Thema: Borst (Ademhaling) - Geneeskunde - Oefenen

Embryologie en bouw

1. Bij een vrouw uit Somalië wordt tuberculose vastgesteld, en wel zoals vaker in de apex van een onderkwab. Waar is dat bij lichamelijk onderzoek aan de thorax vast te stellen?
  1. onder de clavicula

  2. boven de clavicula

  3. mediaal van de scapula

  4. caudaal van de scapula

 

2. Wat gebeurt met het gezamenlijke caliber van de luchtwegen per generatie vanaf de hoofdcarina?
  1. blijft ongeveer constant tot op alveolair niveau

  2. neemt geleidelijk af tot op alveolair niveau

  3. neemt lineair verder toe

  4. neemt progressief toe

 

Een motorrijder wordt na een ongeval zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht. Men constateert aldaar een hoog-thoracale dwarslesie, omdat hij caudaal van dat niveau geen gevoel heeft en verlamd is. Hij kan wel nog gewoon ademen. Zijn gezicht is gehavend, er ontbreken 2 gebitselementen waarvan er slechts een in de keelholte wordt teruggevonden.

De vragen 3 t/m 9 gaan over deze casus.

 

3. Uit het feit dat deze man nog gewoon kan ademhalen is af te leiden dat de volgende zenuw of zenuwstructuur nog intact is:

a. n. phrenicus

b. n. subcostalis

c. n. vagus (X)

d. truncus paravertebralis

 

4. Een geaspireerd corpus alienum zoals de missende tand schiet vaak door naar de rechter hoofdbronchus. Anatomisch is dit te verklaren, omdat:

a. hij eerder van de trachea aftakt dan de linker

b. het kaliber kleiner is dan links

c. de lengte groter is dan links

d. hij méér in het verlengde van de trachea ligt

 

Op de thoraxfoto blijkt de hele rechter long beschaduwd. Daar de man ook bloed heeft opgegeven vreest men voor een longbloeding. De longarts wordt gevraagd om een bronchoscopie te verrichten (luchtwegen van binnen bekijken met een optisch instrument). Hierbij hoest de man niet; er wordt geen letsel waargenomen van de grote luchtwegen, maar er sijpelt bloed in de rechter hoofdbronchus vanuit de long hetgeen het vermoeden op een longbloeding bevestigt.

 

5. Hoe komt het dat de man bij de bronchoscopie helemaal niet hoest?
  1. de man onderdrukt de hoest omdat zijn thorax zeer doet

  2. door uitval van de rechter long kan de man niet hoesten

  3. door zenuwuitval kan de man niet hoesten

  4. door zenuwuitval kan de man zijn hand niet voor de mond houden

 

6. De achterwand van de trachea vertoont bij de bronchoscopie een normale mobiliteit; waaruit bestaat dit deel van de trachea vooral?
  1. dwarsgestreept spierweefsel

  2. elastisch bindweefsel

  3. glad spierweefsel

  4. losmazig bindweefsel

 

7. Dat het bloed sijpelt pleit tegen een bloeding door letsel van de bronchus zelf, want bronchuswand-beschadigingen veroorzaken meestal ernstig bloedverlies. De bronchiaalarteriën ontspringen immers uit de:

a. aorta

b. aa. oesophageales

c. aa. pulmonales

d. aa. subclaviae

 

De behandelend arts percuteert de thorax beiderzijds; hierbij beoordeelt hij het geluid wanneer de thorax wordt beklopt. Bij het gemanoeuvreer komt de patiënt af en toe op de linkerzij te liggen. Telkens blijkt dat in die houding de aan de vinger gemeten zuurstofsaturatie van het bloed stijgt.

 

8. Wat verwacht u van de toon bij percussie?

a. de toon verandert met de houding

b. links klinkt massiever dan rechts

c. rechts en links is de toon gelijk

d. rechts klinkt massiever dan links

 

9. Hoe verklaart u de verbetering van de zuurstofsaturatie in linker zijligging?

a. de bloeding in de rechterlong wordt minder

b. de rechter long kan beter ventileren

c. de ventilatie-perfusie verhouding verbetert

d. dit is het effect van de ‘stabiele zijligging’

 

10. Door welke cellen worden de trilhaardragende cellen van het respiratoire epitheel vervangen op plaatsen in de luchtwegen waar veel luchtwrijving ontstaat ?

a. basale cellen

b. kraakbeencellen

c. plaveisel epitheelcellen

d. slijmbekercellen

 

11. Welke cel zorgt voor regeneratie van alveolair epitheel?
  1. basale cel

  2. pneumatocyt type I

  3. pneumatocyt type II

  4. trihaardragende cylindercel
     

12. Als na de geboorte de eerste moedermelk door het kind geaspireerd wordt, dan kan dit berusten op een tracheo-oesophageale fistel. Embryonaal is dit te verklaren door de aanleg van luchtwegen. Ze zijn immers uitgegroeid uit:

a. de middendarm (midgut)

b. de pharynxbodem (pharyngeal floor)

c. de voordarm (foregut)

d. het laatste kieuwzakje (pharyngeal pouch 5)

 

13. In welk bloedvat van het ongeboren kind is het zuurstofgehalte het hoogst?
  1. arteria pulmonalis

  2. arteria umbilica

  3. vena pulmonalis

  4. vena umbilicalis

 

14. Wat kan het gevolg zijn van een falende ontwikkeling van het septum transversum?
  1. darmlissen in de thoraxholte

  2. één hartboezem en één hartkamer in plaats van twee van elk

  3. één long in plaats van twee

  4. ontbreken van lever en milt

 

15. Langs de binnenwand van de thorax lopen de opmerkelijke nn. splanchnici. Waarvan kan in geval van onbedoelde chirurgische beschadiging functieverstoring optreden?

a. de ademhalingsspieren

b. de brochusklieren

c. het hartspierweefsel

d. de spijsverteringsorganen

 

16. Een overmaat aan pleuravocht veroorzaakt een anatomische belemmering van de ademhaling. Waardoor wordt dit vocht geproduceerd?

a. alveolair plaveiselepitheel

b. centrum tendineum fibroblasten

c. cylindrisch bronchusepitheel

d. pleura-mesotheel

 

17. Bij de anatomische en de chirurgische verwijdering van een long moet behalve de longhilus ook het ligamentum pulmonale worden doorgesneden. Wat is dit ligament?

a. deel van het centrum tendineum

b. deel van de fascia thoracica interna

c. mediastinale bindweefselstrook

d. pleura-duplicatuur

 

Mechanica

Een vrouw van 55 jaar, zwaar rookster, heeft een ernstige kyfoscoliose. Daarbij is de thorax geheel vervormd door een te sterk gebogen thoracale wervelkolom die bovendien in zijwaartse richting is verbogen. Zij wordt wegens kortademigheid onderzocht en verricht een spirometrie. Dat levert een VC (vitale capaciteit) op van 2,0 L (normaal 4,0) en een FEV1 (éénsecondewaarde) van 1,8 L (normaal 3,6).

De vragen 18 t/m 20 gaan over deze casus.

 

18. Waarbij past deze spirometrie het beste?
  1. bij een gastransportstoornis.

  2. bij een gecombineerde restrictieve en obstructieve stoornis

  3. bij een puur obstructieve stoornis.

  4. bij een puur restrictieve stoornis.

 

19. Hoe zal deze vrouw haar ademhaling ervaren?
  1. diepe ademteugen gaan makkelijker dan kleine ademteugen.

  2. een stevig corset geeft verlichting.

  3. veel weerstand met inademen.

  4. veel weerstand met uitademen.

 

20. Welk longfunctiegegeven dat hier nodig is voor een goede beoordeling van de stoornis ontbreekt bij een spirometrie?
  1. FEV1/VC ratio.

  2. FVC

  3. IVC

  4. residuaal volume

 

21. Welke uitspraak is waar over de toestand na een rustige uitademing?
  1. Elastische retractiekracht van de thoraxwand = 0

  2. intra-alveolaire druk = 0

  3. pleuradruk = 0

  4. transpulmonale druk = 0

 

22. Welke bewering is in ieder geval juist over iemand met een toegenomen longinhoud, ongeacht de oorzaak?
  1. de alveolaire ventilatie is toegenomen

  2. de longelasticiteit is toegenomen

  3. de pleuradruk ligt dichter bij 0

  4. TLC is toegenomen

 

23. De elasticiteit van de long
  1. is afhankelijk van de ademfrequentie

  2. is gelijk aan compliantie x weerstand

  3. neemt af bij een bindweefselafname in de long

  4. neemt af bij verlies van surfactant

 

24. Een scholier komt lelijk ten val en kneust meerdere ribben. Een fysiotherapeut tapet een behoorlijk deel van de thorax stevig in om de pijn beter te verdragen. Welke bewering is juist in deze situatie?
  1. elasticiteit van de thoraxwand neemt af, het rustvolume van de thoraxwand neemt af

  2. elasticiteit van de thoraxwand neemt toe, het rustvolume van de thoraxwand neemt af

  3. elasticiteit van de thoraxwand neemt toe, het rustvolume van de thoraxwand neemt toe

  4. er gebeurt niets met de elasticiteit van de thoraxwand en het rustvolume van de thorax

 

25. Een vrouw van 22 jaar heeft een ernstige astma aanval. Bij inspectie is een duidelijke hyperinflatie van de thorax te zien. Waardoor neemt haar ademarbeid toe?
  1. afname longcompliantie en toename luchtwegweerstand

  2. toename longcompliantie en toename luchtwegweerstand

  3. toename longcompliantie en afname thoraxcompliantie

  4. toename longcompliantie en toename thoraxcompliantie

 

26. Een patiënt heeft een diafragmaparalyse beiderzijds. In welke houding zal hij het minst last hebben van kortademigheid?
  1. hangend aan een rekstok met het hoofd naar beneden

  2. platliggend op de buik

  3. platliggend op de rug

  4. rechtop zittend

 

27. Welke van de volgende omstandigheden zal zich bij een patient met een diafragmaparalyse voordoen?
  1. de longinhoud is toegenomen.

  2. de pleuradruk bij maximale expiratie is minder negatief.

  3. de pleuradruk bij maximale inspiratie is minder negatief.

  4. Het FRC is toegenomen.

 

28. Hoe kan men de compliantie van de long het beste omschrijven?
  1. het vermogen om mee te geven met een expiratie

  2. Het vermogen om mee te geven met een inspiratie

  3. Het vermogen om terug te veren bij een expiratie.

  4. het vermogen om terug te veren bij een inspiratie

 

29. Hoe verhouden zich compliantie C en elasticiteit El ?
  1. C = 1/ El

  2. C = El

  3. C = El + R

  4. C en El zijn ongerelateerd

 

30. Onder welke omstandigheden is de ademarbeid bij rustige ademhaling toegenomen?
  1. bij afgenomen compliantie

  2. bij afgenomen dode ruimte

  3. bij toegenomen gemiddelde luchtwegdiameter

  4. zowel bij a als bij b als bij c.

 

Een patiënt wordt op de intensive care behandeld. Er ontstaat een ARDS waarbij surfactant verdwijnt. De vragen 31 en 32 gaan over deze casus.

 

31. Wat gaat er bij de beademing gebeuren?
  1. de beademingsdruk neemt af, de neiging tot collaps neemt af.

  2. de beademingsdruk neemt af, de neiging tot collaps neemt toe.

  3. de beademingsdruk neemt toe, de neiging tot collaps neemt af.

  4. de beademingsdruk neemt toe, de neiging tot collaps neemt toe.

 

32. Wat gebeurt er met de eigenschappen van de long?
  1. Elasticiteit neemt af.

  2. Elasticiteit neemt toe.

  3. obstructie neemt af.

  4. Obstructie neemt toe.

 

Bij een vrouw van 60 jaar, die haar hele leven heeft gerookt, wordt een long verwijderd als behandeling voor longkanker. Hierbij ligt de vrouw, onder algehele narcose en met volledige spierverslapping, op haar zij met de te opereren zijde naar boven. De tumor zit niet in de centrale luchtwegen en heeft geen effect op de bronchiaalboom. De volgende twee vragen gaan over deze casus.

 

33. Wat gebeurt met het diafragma aan de geopereerde zijde wanneer de chirurg de thorax opent?
  1. blijft op gelijke hoogte

  2. de stand is afhankelijk van de gegeven beademing

  3. komt hoger te staan

  4. komt lager te staan.

 

34. Wat is globaal het effect van de ingreep op de longfunctie?
  1. FEV1 blijft gelijk en FEV1/VC halveert.

  2. FEV1 blijft gelijk, FEV1/VC verdubbelt

  3. FEV1 halveert, FEV1/VC blijft gelijk.

  4. FEV1 halveert en FEV1/VC halveert.

 

35. Een persoon ademt met een frequentie van 14 min-1 en een teugvolume van 500 ml. De dode ruimte bedraagt 150 ml. Hoeveel bedraagt de alveolaire ventilatie bij deze persoon?
  1. a. 2.2 l.min 1.

  2. 4.9 l.min 1.

  3. 7.0 l.min 1.

  4. 9.1 l.min 1.

 

36. Heliumgas is bij inademing onschadelijk en het is minder visceus, minder stroperig, dan stikstofgas (N2). Bij welke aandoening zou een helium-zuurstofmengsel beter ingezet kunnen worden bij beademing van patiënten op de intensive care in plaats van de gewone luchtmengsels met zuurstof en N2 ?
  1. astma bronchiale

  2. hyaliene membranenziekte

  3. longfibrose

  4. rechts-links shunt

 

Gastransport

Een man wordt uit een brandend huis gehaald. Hij heeft een CO-intoxicatie.Hij krijgt extra zuurstof toegediend. Vraag 37 en 38 gaan over deze casus.

 

37. Wat is het effect van de zuurstoftoediening?
  1. de PaO2 neemt belangrijk toe, de saturatie neemt gering toe
  2. de PaO2 neemt gering toe, de saturatie neemt belangrijk toe

  3. PaO2 en saturatie nemen beiden belangrijk toe

  4. PaO2 en saturatie nemen beiden nauwelijks toe

 

38. Bekijk bovenstaande figuur. Wat blijkt hieruit?
  1. a. de CO-intoxicatie valt erg mee

  2. de zuurstofaffiniteit van Hb is afgenomen

  3. de zuurstofaffiniteit van Hb is toegenomen

  4. de zuurstoftherapie helpt niet

 

39. Een vrouw van 28 jaar heeft een ernstige anemie (Hb= 4,0 mmol/L). Wat is waar over het zuurstoftransport bij deze vrouw?
  1. is normaal bij een normale PaO2 en een normale saturatie

  2. is verlaagd bij een normale PaO2 en een normale saturatie

  3. is verlaagd door een lagere PaO2

  4. is verlaagd door een lagere saturatie

 

40. Welke van de volgende factoren heeft geen invloed op de arteriële PO2 ? (NB er staat GEEN)
  1. FI O2

  2. PAO2

  3. PACO2

  4. SaO2

 

41. Wanneer neemt de hoeveelheid CO2 per ml bloed het meeste toe?
  1. bij maximale inspanning

  2. bij metabole acidose

  3. na een halve minuut snorkelen

  4. na een halve minuut zwemmen onder water

 

Een astmapatiënt wordt ziek; op meerdere plaatsen raken bronchioli verstopt met taai sputum.

De volgende twee vragen gaan over deze casus.

 

42. In zo’n gebied met afgesloten bronchiolus heerst de volgende toestand:
  1. anatomische shunt

  2. fysiologische shunt

  3. anatomische dode ruimte

  4. fysiologische dode ruimte

 

43. Wat zal in die gebieden aansluitend gebeuren?
  1. Bronchospasme, geen vasospasme

  2. vasospasme, geen bronchospasme

  3. Zowel bronchospasme als vasospasme

  4. Noch bronchospasme noch vasospasme

 

44. Wanneer neemt in een bepaald longdeel de V/Q-verhouding toe?
  1. houdingsverandering waardoor het meer bovenin komt te liggen

  2. lokale stijging van de PO2

  3. lokale bronchusobstructie door een sputumplug

  4. lokale hyperinflatie door ventielwerking

 

45. Welke van onderstaande veranderingen leidt tot de grootste stijging van het arteriële zuurstofgehalte bij een gezonde vrouw van 25 jaar?
  1. toename FIO2 naar 50%

  2. toename hemoglobinegehalte van 7,5 naar 10 mmol/L

  3. toename PaO2 van 13,0 naar 18,5 kPa

  4. toename zuurstofsaturatie naar100%

 

46. Welke bewering over ventilatie-perfusie mismatch is juist?
  1. is de belangrijkste reden voor hypercapnie

  2. komt in gezonde longen voor

  3. komt uitsluitend in zieke longen voor

  4. zorgt bij gezonden voor hypoxemie

 

47. Wat is bij de pulmonale en systemische circulaties vrijwel hetzelfde ?

a. compliantie

b. gemiddelde druk

c. vaatweerstand

d. volumeflow per minuut

 

48. Hoe wordt CO2 in bloed merendeels getransporteerd?

a. als bicarbonaat

b. fysisch opgelost

c. gebonden aan hemoglobine

d. gebonden aan plasma-eiwitten

 

49. Een toename in de PCO2 veroorzaakt:

a. een daling van de concentratie waterstofionen in het plasma

b. een toename in ventilatie/perfusie verhouding in de longen

c. overal in de circulatie een vasodilatatie, behalve in de hersenen

d. overal in de circulatie een vasoconstrictie, behalve in de longen

 

Regulatie van de ademhaling

50. Welke bloedgasveranderingen zullen optreden wanneer een gezond individu in een vliegtuig zit waar de cabinedruk abrupt wegvalt?
  1. hogere PaCO2 en lagere PaO2

  2. hogere PaCO2 en dezelfde PaO2

  3. lagere PaO2 en lagere PaCO2

  4. lagere PaO2 hebben en dezelfde PaCO2

 

51. Het regelende systeem voor de ademhaling:

a. regelt de minuutventilatie

b. regelt de PaCO2

c. stuurt centrale chemopreceptoren aan

d. stuurt perifere chemoreceptoren aan

 

52. Welke bewering over de regeling van de ademhaling bij een hypoxemische man is juist?

a. de hypoxemie verhoogt de gevoeligheid van de centrale chemoreceptoren voor een hypercapnie

b. de hypoxemie verhoogt de gevoeligheid van de perifere chemoreceptoren vooreen hypercapnie

c. de perifere en centrale chemoreceptoren zijn gevoelig voor de hypoxemie

d. waneer men de man O2 toedient, zal door de resulterende toename in

ventilatie de PaCO2 afnemen

 

53. Extreme hyperventilatie kan leiden tot vermindering in activiteit van de centrale chemoreceptoren doordat
  1. de ademhalingsspieren uitgeput raken

  2. de arteriële O2-druk te hoog is geworden

  3. de arteriële CO2-druk te laag is geworden

  4. de pH te laag is geworden

 

54. Welke uitspraak over de minuutventilatie is juist?
  1. daalt in geval van een verhoogde cerebrale doorbloeding

  2. daalt op grote hoogte vanwege verminderde zuurstoftoevoer naar de ademhalingsspieren

  3. daalt wanneer de pH afneemt

  4. stijgt wanneer de alveolaire dode ruimte afneemt

 

55. Afname in aktiviteit van zowel de perifere als centrale chemoreceptoren is te verwachten onder de volgende omstandigheden:
  1. wanneer iemand een grote dosis morfine krijgt toegediend

  2. wanneer iemand vanaf zeeniveau in het hooggebergte terechtkomt

  3. wanneer iemand vrijwillig hyperventileert.

  4. wanneer iemand vrijwillig zijn adem inhoudt

 

Pathofysiologie

 

56. Bij welke van de volgende bevindingen is er in ieder geval sprake van patho(fysio)logie?

a. arteriële saturatie lager dan 90%

b. PaCO2 lager dan 6 kPa

c. PaO2 lager dan PAO2

d. PAO2 lager dan atmosferische PO2

 

Een zwerver wordt suffig op de eerste hulp gebracht. Zijn zakken zitten vol met opgeraapte peuken en lucifers. Zijn vingertoppen zijn bruin-zwart verkleurd, zijn lippen blauw. Hij ruikt onder meer sterk naar rook. Hij hoest royaal sputum op. Arterieel bloedgas onderzoek toont een verhoogde PaCO2 (hypercapnie) en een verlaagde paO2 (hypoxie).

 

Vragen 57 t/m 60 gaan over deze casus.

 

57. Hoe noemt u deze toestand?

a. complete respiratoire insufficiëntie

b. incomplete respiratoire insufficiëntie

c. metabole alkalose

d. respiratoire alkalose

 

58. Welke van onderstaande alternatieven kan geen oorzaak zijn van de bloedgaswaarden bij de zwerver? (let wel: er staat geen)
  1. anemie
  2. heroïne intoxicatie

  3. longemfyseem

  4. verlaagd bewustzijn door ongeval

 

Wanneer de man na behandeling wat is opgeknapt wordt longfunctie onderzoek verricht. Hij blijkt een ernstige obstructieve stoornis te hebben.

 

59. Welke uitslag past hierbij?

a. verlaagde FEV1/VC

b. verlaagd FRC

c. verlaagd residuaal volume

d. verlaagde TLC

 

Een patiënt, roker, ondergaat een operatie wegens longkanker. De hele linker long wordt verwijderd. Postoperatief wordt de patiënt kunstmatig nabeademd en blijken de PaO2 en de PaCO2 beiden te laag.

 

De vragen 62 en 63 gaan over deze casus.

 

62. Welke aanpak zal het effectiefste de PaO2 verhogen?

a. ademfrekwentie verhogen

b. bloedtransfusie toedienen

c. inspiratoire zuurstofconcentratie verhogen

d. teugvolume verhogen

 

63. Wanneer zal de man kortademig zijn, ervan uitgaande dat pre-operatief de longfunctie normaal was ?

a. bij substantiële inspanning

b. continu

c. in linkerzijligging

d. niet anders als vóór de operatie

 

Een patient met longemfyseem zit op de onderzoeksbank. Hij heeft een duidelijke hyperinflatie. Hij is cyanotisch. Hij vertoont pursed lips breathing.

De volgende drie vragen gaan over deze casus.

 

64. Waardoor ontstaat de hyperinflatie onder meer?

a. afname van de ventilatie

b. afvlakking van het diafragma

c. centrale luchtwegobstructie

d. toename van de compliantie

 

65. Wat is de belangrijkste oorzaak voor de cyanose?

a. hyperkinetische circulatie

b. links-rechts shunt

c. ventilatie-perfusie mismatch

d. geen van deze alternatieven

 

66. De ademarbeid van deze patient is verhoogd door een aantal oorzaken. Welk van onderstaande alternatieven is daarvan geen oorzaak? (let wel: er staat GEEN)

a. compensatoire hyperventilatie bij hypoxie

b. hyperinflatie

c. toegenomen luchtwegweerstand

d. verlaagde FRC

 

Een patiënt met een starre thorax door een botziekte komt wegens ernstige kortademigheid cyanotisch op de eerste hulp. Zijn diafragma blijkt volledig uitgeput. De volgende twee vragen gaan over deze patiënt.

67. Welke longfunctie past bij deze patiënt?
  1. FEV1/VC verlaagd

  2. FEV1 verhoogd

  3. RV verhoogd

  4. TLC verlaagd

 

68. Welke arteriele bloedgaswaarden passen bij deze patiënt?
  1. pO2 normaal, pCO2 verlaagd

  2. pO2 verlaagd, pCO2 normaal

  3. pO2 verlaagd, pCO2 verhoogd

  4. pO2 verlaagd, pCO2 verlaagd

Een onderzoeksteam vervolgt een grote groep jongeren, die in het begin van de studie tussen 18 en 25 jaar zijn. Ze kiezen de helft rokende en de helft niet-rokende jongeren. Ze meten in het begin van de studie de N2 en de FEV1, en na 25 jaar nogmaals de FEV1. De resultaten staan in onderstaande tabel, waarin de aantallen deelnemers staan vermeld.

 

10.000 rokers

10.000 niet-rokers

N2

 

 

bij 8000 normaal

 

bij 2000 gestoord

 

bij 10.000 normaal

 

FEV1 start

 

 

bij 800 verlaagd

van bovenstaande 8000

bij 200 verlaagd

van bovenstaande 2000

bij 1000 verlaagd

van bovenstaande 10.000

 

FEV1 na 25 jaar

bij 1000 verlaagd

van bovenstaande 8000

bij 1000 verlaagd

van bovenstaande 2000

bij 1000 verlaagd

van bovenstaande 10.000

 

De volgende twee vragen gaan over deze studie.

 

69. Wat is waar m.b.t. een gestoorde N2 in deze studie?
  1. is voorspellend voor een verlaagde FEV1 na 25 jaar bij rokers

  2. is voorspellend voor een verlaagde FEV1 na 25 jaar bij niet- rokers

  3. is niet voorspellend voor een verlaagde FEV1 na 25 jaar bij rokers

  4. is niet voorspellend voor een verlaagde FEV1 na 25 jaar bij niet-rokers

 

70. Waarmee is roken geassocieerd in deze studie?
  1. N2 in het begin van de studie

  2. FEV1 in het begin van de studie

  3. FEV1 aan het eind van de studie

  4. met alle bovengenoemde variabelen

 

Antwoorden

 

1

a

11

c

21

b

31

d

41

d

51

a

61

b

2

d

12

c

22

d

32

b

42

b

52

a

62

c

3

a

13

d

23

c

33

d

43

b

53

c

63

a

4

d

14

a

24

b

34

c

44

a

54

a

64

d

5

c

15

d

25

a

35

b

45

b

55

c

65

c

6

c

16

d

26

d

36

a

46

b

56

a

66

d

7

a

17

d

27

c

37

a

47

d

57

a

67

d

8

d

18

d

28

b

38

c

48

a

58

a

68

c

9

c

19

c

29

a

39

b

49

b

59

a

69

a

10

c

20

d

30

a

40

d

50

c

60

b

70

a en c beide goed

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1544
Search a summary, study help or student organization