Collegeaantekeningen Methoden van Kwalitatief Onderzoek 1tm5, 12-13

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


College 1

 

Hoe verhoudt kwalitatief onderzoek zich tot kwantitatief onderzoek? Eerst stoppen we kwalitatief onderzoek in een soort hokje, heel zwart-wit en in de loop het leerproces ontdek je steeds meer nuancering, dus van globaal naar meer exact. Bij kwalitatief onderzoek ligt de nadruk op woorden en dus niet op numerieke gegevens, maar dat is zeker niet het belangrijkste.

 

Wat is kwalitatief onderzoek?

Er zijn drie belangrijke aspecten die op een globale manier aangeven wat kwalitatief onderzoek inhoudt. Namelijk de inductieve benadering, interpretatieve visie en de constructivistische visie. Bij de deductieve benadering wordt op basis van theorie gegevens gezocht en hypothesen getoetst. Je zoekt dus vanuit de theorie naar materiaal gegevens die deze ondersteunen, hierbij is er sprake van een noodzakelijke relatie. Bij de inductieve benadering ga je uit van bepaalde gegevens of bevindingen en op basis daarvan wordt een theorie gevormd. Hierbij ga je dus uit van een mogelijke relatie. Deze vorm van redeneren komt veel voor bij kwalitatief onderzoek. Je start klein en redeneert daarvanuit steeds groter. De interpretatieve visie is een tegenhanger van het positivisme. Aanhangers van deze visie vragen zich af of je in de sociale wetenschapen wel deze zelfde onderzoeksmethoden kunt toepassen als in de natuurwetenschappen. Kennis is hierbij gebaseerd op de interpretaties van ‘actoren’. Het is dus een inductieve manier van data verzamelen en verwerken. De interpretatieve visie is een soort epistemologische visie waarbij afgevraagd wordt hoe we tot gerechtvaardigde kennis komen. Daar zijn verschillende ideeën over en het positivisme is daar een van. Het positivisme test theorieën, of eigenlijk de hypotheses en zoekt antwoorden die meet- en testbaar zijn. De vraag is echter of dat ook in de sociale wetenschappen kán omdat er nooit een eenduidig antwoord is, er is altijd interpretatie betrokken om tot kennis te komen en dat maakt het subjectief. Dat is belangrijk voor mensen met de interpretatieve visie; gedrag kun je alleen maar begrijpen als je de interpretatie erachter weet. Begrijpen en verklaren staan tegenover elkaar. De constructivistische visie is een ontologische visie; een sociale werkelijkheidsvisie die door mensen zelf wordt gecreërd (zo ook door de onderzoeker). De vraag is of die sociale werkelijkheid bestaat, of er alleen is interactie met elkaar. De cultuur bestaat omdat wij samen in interactie met elkaar die cultuur maken en daar impliciete afspraken over met elkaar maken en wij het zo noemen. Het wordt dus door mensen zelf gecreëerd. Let daarbij op dat de onderzoek zelf ook deel uit van de groep die die sociale werkelijkheid construeren, hij kan zich daar niet los van maken. Dat heeft invloed op de manier waar op je tegen de wereld aan kijkt.

Er zijn problemen met duiding. Er wordt afgevraagd of er wel één algemeen soort kwalitatief onderzoek is. Er zijn verschillende tradities en soorten onderzoeksmethoden.

 

Diverse onderzoeksmethoden

Verschillende manieren om data te verzamelen komen nu aan bod. Ethnografie is niet exact hetzelfde als participerende observatie; wel ga je ook ergens naar toe en laat je je langdurig in die sociale omgeving onderdompelen. Bij kwalitatieve interviews probeer je steeds de ander aan te laten geven wat hem of haar bezig houdt, deze manier is meer open van structuur. Focus groepen zijn groepjes mensen die met elkaar gaan praten over een bepaald onderwerp. Je zegt niet alleen wat je vindt, maar je wordt ook uitgedaagd om argumenten te geven. Los van de mening komt er nog veel meer onderbouwing boven drijven. Discourse/ conversatie analyse wordt later pas besproken. Maar hoort bij etnografische benadering. Hierbij wordt gekeken naar taal en grote vormen en juist op micro niveau gekeken naar gesprekken. Documenten analyseren staat niet los van de andere manieren van data verzamelen maar valt er onder.

 

Onderzoeksproces

Het onderzoeksproces van kwalitatief onderzoek is redelijk vergelijkbaar met het proces van kwantitatief onderzoek. Het bestaat uit een ruime, algemene onderzoeksvraag waarbij ruimte wordt opengelaten voor onverwachte bevindingen. Bij de selectie van relevante plekken en subjecten (respondenten) moet gekeken worden of de mensen wel passen bij het onderzoek. Vervolgens worden de data verzameld waarna een conceptueel en theoretisch raamwerk gebruikt wordt om de onderzoeksvraag te specificeren en zo nodig na de interpretatie nog meer data te verzamelen. Dit is een groot verschil in vergelijking met kwantitatief onderzoek waarbij het ongehoord is om opnieuw data te verzamelen als de uitkomsten niet significant zijn. Als laatste worden de bevindingen en conclusies in een artikel weergegeven.

 

Concepten

Het gebruik van concepten is verschillend bij kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Bij kwantitatief wordt geleerd om te operationaliseren, hierbij spreekt men van definitive concepts waarbij er indicatoren zijn die het concept vastleggen. De nadruk wordt gelegd op de ‘gewone’ aspecten van het fenomeen en mist varieteit. De theorie wordt op de sociale werkelijkheid gelegd. Bij kwalitatief onderzoek wordt tijdens het proces bekeken hoe ruim of krap de definitie moet zijn dat kan soms pas vastgesteld worden als het onderzoek al gaande is. Dit noemt men sensitizing concepts  ofwel richtinggevende begrippen. Dit vindt plaats in een algemeen referentiekader. Je ontdekt allerlei vormen van een fenomeen en gaat van breed naar smal.

 

De bezigheden van een onderzoeker bestaan uit onder andere uit het kijken door de ogen van de onderzochten en bijvoorbeeld de rol van de ander aannemen, een gedetaileerde beschrijving geven van de sociale omgeving en de context benadrukken. De nadruk ligt hierbij op het proces en er wordt gebruik gemaakt van richtinggevende begrippen. Je gaat de sociale wereld karakteriseren met behulp van patronen in de loop van de tijd. Er is flexibiliteit en weinig structuur. Er is zo geen ‘besmetting’ vooraf door schema’s die al zijn opgelegd. De onderzoeker begint met de gegevens, met de data en met observeren, daarna komt hij tot concepten en theorieën.

 

Punten van kritiek

Kritiek op kwalitatief onderzoek bestaat uit argumenten die het te subjectief noemen, dat het moeilijk te herhalen valt door de veranderende context. Dat de uitkomsten moeilijk te generaliseren zijn en de samples niet representatief zijn (is soms ook niet de bedoeling). Ook is kwalititatief onderzoek weinig transparant dus is het moeilijk om na te gaan wat de onderzoeker gedaan heeft.

 

Betrouwbaarheid en validiteit

Er zijn drie benaderingen. De eerste houdt vast aan de criteria voor kwantitatief onderzoek. De tweede hanteert andere criteria en de laatste bewandelt de gulden middenweg. Onder de vergelijkbare criteria voor het beoordelen van onderzoek vallen betrouwbaarheid en validiteit waarvan er vier typen aan bod komen. De externe betrouwbaarheid, interne betrouwbaarheid, interne validiteit, externe validiteit, is lastig bij kwalitatief onderzoek. Er zijn ook nog andere alternatieve criteria om onderzoek te beoordelen waarbij in gedachte moet worden gehouden of het uberhaupt wel mogelijk is om een absolute weergave van de werkelijkheid te geven.

 

Trustworthiness is van belang bij de interne validiteit en wat je doet om deze zo sterk mogelijk te maken. Hierbij wordt afgevraagd of het mogelijk is om een absolute weergave van de werkelijkheid te geven. Trustworthiness omvat: credibility om respondent validatie en triangulatie- om credibility te vergroten, transferability is een soort ‘dikke’ beschrijving (context) externe validiteit, dependability waarbij door middle van ‘auditing’ getracht wordt de betrouwbaarheid te vergroten. Het is essentieel dat je vakgenoten naar je stuk laat kijken dat maakt je onderzoek sterker al is het wel tijdrovend voor collega’s, en confirmability waarbij je niet overduidelijk een te gekleurde visie mag hebben, dus niet op voorhand al subjectief zijn maar juist bewust zijn van je houding.

 

Authenticity omvat onder andere: catalytic wat aanzet tot verandering betekenent. Kan de maatschappij er iets mee? Tactical is de empowerment van mensen.

Het laatste criterium (tussenpositie) stelt dat het validiteitscriterium geherformuleerd moeten worden. De geloofwaardigheid van de claims van de onderzoeker moeten beoordeeld worden en men moet nader kijken of het bewijs adequate ondersteuning biedt voor de claims. Daarnaast moet het ‘relevance’ criterium nagegaan worden om te kijken of het onderzoek wel toegevoegde waarde heeft aan ‘het veld’.

        

Onderscheid nader bekijken

Nu gaan we verder kijken naar het onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Hierbij is het belangrijk om het verschil te kennen maar ook in acht te nemen dat het niet zwart-wit is. Het is namelijk niet per definitie zo dat een kwalitatieve onderzoeker een positivist is en andersom. Het is misschien vaak zo maar niet standaard. Er is geen noodzakelijk verband tussen de twee onderzoeksmethodes en epistemologische en ontologische visies.

Het is dus niet zo dat kwalitatief alleen maar over meningen en dergelijke gaat, kwanititief probeert dit ook maar probeert op een andere manier achter meningen te komen, via meetschalen en in een andere context.

 

Het verschil bij het benaderen van theorieën en concepten? Kwantitatief onderzoek gaat niet altijd over het toetsen van hypothesen, het geeft vaak zelf ook specifieke voostellen voor het bijstellen van een theorie, wat overigens ook een vorm van (zelf) theorie bouwen is. Er is creativiteit is nodig bij het proces van het interpreteren van kwantitatieve data. Er is namelijk altijd een gat tussen wat de data zeggen en wat de onderzoeker claimt. Niet alleen kwantitatief onderzoek kan hypothesen toetsen, kwalitatief onderzoek kan dit ook (Silverman). Kort door de bocht kan gezegd worden dat kwalitatief onderzoek theorie ontwikkelt en kwalitatief onderzoek theorieën toetst.

Hoe verhouden getallen zich versus woorden bij de twee manieren van onderzoek doen?

In kwalitatief onderzoek wordt ook wel een vorm van kwantificeren gebruikt maar in beperkte mate. En er wordt gebruik gemaakt van quasi-quantificatie waarbij begrippen als: de meeste, vaak, sommige. Catalytic: zet het onderzoek mensen aan om actie te ondernemen om hun omstandigheden te verbeteren? En kan de maatschappij er iets mee?
Tactical: stelt het onderzoek mensen in staat om de nodige stappen te ondernemen? Dit gaat om empoweren. Ze worden in staat gesteld om vanuit zichzelf stappen te ondernemen. Ze kunnen wel verandering willen (meer eerste criterium) maar moeten ook de kracht hebben om het echt te kunnen doen. Ook is er een verschil tussen kunstmatig en natuurlijk onderzoek doen. En het is nog de vraag of een interview wel zo natuurlijk is, aangezien de onderzoeker zelf participeert bij het interview en dus intrusive is, maar zo zwart-wit hoef je niet te denken.

 

Sommige kwalitatieve onderzoekers gebruiken dezelfde technieken als kwantitatieve onderzoekers qua focus op een hoofdvraag en qua structuur van het onderzoek. Ze maken gebruik van conversatie analyse en data-analyse (CAQDAS) en zorgen voor meer transparantie. Dus stop beide typen onderzoeken niet te strikt in aparte hokjes!

Redeneer bij het kiezen vanuit een onderzoeksvorm vanuit de vraag die je wilt beantwoorden, de twee vormen kunnen samen gebruikt worden en kunnen elkaar beoordelen.

 

 

College 2

 

 

Gastdocent: Lea Zuyderhoudt, Culturele Antropologie

 

Ze bestudeert de orale tradities bij Blackfoot en verhalen van indigenous peoples, natives, first Nations. Dit gaat deels over patronen in verhalen en de links met de samenleving. Haar veldwerk: 3,5 jaar in Indianen reservaten aan de oostkant van de Rocky Mountains bij de plains Indianen. Dat zijn de Indianen die leven met paarden, en wonen in tipi zoals wij ze kennen van de films, zoals de film Smoke Signals.

 

In dit college wordt het belang van kwalitatieve onderzoeksmethodes uitgezet en hoe je deze in kunt zetten. Er wordt vooral systematisch onderzoek gedaan, ook al klinkt het onsystematisch door te moeten wachten op verhalen aan de keukentafel. Dat is namelijk min of meer wat Lea Zuyderhoudt heeft moeten doen.

 

Structuralisme is een stroming binnen de antropologie die er van uit gaat dat er een logica is binnen de samenleving niet perse opgaat binnen andere samenlevingen.

 

Hoe werkt structuralisme?

Structuralisme is het patroon in de data, de link tussen het verhaal en de samenleving, tussen gebeurtenissen en beleid maken. Bij structuralisten klopt de samenleving tot op een zekere hoogte met zichzelf, er zit een logica in. De grondstructuur van leven en dood is universeel, maar de manier waarop culturen hiermee omgaan (begrafenisrituelen) is cultuurafhankelijk. Die rituelen, verhalen, mythen en waarden staan niet los van elkaar, maar er zit een structuur in.

Het onderzoeksthema over de Blackfoots ligt gevoelig of behoort tot de taboesfeer, zoals incest, mishandeling of discriminatie. Het is van belang om de beleving of betekenisgeving van de onderzochten te achterhalen, of het is nodig om de informanten te stimuleren om actief en creatief over bepaalde onderwerpen na te denken. Het onderzoek gaat over interacties in bestaande situaties, instituties en instellingen, zoals scholen, jeugdbendes, gezins- en leefvormen en ziekenhuizen. Antropologen gebruiken kwalitatieve methodes.

 

Het doel daarbij was om real-life data te verzamelen in het veld over menselijk gedrag en hun gedachten. Dit is gedaan door systematisch betrouwbare data te verzamelen volgens een research design. Je hebt allereerst data nodig om je theorie op te kunnen testen. Bij antropologie gaat men voor data uit het echte leven in het veld. Research methods bespreken zij als: hoe doe je veldwerk? Dit moet systematisch zijn en betrouwbare data opleveren. Interne validiteit betekent dat je steeds weer hetzelfde resultaat krijgt. Externe validiteit is dat als je onderzoek doet in het ene gebied deze toepasbaar is op een ander gebied. Antropologen keken naar wat de Blackfoot specifiek doen. Iedereen is op zoek naar data om theorieën te toetsen.

Er bestaan basisvragen binnen kwalitatief onderzoek. Hoe ouder, hoe beter de informatie. Oudere informatie is origineler en echt. Lea was vooral geïnteresseerd hoe oude tradities op een nieuwe manier toegepast werden. “Jouw interpretatie is mijn feit”. De meest subjectieve uitspraken zijn haar harde data. De data is “rich and fuzzy”. Als je wilt weten wat de Blackfoot geloven of denken, dat moet je uitgaan van de woorden van de respondenten. Dat zijn dan je harde data.

 

Subjectieve teksten over geloof bij kwalitatief onderzoek kun je met Atlas TI en andere vormen van kwantitatieve tekst analyse wel coderen en meten. Kwalitatief en kwantitatief zijn beslist geen tegenpolen van elkaar.

 

In kwalitatief onderzoek gaat het over het hoe en waarom mensen bepaalde dingen zeggen, doen, geloven, categoriseren enz. Kwalitatieve methoden kunnen geschikt zijn als je onderzoeksvraag een waarom-vraag is en steekwoorden gebruikt zoals ideeën, achtergronden, motieven, weerstanden en beweegredenen. Kwantitatief is makkelijker in nullen en enen uit te drukken. Achtergrondvariabelen zijn vaak wel kwalitatief. Bij kwantitatief onderzoek kan je makkelijker data peilen.

 

Mixed methods. Het is een stroming binnen het onderzoek die bruggen probeert te bouwen tussen kwalitatief en kwantitatief. Omdat die deels een eigen paradigma hebben kun je dat wetenschapsfilosofisch niet altijd zomaar linken, maar binnen het postmodernisme kan dat wel. De verschillende waarheden van verhalen kunnen naast elkaar bestaan. Veel verhalen kun je vaak toepassen en hoe vaker je ze kunt gebruiken, hoe sterker de betekenis ervan wordt. Wetenschapsfilosofische opvatting is het zelfde als die van de Blackfoot: er is niet een vorm van waarheid en de verschillende vormen van waarheden mogen naast elkaar bestaan.

Bij het postmodernisme wordt nagedacht hoe verschillende waarheden naast elkaar staan. Dit geeft ruimte. Post modernisme zegt dat er meerdere waarheden zijn en zo passen er per waarheid andere methodes. Mixed methods is handig aangezien je daarin ruimte hebt voor een methode per waarheid. Emic en etic kunnen bijvoorbeeld evenwaardig naast elkaar gezet worden.

 

Wat doet de antropoloog dan? Waar begin je als je geïnteresseerd bent in verwantschapsrelaties? Uit dit soort onderzoek moeten de data die je krijgt ook af te wegen zijn tegen de theorieen die op dat moment gangbaar zijn. Op dat moment ga je in de praktijk simpelweg luisteren, het is een kwestie van oude kennis ophalen op nieuwe manieren. De antropoloog luistert naar verhalen, hoe Blackfoot hun eigen verhalen aan elkaar vertellen. De verhalen staan ook in boeken geschreven. Als je weet waarom, wanneer en hoe mensen verhalen gebruiken dan weet je welke rol deze voor mensen in de samenleving spelen en wat de verhalen voor de respondenten betekenen.

 

Collaborative research is samenwerkend onderzoek. De antropoloog laat de eigen antwoorden contextualiseren en die van anderen en vergelijkt het met schriftelijke bronnen. Het gaat om het specifieke, en dat specieke vindt ze op een supersubjectieve manier omdat ze er middenin zit. Haar stroming is daarnaast ook nog die van de collaborative research.

Methodisch aan een peer review onderworpen, maar volgens het protocol van de samenleving afgewerkt. Lokale experts zijn belangrijk. Zij leven het leven en weten altijd meer dan jij. Ze kunnen je helpen met het verzamelen van data die je niet direct kunt observeren of vragen. Woorden zijn heel belangrijk in haar onderzoek en de woorden van de Blackfoot zijn belangrijker dan die van haar zelf.

 

Een voorbeeld: Tolkien heeft in de ban van de ring geënt op de mythen en verhalen uit onze westerse wereld. De blackfoot begrijpen dit boek niet omdat ze andere symbolische waarden hechten aan figuren.

 

Je kunt wel iets van structuur inbrengen bijvoorbeeld door middel van foto eliciting om data te structuren. Je kunt foto’s laten zien aan participanten en ze er over laten vertellen.

Lea dacht dat ze verhalen bij museum stukken kon verzamelen, maar ondertussen kwam ze er achter dat dat niet zo simpel lag, de pijp en de kop daarvan mogen niet aan elkaar gekoppeld zijn, zo lagen ze namelijk in de kast, maar dat kan volgens de Blackfoot absoluut niet volgens bepaalde verhalen. Juist door al die losse verhalen die dingen verklaren komt er te veel losse informatie die voor niet-Blackfoot overweldigend en onnavolgbaar kunnen zijn.

Het perspectief van de participanten zijn dus Lea’s harde data. Lea had filmopnames gemaakt en hierdoor werd ze op een later moment door een commissie geloofd, terwijl ze haar op haar woord voor gek verklaarden. Soms is bewijs in de vorm van filmopname dus heel belangrijk en doorslaggevend.

 

Sociolinguïstiek gaat over het leren hoe je moet vragen en ook hoe je met vragenlijsten omgaat. Taal en cultuur rondom taal beïnvloedt het interview, gesprek en de presentatie. Op veel vragen antwoordt iedereen ‘nee’. Triangulatie is iets op 3 verschillende manieren meten om te kijken of je 3 keer tot dezelfde conclusie komt. In de rechtbank heb je bijvoorbeeld ook dna-bewijs, getuigenverslag en motief nodig. Je begint met data en van data ga je naar theorie: cultuur opsnuiven. Bekijk dan rustig met elkaar wat je er mee kan en bij welke theorie je dan aansluit.

 

Onderzoek naar orale tradities (hoe wij verhalen vertellen):

Sociolinguistiek gaat over de gewoontes en praktijken rondom wat je zegt, wat je hoort, wat je op laat nemen en dergelijke. Het is een vorm van taalkunde die gaat over hoe mensen praten en waarover mensen praten. Niet alleen de inhoud rondom het verhaal maar ook het gedrag rondom het verhaal is van belang. Als je iets wilt leren van de tradities, moet je ook bekijken wie met wie praat en waarom. Wie zijn die verhalen vertellers? Het is meer dan een opname of mondelinge overdracht.

Het is vaak ingebed in een heel systeem aan waarden, gebruiken en vormen van eigendom. Denk daarbij ook aan intellectual property, wat is eigendom van de groep wat is eigendom van een persoon. Ga bijvoorbeeld eens bij jezelf na aan wie je in je eigen familie de familieverhalen vertelt en mag vertellen en aan wie je dat niet zou doen.

 

Als je weet dat Blackfoots alleen hun verhalen vertellen aan mensen die ze verdienen, moet jij daar dus ook aan voldoen. Het is geen kwestie van een zak geld neerleggen. Voor Lea was het dus wel noodzakelijk om zich daar 3,5 jaar onder te dompelen. Als onderzoeker kun je jezelf niet buiten die sociolinguïstiek plaatsen.

Heel veel dingen die ze geleerd heeft bij het onderzoek doen, kunnen niet in de praktijk. Je mag niet ‘voeren’. Blackfoots zeggen: “Ik praat alleen tegen je als je echt bestaat, dus je mening geeft”. Ze moest dus wel haar mening geven om verhalen te kunnen horen. Hierdoor raakte ze wel betrokken maar er was geen andere manier omdat dit de cultuur. Ze kan niet buiten de sociolinguïstische werkelijkheid treden omdat ze onderzoek doet naar de orale overdracht.

Waarom zijn de verhalen zo belangrijk? Ze horen het bij overdragen van kernwaarden. Verhalen helpen mensen en zijn deel van hun overlevingsstrategieën. Blackfoots gaan er vanuit dat verhalen helpen. Ze zeggen: “Het gaat er niet alleen om ‘wat ons is aangedaan’ het gaat erom ‘hoe we ermee omgaan’ en dat is enorm specifiek”. Je moet je dus als onderzoeker begeven in die zone, als je dit soort onderzoek wilt doen.

 

De vraag is waarom sommige programma’s (anti-drugs en dergelijke) niet werken bij de Blackfoots, want overal (op andere plaatsen) werkt het wel. Hun antwoord daarop was, “wij zijn niet ‘overal’”.

 

Dingen hebben de neiging te werken binnen onze eigen logica, we zijn ons niet meer bewust van onze eigen logica door de globalisering. Dat moet in het specifieke anders blijft er weinig over, kortom verhalen helpen.

De vraag is of het onderzoek dan wel genoeg reikweidte heeft of dat het alleen bijdraagt aan het debat. Het is een fenomeen wat ergens anders op een geheel eigen wijze ook te herkennen is. Dan snap je beter waarom verhalen ingezet worden in rehab clinics, op het moment dat je terug gaat op totaal onbekende verhalen, oude tradities.

 

Grounded theory is een manier van onderzoek doen die begint vanuit de praktijk.

Bij kwalitatief onderzoek vraag je jezelf af van welke vormen van waarheid je uitgaat en wat het methodologisch voor je onderzoek betekent.

Het maakt geen verschil of je een idee krijgt van observatie of van redeneren. Hetgene wat er toe doet is of je het idee kunt testen in de echte wereld. Bij grounded theory werk je ook met theorieën.

 

Het gaat er niet om om een universele waarheid te vinden of te zoeken. Veel pedagogische boeken voor ouders raken niet aan de wetenschap. Opvoeding wordt interessant gevonden als fenomeen. Er is iets onwetenschappelijks (de literatuur voor ouders) en dat is als feit interessant. Hebben ouders daar geen behoefte aan? Die waarheid is gereconstrueerd.

 

Definitie van cultuur volgens Blackfoots:

“First the creator gave us the authority to exist along with the universe, with the bundles representing that authority and being the link between ourselves and the creater. Then our culture ware given to us by napi s a way to live, to learn, to relate to other people- in their real and spirtual forms- and tot communicate and relate tot the universe.” (1991, The Red Book)

De blackfoots leggen zelf goed uit hoe volgens hun de samenleving in elkaar zit.

 

Men dacht dat alle Blackfoot kinderen een hersenafwijking hadden omdat ze een andere grammatica gebruiken in het Engels. Maar je kan data herinterpreteren. Zo was er geen sprake van een leerafwijking. Ze gebruiken Blackfoot grammatica in het Engels. Zij krijgen op een andere manier onderwijs. Iemand moet je proberen te begrijpen in de context waar hij of zij in zit. Zo moeten we bereid zijn extra data te willen zoeken of analyseren/ interpreteren.

 

Van theorie naar praktijk: methodologie is hoe je onderzoeksvraag beantwoord in theorie. Je beweegt van de data naar de theorie. Bij inductie gebruik je observatie om theorieën of uitleg te vormen. Je gaat van speciefiek naar algemeen. Bij deductie gebruik je redenering om theorieën en uitleg te vormen en test je algemene ideeën in speciefieke gevallen.

Je kunt op kwalitatieve en kwantitatieve manier onderzoek doen, maar het gaat erom hoe je data een plek geeft in de echte wereld.

 

Wat is realiteit? Over welke werkelijkheid hebben we het hier? De constructivistische blik is dat realiteit op een unieke manier wordt gevormd bij iedere persoon zelf. De positivistische visie is dat de externe realiteit zich buiten afspeelt. De een is niet beter dan de ander. Hetgeen wat jij kiest is gebaseerd op hetgene wat jij zelf voor waar aanhoudt. Hetgene wat je kiest kan ook relateerd zijn aan de (onderzoeks-) vraag die je hebt. Visies de tegenover elkaar staan leiden vaak tot het gebruik van alternatieve methoden dat aanvullend inzicht verschaft.

 

Een emic gaat over de logica van binnen af en etic is wat van buitenaf komt en wat universeel zou moeten zijn, het wetenschappelijke. Een emic model verklaart een ideologie of gedrag van leden van een cultuur volgens hun eigen definities. Dit model is cultuurspeciefiek. Blackfoot zegt bijvoorbeeld: “Ik zie dat die verhalen ons helpen omdat de Schepper ons helpt. Gebruik daarom geen drugs.” De vraag is of emic-modellen ‘ontdekt’ zijn in plaats van bedacht? Een etic model is van een buitenstaander en zijn universeel. “Ik denk niet dat dat de Schepper is maar sluit aan bij eigen normen en waarden waardoor het makkelijker is om na te denken over hoe je op het rechte pad blijft.”

Kwalitatief onderzoek laat ruimte om mensen aan te laten geven dat bijvoorbeeld de maan van kaas is. Aan de ene kant focus je op het feit. Die analyse als buitenstaander zou net zo subjectief kunnen zijn als die van de betrokkenen.

 

Emic en etic en verschillende waarheden zijn onderhandelbare waarheden. Epistemologie is de bestudering van hoe wij iets bestuderen. Welke waarheid kies je? Hoe kan je je data gebruiken om theorieen te ontwikkelen en ideeen over samenleving plaatsen? Probleem -» methode -» data verzamelen -» hypothese verwerpen of bevestigen. Cross cultureel is dit een probleem. Heterogene populatie kunnen zich anders gedragen. Wat is de ultieme overeenkomst tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek: validiteit (zowel intern als extern), betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en precisie. Door de beperkingen of precisie van de data aan te geven kan je zien wat de reikwijdte van de data is.

 

De definitie van Blackfoots van cultuur is aan de hand van een verhaal over Napi. Het luidt: “Eerst gaf Napi ons het recht om te bestaan in dit universum.

 

Op een warme zomerdag, rustte napi op de rots,- hij was een bovennatuurlijke bedrieger (trickster)van de Blackfootvolkeren-, want de dag was warm en hij was moe. Hij spreidde zijn mantel op de rots, en vertelde de rots om de mantel te houden in ruil voor het laten rusten Napi daar. Plotseling veranderde het weer en Napi kreeg het koud door de windhoos en de regen die viel. Napi vroeg de rots om zijn mantel terug te geven, maar de rots weigerde. Napi werd boos en net nam de jas toch mee. Terwijl hij weg liep, hoorde hij een hard geluid en draaide om en zag dat de steen achter hem aan rolde. Napi rende voor zijn leven. Het hert, de bizon en de Pronghorn waren Napi’s vrienden en ze probeerden de rots te stoppen door aan de voorkant tegen te houden. De rots rolde over hen een. Napi’s laatste kans was beroep te doen op de vleermuizen (of vogels)voor hulp. Gelukkig deden ze het beter dan hun buren de hoefdieren, en duiken op de rots en botsten er tegen aan. Een van hen uiteindelijk raakte de rots precies goed en het brak in twee stukken.”

Het verhaal biedt een nuttige waarschuwing tegen het nemen van terug wat je weg hebt gegeven.

 

Er werd een programma opgestart waarbij ze kinderen 300 kilometer meenamen naar Napi’s rots om ze daar op de goede plek in het landschap het verhaal te vertellen. Na dit verhaal gehoord te hebben zijn drugsdealers grotendeels gestopt met dealen en leven nog. De elders die het kamp hebben georganiseerd hebben een prijs gekregen omdat ze de mensen op het rechte pad hebben gekregen. De betekenis van dit verhaal houdt verband met het structuralisme.

Waarom zou dit verhaal iemand op de been houden? Het kan onderdeel zijn van een copingsstrategie door mensen te ondersteunen in kleine dingen, wat juist groot effect kan hebben.

 

Bij de Napi heeft een hoofdtooi een belangrijke status. De hoofdtooi is een soort symbool, iedere veer staat voor een verhaal. Iedere kleine pluim achterop staat voor jongens en meisjes. Lea noemt dit archetypisch. De symbolen hebben betrekking op oeroude, bij de hele mensheid bekende richting gevende beelden waaraan de mens zich oriënteert, de inhoud van het ‘collectieve onderbewuste’.

 

De middelbare school van de Blackfoot, de middleploom school, onderwijst kinderen alle verhalen die kinderen op het rechte pad houden. Met name de scharniermomenten van het leven zijn belangrijk. Symbolen zijn van belang, zoals: geboorte, doop, trouwen, dood.

 

Bij de trouwring staat de cirkel voor eeuwigheid, ook dit is een symbool. Waarom doen ringen die uit een stuk metaal geslepen zijn het zo goed op de markt? Ze zijn (rond) uitgehakt, dus zijn ze extra sterk omdat ze uit een stuk zijn.

 

Bij begrafenissen zijn er allerlei dingen die kunnen passen bij een structuralistische analyse. De Blackfoots zeggen: “wie zorgt voor mij bij het leven zorgt ook voor mij bij de dood”. Dit betekent dat ze geen onbekende bij hun begrafenis willen. Alleen de naasten zelf, die ook zelf op de knop drukken om de crematie te starten, wat eigenlijk veel natuurlijker is dat de manier waarop wij dat doen.

 

Wat je zelf voor waar houdt, kan je data enorm beïnvloeden, bijvoorbeeld door je non-verbale houding en je verbale intonatie. Om deze reden hield Lea feedback rondes waarbij ze haar data voorlas aan de participanten die de verhalen verteld hadden. Hierdoor werd het nog minder haar eigen verhaal en meer de waarheid van de participanten zelf.

Focus je op het universele of focus je op het specifieke.

De realiteit is op een unieke manier geconstrueerd. Verhalen blijven plakken als je ze op de juiste plaats en het juiste moment vertelt.

De Blackfoot zeggen dat een verhaal niet op tape hoort. Een verhaal is voor hun een entiteit op zichzelf, het zijneen soort levende wezens, als je niet goed voor ze zorgt, verlaten ze je.

 

College 3

 

Dit college wordt etnografie oftewel participerende observatie en het kwalitatieve interview besproken.

Etnografie is een brede term waarin participerende observatie ook een deel van kan zijn. Je bent een langere tijd ondergedompeld in een sociale situatie.

 

Etnografie is een soort combinatie van allerlei manieren van data verzamelen waarbij de etnograaf de normen en waarden van een bepaalde cultuur of setting van binnen uit probeert te begrijpen. Hij wordt hierbij meestal een lange tijd ondergedompeld in sociale setting of organisatie. Participerende observatie wordt vaak gecombineerd met interviews, gesprekken en documentatie. Het onderzoeksproduct wordt meestal schriftelijk vast gelegd in artikelvorm. Etnografie is een wat meer omvattende term dan alleen participerende observatie. Het gaat niet alleen om het observeren zelf maar juist wat je er mee doet.

 

Als participerend observant is het belangrijk om toegang te krijgen tot de setting. Er zijn twee dimensies, de covert-overt is een variant waarbij de observator gedeeltelijk openlijk en verborgen observeert. Ga je zeggen dat je onderzoek doet en zeggen wie je bent? Er is hierbij een wazige scheiding waarbij sommige mensen wel (gedeeltelijk) weten wie je bent en wat je doet en anderen niet. Meestal is een onderzoek overt. Eerst zal je een tijdje meedoen en daarna maakt iemand zich bekend dat hij een bepaalde setting wilde onderzoeken. De tweede dimensie is de open-gesloten setting. Meestal zijn settings niet zomaar toegankelijk en moet er eerst toestemming gevraagd worden. Het is het meest gebruikelijk om openlijk te observeren in verband met ethiek.

 

Covert, oftewel verborgen observeren wordt in de praktijk maar weinig gedaan.

De voordelen bij deze methode is dat het niet nodig is om te onderhandelen en dat je geen problemen hebt met de reactiviteit van mensen. Er zijn echter ook nadelen, aangezien je participerend observeert is het lastig om aantekeningen te maken want hoe verantwoord je die? Ook kun je vervolgens geen andere methodes meer gebruiken. De observator kan ook nerveus worden omdat hij bang is ontdekt te worden wat vervelende gevolgen kan hebben. Mensen kunnen erg boos worden. Maar het belangrijkste nadeel is dat het niet ethisch om verborgen te observeren. Laud Humphreys’ Tearoom Trade. Er werd onderzoek gedaan naar homoseksuele activiteiten van homo’s op toiletten en dit werd verborgen geobserveerd. De onderzoeker nam de rol aan van een man die de wacht hield. Hij is verder onderzoek gaan doen en heeft gedaan of het onderdeel was van een grootschalig onderzoek.

Dus over het algemeen is open observeren handiger om kritiek op voorhand te ondervangen.

Om toegang te krijgen tot gesloten settings zoals een ziekenhuis en overt (openlijk) te observeren heb je toestemming nodig. Maak hiervoor gebruik van je contacten en zoek steun van iemand die je kent die je kan aanbevelen. Zo iemand is dan je zogenaamde sponsor (bijvoorbeeld een verpleegster die je kent). Vervolgens moet je nog toestemming zien te krijgen van de leidinggevende oftewel de ‘gatekeeper’ die de doorslaggevende beslissing maakt of je wel of niet mag observeren. De ‘gatekeeper’ staat hoger in de hiërarchie en heb je nodig in organisaties. Vaak wordt er een tegenprestatie beloofd, bijvoorbeeld door te beloven dat ze je onderzoeksresultaten mogen lezen of door middel van het geven van adviezen. Het kan ook in de vorm van daadwerkelijk arbeid, als je jezelf nuttig maakt op de werkvloer zal men dat doorgaans erg waarderen. Openheid is van groot belang als je een lange tijd doorbrengt in de setting waar je observeert.

 

Toegang krijgen tot open settings om openlijk (overt) te observeren is lang nog niet zo makkelijk als vaak wordt gedacht. Moeders die hun kinderen op schoolplein opwachten kun je observeren. Je hebt contacten nodig en ook een sponsor en gatekeeper. Zo kan je bijvoorbeeld meegaan met een vriendin die je introduceert. Het is hierbij namelijk van belang om echt ergens binnen te komen. Je hebt hiervoor aansluiting nodig. Je kunt niet zomaar een groepje pratende mensen onderbreken en vragen of je mee mag luisteren. Vijandigheid en wantrouwen kunnen een negatieve rol spelen. Om binnen te komen heb je ook hiervoor een sponsor en een gatekeeper nodig, iemand die je introduceert en of aanbeveelt. Het zal een tijd duren voordat de mensen je leren kennen en je daadwerkelijk nuttig kunt observeren. ‘Hanging around’ is hierbij van belang. De volgende stap is om het vertrouwen en de toegang te behouden wat ongoing access wordt genoemd. Om te voorkomen dat je uitgesloten wordt is het belangrijk om vertrouwen te winnen en te behouden.

Bij gesloten settings is het verstandig om je kennis en begrip van de groep te benadrukken en niet onbenullig over te komen. Neem een rol aan en doe een nuttige taak. Ook is het belangrijk om eerlijk te zijn en niet bevooroordeeld te zijn, mensen kunnen dat aan je zien en dan kom je onoprecht over en loop je sneller de kans op uitgesloten te worden. Bij open settings moet je er rekening mee houden dat je getest kan worden of je het nog ‘waard’ bent om mee te mogen kijken. Wees daar dus voorbereid op. Als participerend observator maak je deel uit van de groep en je zal soms aan de groep moeten bewijzen dat je mee doet.

 

De basis gaat van extreem veel betrokkenheid (onderdeel van mensen zelf) naar weinig betrokkenheid. Kan je dan überhaupt nog praten over etnografische studie? Bovenaan: zo betrokken dat je uit het oog verliest dat je onderzoeker bent. Wanneer dat zo is ga je te ver: going native. Je verliest je onderzoekspet en ben je niet objectief meer. Gold (1958) geeft een beschrijving van de rollen van de etnograaf over de mate van betrokkenheid, het heeft vier categorieën en loopt van involvement tot detachment.

De complete participant observeert covert en is in grote mate betrokken en dus zeer involved. Daarna komt de participant-as-observer die observeert overt en is relatief veel betrokken.

De observer-as-participant is relatief weinig betrokken en dus al meer detached. De complete observer hanteert helemaal geen interactive en dus helemaal detached.

Een etnograaf kan ook meerdere (overt)rollen hebben, zowel actief of passief.

 

Actieve rol aannemen, bijvoorbeeld bij het observeren bij politie. Heb je niet de vaardigheden of diploma’s? Dan ben je niet volledig in staat om te participeren. Je blijft enigszins beperkt in het meedoen van de activiteit. In hoeverre kan je als etnograaf actief meedoen?

 

Toegang krijgen door waarden en gedragingen van de groep over te nemen. Dit moet geloofwaardig zijn qua geslacht, ras en achtergrond. Is je slang (straattaal) geloofwaardig, past het wel bij je? Wat ook gedaan wordt is kadootjes en beloningen geven aan kinderen om het contact intensiever te maken. Voorzichtigheid is hierbij geboden.

De eerste leeftijdgroep die je zou kunnen bekijken zijn de kleuters. Ben je in staat om een idee te krijgen hoe het is om een kleuter te zijn? De essentie is inlevingsvermogen. Je houdt een etic visie (je plakt je eigen stickers erop). Andere overwegingen zijn van ethische aard. Problemen bij participerende observatie bij kleuters is dat je als onderzoeker niets mag doen en autoriteit opzij moet schuiven. Je kunt een informed consent krijgen van kinderen door het onderzoek uit te leggen op kindniveau.

 

Adolescenten zijn gevoelig voor autoriteit. Volledig participeren lijkt bij hen mogelijk. Het is essentieel om vertrouwen te winnen wat tijd kost. Er komen ook ethische kwestie bij kijken. Wat doe je bij geweld, criminaliteit of drugsgebruik? Je kunt je onderzoek weggooien als je je er mee gaat bemoeien.

 

Velddaantekeningen zijn je data. Het maken van veldaantekeningen moet eigenlijk zo snel mogelijk gebeuren, maar bij participeren bij de observatie moet je dat vaak uitstellen tot het einde van de dag. Het is van belang dat je zo duidelijk en gedetailleerd mogelijk schrijft zodat je weken later nog steeds begrijpt wat je toen bedoelde. Je kunt in plaats van notuleren ook aantekeningen opnemen, maar het afluisteren kost wel weer veel tijd. Bij het maken van aantekeningen werk je meestal van breed naar smal, het is de bedoeling dat je je steeds meer gaat focussen. De aantekeningen worden steeds meer gericht. In hoeverre kan je alles noteren?

 

Type veldaantekeningen. Manieren om notulen te maken zijn onder andere mental notes, korte dingetjes die je even in je geheugen prent. Jotted notes zijn hele korte aantekeningen, een soort mentale post-it’s. De full field notes zijn de uitgewerkte gedetailleerde data die uiteindelijke gebruikt zullen worden. Hierin staat ook je eigen aandeel als onderzoeker in het geheel.

 

Wanneer beëindig je een etnografische studie?

Bijvoorbeeld wanneer het theoretische saturatiepunt is bereikt en je merkt dat je niets nieuws hoort of ervaart behalve bevestiging van hetgene wat je al gevonden had. De theorieën die je gebouwd hebt worden niet meer verrijkt door data.

Of vanuit praktische overwegingen zoals een financiële situatie waarbij het geld op is.

Het kan ook zijn dat het onderzoek niet langer voortgezet kan worden in verband met persoonlijke verplichtingen zoals een gezin, maar dit hangt ook af van de setting waarin je observeert, in het buitenland of een organisatie om de hoek. Het kan ook zijn dat het onderzoek afgerond moet worden omdat er een deadline gehaald moet worden. Als een onderzoek te lang duurt wordt de druk te hoog.

 

Er zijn twee soorten visuele etnografie; extant visuele materialen. Dat zijn bestaande materialen zoals persoonlijke foto’s. Onderzoekgedreven visuele materialen worden speciaal voor het onderzoek ontworpen zoals storybooks om gemakkelijker of gerichter tot een gesprek te komen.

 

Het kwalitatieve interview is een andere methode van kwalitatief onderzoek doen.

Kenmerkelijk van deze methode is dat het minder gestructureerd en minder gestandaardiseerd is dan het gestandaardiseerde interview zelf. Probeer je los te maken van het standaard beeld, het idee dat je recht tegenover elkaar aan het bureau zit te interviewen. De visie van de onderzochte gebruik je als uitgangspunt, je kijkt vanuit de respondent en dus niet vanuit jezelf. Je probeert uitvoerig door te gaan op het onderwerp, het hoe en waarom, het achterliggende te pakken. Het kwalitatieve interview is flexibeler, zoals de onderwerpen die je bespreekt en de volgorde van de vragen die je gaat stellen. Dergelijke interviews zijn rijk en gedetailleerde. De kern is het begrijpen.

 

Er zijn verschillende typen kwalitatieve interviews. Zoals het ongestructureerde waarbij het gesprek zo open mogelijk is, het lijkt op een gewoon gesprek waardoor je veel informatie krijgt, dus let op de intentie waarvoor je het gesprek houdt. Er zijn weinig beperkt gedefineerde ondewerpen. Bij het semi-gestructureerde interview werk je een lijst af met specifieke vragen, maar de ordening van vraag en antwoord blijft flexibel. Het is ook niet de bedoeling dat je hierbij van een blaadje je onderwerpen afleest, maar dat het meer natuurlijk verloopt, het vergt dus oefening en ervaring. De lijst is er zodat de onderwerpen vergelijkbaar zijn met die van de andere interviewers zodat de informatie vergelijkbaar is. Er zijn allerlei redenen om meer of minder structuur in je interview aan te brengen. Zo praat je bijvoorbeeld ongestructureerd over een onderwerp waar iemand niet graag over praat.

Er zijn ook interviews die teruggaan in de tijd. De onderzochte kijkt terug naar zijn/ haar hele leven en hoe hij/ zij deze ervaren heeft. Ze gaan over een heel leven en niet over een specifiek moment daarvan. Dit noem je het life story interview, deze kan ook naturalistisch zijn ontstaan bijvoorbeeld doordat je je hele leven een eigen dagboek bijhield. Een oral history interview staat wel stil bij specifieke gebeurtenissen in het verleden, in hoeverre het geheugen in staat is om dit weer te geven. Je hebt soms een heel verhaal in je hoofd over hoe iets vroeger gebeurt en gegaan is, het kan zijn dat dat verhaal helemaal niet klopte. Je geheugen kan de herinneringen een soort kneden. Veel onderzoekers zeggen dat het ook niet precies op zoek zijn naar de precieze waarheden, maar op de manier waarop, dus hoe er verteld wordt.

 

Status van de data. Niet alle onderzoekers verlenen dezelfde status aan de data verkregen met behulp van een open interview. Je kunt het interpereteren als feiten over gebeurtenissen (posititivisme) of subjectieve, authentieke belevingen (emotionlisme, interpretivisme) en gezamenlijke constructie: hoe het verteld wordt is van belang.

 

Er is dus niet maar één manier om een interview te bekijken.

Het is belangrijk om je op een onderzoeksvraag te focusen bij kwalitatief onderzoek, anders krijg je een gesprek van drie dagen. Zorg dus dat je de richting stuurt. Zorg ook voor een logische maar flexibele ordening van de onderwerpen zodat je dat gemakkelijk op kunt roepen. Vergeet ook niet om de achtergrondinformatie na te vragen zoals leeftijd en dergelijke. Spreek af om het interview in een rustige omgeving te houden en zorg voor privacy. Zorg dat mensen zich op hun gemak voelen. Om er voor te zorgen dat je de belangrijke informatie niet kwijt raakt moet je zorgen voor goede opnameapparatuur en het is verstandig om van te voren een pilot te doen om alles uit te proberen en eventuele problemen te ondervangen. Een goede interviewer onthoudt wat er verteld wordt en is bewust van vertrouwelijke informatie en is dankbaar dat deze informatie verkregen wordt.

Hulpmiddelen om het interview te vergemakkelijken zijn het gebruik van vignetten waarbij je een realistische concrete situatie voorlegt en vraagt wat de reactie van de moeder zou zijn: “Uw kind wordt ’s nachts wakker van een nachtmerrie, wat doet u dan?”. Je kunt ook gebruik maken van foto’s om reacties te bekijken en tot gesprek te komen.

 

Het maken van opnames en transcriberen heeft voor- en nadelen. Het maken van audio-opnames zorgt ervoor dat je je volledig kunt concentreren op het gesprek. Het is gedetailleerder dan aantekeningen en je hebt ‘bewijsmateriaal’ waardoor het materiaal ook extern beoordeeld kan worden. Het nadeel is wel dat transcriberen zes keer zo veel tijd kost als dat het gesprek geduurd heeft. Soms moeten ‘uhhhtjes’ ook verwoord worden, daar worden regels voor gemaakt. Een voordeel is wel dat je relevante informatie kunt selecteren na het afluisteren en deze kunt uitwerken.

 

Voordelen van participerende observatie zijn dat je door andermans ogen kunt kijken doordat je in de situatie staat. Daardoor kun je ook de (informele) taal beter begrijpen. Je komt alle dagelijkse dingen tegen waardoor vanzelfsprekendheden naar voren komen. Hoezo? In een interview praat je daar niet over. In een interview praat je over dingen waarvan je denkt dat die interessant zijn voor een ander. In een observatie zie je weer hele andere dingen. En omdat je je in de context bevindt heb je toegang tot verborgen activiteiten (zoals drugsgebruik) en je past je aan aan de context wat bij een interview niet het geval is. Je moet openstaan voor onverwachte bevindingen. De participerende observatie vindt plaats in een naturalistische setting met natuurlijke gedragingen, ze zijn in ieder geval niet of minder geforceerd. Een observatie duurt heel lang. Als je weet dat je geobserveerd wordt vergeet je dit na verloop van tijd.

 

Voordelen van een kwalitatief interview is dat je onderwerpen kunt onderzoeken die niet observeerbaar zijn. Je kunt een reconstructie verleden maken. Je hebt minder ‘last’ van ethische overwegingen omdat het wat minder indringend is. Je bent je wel bewust van de onderzoekssetting. Een interview is meestal na twee uur klaar en daardoor toegankelijker en je hebt hierdoor een breder bereik waardoor het makkelijker is om een longitudinaal onderzoek te doen. Je kunt je ook beter focussen op specifieke onderwerpen.

 

De vergelijking tussen participerend en kwalitatief interviewen moet je niet te zwart-wit zien. Het is niet zo dat het een beter is dat dan de ander. Het gaat juist vaak samen.

 

 

College 4

 

 

Taal in kwalitatief onderzoek: conversatie en discours analyse.

Kwalitatieve data analyse: Analytische inductie, grounded theory, coderen, narratieve analyse. (Op welke manieren kun je taal zien in onderzoek?)

 

Taal wordt gebruikt als bron van informatie, het gaat er hierbij vooral om hoe iemand iets zegt en niet zozeer wat iemand zegt. Taal is een medium. Taal kan ook een onderwerp op zich zijn. Er zijn twee verschillende soorten taal in kwalitatieve data analyse, de conversatie analyse (CA) en de discours analyse (DA).

 

Bij de conversatie analyse (CA) liggen de roots in de etnomethodologie.

Die wil zich richten op de natuurlijke situatie, hoe de sociale werkelijkheid gevormd wordt door alledaagse interacties met mensen, procedures met elkaar en ongeschreven regels. Bijvoorbeeld: je komt de trein binnen en alle plekken zijn leeg behalve één plek. Dan ga je niet naast die persoon zitten, dit is een ongeschreven regel. Er zijn twee belangrijke uitgangspunten: de indexicaliteit (betekenis van gesproken taal hangt puur af van de context waarin dit plaatsvindt -» context is kleiner, zoals de context van de taal zelf, welke zin komt ergens voor en welke er achter?) en reflexiviteit (taal maakt onze sociale wereld, bouwsteen van sociale orde). Vanzelfsprekendheden waar je niet over nadenkt: jij belt iemand, maar de ander moet gesprek beginnen.

De Assumpties van CA gaat er vanuit dat gesproken taal gestructureerd is. Er zitten regels en structuur in. Taal wordt gevormd in een context. Analyses doe je op basis van data. Data-analyse is een theorie hoe je onderzoek moet doen. Bij kwalitatief onderzoek worden gedetailleerde transcripties van natuurlijke conversaties uitgewerkt. Transcriberen is het al dan niet letterlijk uitschrijven van opgenomen gesprekken, soms zelfs zo letterlijk dat de ademhaling en de lengte van de woorden in codes worden mee gecodeerd. Er zijn regels voor transcriberen, zoals bijvoorbeeld aangehouden klank (zo:’n), inademing (.hh) en stilte van acht seconde (0.8). ook verandering van intonatie, nadruk op een woord en tegelijkertijd spreken enz.

 

Uitgangspunten voor analyse:

Bepaal vooraf waar je naar gaat kijken. Wat zijn de belangrijke punten waar je aandacht naar moet gaan?

  • Turn-taking/ beurtwisseling. De ideale situatie is dat er één persoon tegelijkertijd aan het praten is.
  • Adjacency pairs/ aangrenzende paren: vraag en antwoord, uitnodiging en ingaan op die uitnodiging. Er zijn ongeschreven regeltjes die in die taal steeds naar voren komen. Dit heeft te maken met je verwachtingen.
  • Preference organization is dat als je iemand uitnodigt, je hoopt dat iemand ingaat op je uitnodiging, niet dat hij weigert. Je hebt dus voorkeur voor bepaalde reacties. Dit is deel van de ongeschreven regels voor taal.
  • Account is als je de preference organiszation afwijst of teniet niet doet; als je zegt dat je niet kan komen wordt er van je verwacht dat je verantwoordt waarom je niet komt. Je geeft dus verantwoording voor de reactie die je geeft die misschien niet helemaal gewenst is.
  • Herstelmechanismen activeren als er iets in de structuur niet goed is gegaan, dan herstel je het. Als je per ongeluk allebei tegelijk praat, dan vallen soms beide stil. Daarna zo snel mogelijk de structuur herstellen, of de vraag nog een keer stellen als er niet geantwoord is.

 

Bij de analyse gaat het puur om stukjes die je kunt horen. Van daaruit wordt de analyse gedaan. Je mag geen emoties of interpretaties er aanhangen. Stel je voor dat je iemand belt en je zegt: “je was de hele tijd in gesprek”. Dit is niet nieuw voor die persoon, maar je vraagt eigenlijk verantwoording.

 

De discours analyse (DA) ligt enigszins in het verlengde van CA. We kijken naar verschillende vormen van gesproken communicatie.

 

DA bekijkt diverse vormen van talige communicatie. DA kijkt naar krantenartikelen, of media en dergelijke maar is minder strikt in alleen natuurlijk situaties. Taal construeert onze wereld en construeert onze sociale werkelijkheid. DA heeft diverse soorten en is moeilijker op één plek vast te leggen.

 

Potter is een belangrijk persoon in de DA. Anti-realistische wetenschapsfilosofie: het is niet zo dat er een werkelijkheid ligt die gepakt kan worden. Bij de constructionistische visie spreken we over het gezamenlijk maken van de werkelijkheid. We maken het idee over wat homo-seksualiteit of overgewicht is. In gedachte houden we wat mensen proberen te bereiken als ze een bepaalde discours gebruiken. Je kunt op een bepaalde discours over ouderschap praten, heel lovend en prijzend of bijvoorbeeld heel beladen als een zware last. Of bijvoorbeeld over vrouwen in de maatschappij, waar 100 jaar geleden heel anders over werd gesproken.

 

Kenmerken van de DA. Contextueel begrip in de engere betekenis van het woord. DA neemt de context meer mee in de analyse. Context gaat over het algemeen wat verder, daarbij kijk je meer naar omgevingsfactoren; ook cultureel, en daar is veel discussie over, sommige onderzoekers vinden dat dat niet kan. Codificatie van woorden vindt niet plaats. De grote lijnen zijn belangrijker. Het gaat vaak over retoriek of argumentatie. Het gaat om de bedoeling achter taalhandelingen.

 

Tendens één gaat over interpretatieve repertoires. Volgens Gilbert en Mulkay (1984) presenteren wetenschappers hun werk op verschillende manieren. Naar wetenschappelijke tijdschriften zullen zij emprirsich zijn, door bijvoorbeeld duidelijk objectiviteit aan te geven of de doorlopen stappen helder te vertellen. In een meer informele setting gaat het weer anders. Bij een interview over het onderzoek zal het repertoire contigent zijn.

Dingen die gezegd worden zijn vaak een soort oplossing voor een probleem.

Wat je kunt doen is de tekst kritisch analyseren, je moet het oefenen. Het is net als fietsen, je moet het goed oefenen, als je iets zegt, dat je het dan ook meteen doet. Bijvoorbeeld: “Ik huw u beide”, je zegt iets, maar je doet ook echt iets hierbij zoek je de bedoeling van de taalhandeling.

 

De tweede tendens gaat over het produceren van feiten.

Voorbeeld van de TV show Cancer: Your Money or Your Life waarbij diverse bronnen gebruikt worden. De TV show wilde aantonen dat het donatiegeld vaak niet goed terecht kwam. Uit de resultaten bleek dat de programmamakers een retoriek gebruikten. De hoeveelheden en aantallen brachten ze op een bepaalde manier naar voren. Met dit geld wordt slechts 1% van de kwart miljoen genezen (is in werkelijkheid 250.000). Dat klinkt al heel anders en is eigenlijk al best veel. Alles werd er aangedaan om extra kracht bij te zetten. Op die manier worden bepaalde feiten steeds sterker naar voren gebracht. Daardoor ben je geneigd de feiten te geloven.

 

Kritische discours analyse (CDA) is een bepaalde stroming. Het gaat om een macht. Mensen hebben macht en bevestigen dit om het te behouden. CDA benadrukt de rol van taal als krachtbron gerelateerd aan ideologie en sociale verandering. Er wordt gekeken naar scheve maatschappelijke verhoudingen. Dat wij met elkaar op een bepaalde manier over dingen praten zorgt ervoor dat sommige mensen in een hoek geduwd kunnen worden, bijvoorbeeld bij homoseksualiteit. Domme-blondje opvatting: dan ontstaat er een soort machtsverschuiving in de maatschappij.

 

Kwalitatieve data-analyse bestaat uit algemene strategieën voor het analyseren van data, wat op twee manieren kan, namelijk door analytische inductie en grounded theory. Vervolgens wordt er een beroep gedaan op basisvaardigheden in kwalitatieve data-analyse, hierbij kun je denken aan coderen. Narratieve analyse biedt voornamelijk oplossingen voor de negatieve aspecten van coderen.

 

Je begint bij kwalitatieve data-analyse met een berg data en dan moet je deze via analytische inductie analyseren. Er zijn een aantal manieren om je data te analyseren (niet door Anova of regressie), maar andere manieren om te kijken.

 

Analytische inductie (AI) is je ruwe definitie. Het is de grondige zoektocht naar verklaring van fenomenen. Je formuleert een globale definitie van een verschijnsel en stelt een hypothetische verklaring voor dit verschijnsel op. Je stelt een soort werkhypothese op. Je hebt een geval: past dit nu bij mijn werkinterview, ja of nee? Vervolgens begint de dataverzameling. Daarna moet je beslissen of je de hypothese al dan niet moet worden geherformuleerd en of je opnieuw moet interviewen.Bij deviante gevallen kan je het verschijnsel herdefiniëren of de verklaring herformuleren. Je gaat door tot alle gevallen bij de hypothese passen.

Je gaat continu door met het aanpassen van je hypothese totdat alle gevallen die je geïnterviewd hebt, daar bij passen. Bij inductie redeneer je vanuit je eigen idee en dat ontwikkel je door naar de grote groep. Je mag je hypothese dus steeds aanpassen.

Problemen met AI. Het is een zeer tijdrovende, rigoureuze methode. AI geeft geen richtlijnen over wanneer je kan stoppen. Wanneer heb je genoeg mensen gevonden die hypothese bevestigt? Op blz 567 staat dat AI alleen voldoende voldoende voorwaarden geeft en geen noodzakelijke, maar dit moet andersom zijn.

 

Grounded theory (GT) is de gefundeerde theorie benadering waarbij theorie ontstaat vanuit de data, of vanuit data theorie gegenereerd wordt. Dus een continue wisselwerking, waarbij je moet opletten of het nog bij elkaar past. Je hebt een ‘empty head’ en een ‘open mind’ nodig. Het is een proces waarbij je continue ziet bij het data verzamelen dat je meer mensen nodig hebt. Er zijn meerdere visies op GT. Strauss en Glaser staan tegen over elkaar hoe je GT moet doen. De term wordt vaak (globaal) gebruikt.

 

Aspecten van GT. Hoe ziet de GT er uit?

Theoretische steekproeftrekking: je selecteert op basis van je theoretische idee. Stap voor stap kijken naar wie je nog meer nodig hebt voor je steekproef. Steeds bewust nadenken over je stappen van steekproeftrekken. Coderen is een belangrijk aspect en dit gaat in verschillende fasen. Je geeft codes aan zinnen en woorden die je tegen komt.

Het is een proces waarbij je alle informatie die je binnen krijgt gaat coderen op 3 verschillende manieren. In eerste instantie doe je dit coderen open. Later ga je axiaal coderen: je kijkt meer naar codes die bij elkaar kunnen horen en gaat de relaties daartussen bekijken. Dan kom je in selectief proces, waarbij je alle linken gaat zien tussen categorieën door constant te vergelijken en kijken of de codes nog steeds goed passen bij de data die je hebt. Groepjes ga je codes geven. Je moet steeds heel goed vergelijken en kijken. Theoretische saturatie is bereikt als je niks nieuws meer vindt, en als alles wat je leest past bij je theorie en die aansluiten.

 

Waar kom je dan toe qua uitkomsten?

Je maakt concepten, maar concepten van verbintenis kunnen bijvoorbeeld te sterk worden weergeven dan ze in werkelijkheid zijn. Categorieën (hoger abstractieniveau) zijn breder, daar vallen meer dingen onder, en die hebben eigenschappen die attributies worden genoemd. Hypotheses, linkjes tussen alle categorieën die je hebt gemaakt houden daar verband mee.

 

Uit dat geheel volgt je theorie, een uitleg van relatie tussen concepten. Formele theorie, je vindt iets dat niet alleen van toepassing op de leerkrachten maar veel meer reikwijdte heeft. Het is ook van toepassing op kinderen en ouders. Om daar te kijken, moet je heel veel doen. Substantieel is klein, formeel is groot. Formele theorie reikt verder dan substantiële theorie.

 

Kritiek op de GT:

Je kunt niet met een leeg hoofd het veld in gaan, alles wat je weet over gehechtheid, autisme en dergelijke draag je mee. Hoe moet je een onderzoeksvoorstel indienen? Van tevoren weet je heel weinig bij GT. Het is dan lastig een voorstel neer te leggen. Het is ook tijdrovend. Een veel gehoord kritiek punt is dat je wel concepten vindt maar of dat nou echt theorie genereert? Verwarrend gebruik van termen. Data was verhalend, continuïteit verlies je doordat het losse brokjes worden.Welke ontologische, epistimologische visie zit er er achter (constructivistisch?) want soms zeggen ze dat de data/ theorie ontdekt wordt. Je zegt dat hij ergens ligt, dat je hem alleen nog hoeft te vinden. Anderen zeggen dat ze de theorie creëren. De achterliggende gedachtegangen zijn niet altijd duidelijk en lopen soms door elkaar heen.

 

Coderen:

Coderen vanaf het begin. Lees de data meer dan één keer en maak bij de tweede keer aantekeningen. Je mag coderingen herzien. Items mogen ook meerdere codes krijgen. Bij open coderen kan je veel codes krijgen. Niet te snel op slot zitten. Je moet niet alles een “verbintenis” willen noemen.

 

Problemen met coderen:

Bij kwalitatief onderzoek controleer je of je idee klopt, dus je mag hem aanpassen. Overal bestaat kritiek op, op iedere vorm van onderzoek. Je kunt de context uit het oog verliezen. Het fragmenteren van de data en het risico van beschrijvende gegevens en geen theorie zijn ook problemen. Een oplossing is de naratieve analyse, waarbij je veel meer kijkt naar de verhaallijn, hoe een proces verloopt. Je kunt zien hoe mensen bijvoorbeeld praten over hoe mensen uit de kast komen. Riessman heeft 4 modellen. De thematische analyse, structurele analyse (sprookjes hebben heel vaak dezelfde structuur), interactionele analyse (kijkt naar de interactie tussen interviewer en diegene die geïnterviewd wordt, wat gebeurt er) en de performatieve analyse (hoe wordt gepoogd het verhaal over te brengen en wat is de reactie van de ontvanger).

 

Secundaire analyse in kwalitatief onderzoek:

Bestaande data analyseer je nog een keer, bijvoorbeeld met de data en gegevens van een andere onderzoeker. Bij kwalitatief onderzoek is dat lastiger, je krijgt dan die berg, hoe ga je om met interpretaties? Kan je de sociale setting wel begrijpen? Als je er niet bij was, kun je die data dan überhaupt wel begrijpen en interpreteren? Ook heb je te maken met veel privé informatie. Er kleven ethische bezwaren aan. Is er wel toestemming gegeven dat de informatie op een later stadium weer gebruikt wordt? Mag je dat zo maar doorgeven? Let hierbij op de informed consent.

 

 

College 5

 

 

Gastdocent: Janita Ravesloot

 

Seksualiteit in de jeugdfase vroeger en nu

 

Seksualiteit is een manier waarop jongeren autonomie verwerven. Autonomie is een terrein die door jongeren wordt bevochten en verkregen.

 

Het belangrijkste verschil tussen kwalitatief en kwanitatief onderzoek is dat kwantitatief onderzoek op empirische wijze bestaande theorieën staaft en toetst. Kwalitatief onderzoek gaat veel meer in op de aard van het verschijnsel, genereert nieuwe theorieën of vult bestaande theorieën aan. Er zijn veel verschillen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek maar het doel is hetzelfde: het bijdragen aan de ontwikkeling van empirisch onderbouwde, sociaal-wetenschappelijke theorievorming. Kwalitatief onderzoek kan ook data bestuderen en de sociale werkelijkheid bestuderen en interpreteren. Helaas is de betekenisverlening van deze definitie niet eenduidig, je kunt het op veel verschillende manieren interpreteren wat verwarring oplevert. Binnen kwalitatief onderzoek krijg je veel meer lagen, je kijkt naar het individu achter de tabel. Een combinatie van kwantitatief en kwalitatief is de meest zuivere manier van onderzoek doen het is alleen heel duur dus daarom gebeurt het niet heel veel.

 

De aanleiding voor het opzetten van een onderzoek kan worden ingegeven door opdrachtgevers zoals het ministerie van volksgezondheid, literatuur waarin tegenstrijdigheden naar voren komen of je eigen vragen en ervaring en verbeelding.

 

Het onderzoek van Janita Ravesloot begon twintig jaar geleden. Eind jaren ’80 was er paniek in de politiek in verband met de grote jeugdwerkeloosheid. Er waren veel drop-outs en radgroepjongeren. Had de jeugd nog wel toekomst, waar waren de ouders? De politiek wilde antwoord.

Het onderzoek richtte zich op de betekenis van scholing en werk in het leven van jongeren. Hoe jongeren hun toekomst zien en welke ondersteuning ouders geven aan de jongeren.

 

Er was paniek, waarom is er geen grip op de jongeren? (Een multi-interpretabele vraagstelling)

Er was geen generatiekloof meer, jongeren en ouderen leefden op gelijke voet. Na de Tweede Wereldoorlog gingen ouders en kinderen minder autoritair met elkaar om. Scholing werd belangrijk. Kinderen en jongeren waren zo langer jong. Dit wordt de jeugdruimte genoemd. Kinderen socialiseerden in eigen jeugdruimte.

 

Desondanks leek de jeugd toch in de problemen te zitten. Bestaand wetenschappelijk onderzoek kon geen antwoord meer geven omdat de opvoedingscontext heel sterk veranderd was waardoor gegevens uit het verleden niet meer generaliseerbaar waren naar het nu.

 

Wat gebeurde er? Er werd 2 miljoen gulden beschikbaar gemaakt door de ministers en ze vroegen de universiteiten om onderzoek te doen naar wat er leeft bij jongeren en wat ze beweegt.

 

Dit gebeurde op basis van vier belangrijke kenmerken om goed onderzoek te kunnen verrichten naar de betekenis van school en werk van de jongeren.. Het onderzoek was kwalitatief (aard verschijnsel), gericht op betekenisverlening, intergenerationeel dus binnen dezelfde gezinnen om het verschil in perspectief tussen ouders en jongeren te kunnen ontdekken, het onderzoek was longitudinaal en semi-gestructureerd biografisch. Door middel van open vragen (geen ja en nee) want het was gericht op betekenissen van keuzes, dan is communicatie en interactie belangrijk, en daar is doorvragen voor nodig. Het interview was biografisch omdat de jongeren naar eigen leven kijken hoe hun ouders hen ondersteunden.

 

Opzet van het onderzoek

Er deden 120 jongens en meisjes mee en 120 ouders van respondenten. Er was een gelijke verdeling naar sekse, sociaal milieu, religie, leeftijd en etniciteit. Deze zijn wel degelijk van invloed op hoe jongeren zich gedragen en ouders opvoeden.

 

Instrumentontwikkeling

Biografisch interview semi-gestructureerd. Via scholen werd contact met jongeren en ouders gezocht. Er werd ook een reservegroep samengesteld, omdat respondenten af kunnen vallen in de loop der jaren. In het interview komen verschillende onderwerpen aan bod die je logisch opbouwt. Je begint bij de kindertijd, vervolgens vraag je naar de jeugdperiode nu, dan de toekomst en ten slotte de rol van de ouders.

Voorafgaand aan het onderzoek werden proefinterviews afgenomen bij jongeren die elkaars tegenpolen waren. Dus jongen versus meisje, hoge SES versus lage SES en dergelijke. Je zorgt dat je van alle groepjes jongeren een representant hebt, en op basis daarvan kun je met elkaar het uiteindelijke interview maken. Door de uitkomsten uit deze proefinterviews werden de vragenlijste nog bijgesteld en kwam er onverwachts een nieuw thema in beeld. De seksuele socialisatie was wel problematisch. De slogan “Je bent jong en je wilt wat…” van Veronica stond centraal. Jongeren spraken niet onderling over seksualiteit.

 

Als je ene kind wilt onderzoeken onderzoek je ook altijd een stuk van de ouders, want een kind is nooit een product van vandaag maar er zit oud en nieuw in. Ook wil je weten hoe ouders opgegroeid zijn om aan te duiden waar verschillen in gedragingen zitten. Socialistaie context kan samenhangen met gezinssamenstelling, sociale milieu waar je vandaan komt, leeftijd van je ouders en religie.

 

In deze periode (twintig jaar geleden) was bescherming van de maagdelijkheid als opvoedingsdoel verdwenen door de komst van de pil. Toch bleek het een ingewikkeld onderwerp voor de jongeren, ze spraken er niet over, jongens wilde niet over grenzen heen gaan, meisjes wisten niet goed hoe ze grenzen konden aangeven.

 

Vanuit empiri onderzoek opgezet, namelijk vanuit de gesprekken met jongeren. Je begint met een theoretisch kader. Uitgangspunt van standaard- naar keuzebiografie.

 

De levenslopen van mensen waren honderden jaren voorspelbaar. Toen onze grootouders in de wieg lagen kon de kraamvisite aardig voorspellen hoe de levensloop zou gaan. Namelijk tot 16 naar school daarna als vrouw naar de huishoudschool, trouwen, kinderen ed.

Levenslopen waren tot de jaren ’60 gestandaardiseerd. Levenslopen lagen min of meer vast, afhankelijk van je sekse en je milieu en religie. Maar vanaf de jaren ’60 veranderde dat en dat leidde tot vragen en behoefte aan onderzoek.

 

Daarna kwam er dus een behoefte aan geschoolde arbeiders, en dus ontstond er een verlengde jeugdfase, jongens en meisjes ging steeds langer naar school, dus de traditionele standaard overgang was niet meer op je 18, maar later in je 20e. Dat betekende dat jongens en meisjes veel langer samen jong konden zijn. Dat is die verlengde jeugdfase waarin ze veel vrije tijd hadden en seksualiteit gestalte kon krijgen. Na de pil, kwamen er kleinere gezinnen, een kind krijgen werd een keuze, niet meer vanzelfsprekendheid. Er kwam een omslag van bevelshuishouding naar onderhandelingshuishouding. Binnen gezinnen werd de machtsrelatie veel gelijkwaardiger.

 

Van onthoudingsmoraal maar onderhandelingsmoraal (de pil gebruiken als keuze en kiezen voor condooms als bescherming tegen soa’s,) dus niet meer maagdzijn als opvoedingsdoel, maar meisjes leren om met haar seksualiteit om te gaan. Dit soort sociale veranderingen vindt nooit bij iedereen tegelijk plaats maar eerst bij de ‘elite’, de hogere sociale groepen en daarna pas naar de lager opgeleide. Dit is dus een voorbeeld van standaard naar keuzebiografie. Je bent jong en je wilt wat, was het begin van de geseksualiseerde jeugdcultuur.

 

Onderzoek in de praktijk

Recruteren van respondenten via middelbare scholen. Recruteren van jongeren ging prima, maar bij de ouders ging het lastiger. Sommige jongeren wilden niet dat er contact werd gezocht met de ouders. Dit is hoogstwaarschijnlijk een problematische interactie. Je eigen normen en waarden moeten heel helder zijn, maar deze moet je wel op zij kunnen zetten. De moeders gingen als ‘spion’ het interview in. Vraagtekens bij de antwoorden wanneer moeder bij het interview ging zitten van de vader.

 

Data analyseren

Persoonlijke impressie direct na het interview. Volledig uittypen van het interview en een codeboek maken en bijstellen. Elke keer als er een interview was waarin een nieuwe opvoedingsstijl naar voren kwam, werd deze aan het codeboek toegevoegd.

 

Een kwalitatief interview kun je zien als een cadeau, de participant laat zien wie hij is.

Validiteit bij onderzoek is meten wat je meet en je afvragen of het betrouwbaar en objectief is. Validiteit en betroiuwbaarheid zijn componenten van objectiviteit. Objectiviteit vergroten door een breed scala aan controle mechanismes.

 

Resultaten van het onderzoek:

Jongens uit een laag milieu zagen het seksuele als opstap naar volwassenheid, maar hielden er een dubbele seksuele moraal op na. Voor mannen was het stoer, vrouwen die seks hebben zijn sletten.

Jongens uit hoog milieu vonden seksualiteit binnen losse relaties te lastig en stelde het vaak uit. Ze wilde aan de ene kant wel seks hebben, maar wilde niet over de grenzen van het meisje heen gaan, dit dilemma zorgde voor uitstel.

Meisjes uit een laag milieu waren op zoek naar prins op witte paard, alsof het een sprookje is waar niet over gesproken wordt.

Meisjes uit een hoog milieu beschouwden seksualiteit als hun ontwikkelingsdomein waarop ze rechten en verantwoordelijkheid verwierven.

De meeste ouders beschouwden seksualiteit niet als hun opvoedingsdomein vanuit onmacht of vanuit een liberaal gedachtegoed.

Check page access:
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer