Sociale cognitie - UU - Psychologie B2/B3 - Oefententamen 2019/2020

Oefenvragen

Vraag 1

In het agent based model van Smith (2014) worden twee verschillende gedragsregels voor roddelen getest, namelijk ‘directed gossip’ en ‘interesting gossip’. Welke van deze twee regels leidt tot betere detectie van evil agents?

1. ‘Directed gossip’

2. ‘Interesting gossip’

3. ‘Directed gossip’ en ‘Interesting gossip’ werken even goe

Vraag 2

Hoe wordt de payoff van €5 ook wel genoemd?

1. Reward

2. Risk

3. Temptation

Vraag 3

In het tweede college werden bevindingen omtrent de accuraatheid van persoonlijkheidsinschattingen van gezichten besproken. Een van de besproken studies is die van Todorov en Porter (2014), die proefpersonen verschillende foto’s van dezelfde
persoon lieten beoordelen. De onderzoekers concludeerden dat persoonlijkheidsinschattingen van gezichten niet accuraat kunnen zijn, omdat:

1. verschillende personen met dezelfde persoonlijkheidskenmerken met elkaar verward werden

2. de ene foto van een persoon een andere persoonlijkheidsinschatting teweeg bracht dan een andere foto van dezelfde persoon

3. grote groepen proefpersonen sterk verschilden van andere proefpersonen in hun persoonlijkheidsinschattingen van dezelfde foto’s

Vraag 4

De ankerheuristiek kan gebruikt worden om een onderhandelingsproces te beïnvloeden.
Stel dat de vraagprijs van een huis €200.000 is en je wil er niet meer dan €180.000 voor betalen. Wat is dan het beste openingsbod als je alleen uitgaat van de ankerheuristiek?

1. €100.000

2. €150.000

3. €180.000

Vraag 5

Sanne is feministe. Volgens het algemeen heersende stereotype zijn feministen erg assertief. Sanne is echter heel erg onassertief.

Op basis van het werk van Kunda en Oleson (1997) over subtyperen weten we dat het van belang is dat Sanne blijkbaar extreem afwijkt van het stereotype. Dit zal invloed hebben op hoe assertief mensen feministen in het algemeen beoordelen nadat ze Sanne hebben ontmoet, vergeleken met situaties waarin mensen Sanne niet ontmoet hebben.

Waarom en wat is het gevolg?

1. Vanwege contrast: feministen worden dan als assertiever beoordeeld

2. Vanwege assimilatie: feministen worden dan als minder assertief beoordeeld

3. Vanwege priming: feministen worden dan als minder assertief beoordeeld

Vraag 6

Volgens de Basic Emotion Theory (BET) bestaan er bepaalde gelaatsuitdrukkingen die specifiek verklaard kunnen worden door een onderliggende basis emotie.

Welk van onderstaande beweringen over het herkennen van emoties wordt geïmpliceerd door BET?

1. Gelaatsuitdrukkingen zijn belangrijker dan de context

2. Gelaatsuitdrukkingen bepalen de ervaring van emoties

3. Gelaatsuitdrukkingen bepalen het energieniveau (arousal) van emotie

Vraag 7

Tweehonderd studenten uit de cursus Sociale Cognitie voeren een primed lexicale decisie taak uit om te zien in welke mate de gezichten van de collegedocenten stereotypen activeren. De taak is als volgt opgezet. De stimuli bestaan uit primes en woorden. De primes bestaan uit het gezicht van Hans de Belg en van Tom de Nederlander (beiden hebben college gegeven in de cursus). De woorden bestaan voor de helft uit non-woorden en voor de helft uit echte woorden. De echte woorden zijn voor de helft gerelateerd aan België en voor de helft gerelateerd aan Nederland.

Gelet op de opzet en eerdergenoemde onderzoeksvraag, wat zijn de twee responsopties in de taak geweest?

1. Positief en negatief

2. Belg en Nederlander

3. Woord en Non-woord

Vraag 8

Proefpersonen worden gevraagd twee vragen te beantwoorden:

1. Hoe gelukkig ben je met je leven?
2. Hoe tevreden ben je met je leven?

Aan proefpersonen in Groep A worden de twee vragen door dezelfde onderzoeker gesteld. Aan proefpersonen in Groep B wordt elke vraag door verschillende onderzoekers gesteld.

Welke resultaten verwacht je te observeren op basis van het werk van Strack et al. (1988)?

1. In Groep A zal de correlatie tussen antwoorden op beide vragen hoger zijn dan in Groep B

2. In Groep B zal de correlatie tussen antwoorden op beide vragen hoger zijn dan in Groep A

3. De correlatie tussen antwoorden op beide vragen is even hoog voor beide groepen

Vraag 9

In het onderzoek van Veling et al. (2011) werd een Stop Signaal Taak (SST) gebruikt. Waar werd deze taak voor gebruikt?

1. om de gedragsimpuls die opgeroepen wordt door bepaalde voedselstimuli te doen afnemen

2. om het positieve gevoel dat opgeroepen wordt door voedselstimuli te doen afnemen

3. om het negatieve gevoel dat opgeroepen wordt door voedselstimuli te doen toenemen

Vraag 10

De ‘conjunction fallacy’ is een gevolg van welke heuristiek?

1. representativiteitsheuristiek

2. ankerheuristiek

3. waarschijnlijkheidsheuristiek

Vraag 11

Soms is het hebben van meer keuzeopties juist vervelend. Maximizers hebben daar vaak meer last van dan satisficers. Dat kan komen door zogenaamde opportunity costs. Wat wordt hier met opportunity costs bedoeld?

1. Het onvermogen om alle informatie te verwerken alvorens een keuze te maken

2. Het aantal keer dat een keuze uit verschillende alternatieven gemaakt kan worden

3. De kennis dat er alternatieven zijn die door het maken van de keuze niet meer gekozen kunnen worden

Vraag 12

In het artikel van Bohner en Dickel (2011) wordt beschreven dat sommige onderzoekers het standpunt aanhangen dat attitudes kant en klaar in het geheugen zijn opgeslagen. Hoe verklaren deze onderzoekers doorgaans context effecten in evaluaties van attitude-objecten?

1. Met de aanwezigheid van meerdere opgeslagen attitudes voor hetzelfde object

2. Met de mogelijkheid om de attitude niet te gebruiken voor de evaluatie van het object

3. Met invloeden op de evaluatie die bovenop de reeds bestaande attitude komen

Vraag 13

Attitudes kunnen afhankelijk zijn van geactiveerde informatie. Zo veranderde de impliciete attitude ten opzichte van zwarte mensen na het luisteren van gewelddadige hiphop muziek in het onderzoek van Rudman en Lee (2002). Welk IAT-effect wordt gevonden in een IAT met zwarte en blanke namen na een gewelddadige hiphop prime?

1. Lagere reactietijden in het blok waar zwarte namen gecombineerd zijn met negatieve woorden dan in het blok waar zwarte namen gecombineerd zijn met positieve woorde

2. Hogere reactietijden in het blok waar zwarte namen gecombineerd zijn met negatieve woorden dan in het blok waar zwarte namen gecombineerd zijn met positieve woorden

3. Hogere reactietijden in het blok waar zwarte namen gecombineerd zijn met negatieve woorden dan in het blok waar blanke namen gecombineerd zijn met positieve woorden

Vraag 14

In de colleges hebben we het gehad over hoe je artikelen kunt identificeren die je beter met een korreltje zout kunt nemen. Volgens de editor van het tijdschrift Psychological Science dien je sceptisch te zijn over een artikel wanneer het het ‘Troubling Trio’ bevat (Lindsay, 2015).

Wat is het ‘Troubling Trio’? Een artikel dat de combinatie bevat van:

1. p waarde net onder de .05, lage power, en mislukte replicatie

2. opzienbarende bevinding, lage power, en mislukte replicatie

3. p waarde net onder de .05, lage power, en opzienbarende bevinding

Vraag 15

Een public goods game (PGG) is in principe niet geschikt om samenwerking te bevorderen over meerdere rondes. Dit heeft te maken met het feit dat reciprociteit geen rol van betekenis heeft in deze setting. Welk aspect moet er aangepast worden aan een herhaalde PGG om samenwerking te bevorderen?

1. De mogelijkheid bieden om een medespeler te straffen

2. De mogelijkheid bieden om op een anti-sociale wijze te straffen

3. De mogelijkheid bieden om de groep te straffen

Antwoordindicatie

1. B

2. C

3. B

4. A

5. A

6. A

7. C

8. B

9. A

10. A

11. C

12. A

13. A

14. C

15. A