijk gevoel, waardoor de betekenis per persoon kan verschillen. De definitie die nu gebruikt wordt is: ntimiteit verwijst naar het delen van gedachten en gevoelens met iemand die je erg waardeert.

 

De centrale begrippen bij intimiteit zijn self-disclosure (het delen van persoonlijke informatie) en responsiviteit van de partner. In combinatie leiden deze factoren tot emotionele verbondenheid.

 

Emotionele verbondenheid is de belangrijkste factor waar mensen tegenwoordig naar streven in een liefdesrelatie. Het lijkt misschien voor de hand liggend, maar de vraag is of dit altijd zo geweest is. Zo’n 50 jaar geleden stond emotionele verbondenheid op de 5e plaats van belangrijke factoren in een relatie. Een goed inkomen en stabiliteit bijvoorbeeld waren belangrijker. De druk is nu dus hoger om emotionele verbondenheid in een liefdesrelatie te hebben. Wellicht is dat een reden waarom er meer scheidingen zijn. Vroeger waren mensen afhankelijker van hun huwelijkspartner en hadden ze vaste rollen: de man als kostwinner en de vrouw als huisvrouw. Dit systeem hield de relatie in stand. Mensen hadden ook meer tijd om hun emoties te delen met andere mensen in hun buurt, zoals vrienden en buren. Tegenwoordig hebben beide partners vaak een baan en moeten ze als ze thuiskomen nog het huishouden doen en voor de kinderen zorgen. Er blijft daarnaast minder tijd over om tijd door te brengen met andere mensen. De partner is dus de belangrijkste persoon met wie emotionele informatie gedeeld wordt.

 

Problemen met intimiteit

Één op de drie huwelijken eindigt in een scheiding. Volgens de statistieken zijn de belangrijkste redenen die genoemd worden dat de karakters botsen en dat er iemand anders in het spel is. In de praktijk komt het er echter op neer dat er een gebrek aan emotionele intimiteit is. Het is dan belangrijk om partners weer dichter bij elkaar te laten komen. En niet te vergeten: in hoeverre zijn ze gemotiveerd om bij elkaar te blijven?

 

In de leeftijdscategorie 25-45 is 20% van de mannen en 15% van de vrouwen vrijgezel. Hoe problematisch is dit?

 

Het is bekend dat problemen met intimiteit vaak samengaan met depressie, angst, eetstoornissen en seksuele stoornissen. Daarnaast kan het verliezen van een intieme band leiden tot een verslechterde gezondheid, wat gerelateerd is aan een toename in stresshormonen. Onder mensen met relatief weinig intieme relaties is er een relatief hoog sterftecijfer. Dit zou verklaard kunnen worden doordat mensen die op zichzelf leven minder goed voor zichzelf zorgen.

Uit deze gegevens blijkt dat intieme relaties een eerste levensbehoefte zijn. Hechting is dus niet alleen belangrijk bij kinderen, maar ook bij volwassenen.

 

 

Fasen in een relatie

Er zijn vier fasen te onderscheiden die mensen meestal doorlopen bij het ontwikkelen van een romantische relatie.

 

De eerste fase is de tastfase. Hierin ontmoeten mensen elkaar en leren ze elkaar beter kennen, onder andere door veel aan elkaar te zitten en dus ‘af te tasten’.

De tweede fase is de testfase. Partners gaan naar meer eigenschappen kijken dan in het begin, ook de minder positieve. Ze proberen in deze fase uit of ze echt bij elkaar passen.

 

Als ze verdergaan, is de derde fase de stormfase. Dit zou een ‘midlove crisis’ genoemd kunnen worden. De balans wordt opgemaakt en uiteindelijk wordt het besluit genomen om samen verder te gaan of te stoppen.

 

De vierde fase is de normfase. Mensen realiseren zich dat niet alles vanzelf gaat, en dat er aan liefde ook gewerkt moet worden.

 

Driehoekstheorie van liefde (triangular theory of love)

Volgens de driekhoekstheorie van liefde zijn er drie componenten van liefde in een relatie: passie, intimiteit en commitment. Deze drie componenten kunnen in hoge of lage mate aanwezig zijn, en uit alle mogelijke combinaties hiervan ontstaan acht soorten liefde.

 

Passie is een motivationele en emotionele staat die gekenmerkt wordt door aantrekkingskracht van de ander en lichamelijke arousal.

 

Intimiteit is eerder gedefinieerd als het delen van gevoelens en gedachten.

Commitment is de mate van betrokkenheid.

 

Volgens de erwt-in-de-pot-theorie is passie in het begin van een relatie hoog en neemt die ook snel af. Voor iedere keer dat er seks is wanneer passie hoog is, wordt er een erwt in de pot gedaan. Als er dan iedere keer dat er seks is wanneer de passie laag is, een erwt uit wordt gehaald, zou de pot nooit leeg raken volgens deze theorie.

 

Passie neemt snel toe en af omdat het een lichamelijke component is, die sterk reageert op verandering. Intimiteit reageert echter langzamer op verandering, omdat het een meer rationele component is. Relaties worden dus in het begin gekenmerkt door hoge passie en lage intimiteit, en in de loop van de relatie neemt intimiteit toe maar neemt passie af.

Beide zijn echter wel positieve componenten: passie wordt geassocieerd met dopamine, en intimiteit met oxytocine.

 

Ook extraversie en introversie hebben invloed op de mate van passie en intimiteit. Introverte mensen stellen zich minder snel open, waardoor intimiteit langzamer wordt opgebouwd. De passionele fase duurt hierdoor wellicht langer.

 

Zoals gezegd is commitment de mate van betrokkenheid. Dit is in college 1 ook al besproken. De mate van betrokkenheid heeft invloed op de beslissing om te blijven in een relatie. Het is afhankelijk van de mate van tevredenheid met de relatie, wat op zijn beurt afhankelijk is van de kwaliteit (en wellicht ook kwantiteit) van alternatieven. Ook is de mate van betrokkenheid afhankelijk van de mate van investering (bijvoorbeeld kinderen, een huis of gezamenlijke vrienden).

 

Intrapersoonlijke factoren van intimiteit: willen, durven en kunnen

Mensen verschillen in wat ze willen op het gebied van intimiteit. Ze kunnen verschillen in de behoefte aan de vorm intimiteit die ze in hun relatie hebben. Er zijn verschillende vormen van intimiteit: emotionele, sociale, seksuele, recreationele, intellectuele en cognitieve intimiteit. Emotionele, seksuele en cognitieve intimiteit zijn het belangrijkst in een relatie. Andere soorten intimiteit halen mensen vaak ook uit andere relaties.

 

Verder kunnen mensen verschillen in de behoefte aan autonomie en de behoefte erbij te horen (need to belong).

 

Mensen verschillen daarnaast in wat ze durven. Het gaat hier vooral om de angsten die ze hebben. Angsten op het gebied van intimiteit zijn afhankelijk van de manier waarop ze zichzelf en anderen beoordelen.

Op basis van deze beoordeling zullen mensen zich op een bepaalde manier gedragen. Er worden vier vormen van gedrag onderscheiden:

  • Positieve toenadering, bijvoorbeeld self-disclosure, steun vragen en geven, investering in de relatie. Deze vorm van gedrag zal de intimiteit in de relatie vergroten.

  • Negatieve toenadering, zoals bevestiging zoeken, conflicten vermijden, aanpassen, manipuleren, aandacht vragen. Deze vorm van gedrag kan werken op korte termijn, maar werkt op de lange termijn averechts.

  • Vermijding, zoals terugtrekken, afstand nemen en minder self-disclosure.

  • Sabotage, bijvoorbeeld door snel opgeven, minder investeren in de relatie, hoge eisen aan de partner stellen, uitlokken.

 

Mensen met een negatief zelfbeeld zijn vaak bang voor afwijzing, kwetsing en verlating. Als zij een positief beeld van de ander hebben, denken ze dat ze de ander niet waard zijn. Hun gedrag wordt gekenmerkt door negatieve toenadering, toegeven en zich minderwaardig en hulpeloos voelen. Als ze een negatief beeld van de ander hebben, zal hun gedrag gekenmerkt worden door negatieve toenadering, vermijding en zich waardeloos en hopeloos voelen.

Mensen met een positief beeld van zichzelf, in de zin dat zij zich beter dan anderen voelen, hebben meestal een negatief beeld van de ander. Bij hen is vaak sprake van de angst voor verlies van hun onafhankelijkheid. Dit wordt ook wel bindingsangst genoemd. Hun gedrag kenmerkt zich door vermijding en sabotage.

 

Mensen met een positief beeld van zichzelf die veilig gehecht zijn en dus ook een positief beeld van de ander hebben, kunnen soms toch ook angsten in de relatie hebben. Ze hebben dan een allesverzengende relatieverwachting, waardoor ze tegen problemen aanlopen. Ze zoeken vooral positieve toenadering, maar kunnen ook gaan saboteren door minder te investeren en hoge eisen te stellen.

 

Interpersoonlijke factoren van intimiteit

Vaak wordt het interpersoonlijk procesmodel gebruikt om interpersoonlijke factoren van intimiteit te beschrijven.

 

Hierin staat centraal dat beide personen een interpretatie van de situatie vormen door hun eigen filter. Het gedrag (self-disclosure en responsiviteit) wordt bepaald door hun motieven, doelen, behoeften en angsten. Ook de interpretatie van het gedrag van de ander heeft invloed op de reactie. Zo kan een handeling die persoon A als toenadering bedoelt, geïnterpreteerd worden als bemoeienis door persoon B. Als persoon B hierdoor afwijzend reageert, kan persoon A denken dat persoon B niet geïnteresseerd is.

 

Instandhoudende processen

Er zijn verschillende factoren die angsten in stand kunnen houden. Hierbij is het informatieverwerkingsperspectief bruikbaar.

 

Ten eerste is aandacht selectief. Hierdoor zien mensen vooral bevestiging van hun eigen angst in de dingen waar zij aandacht aan besteden.

Ten tweede is het geheugen selectief. Herinneringen aan eerdere ervaringen kleuren de interpretatie van nieuwe ervaringen. Ervaringen die schema-discongruent zijn worden weggeredeneerd of als uitzondering gezien.

Tot slot zijn attributies afhankelijk van het zelfbeeld. Bij een negatief zelfbeeld zijn mensen geneigd om externe attributies toe te kennen aan positieve ervaringen, en interne attributies toe te kennen aan negatieve ervaringen.

 

Factoren voor een goede relatie

Een ezelsbruggetje voor de drie factoren die je relatie positief kunnen beïnvloeden, is TOB.

 

Hierin staat T voor toegankelijkheid. Het is goed om je open te stellen voor je partner, ook bij twijfel en onzekerheid.

 

De O staat voor ontvankelijkheid. Wees open en stem je af op je partner, wees responsief. Sta open voor wat je partner bedoelt en wees je bewust van je eigen interpretatie.

 

De B staat voor betrokkenheid. Geef de ander bijzondere aandacht en wees emotioneel aanwezig. Laat de ander in zijn of haar waarde.

Realiseer je daarnaast dat angst en onzekerheid een normaal onderdeel van het menselijk bestaan zijn. Wees je bewust van de valkuil om afkeuring van je gedrag te interpreteren als afkeuring van jouw persoon als geheel. Als je je hierin herkent, is het aan te raden om dit op je eigen relatie toe te passen!

 

College 4 Psychosociale aspecten van seksualiteit en relaties: Psychologie van het uiterlijk

 

Vraag over aseksualiteit

Een student had een vraag over aseksualiteit. Dit is een onderwerp dat niet naar voren komt in de cursus of in het boek. Er is ook nog weinig over bekend. Je kunt je afvragen: wat is aseksualiteit? Is het de afwezigheid van een seksueel object of van seksueel verlangen? Is het een oningevulde seksuele identiteit, of juist een vorm van seksuele identiteit? Is het een keuze of heeft het te maken met hormonen en/of leerervaringen?

Bekend is dat aseksualiteit meer voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Wellicht heeft het culturele schoonheidsideaal hiermee te maken, doordat vrouwen hier gevoeliger voor zijn. Het schoonheidsideaal is sterk seksueel en dit zou invloed kunnen hebben op de ervaring van seksualiteit.

 

Vraag over de sekseparadox

Wat is de sekseparadox en wat heeft dit te maken met de rest van het boek Psychologie van het uiterlijk?

De sekseparadox houdt in dat meisjes succesvoller zijn op het gebied van studeren, maar op het gebied van carrière valt deze voorsprong weg en zijn mannen succesvoller.

Dit zou te maken kunnen hebben met de sociale rollen die vrouwen en mannen belangrijk vinden. Uit onderzoek blijkt dat meisjes veel meer tijd besteden aan de dochterrol dan jongens aan hun rol als zoon. Daarnaast hechten meisjes meer belang aan hun uiterlijk ten opzichte van jongens. Jongens besteden meer aandacht aan bijbanen tijdens hun studie.

Het idee is dat vrouwen minder succesvol zijn op het gebied van carrière, doordat ze hun eigen grootste vijand zijn door zoveel belang te hechten aan hun uiterlijk. De tijd die ze besteden aan hun uiterlijk, besteden ze niet aan het ontwikkelen van vaardigheden die van belang zijn voor hun carrière.

Daarnaast is het relationele aspect van de identiteit belangrijker voor vrouwen, zoals blijkt uit het belang dat ze hechten aan hun dochterrol. Dit maakt het ingewikkelder dan voor mannen om een verantwoordelijke baan te hebben.

Dit kan allemaal gekoppeld worden aan het idee dat mensen meerdere sociale rollen spelen, met slechts één lichaam.

 

Schoonheid door de eeuwen heen

Opvallend in de geschiedenis is dat schoonheidsidealen voor vrouwen altijd nauwer omschreven zijn dan voor mannen. Er is tot op de centimeter bepaald wat voor vrouwen de ideale maten zijn. Voor mannen is het dus makkelijker om in de categorie ‘mooi’ te vallen, omdat de marges van het schoonheidsideaal ruimer zijn. Bovendien is waardering voor de man meer gekoppeld aan status dan aan uiterlijk.

Iedere tijd en cultuur kent zijn eigen idealen, maar tegenwoordig zorgt de globalisering ervoor dat overal blanke, slanke vrouwen als schoonheidsideaal gezien worden. De associatie tussen ‘mooi’ en ‘blank’ is daardoor overal erg sterk.

 

Lichaamsbeleving als multidimensioneel construct

Lichaamsbeleving is per definitie niet gelijk aan het feitelijke uiterlijk. Dat zegt het woord ‘beleving’, of in lichaamsbeeld het woord ‘beeld’. Het beeld is opgebouwd door ervaringen. Een beeld is net als een woord een representatie voor iets, en een representatie kan nooit samenvallen met de werkelijkheid waar het naar verwijst.

Lichaamsbeeld en zelfbeeld zijn dus constructen van wat tot nu toe geleefd is. Het beeld loopt daardoor altijd achter de feiten aan, omdat het gebaseerd is op ervaringen uit het verleden.

Bij ervaringen die haaks staan op het beeld dat je hebt, ervaar je cognitieve dissonantie. Mensen vinden het lastig als hun beeld niet overeenkomt met de feiten.

 

Het lichaamsbeeld bestaat uit verschillende dimensies:

  1. Feitelijk: een omschrijving van lichamelijke kenmerken. Je zou denken dat dit van grote invloed is, maar dat is niet het geval. Integendeel, het feitelijke lichaam speelt nauwelijks mee in het waarderingsaspect van lichaamsbeleving. Wel speelt het een belangrijke rol bij het adequaat bewegen in de ruimte.

  2. Ideaal: het beeld waarmee je jezelf vergelijkt. Dit speelt een zeer grote rol bij waardering. De vergelijkingsstandaard in combinatie met de illusie dat het lichaam maakbaar is, kan leiden tot een negatief lichaamsbeeld.

Mensen streven naar perfectie, maar perfectie heeft een element van fixatie. Het lichaam en het lichaamsbeeld zijn echter geen vaststaande constructen, ze veranderen voortdurend. Fixatie is niet mogelijk in het leven.

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen horizontale en verticale vergelijking. Horizontale vergelijking betekent dat je jezelf vergelijkt met mensen die gelijk zijn aan jezelf. Dit houdt verband met een positief lichaamsbeeld. Verticale vergelijking betekent dat je jezelf vergelijkt met een hogere of lagere referentie.

  1. Sociaal: eerder is besproken dat mensen meerdere rollen spelen in één lichaam. Daarnaast heeft de sociale dimensie te maken met de al dan niet liefdevolle bejegening van belangrijke anderen.

De waarneming van het lichaam verschilt dus van het feitelijke uiterlijk. Er is invloed van schema’s, van ervaringen. Onbevooroordeeld kijken en waarnemen is door die schema’s bijna niet mogelijk.

 

Bij de lichaamsbeleving spelen aanrakingen een belangrijke rol, evenals bekeken worden door anderen en het bewust zijn daarvan.

Door het vermogen over zichzelf na te denken zijn mensen in staat een beeld van zichzelf te hebben, maar hierdoor kunnen ze los gaan staan van zintuiglijke ervaring. Dit kan tot problemen leiden. Je zou kunnen zeggen dat de waarneming ‘verdwaald’ is.

Het lichaamsbeeld komt tot stand door verschillende ervaringen: aanrakingen, ervaringen met het lichaam in de ruimte, sociale ervaringen met anderen, vergelijking met anderen en mediabeelden. Uiteindelijk vindt op basis hiervan een evaluatie plaats. De waardering voor het lichaam kan variëren over de tijd; het is geen vaststaand gegeven.

 

Cosmetische chirurgie

Cosmetische chirurgie maakt het mogelijk van alles te veranderen aan het lichaam. Opvallend is dat mensen vergeleken met vroeger veel mooier zijn: ze hebben mooiere gebitten, een betere huid, zijn gezonder. Dit heeft te maken met welvaart. Toch voelen veel mensen zich niet mooi, omdat ze weten dat het veranderd kan worden. Mensen lijden aan de wens voor verandering door de mogelijkheid van verandering.

 

Onderzoek naar lichaamsbeeld en seksualiteit

In onderzoek naar seksualiteit wordt gekeken naar meer dan gedrag, bijvoorbeeld naar kennis, normen en waarden en emoties. Er wordt onderzoek gedaan door grofweg drie groepen:

  • Clinici, die kijken naar (ab)normale seksualiteit

  • De overheid, die belang heeft bij het reguleren van risicogedrag

  • Sociale wetenschappers, die geïnteresseerd zijn in alles wat te maken heeft met seksualiteit.

 

Er wordt vooral onderzoek over seksualiteit en lichaamsbeeld bij vrouwen besproken, omdat dit het meest beschikbaar is. Daarbij staan drie thema’s centraal:

  • Disfunctioneren, op zowel fysiologisch als psychologisch gebied. Denk dus aan verlangen, arousal, lubricatie, orgasme, pijn en tevredenheid. Naar deze onderwerpen wordt apart onderzoek gedaan, en deze gebieden zijn ook gekoppeld aan de seksuele stoornissen.

  • Gedrag: frequentie, veiligheid, vermijding, porno

  • Schema’s: zelfbeeld, seksuele relaties. Schema’s zijn bepaald door ervaringen in het verleden en hebben invloed op het huidige gedrag.

Er kan onderzoek gedaan worden op subjectieve manieren, zoals met vragenlijsten, of objectieve manieren, zoals fysiologische metingen.

 

Uit een review van recente studies over het verband tussen lichaamsbeeld en seksualiteit zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen:

  • Verwachte verbanden zijn bevestigd, dus bijvoorbeeld een negatief lichaamsbeeld hangt samen met minder tevredenheid en meer pijn

  • Het contextuele lichaamsbeeld, dat wil zeggen het lichaamsbeeld in een bepaalde situatie, is een betere voorspeller dan het algemene lichaamsbeeld. In dit geval is dat dus het lichaamsbeeld in seksuele situaties

  • Objectieve maten zoals BMI hangen niet samen met seksueel functioneren, met als uitzondering ernstige obesitas (wat waarschijnlijk te maken heeft met een disbalans van de hormoonhuishouding)

  • Negatieve zelfschema’s en laag zelfvertrouwen hangen samen met meer disfuncties

  • Op het gebied van gedrag en lichaamsbeeld komt een leeftijdseffect naar voren. Jongere vrouwen met een negatief lichaamsbeeld vertonen relatief veel risicogedrag, terwijl oudere vrouwen meer vermijding laten zien.

Een kanttekening bij het beschikbare onderzoek is dat er bijna altijd gekeken wordt naar een negatief lichaamsbeeld. Dit zegt niets over het verband met een positief lichaamsbeeld. Een andere kanttekening is dat er homogene steekproeven zijn gebruikt, dus de resultaten zijn niet zonder meer generaliseerbaar naar andere groepen.

 

Zoals gezegd is het onderzoek onder mannen beperkt. De volgende dingen zijn wel bekend:

  • Bij mannen speelt de fysiologie een grotere rol bij tevredenheid over seksualiteit, tegenover intimiteit bij vrouwen.

  • Heteroseksuele mannen monitoren minder dan vrouwen, dat wil zeggen dat ze zich minder zorgen maken over het oordeel dat hun partner over hen heeft tijdens de seks.

  • Een positief lichaamsbeeld hangt samen met meer risicogedrag (maar dit zegt dus niets over het verband met een negatief lichaamsbeeld).

 

Wat betreft tevredenheid met het lichaamsbeeld en seksualiteit zijn de percentages vrouwen die ontevreden zijn volgens buitenlands onderzoek erg hoog. Dat is zorgwekkend.

Als echter wordt gekeken naar Nederlandse vrouwen, is er wel vaak de wens slanker te zijn, maar vrouwen zijn toch in 73% van de gevallen tevreden met hun lichaam.

Het is niet mogelijk te concluderen dat er een verschil is tussen Nederlandse en buitenlandse vrouwen is, omdat het aparte studies zijn met ieder eigen methoden. Het suggereert echter wel dat er een verschil is, en mogelijke verklaringen hiervoor zijn:

  • Nederlandse vrouwen zitten dichter bij het schoonheidsideaal door hun lengte en BMI

  • Buitenlandse vrouwen, vooral Amerikaanse, zijn gevoeliger voor het schoonheidsideaal omdat ze hier sterker de nadruk op leggen

  • Opvoeding

  • Toegang tot de gezondheidszorg

 

College 5. Psychosociale aspecten van seksualiteit en relaties: Diagnostiek

Het therapeutisch proces

Het therapeutisch proces bestaat uit verschillende stappen. Het proces begint met hulp zoeken. Volgens IJff (2010) zijn er twee hoofdcategorieën waarbij hulp gezocht wordt. De eerste categorie is seksuele moeilijkheid, waarbij de cliënt niet beleeft wat hij of zij wil beleven. De tweede categorie is seksuele disfunctie, waarbij er in het algemeen sprake is van een ontbrekende of verminderde seksuele respons of van pijn bij seks.

 

Een cliënt komt vervolgens bij de stap van aanmelding en verwijzing. Als hulpverlener is het belangrijk je te realiseren dat een cliënt al enkele stappen heeft doorlopen voordat hij of zij op gesprek komt bij een psycholoog. Meestal zijn cliënten met seksuele problemen in ieder geval bij de huisarts en eventueel een gynaecoloog of uroloog geweest. Het kan ook zijn dat de cliënt al met eerdere hulpverlening te maken heeft gehad, wat invloed kan hebben op de houding tegenover hulpverlening. De cliënt kan hoge verwachtingen hebben of juist sceptisch zijn.

 

De volgende stap is screening. Door middel van algemene en klachtspecifieke vragenlijsten wordt de klacht in kaart gebracht. Hierbij moet goed gekeken worden naar exclusiecriteria, die later aan de orde komen. Bij somatische klachten wordt ook lichamelijk onderzoek gedaan.

 

Daarna is het tijd voor de intake. In het gesprek is het belangrijk om te beginnen met uitleg over hoe het gesprek gaat verlopen. Vaak is het nodig om het ijs te breken, omdat de cliënt sceptisch of onzeker kan zijn. Het helpt om te vragen hoe de cliënt de klacht waarvoor hij is verwezen zelf beleeft; bovendien is dit vaak niet beschreven in het dossier, terwijl het wel belangrijk is om te weten. Vragen tijdens de seksuele anamnese kunnen bijvoorbeeld gaan over het ontstaan van de klacht, het beloop, de relatie met de seksuele responscyclus, de huidige relatie met de partner, de kijk van de cliënt op seksualiteit. Ook is het belangrijk om te vragen naar uitlokkende en instandhoudende factoren en de wensen van de cliënt met betrekking tot de behandeling.

 

Probleemgebieden en mogelijke oorzaken

Problemen met seksualiteit bevinden zich over het algemeen op één van de volgende gebieden:

  • Beleving: beleeft de cliënt seks zoals hij of zij het wil beleven?

  • Vaardigheid: kan de cliënt doen wat hij of zij zou willen?

  • Interactievaardigheid: als er sprake is van seks met een ander, hoe gaat dat?

  • Houding: staat de cliënt zichzelf toe te voelen wat hij of zij voelt?

 

Veelvoorkomende oorzakelijke factoren zijn:

  • Gebrek aan kennis; hierbij kan voorlichting helpen

  • Gebrek aan vaardigheden: als een cliënt weinig ervaring heeft, is dit vaak aan de orde

  • Individuele kwetsbaarheid: bijvoorbeeld een laag zelfbeeld of comorbiditeit

  • Partnerfactoren: het probleem kan ook voortkomen uit een probleem van de partner, zoals diens gezondheid of seksuele problemen

  • Medische factoren: denk aan ouderdom, handicaps en ziektes

  • Normen en waarden: opvoeding, religie en cultuur kunnen remmingen opleggen

  • Materiële problemen: het probleem ligt hier bij de omgeving

 

Tijdens het diagnostisch proces is het belangrijk om een probleemanalyse te maken. Hierbij worden gebeurtenis, gedachten, gevoelens, gedrag, gevolgen, en de invloed op de seksuele respons in kaart gebracht.

 

Hieruit kan een probleemformulering volgen, waar de aard van het probleem (classificatie) en oorzakelijke factoren in staan. De probleemformulering heeft als functies: de cliënt laten zien dat het probleem begrijpbaar is en acceptabel, en het kan gebruikt worden als basis voor behandeling. Het is dus informatief, geruststellend en hoopgevend.

 

Diagnostische categorieën

Er zijn verschillende classificatiesystemen die gebruikt worden. Veel hulpverleners in Nederland gebruiken bij voorkeur de LOPS, een systeem dat genuanceerder is dan de DSM. Internationaal wordt echter de DSM gebruikt, en daarom zal deze in dit college toegelicht worden. In de DSM-IV-TR wordt de seksuele responscyclus als theoretische leidraad gebruikt. Hieruit komen de volgende stoornissen voort:

  • Stoornis is het verlangen (zowel bij de man als de vrouw) en seksuele aversie. Het onderscheid tussen deze twee is dat het verlangen ofwel mist, ofwel plaats maakt voor walging.

  • Stoornis in de opwinding (bij de vrouw: opwindingsstoornis, bij de man: erectiestoornis. Hoewel de diagnose gekenmerkt wordt door fysiologische criteria, is er vooral bij vrouwen vaker een subjectief gebrek aan opwinding.

  • Stoornis in de orgasmefase (bij de vrouw orgasmestoornis, bij de man voortijdige ejaculatie). Hierbij is het volgens de DSM-IV-TR van belang dat dit bij ‘adequate stimulatie’ aan de orde is. De vraag rijst dan wat adequaat is.

  • Bij de herstelfase zijn er geen stoornissen volgens de DSM.

 

Naast stoornissen gekoppeld aan de seksuele responscyclus zijn er seksuele pijnstoornissen:

  • Dyspareunie: pijn tijdens seks, kan veroorzaakt worden door veel verschillende factoren

  • Vaginisme: alleen bij vrouwen, een spastische reactie van de vagina waardoor seks belemmerd wordt

 

Voor de seksuele pijnstoornissen (bij de vrouw) wordt het verklarende model van Spano en Lamot vaak gebruikt. Volgens dit model wordt er bij toenadering van de penis een herinnering aan of anticipatie op pijn geactiveerd. Dit leidt tot een toename van angst en een afname van opwinding. Hierdoor neemt lubricatie af en spierspanning neemt toe. Dat leidt ertoe dat er meer wrijving ontstaat, wat op zijn beurt leidt tot pijn.

Bij alle diagnosen kan onderscheid gemaakt worden tussen subtypen:

  • Levenslang (primair) of verworven (secundair)

  • Situationeel of gegeneraliseerd

  • Psychische, somatische of gecombineerde oorzakelijke factoren.

 

Parafilieën zijn een categorie apart. Er bestaan vele soorten parafilieën, hoewel de meest bekende de parafilieën in de DSM zijn: voyeurisme, exhibitionisme, frotteurisme, seksueel sadisme, seksueel masochisme, transvestisch fetisjisme, fetisjisme en pedofilie.

De parafilie zelf is zelden de hulpvraag. Meestal leidt de parafilie tot problemen in de relatie, op het werk of met justitie.

 

Tot slot is er een categorie genderidentiteitsstoornissen. Deze worden behandeld in specialistische centra, zoals het VUmc. De voornaamste hulpvragen bij genderidentitetisstoornissen zijn de verheldering van de identiteit, het ingrijpen met hormonen of operatie, fysieke, psychische en sociale gevolgen, en acceptatie.

 

College 6: Seksuele disfuncties en interventies

 

Aandachtspunten voor behandeling

Er zijn een aantal punten die over het algemeen voor elke behandeling gelden. Ten eerste is het belangrijk om concrete en haalbare doelen te stellen. Een stel dat door een stressvolle baan en zorg voor de kinderen minder tijd heeft voor seksualiteit en wil dat hun seksleven weer wordt zoals in het begin van hun relatie, zal het doel realistischer moeten maken.

Ten tweede wordt de cliënt geacht tijd vrij te maken. Veel cliënten verwachten dat hun probleem na één consult is opgelost, maar meestal zijn er meerdere gesprekken nodig. Daarnaast is het nodig dat cliënten tijd vrij maken buiten de consulten, om hun relatie te verbeteren.

Ten derde is de cliënt zelf verantwoordelijk. De rol van de therapeut is om te begeleiden.

Tot slot is het belangrijk om rekening te houden met angst en onzekerheid van de cliënt, die invloed kunnen hebben op de therapeutische relatie.

 

Aspecten van een goede behandeling zijn: een vertrouwensrelatie tussen cliënt en therapeut, veiligheid, en een theoretisch kader vanwaaruit gewerkt wordt.

 

Behandelvormen

Er zijn verschillende behandelvormen mogelijk. De meest gebruikte vormen zijn cognitieve en gedragstherapeutische technieken.

 

Een eerste mogelijkheid is psycho-educatie. Dit houdt in dat er voorlichting gegeven wordt, maar er wordt ook ingegaan op een dieper psychologisch niveau. Het doel is om kennis bij te schaven die bij veel cliënten gebrekkig is. Ook wordt er bij psycho-educatie duidelijk gemaakt dat er niet altijd sprake is van abnormaliteit. Terugkerende thema’s zijn: anatomie en fysiologie, seksespecifieke socialisatie, mythen, irrationele verwachtingen, en voorwaarden voor een seksuele respons. Bij psycho-educatie wordt er naast gesprekken gebruik gemaakt van afbeeldingen, boeken en internetsites.

 

Cognitieve technieken hebben als doel om de klacht te herformuleren en vanuit een ander perspectief te bekijken. Daarnaast is het doel om gedachten te herstructureren: remmende gedachten worden verminderd, en functionele gedachten opgesteld. De gedachten die een cliënt heeft worden in kaart gebracht en vervolgens beoordeeld op realiteitsgehalte, waarna ze bijgesteld worden.

 

Gedragstherapeutische technieken hebben tot doel om aandacht te richten op innerlijke gevoelens en om te leren fantasieën te gebruiken.

Technieken die gebruikt kunnen worden zijn: lichaamsbewustwording door ontspanningsoefeningen, concentratieoefeningen op zowel seksueel als niet-seksueel gebied, masturbatie-oefeningen om controle te krijgen over opwinding, oefeningen met de bekkenbodemspieren bij pijnklachten, knijptechnieken voor mannen met voortijdige ejaculatie, en een pijnverbod (geen seksuele handelingen uitvoeren waarbij pijn optreedt).

 

Sensate focus-oefeningen zijn door Masters en Johnson ontwikkeld in de jaren ’70. Het doel is om stap voor stap de eigen seksualiteit en die van de partner positief leren zien. Hiertoe wordt geleerd om de aandacht te richten op lichamelijke beleving, te communiceren over gewenste en ongewenste aanrakingen, samen met de partner te leren genieten van zowel geven als ontvangen, en om vermijding te doorbreken. Eventueel wordt gekeken naar onderliggende, instandhoudende factoren van het probleem.

In de sensate focus-behandeling is de rol van de therapeut om de cliënt te motiveren om oefeningen te doen. Het doel en belang van elke oefening afzonderlijk wordt besproken. Er wordt rekening gehouden met de haalbaarheid van elke oefening en er wordt gericht op een positief resultaat. Het is belangrijk om afspraken te maken over een geschikte tijd waarop de cliënten de oefeningen kunnen doen; de bedoeling is dat de oefeningen elke dag gedaan worden, maar vaak is dit niet mogelijk en wordt afgesproken wat wel haalbaar is. Elke oefening wordt gedetailleerd nabesproken.

De behandeling heeft een specifieke opbouw. Allereerst is er de niet-genitale fase, waarin aanrakingen aan het hele lichaam behalve de genitalia geoefend worden. meestal is er een pijnverbod of een verbod op seks. Er moet dus ook besproken worden wat seks eigenlijk inhoudt. Vervolgens is er de genitale fase, waarbij aanrakingen van de genitalia ook geoefend worden. in eerste instantie zijn de aanrakingen zacht en ontdekkend en niet gericht op opwinding. Daarom moeten afspraken gemaakt worden over wat er gedaan wordt als opwinding zich wel voordoet.

De stappen bij iedere oefening zijn initiatief nemen door beide partners, oogcontact maken bij het begin en einde van de oefening, de oefening eerst uitvoeren zonder feedback en daarna met feedback.

 

Tot slot zijn er lichamelijke interventies mogelijk. Deze worden met name ingezet wanneer en somatische oorzaken meespelen. Er wordt dan samengewerkt met een gynaecoloog, uroloog en/of huisarts. Soms kan er fysiotheraptie nodig zijn of een medicamenteuze behandeling.

 

Interventies bij stoornissen in het verlangen

Bij stoornissen in het verlangen geldt dat er aanpassingen in de seksuele situatie gedaan kunnen worden: er moeten voorwaarden voor seksueel verlangen geschept worden. daarnaast kan psycho-educatie over normale variatie in verlangen behulpzaam zijn. Cognitieve technieken zijn het herstructureren van disfunctionele gedachten en het ontkrachten van mythen. Op gedragstherapeutisch gebied kan gedacht worden aan assertiviteit (aangeven wat je wil), fantaseren om verlangen op te wekken, masturbatie-oefeningen, en exposure (als angst een rol speelt). Bij somatische oorzaken kan aan hormoonsuppletie gedacht worden.

 

Interventies bij stoornissen in de opwinding

Mogelijke aanpassingen in de situatie zijn: stimuli zoeken die opwinding veroorzaken, of de leefstijl aanpassen (tijd maken voor elkaar, zorgen voor privacy).

Cognitieve herstructurering is vaak gericht op faalangst, met name bij erectiestoornissen.

Gedragsinterventies zijn: concentratie-oefeningen, leren fantaseren, sensate focus, communicatie, masturbatie, ontspanning van de bekkenbodemspieren, en systematische desensitisatie wanneer sprake is van spanning of angst.

Eventueel kan gebruikt worden van medicatie, zoals PDE5-remmers (Viagra) en testosteronsupplementen.

 

 

 

Interventies bij orgasmestoornissen

Het belangrijkste punt bij deze interventies is dat er een aantal specifieke mogelijkheden voor mannen zijn. Dit zijn de start-stop-oefening, die gericht is op controle krijgen over de opwinding en het al dan niet toelaten van het orgasme, en de knijptechniek.

Page access
Public
Content is used in bundle
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.