
Deze aantekeningen zijn gebaseerd op 2014-2015.
Week 1
Paul Wouters, ‘Tien vragen over filosofie’
Is het toeval dat ‘filosofie’ begint met dezelfde letter als ‘flauwekul’?
Volgens Maarten ’t Hart niet. Volgens mij wel.
Bestaat Filosofie?
Niet alles waarvoor wij een woord hebben is in de werkelijkheid te vinden. De vergelijking kan gemaakt worden met het woord hond. Er bestaat niet zoals als ‘de’ hond. Het leidt een abstract bestaan, net als het woord filosofie. Echter, op grond van hogere studies kan een hond onderscheiden worden van een kat of een vos. Het is een natuurlijk soort. Filosofie is dat niet. Er bestaat geen algemeen aanvaarde maatstaaf waarmee filosofie te onderscheiden is van bijvoorbeeld kunsten of de wetenschap.
Filosofie is niet altijd aan te treffen is geschriften. Socrates heeft zelf nooit een letter op papier gezet.
Filosofie beantwoordt niet altijd aan de woordelijke betekenis van het woord en het is dan niet altijd een uiting van liefde tot de wijsheid maar soms zijn het uitingen van stopzinnigheid.
Filosofie kent geen karakteristieke onderwerpen. Het gaat altijd over van alles: vrouwen en mannen, getallen en letters, het mooie en het lelijke.
Filosofie wordt vrijwel altijd in taal uitgedrukt, als we ook over ‘beeldtaal’ mogen spreken. Maar niet alles wat in taal wordt uitgedrukt is filosofie.
Waar komt filosofie vandaan?
In de westerse cultuur is filosofie ontstaan in het oude Griekenland van de 6e eeuw voor Christus. Oude mythen raakten hun geloofwaardigheid kwijt en mensen zochten naar nieuwe antwoorden op kritische vragen. Er ontstond een klasse van intellectuelen, dit waren de eerste filosofen: wis- en natuurkundigen, juristen, biologen, psychologen, letterkundigen enzovoort. Specialisatie van de vakken gebeurde pas toen er op deelterreinen overtuigende successen werden geboekt en elk terrein veel aanhang kende. Wiskunde ontstond als een van de eerste als zelfstandige discipline (reeds in de Klassieke Oudheid). Filosofie komt dus voort uit de behoefte van mensen om met behulp van hun eigen verstand inzicht te verwerken in zichzelf en de wereld. Voorbeeld: Van kinds af aan hebben we geleerd om over een soep te blazen als het te heet is. Op een dag vragen we ons af hoe effectief deze handeling is en hoe we dat kunnen begrijpen.
Een gek kan meer vragen stellen dan duizend wijzen kunnen beantwoorden, en een gek is niet tegen te houden: dáár komt filosofie vandaan.
Is er een filosofische methode?
Hoewel het op veel gebieden mogelijk is gebleken een betrouwbaar instrument van onderzoek te ontwikkelen (denk bijvoorbeeld aan de grammaticale analyse van de taalwetenschappen om te begrijpen hoe taal zich ontwikkeld heeft), is dit bij filosofie niet het geval. We zouden bijvoorbeeld graag willen begrijpen hoe ons bewustzijn zich verhoudt tot de grijze massa in ons hoofd, maar we weten nog niet eens hoe we die vraag het best kunnen stellen.
Tot op heden is er voor de meeste vragen nog geen bevredigend antwoord bereikt, maar wel een grote toename van inzicht in de complexiteit van de materie. Geduld en diverse invalshoeken helpen ons een eind op weg.
Is er vooruitgang in de filosofie?
Een enorme hoeveelheid vragen waarmee filosofen geworsteld hebben zijn inmiddels bevredigend opgelost. Denk bijvoorbeeld aan de ontdekking van de elektromagnetische straling. Velen schrijven dit resultaat eerder toe aan de wetenschap dan aan de filosofie maar filosofie is altijd de broedplaats geweest van de wetenschappen zodat de doorbraken ook te danken zijn aan de filosofie (bijvoorbeeld Isaac Newton, die de grondslag legde voor de moderne natuurkunde, deed dit als filosoof). Velen zijn sceptisch over de vooruitgang van de filosofie omdat wij nog steeds met dezelfde vragen als 25 jaar geleden bezig zijn. Echter, men vergeet dat er genoeg vragen wél beantwoord zijn. Ook werd vooruitgang ten onrechte gelijkgesteld aan het bereiken van definitieve antwoorden. Vragen in de filosofie zijn nou eenmaal moeilijk definitief te beantwoorden.
Waar gaat filosofie over?
Filosofie tracht meer inzicht te verwerven in kwesties die we niet- of althans nog niet – aan een specialist kunnen toevertrouwen. De volgende 5 domeinen geven een minder negatieve omschrijven:
Kwesties die zo omvattend zijn, dat ze ieder specialisme overstijgen
Diverse levensbeschouwelijke problemen die niet helder gearticuleerd zijn
Kennisvragen die een meer fundamenteel karakter hebben dan de vragen die een specialist kan beantwoorden
Morele vragen
Politieke vragen
Hoewel niemand in staat is om filosofie als geheel te overzien stel ik dat de filosofie mij voorkomt als het project van onze cultuur waarmee we onze denkruimte op maximale wijze verkennen. We kunnen ons afvragen wat de materiele werkelijkheid is. We kunnen dit vraagstuk benaderen door te realiseren dat wij niet op een directe manier contact hebben met de stoel waarop wij zitten maar door middel van onze zintuigen, die een beeld van de werkelijkheid scheppen in de hersenen. Twee mogelijke denkwegen zijn dan: 1. Dagelijkse intuïtie tot maatstaf nemen en te verklaren dat de werkelijkheid zich buiten ons bevindt. 2. We stellen dat wij op een rigoureuze manier alleen datgene als werkelijk erkennen waarmee we een directe ervaring hebben (in het bovengenoemde geval is de stoel dus een ervaring tussen onze oren).
Hele filosofenlevens zijn gewijd aan een nader onderzoek van denkmogelijkheden. Er ligt een schat aan theoretische ervaring opgeslagen in de filosofie.
Moeten we filosoof zijn om te filosoferen?
De vraag is alleen te beantwoorden als de betekenis van het woord filosoof gedefinieerd wordt. Als een filosoof wordt gezien als iemand die wel eens filosofeert is het antwoord uiteraard anders dan als een filosoof wordt gezien als iemand die een filosofie studie heeft afgemaakt en zijn diploma heeft behaald. Dit kan leiden tot de vraag wat filosoferen eigenlijk is. Sommige vinden dat filosoferen het geven van algemene beschouwingen onder het genot van iets te veel alcohol is.
Wie is de professionele, gediplomeerde filosoof om dit geen filosofie te noemen? Ik zie geen reden om met het begrip filosofie zuinig te zijn. Laten we alle reflectieve geesten verwelkomen tot de filosofie.
Waar is filosofie goed voor?
Iedereen filosofeert wel eens. Zouden we dit doen als het nergens goed voor is? Wellicht filosoferen we niet omdat het ergens goed voor is maar omdat we het niet kunnen laten. De 19-eeuwse fysicus Michael Faraday werd eens gevraagd waar fysica goed voor is. Zijn antwoord luidde: ‘U vraagt toch ook niet naar het nut van een kind?‘ De waarde van filosofie valt niet samen met het nuttig effect ervan. Er valt wel degelijk iets te zeggen over het nut van filosofie. De vraag zal in twee delen worden opgesplitst: Het nut voor het dagelijks leven enerzijds en voor het werk anderzijds.
Wat hebben we aan filosofie in het dagelijks leven?
Inzicht in andere opvattingen over het leven kan ons nieuwe mogelijkheden aanreiken voor ons eigen bestaan.
Kennismaking met filosofen van wie de levensvisie ons aanspreekt kan gevoel van herkenning en erkenning teweegbrengen.
Het kan verrijkend zijn voor ons leven om ons tot zulke persoonlijkheden te rekenen als de grote filosofen
Het inlevingsvermogen in andere opvattingen wordt sterk ontwikkeld.
Filosofie kan ons helpen te leren leven met onzekerheid, met het besef dat definitieve antwoorden op de meest dringende vragen niet binnen ons bereik liggen.
Wat hebben we aan de filosofie in het werk?
(Hierbij wordt in de reader gerefereerd naar hoorcollege 1 ‘Filosofie en de wetenschappen’)
Eveline Brandt: ‘Het Moralisme van de anti-Psychiatrie. Praten raakt uit, pillen zijn in’.
In de jaren zeventig kregen de psychiatrische inrichtingen veel kritiek: de anti-psychiatrie genoemd. Deze beweging vond dat het helemaal anders moest binnen de psychiatrische inrichtingen. Volgens Laing was de westerse samenleving een gevangenis, die zorgde dat mensen zichzelf niet konden ontplooien. Mensen werden weggestopt in een inrichting als ze stuk liepen op de maatschappij, die ziekmakend was. Hier werden ze beroofd van hun zelfvertrouwen, identiteit en initiatief.
‘Praten’ werd de lijfspreuk van de actievoerders, in plaats van de vele pillen.
Door de jaren heen verschillen de meningen over de verklaring van geestesziekten. Er zijn spirituele, psychosociale en neurobiologische verklaringen voor psychiatrische aandoeningen. Psychiaters houden niet van deze verdeeldheid omdat ze denken dat het het imago van hun beroep schaadt.
De ‘kritische psychiatrie’ was een beweging die een omwenteling wilden binnen hun vakgebied. Dit waren vooral psychiaters, psychologen, patiëntverenigingen en psychiatrisch verpleegkundigen. Verpleegkundigen protesteerden tegen de autoritaire machtsverhouding tussen arts en verpleegkundige.
Medicatie werd taboe, men moest geconfronteerd worden met de chaos zodat emoties boven zouden komen. Familie werd vaak beïnvloed bij de therapie omdat ze mee moesten in gezinstherapie. Het gezin werd als ‘ziekmakend’ gezien, en de moeder kreeg vaak de schuld. Er werd veel druk op de patiënt gelegd bij de therapie, omdat ze moesten analyseren waar ze waren vastgelopen.
Blok vindt de term ‘antipsychiatrie’ onjuist. De hulpverleners waren niet tegen de psychiatrische hulpverlening, maar tegen behandeling met elektroshocks, pillen en separeren. Ze wilden dat er veel gepraat werd in groeps- en gezinstherapie.
Er was niet veel medeleven met de ziekte van de patiënt. De hulpverleners vonden dat het lijden nut had. Na deze periode kom je er beter uit. Blok zegt dat zware patiënten met wanen en hallucinaties het minste baat hadden bij deze wijze van hulpverlenen, en mensen met depressieve klachten meer.
Volgens Blok waren de beweegredenen van de hulpverleners: mensen helpen uit de inrichtingen te komen.
In de jaren ’70 heerste het idee dat psychische ziekten een ‘uitdaging’ waren; een kans om te groeien, of om autonoom te worden. Dit optimisme is nu verdwenen, het wordt vaker als een handicap gezien die verzacht moet worden, maar niet genezen kan worden.
Voor de minder zware aandoeningen heeft het praten als therapie wel een enorme vlucht genomen. Het gezin wordt nu bij de behandeling betrokken om de patiënt op zijn gemakt te laten voelen.
Het is echter niet te stellen dat dit dankzij de jaren ’70 is. Integendeel zelfs. Er verschijnen nu steeds meer artikelen over de ‘klaagcultuur’, en dat we zouden zijn doorgeschoten in ‘slachtofferisme’, en de bakermat zou in de jaren ’70 liggen. Volgens Blok is dit niet helemaal waar.
De laatste tijd is de opvatting binnen de psychiatrie dat praten uit is, en pillen in. Problemen komen vanuit de hersenen, en niet uit iemand zijn jeugd. Er worden steeds meer antidepressiva voorgeschreven, en er vindt steeds minder psychotherapie plaats
Hendrik Spiering: Het ‘ik’ als kwebbeldoos
Volgens Victor Lamme, hoogleraar in de cognitieve neurowetenschap, is de mens een toeschouwer van zijn eigen leven. Het brein is ingericht door genetica en afgesteld door ervaringen in het leven. Het onbewuste brein neemt de beslissingen, het zelfbewustzijn is onbelangrijk en de vrije wil is een illusie.
Lamme’s conclusie was dat niet ons zelfbewustzijn, het bewuste denkende ik, maar het machtige brein zelf is de baas. De introspectieve beleving (zelfbeschouwend), onze kwebbeldoos, kijkt alleen toe.
Motieven, verklaringen waarom iemand bepaald gedrag heeft vertoond, zijn verzinsels achteraf en die doen er niet toe, alleen het gedrag telt, volgens Lamme.
Er is volgens hem veel bewijs dat mensen sterk worden beïnvloed door onbewuste prikkels en emoties dan door logisch nadenken. Dit toont aan dat de invloed van ons bewustzijn minimaal is. De invloed van het bewustzijn, van je denken, op je gedrag is misschien wel kleiner dan wanneer iemand anders tegen je aanpraat.
Je kan met je bewustzijn wel gedrag veranderen, door jezelf in een virtual reality modus te zetten. Je beeldt je een bepaalde situatie in, en verbindt je keuze dan met een beloning of straf. Het is een soort mentale africhting. Dit heeft alleen lang niet het effect van echte ervaringen.
In ons hoofd zit als het ware een zwijgende dubbelganger die alle beslissingen neemt, en ons zelfbewustzijn kijkt ernaar en denkt dan ‘ja, dat wil ik ook wel’. Deze dubbelganger is eigenlijk je ‘Echte Zelf’. Het cruciale punt is dat jouw zelfbewustzijn (wat je dus ten onrechte beschouwt als je echte ik), de Echte Zelf alleen opmerkt als dat wat anders gaat doen. Wat mensen denken dat ze doen is vaak heel anders dan wat ze echt doen in een nieuwe situatie.
Als je je gedrag wilt veranderen, lukt dat het beste met sociale druk. Je wordt sneller beïnvloed door je omgeving dan door je eigen gedachten.
Ons bewustzijn is een kennismachine, waarmee we alles proberen te begrijpen in de wereld. We proberen onszelf ook zo te begrijpen.
Wat iemand over zichzelf zegt, is maar een kleine weergave van het bewustzijn wat je zelf ervaart. Er zijn twijfels te zetten of het bewustzijn inderdaad ‘de taal en het werkgeheugen’ is.
Meneer Lamme komt aan het einde tot de conclusie dat misschien cognitie geen sturende invloed heeft op je gedrag, in plaats van bewustzijn.
Niki Korteweg: Wilt u dit lezen? De wil is een welkome illusie
Door middel van een experiment werd bekeken of beslissingen uit de bewuste vrije wil genomen worden, of niet. Dit experiment van John-Dylan Haynes et al. liet mensen kiezen of en wanneer ze op een knop wilde drukken. Hieruit bleek dat zeven seconden voordat de beslissing bewust genomen was, er al hersenactiviteit is die voorspelt welke knop het gaat worden. Het brein bereidt dus al de beslissing voor, voordat je je ervan bewust bent.
Veel filosofen stelden dat onze beslissingen door het onbewuste brein worden voorbereid, en ons gevoel dat we uit vrije wil handelen een illusie is. sommige filosofen zien wel ruimte voor de vrije wil. De vraag is of we vlak nadat we bewust zijn geworden van de beslissing, nog kunnen besluiten om een andere knop te kiezen? Dit is volgens Haynes niet te zeggen.
Volgens Haynes bestaat de vrije wil niet. Het onbewuste brein bereidt een beslissing voor, en de vrije wil heeft niet veel plaats om te functioneren.
Susan Blackmore, is overtuigd dat mensen geen vrije wil hebben: alles wat gebeurt, gebeurt door eerdere omstandigheden, en willekeurige processen, niet door bewustzijn. Iets voelt als een vrije beslissing, maar besluiten worden genomen omdat er heel veel factoren vooraf aan zijn gegaan, bijvoorbeeld opvoeding en omgeving.
De laatste jaren is steeds duidelijker geworden dat het bewustzijn een veel kleinere rol heeft dan het onbewuste bij het bepalen van ons gedrag.
Ook Daniel Wegner denkt dat wat mensen als hun vrije wil beschouwen, een illusie is. Wegner gelooft dat je mensen kan laten denken dat ze zelf iets willen doen, terwijl dat niet zo is. Ook kunnen mensen denken dat ze iets niet wilden, terwijl ze het toch deden
Het idee dat de vrije wil niet zou bestaan, leidt tot veel ongeloof omdat mensen denken dat ze toch echt heel veel beslissingen zelf nemen. Als de vrije wil een illusie is, dan is ze wel heel sterk.
Dennett, denkt dat we wel degelijk een vorm van vrije wil hebben. De vrije wil draait om verantwoordelijkheid. De mens kan dingen overwegen en zich beraden, zelfkritiek leveren en zich verantwoordelijk houden. Mensen hechten aan de vrije wil en trachten het geloof te houden dat ze een vrije wil hebben, daarom probeert men degene tegen te houden die denken te kunnen bewijzen dat de vrije wil niet bestaat.
De vrije wil zoals we die ervaren, blijkt een illusie en of we de verantwoordelijkheid voor onze daden ook vrije wil kunnen noemen, lijkt vooral een semantische kwestie. Bevindingen van verschillende Amerikaanse psychologen bevestigen de angst die mensen hebben voor een leven zonder vrije wil: het zou leiden tot immoreel gedrag.
Blackmore bewees het tegenovergestelde door zonder vrije wil te leven. Het brein doet verstandige dingen zonder dat er een ‘ik’ is, die gelooft dat er een vrije wil is die tussenbeide komt.
Week 2
'Het ontstaan van de wijsbegeerte’, in: Antoon Braeckman, Bart Raymaekers en Gerd van Riel
1.1 Het ontstaan van de wijsbegeerte
In de 6e eeuw voor Christus zorgde in Griekenland de maatschappelijke verandering voor de ontdekking van de rede (ratio, logos) en het breken met de door de mythe beheerste opvattingen.
1.1 Van mythos naar logos
Voor de 6e eeuw is de Griekse cultuur oraal: het kent een mondelinge overlevering, het normen- en waardensysteem ligt vast. Vragen werden beantwoord met een mythe: een symbolische verwijzing naar een eenmalige, grondleggende gebeurtenis. De oer gebeurtenis waarover de mythe vertelt, kent een tijdloze oorsprong, de situatie vond plaatst ‘buiten de tijd’. Historisch of relativerend perspectief wordt hierdoor uitgesloten. Dichter Hesiodus (8e – 7e eeuw voor Christus) beschrijft in zijn Theogonie de oorsprong van goden en onderlinge relaties. Uit zijn teksten blijkt hoe in de Griekse mythologie de genealogie van de goden gekoppeld wordt aan de beschrijving van het ontstaan van de wereld. Zijn beschrijving van het ontstaan van hemel en aarde illustreert de verklaringsmethode die in die tijd gehandhaafd werd. De zoektocht naar de oorsprong van dingen was er altijd. Mythes geven een verklaring. Hesiodus en Homerus leverden hun teksten mondeling over tot Peisistratus in de late 6e eeuw v.C. de opdracht gaf om alles schriftelijk vast te stellen. Dit getuigt van een veranderende mentaliteit. Door contacten met andere volkeren, kolonisatie en handel komt er een nieuwe wereldbeschouwing tot stand. Vanaf nu moesten mythen worden geïnterpreteerd. Nieuwe dichters leverden kritiek (op o.a. Homerus). Door contact met nieuwe volkeren bleek dat zij andere goden hadden en dit kon niet verklaard worden. Een universeel inzicht was nodig om homogeniteit te creëren. Men ging op zoek naar uitleg (logos) ofwel een rationele verklaring. De verandering van mythos naar logos noemt met ook wel het ‘Griekse Wonder’. Kritiek op de mythes en acceptatie van logos is het begin van de filosofie.
De bedoeling van een mythe is hetzelfde als die van de logos: de beheersing van een mysterieuze wereld. Ordening en het vermijden van contradicties kenden de mythen ook al. De Theogonie van Hesiodus ordende de godenwereld en maakte plaatst voor de eerste rationalisering. We spreken hier dan ook van ‘mytho-logie’. Ook is er sprake van desacralisering: de natuur is geen plaats meer voor de goden. Deze nieuwe houding wordt samengevat onder de noemer theoria.
De Grieken bedoelen hiermee dat zij streven naar een kennis omwille van de kennis, niet omwille van praktisch nut en wel een kennis waarbij we van op afstand de werkelijkheid gadeslaan en registreren wat er gebeurt. Dit is in tegenstrijd met de Egyptenaren en Babyloniërs die hun kennis en kunde nooit hadden losgekoppeld van praktische toepassingen en nooit een globaal systeem van weten hadden uitgebouwd.
1.2 Natuurfilosofen: Op zoek naar de ‘oer-stof’
De uitbreiding van de handel, economie en de sociaal-culturele contacten zorgt voor een grotere drang voor kennis en kunde. De geleerden (sofoi) deden onderzoek naar geografie, economie enzovoorts. Belangrijk vonden zij om de natuur te verklaren nu het was onttrokken aan het heilige. De kosmos (letterlijk sieraad) is een rationeel geordende logos. Er is geen behoefte aan externe of bovennatuurlijke krachten. Filosofen gaan op zoek naar het ‘oerstof’ waaruit de wereld bestaat. Volgens Thales van Milete is de oerstof het water. Volgens Anaximenes de lucht. Hier is geen sprake meer van Goden on onnatuurlijke krachten. Logica staat hier centraal.
De parallel tussen de logische verklaring en de ontologische ordening van de relatiteit
Natuurfilosofen gaan ervan uit dat de structuren van ons denken identiek zijn aan de structuren van de realiteit. Als iets als kleur herkent wordt, mag men er zeker van zijn dat er in de realiteit kleur bestaat. De ratio essendi (de manier van zijn) staat gelijk aan de ratio cognoscendi (de manier van kennen). Deze gedachte kent een ver verleden en tot aan de moderne tijd heeft het stand gehouden.
‘Pythagoras’, ‘Parmenides’, ‘Heraclitus’ en ‘De Sofisten’, in: Hans Joachim Störig, Geschiedenis van de filosofie
1. Leven en leer van Pythagoras
In de wiskunde is de naam vooral verbonden met de stelling dat het kwadraat van de langste zijde in een rechthoekige driehoek gelijk is aan de som van de kwadraten van beide andere zijden. Maar hij plaatste de wiskunde in het middelpunt van zijn hele filosofie. Hij was dan ook de eerste die het woord ‘filosofie’ gebruikte zoals wij het bedoelen. Hij wilde zichzelf niet ‘sophos’ ofwel ‘wijze’ noemen maar koos voor de bescheiden benaming ‘philosophos’ ofwel ‘vriend van de wijsheid’.
Centraal in de pythagoreïsche leer staan de getallen die als bouwsteen van de wereld worden gezien. Het getal tien bijvoorbeeld werd het ‘volmaakte getal’ genoemd. Hij beschreef de wereld (die hij als allereerste kosmos noemde) als muzikale harmonie. De intervallen en toonladder herleidde hij tot getalsverhoudingen en deze harmonie der sferen zag hij terug in hemellichamen bij het doorlopen van hun baan.
Pythagoras zoekt geen stoffelijk oer beginsel maar een oerwet: getalmatige verhoudingen tussen de bestanddelen van de wereld. De pythagoreïsche leer kent ook overeenkomsten met de geloofsovertuiging in India. Daar acht men geen dier te doden of te offeren omdat men in de veronderstelling is dat een mens een onsterfelijke ziel heeft en in steeds nieuwe belichaming terug kan keren, waaronder dus ook een dier. Om de ziel te bevrijden van de kringloop dient men reinheid en vroomheid te beoefenen. Dit is in overeenstemming met de pythagoreïsche ethiek waarbij zelfdiscipline, soberheid en onthouding wordt geëist.
2. De Eleaten
Een school van wijsgeren in Italië die gelijktijdig ontstond met Pythagoras. De voornaamste vertegenwoordigers zijn: Xenophanes, Parrmenides en Zeno.
Parmenides
Parmenides was een leerling van Xenophanes (540 v.C.) en is de belangrijkste denker van de eleatische school. Het is onbekend welke gedachten (wellicht ten onrechte) aan Xenophanes worden toegeschreven en welke aan Paramenides zelf.
Parmenides beschrijft hoe hij op reis gaat naar een godin in het land van het licht, de waarheid. Het ware weten wordt verkregen door zuiver redelijke kennis en deze leert dat er allen Zijn bestaat en dat er geen niet-zijnde kennis kan bestaan. Parmenides trekt de gewaagde conclusie dat er in werkelijkheid geen ‘beweging’ en geen ‘worden’ kunnen bestaan (omdat dit niet-zijnde zijn), maar alleen het Zijn. Omdat het zijnde alles vult, bestaat er ook geen denken tegenover het zijnde. De zintuigen die ons een wereld verschaffen vol ‘worden’ en ‘beweging’ bedriegen ons.
3. Heraclitus
De denker en grondlegger van de Griekse filosofie die door velen wordt gezien als meest diepzinnig en meest raadselachtig werd 540 v.C. geboren in Klein-Azië met de naam Heraclitus. Velen kennen hem als de ‘Duistere’. Hij hield zich vooral bezig met de natuur op een hoogstpersoonlijke en ietwat duistere manier. Zijn laatste jaren bracht hij door als (eerste) kluizenaar in de bergen. Heraclitus heeft weinig achting voor geleerdheid.
Waar het op aankomt is de ene gedachte te vinden die het wereldraadsel oplost, meende hij. Ook hij ziet een eenheid achter de veelheid. Hoewel dit klinkt als een overeenkomst met de gedachte van Parmenides (het blijvend Zijn) is dit niet helemaal waar.
Heraclitus meent niet dat worden en veelheid bedrieglijk schijn zijn, maar hij bewijst ook niet het tegendeel. Door zijn uitspraken als ‘We kunnen niet tweemaal in dezelfde rivier afdalen (want inmiddels zijn weer andere wateren toegestroomd en zijn wij ook weer veranderd)’ is hij vaak verkeerd begrepen en sommige mensen dat Parmenides Zijn-leer een reactie was op de leer van Heraclitus. Heraclitus ziet in het onophoudelijk stromen een eenheid, een verbindende wet. Eenheid in de veelheid en veelheid in de eenheid. De verloop van de wereld wordt geleid door ‘logos’ waarnaar de mensen zich moeten richten. De betekenis blijft onzeker, mede omdat Heraclitus zich nooit druk maakte over precieze definities.
De oer substantie die hij aanname was vuur. Hij dacht daarbij waarschijnlijk niet aan vuur in letterlijke zin maar meer overdrachtelijk: oer energie. De grote wet over de oer energie is de eenheid der tegenstellingen. Alle ontwikkeling heeft plaats in het polaire samenspel van tegengestelde krachten: God is dag en nacht, winter en zomer etc. Ieder ding heeft tot zijn wezen zijn tegendeel nodig. ‘Daarom hebben diegenen ongelijk die verlangen naar het einde van alle strijd in een eeuwige vrede. Want met het ophouden van de scheppende spanningen zouden volstrekte stilstand en dood intreden. Het is de ziekte die de gezondheid zoet maakt […] ‘. Het eerste model van de dialectische ontwikkelingsleer werd gevormd door de leer over het samengaan en samenwerken van tegenstellingen. Dit was tot dusver waarschijnlijk de meest geslaagde poging om via denken vat te krijgen op het geheim van het worden.
4. De Sofisten
Rond de 6e en 5e eeuw v.C. ontstond op verschillende plaatsen van de Griekse wereld een filosofische wereldbeschouwing. Allerlei manieren om de wereld natuurlijk te verklaren kennen hier hun oorsprong. Door veel tegengestelde richtingen ontstonden er meer stelsels wat de drang naar vergelijkingen en toetsingen groter maakte. Veel filosofen hadden wantrouwen gekweekt tegenover de betrouwbaarheid van zintuigelijke waarnemingen. Hier begint het werk van sofisten.
Rekening moet worden gehouden met niet alleen de filosofische situatie maar ook met de grote veranderingen op politiek en maatschappelijk gebied. Dan pas kan het werk van de sofisten begrijpelijk gemaakt worden. Na een succesvolle verdediging tegen de Perzen ontstond in Griekenland welvaart, dus ook behoefte aan hogere geestelijke vormingen.
Door de democratische staatsinrichting werd de kunst van het spreken in het openbaar belangrijk. De sofisten voorzagen de behoefte van burgers om tot staatsman en redenaar gevormd te worden. In de volksvergadering was immers diegene in het voordeel die zijn zaak het beste wist te beargumenteren. De sofisten trokken door het hele land om verschillende kunsten en vaardigheden vooral welsprekendheid te delen met burgers tegen een betaling. Het waren dus niet echt wijsgeren maar practici. Zoals practici doen, hechtten ook zij weinig waarde aan zuiver theoretische kennis. Al gauw leidde het tot de conclusie dat objectieve kennis onmogelijk was. Als er geen objectieve maatstaaf is om uit te maken wie gelijk heeft, gaat het er dus om wie gelijk krijgt. Deze scepsis breidde zich uit tot de moraal. Men leerde dat uiteindelijk alleen het succes de doorslag gaf. Voor de sofisten gold dus alleen het recht van de sterkste, geen objectief voor iedereen geldende zedelijke recht. De loochening van objectieve maatstaven voor waarheid en gerechtigheid, en het feit dat sofisten zich goed lieten betalen (werken voor loon voor de Grieken was iets minderwaardigs) gaven het woord sofist een onprettige bijklank. Door Plato’s strijd tegen de sofisten is deze ook altijd behouden.
Protagoras en Gorgias
Sofisten werkten ieder voor zich en vormden nooit een aaneengesloten school. Veel verschillen zijn te vinden tussen de sofisten. De belangrijkste onder de sofisten was Protagoras van Abdera (480-410 v.Chr.) De beroemdste uitspraak van hem luidt: ‘De mens is de maat van alle dingen, van wat is dat het is, van wat niet is dat het niet is’. Hiermee wilde hij zeggen: er bestaat geen absolute maar alleen een relatieve, geen objectieve maar alleen subjectieve waarheid, juist voor de mens. Om deze leer te onderbouwen beroept Protagoras zich op het ‘eeuwige stromen’ van Heraclitus. Volgens antieke bronnen zou Protagoras ook gemeend hebben dat wij niet kunnen weten of de goden bestaan, daarvoor zou de kwestie te duister zijn en ons leven te kort.
Na Protagoras is Gorgias van Leontini de bekendste sofist. Hij leefde ongeveer in dezelfde tijd. Met Zeno’s dialectiek geschoolde scherpzinnigheid stelde hij de volgende driedeling op: Er is niets; Zo er al iets was konden we het niet kennen; En als we het konden kennen konden we het niet meedelen aan anderen. Men kan de scepsis moeilijk verder doorvoeren.
De sofisten hebben voor het eerst in de Griekse filosofie hun aandacht volledig gericht op de mens en niet op de natuur. Ten tweede hebben zij voor het eerst het denken zelf tot voorwerp van het denken gemaakt en is alles kritisch onderzocht. Ook hebben zij de ethische maatstaven aan een scherp kritisch onderzoek onderworpen. Dit leidde onder andere tot een wetenschappelijke behandeling. De taalwetenschap en de grammatica kende door de sofisten ook een verbetering. De sofistiek is een belangrijk, niet weg te denken overgangsverschijnsel.
Gerard Koolschijn: 'Plato over de Psyche - De Psyche'
Drie psychische elementen
De vraag is of de individuele psyche verschillende elementen kent, die door een ideale samenstelling een evenwichtig geheel kunnen vormen.
Het is moeilijk na te gaan of we verschillende dingen doen met verschillende delen van onze psyche.
Het ligt voor de hand om aan te nemen dat er sprake is van twee elementen die van elkaar verschillen. Het ene element, waarmee de psyche nadenkt, noemen we het rationele element van de psyche, het andere, waarmee je de seksuele prikkeling voelt en honger en dorst, en dat het met andere verlangens uit zijn evenwicht brengt, het irrationele of begerende element. Dit laatste element is altijd uit op bevrediging en lichamelijk genot.
Waar hoort woede bij? Woede lijkt soms in strijd te zijn met begeerte. Begeerte dwingt ons soms tegen onze verstandelijke overwegingen in te gaan, daarna maak je jezelf verwijten en word je kwaad op het element in jezelf dat die dwang uitoefent. Er vindt dan dus tussen de twee elementen een strijd om de macht plaats, en de woede kiest meestal de zijde van verstand.
Iemand met meer karakter, die weet dat die verkeerd handelt, zal zich minder opwinden als hij honger of kou lijdt, en andere ontberingen doorstaat, omdat hij dit als verdiend beschouwt. De woede weigert op te komen tegen de mensen die hem dat aandoen. Wanneer iemand onrecht wordt aangedaan, zal diegene voor zichzelf opkomen totdat het doel is bereikt. Je zou nu dus zeggen dat woede iets rationeels is.
Het temperament in de psyche zou een derde element kunnen zijn als blijkt dat het verschilt van het rationele deel, zoals het ook anders bleek te zijn dan het begerende element.
Het rationele element hoort de leiding te geven, het temperament hoort te gehoorzamen en het rationele element te steunen. Door harmonische combinatie van de twee en voeden en ontwikkeling, zullen ze leiding krijgen over het begerende element. Dit moet onder controle gehouden worden zodat het zich niet vult met lichamelijk genot. Dan kan het namelijk de andere elementen gaan onderwerpen, en wil het gezag uitoefenen.
De drie grootste behoeftes en verlangens zijn eten, drinken en voortplanting. Deze drie moeten in goede banen worden geleid.
Morele kwaliteit
Pas wanneer we de drie elementen tot een harmonisch geheel hebben gemaakt, en zo een evenwichtige persoonlijkheid hebben ontwikkeld, mogen we handelen. Een handeling is alleen rechtvaardig als hij bijdraagt aan ons innerlijke evenwicht.
Onrechtvaardigheid en immoraliteit treedt op wanneer grenzen van de drie elementen door elkaar mengen. Men is het erover eens dat je met een ondermijnde lichamelijke constitutie geen leven hebt, ook al beschik je over alle drank en voedsel, alle rijkdom en macht.
Mens, leeuw, monster: Het voorlopige antwoord aan Thrasymachus
De vraag was of immoreel gedrag voordelig was zolang je een volmaakte immoraliteit wist te combineren met een goede reputatie.
Soms is bij iemand het beste element zo zwak ontwikkeld dat het niet in staat is de monsters binnen in hem te beheersen en alleen kan leren hoe het die tevreden moet stellen. Om te zorgen dat zo iemand toch wordt geleid door hetzelfde element als de beste mensen, zeggen we dat hij aan hen onderworpen moet zijn, omdat zij het goddelijke als leidende element in zichzelf hebben.
Het is voor elk mens beter om zich te laten leiden door het verstand, liefst als een persoonlijke eigenschap, en anders dat het wordt opgelegd van buitenaf.
Wanneer je immoreel gedrag vertoont, dit aan het licht komt en je ervoor wordt gestraft, wordt het dierlijke in je tot rust gebracht en getemd en het zachtaardige bevrijd. Je psyche kan zich zo goed ontwikkelen.
'Het Socratisch Gesprek'
Leonard Nelson ontwikkelde deze gespreksmethode rond 1920. De inspiratie kwam van Socrates en Kant. Socrates was belangrijk voor het filosoferen in gespreksvorm en Kant was belangrijk vanwege de oproep tot zelf denken zonder een beroep te doen op autoriteiten. Een socratisch gesprek is een oefening in zelf denken, door te praten met anderen. Er zijn bepaalde regels waar men zich aan moet houden.
De aard van het Socratische gesprek
Een socratisch gesprek is een groepsgesprek waarbij men zelf na moet denken. De vragen kunnen beantwoord worden aan de hand van eigen ervaringen. Het gesprek wordt geleid door een gespreksleider, die zich niet mengt met de inhoud van het gesprek. Nelson nam twee inzichten van Socrates over:
Elenchus: weerlegging, verlegenheid, beschaming. In het gesprek wordt een punt bereikt dat men verward raakt over de eigen ideeën. Socrates was uit op deze verwarring bij zijn gespreksgenoten, om zo te zorgen dat zij inzagen dat de meningen die zij hadden niet deugden. De elenchus is gericht op het aan het licht brengen van inconsistenties en tegenspraken, omdat iemand zichzelf daarmee weerlegt, en iets dus eigenlijk niet blijkt te weten.
Anamnese: wederherinnering. De gespreksgenoten weten de antwoorden op de vragen die hij stelt altijd, maar ze zijn zich niet bewust van die kennis. De vragensteller moet de kennis naar boven halen. Voor Nelson heeft de anamnese te maken met het je opnieuw te binnen brengen van opgedane ervaringen. Inzicht in het leven krijg je door wat je zelf hebt meegemaakt. Het socratisch gesprek is dus een methode om systematisch en in samenspraak met anderen te leren door eigen ervaringen.
De functie van het Socratisch gesprek
Het gesprek begint altijd met een vraag. Het vinden van een antwoord is niet het enige doel van het gesprek. Het belangrijkste doel is dat je leert uit eigen ervaring, op systematische wijze. Hiernaast is een doel dat je je opvattingen toetst aan je eigen ervaringen en dat je ze onderwerpt aan een gemeenschappelijk onderzoek. Je doet aan zowel zelfonderzoek als gezamenlijk onderzoek. Ten derde is een doel om belangrijke onderwerpen te actualiseren; je moet je helemaal in het onderwerp storten. Het onderwerp is vaak een belangrijke kwestie. Ten slotte is een doel om als deelnemer je deugden te oefenen: doorzettingsvermogen, bereidheid om je mening te herzien.
Verloop van het gesprek
Bij een socratisch gesprek wordt gebruik gemaakt van de regressieve abstractie. Een vraag wordt behandeld door een voorbeeld te abstraheren, tot een uitspraak van algemene aard, via een zoektocht (regressie) naar vooronderstellingen. Er zijn enkele stappen te onderscheiden:
Formuleren uitgangsvraag: een goede uitgangsvraag moet aan een aantal kenmerken voldoen: algemeen van aard, fundamenteel, voor alle deelnemers boeiend, beantwoord kunnen worden door zelf nadenken, eenvoudig geformuleerd, te voorzien zijn van een voorbeeld.
Selecteren voorbeeld uit ervaring van een gespreksdeelnemer: een voorbeeld is belangrijk omdat het feitenmateriaal levert van het onderzoek.
Criteria voor een voorbeeld zijn: concreet voorval, voorval uit eigen ervaring, voorbeeld moet afgesloten zijn en dus nu niet meer spelen, het moet voor iedereen boeiend zijn, eenvoudig en overzichtelijk, moet een sterk vermoeden zijn dat de uitgangsvraag met behulp van het voorbeeld benaderd kan worden. Het gekozen voorbeeld wordt nauwkeurig uiteengezet. Een voorbeeld kan positief, negatief of grijs zijn. Positieve voorbeelden zijn vaak het bruikbaarst.Formuleren kernbewering: een voorlopig antwoord op de uitgangsvraag. De uitgangsvraag moet in het voorbeeld gelokaliseerd worden. de kernbewering is geen algemeen antwoord op de uitgangsvraag, maar spitst het voorbeeld toe op het cruciale punt. Het antwoord moet nog gedistilleerd worden.
Zoeken rechtvaardiging van het in de kernbewering uitgesproken oordeel. Er worden criteria, voorwaarden en regels opgespoord: proberen erachter te komen welke vooronderstellingen ten grondslag liggen aan de in de vorige fase geformuleerde kernbewering.
Toetsen rechtvaardiging: nagaan of de kernbewering te beschouwen is als antwoord op de uitgangsvraag.
Dit model wordt ook wel het zandlopermodel genoemd. Stap 3, 4 en 5 zijn soms moeilijk uit elkaar te houden.
Socratische deugden
Omdat een gesprek lang duurt, vergt het doorzettingsvermogen. Ook is geduld nodig omdat je geïnteresseerd moet blijven in het onderwerp. Luister- en spreekvaardigheid moet je trainen. Verder kun je door een socratische methode leren: durven uitspreken intuïties, durven vertrouwen op de eigen twijfels, kunnen opschorten van eigen oordeel, bereidheid de eigen mening te herzien.
'Socrates en Plato', Robert Solomon & Kathleen Higgins
Socrates
Socrates wordt door veel filosofen als een held gezien. Maar in werkelijkheid was Socrates niet die zuivere filosoof. Hij had naast het ‘redden van zijn ziel’ ook een politieke missie. Hij bood weerstand tegen de democratie. Volgens Plato had Socrates een beeld van de ideale staat voor ogen: een republiek bestuurd door filosofen.
Athene had geleden onder de leiding van de ‘dertig tirannen’. De leider van deze groep was de leerling van Socrates, Critias. Na de val van hun bewind wilde men wraak op Socrates. Socrates werd ervan beschuldigd dat hij niet geloofde in de goden van Athene en de jeugd van de stad bestierf. Hij werd voor het gerecht gebracht en de jury bestond uit de mensen die hem zijn hele leven hadden vernederd. In 399 v.C. werd hij terechtgesteld. Dit was een groot trauma in de filosofische geschiedenis.
Sinds zijn dood staat Socrates bekend als de eenzame denker die hoge idealen te verdedigen heeft en ze nog in praktijk brengt ook.
Maar, Socrates mag als deugdzaam mens worden gezien, zijn politieke affiliaties speelden ook een grote rol. Ook beweerde hij uit eigenbelang te zijn gestorven; om het welzijn van zijn ziel.
Socrates wordt vaak als iemand met inzicht gezien, een wijze. Hij maakte zijn eigen filosofie openbaar op de marktplaats, en hier schoffeerde hij ook de autoriteiten.
We weten alleen wat er over hem geschreven is. Opvallend zijn zijn veeleisende dialogen, waar hij opvattingen ontzenuwt, zijn dialectiek. Hij kon zeer goed evident lijkende waarheden ontkrachten, en argumenten omdraaien. Hij kon vrijwel alle uitspraken van mensen weerleggen. Echter was zijn doel om mensen te dwingen zelf naar antwoorden te zoeken op zijn vragen.
Mensen die net als Socrates redeneerden worden ook wel sofisten genoemd, ze slaan soms de spijker op hun kop en gaan verder de diepte in. Ze beweren dat ze deugdzaamheid kunnen leren, Socrates was het hier echter niet mee eens. Sofisten en Socrates samen bedachten een tegengif tegen de gedachtegangen van presocratische filosofen.
Later werd Socrates beschouwd als iemand die niks van de ‘sofisterij’ moest hebben, wat vooral komt doordat Plato hem als held van de filosofen bestempelde. Echter, Socrates was niet tegen de sofisten. Hij troefde ze alleen af met hun eigen retorische argumenten. Hij zei dat ze te snel zeiden een zaak te kennen. Hij was eigenlijk de beste sofist.
Plato was de leerling van Socrates (428-348/47). Hij schreef de lessen van zijn leraar op.later schrijft hij steeds meer over zijn eigen ideeën en opvattingen. De vraag heerst dan ook de vraag in hoeverre alles wat over Socrates is opgeschreven, echt afkomstig is van Socrates.
Socrates heeft een unieke positie in de geschiedenis van de filosofie. De filosofen voor zijn tijd worden aangeduid met ‘presocratisch’, zoals bijvoorbeeld Democritus. Echter, wanneer we nu zouden kijken naar de criteria voor een filosoof, zou Socrates hier niet voor in aanmerking komen.
Socrates heeft nooit zijn filosofie opgeschreven, maar beoefende dit door het in de praktijk te brengen door gesprekken met leerlingen en andere filosofen. Maar hij had bijna nooit filosofische stellingen en hij interesseerde zich bijna nooit in vragen die zijn voorgangers in de ban hielden. Toch zijn zijn boodschappen gedocumenteerd door Plato en Xenophon.
Volgens Socrates zijn de deugden het beste wat iemand kan bezitten. Het belangrijkste zijn de:
Filosofische deugden
Intellectuele deugden
Socrates zei dat hij bereid was te sterven ‘omwille van de ziel’, de vraag is of dit egoïstisch was of is het juist de ultieme deugd? Ook kwam Socrates met het idee van ‘grenzen van het zelf’. Hij beweerde dat hij een innerlijke stem had, een daimonion. Deze stem leidde hem bij alles wat hij deed, door steeds te zeggen hoe onwetend hij was.
Het orakel van Delphi zei juist dat Socrates de meest wijze van alle mensen was. Socrates vond dat wijsheid begon met het besef dat we nergens iets van weten. Hij vond de democraten idioten wat dit betreft, omdat zij deden alsof ze alles al wisten.
De filosofie van Socrates blijft wat vaag, omdat hij weinig beweerd heeft. Belangrijkste opgave van het leven is het redden van de ziel. Hiernaast is het hoogste doel het verwerven van kennis. Hij gelooft in onsterfelijkheid van de ziel en in haar wedergeboorte. Hij benadrukt keer op keer zijn eigen onwetendheid en deugd.
Socrates gelooft dat de ziel onbeslist en open is, dus vrij van religieuze invloeden. Hij probeert mensen ook niet te overtuigen dat de ziel onsterfelijk is, wat hij zelf wel gelooft.
Hij blijft vaag over de deugden, wat iemand tot een goed mens maakt. Er ontbreken lijsten van wat wel en wat niet als deugd beschouwd wordt. Dit waarschijnlijk omdat wij zelf alles moeten ontdekken.
Socrates begeeft zich in sommige dialogen op een bepaalde positie, maar hij doet vaak meteen een stap terug naar de tegengestelde positie in een ander of soms zelfs hetzelfde dialoog. Dit brengt de lezer vaak in verwarring.
De postsocratische filosofie heeft twee invloeden van Socrates overgenomen:
Zijn persoonlijkheid
Zijn methode
Hij wist op veel mensen indruk te maken door zijn persoonlijke manier van optreden. Hij bezat uithoudingsvermogen.
In de latere dialogen van Plato, lijkt Socrates toch een echte filosoof te zijn geworden. Zijn methodekan ‘ironisch’ worden genoemd omdat Socrates altijd zei dat hij het niet begreep. Ook kan zijn methode gericht zijn op veroorzaken van verbijstering en perplexheid (aporia). Hij gaat ervan uit dat na het terzijde schuiven van alle niet adequate definities van een problee,, dankzij het ‘dialectisch’ proces, zal overblijven wat ‘waar’ is. Deze ‘ware definitie’ wijst naar het ideale. Deze idealen vormen de definitie van deugd en maken de waarde van onze ziel uit.
Plato: Metafysicus of subliem humorist?
Plato was een zeer goede filosoof en toneelschrijver. Er is veel van zijn werk bewaard gebleven. Plato was briljanter, ontroerender, grappiger en diepzinniger dan de meest andere filosofen.
In alle dialogen van Plato, overschaduwd het lot van Socrates. De vraag blijft hoe we kunnen weten of wanneer Plato Socrates weergeeft, en wanneer hij Socrates inzet als zijn eigen retorische en filosofische woordvoerder. Ook kun je niet nagaan of Plato het eens is met wat er door Socrates wordt gezegd.
Het proces van Socrates, zijn gevangenschap en terechtstelling worden beschreven in Apologie, de Crito en de Phaedo. Ook worden veel dialogen met andere slimme denkers weergegeven. Steeds meer laat Plato zijn eigen ideeën binnensluipen. In het begin is het beeld van Socrates eerlijk maar wel positiever gemaakt, later spreekt Plato zijn eigen filosofie uit.
Ideeën die Plato interesseerden:
Pythagorische opvatting van de wereld met behulp van getallen
Visie van Heraclitus dat de wereld ‘verstroomt’ en een logos heeft
Parmenides’ grootste visioen van de wereld als eeuwige, onveranderlijke, onkenbare werkelijkheid
Leer van de vormen: hieruit volgt de ‘tweewereldenkosmologie’. De ene wereld is de alledaagse, onderworpen aan verandering en niet blijvend. De andere wereld is een ideale wereld bevolkt door ideale ‘vormen’, die onveranderlijk is. Plato dacht dat deze twee werelden verbonden konden worden.
Alle dingen in de wereld zijn meer of minder geslaagde voorstellingen van ideale vormen.
Socrates liep vooruit op de leer van vormen. Zijn vraag naar ‘definitie’ van deugd was een zoektocht naar de ideale vorm van deugd op zichzelf. Dit geldt voor alle definities waar hij naar zocht. Dit verklaart waarom iedereen het traject zelf moest afleggen, en zelf de vormen moest zien.
Het meest gedenkwaardige beeld van vormen en hun verblindende uitwerking op de filosofie, is de scène in de grot uit het boek ‘de Staat’. Hier zitten een aantal mensen in een grot gevangen en geboeid. Ze kijken naar de muur tegenover zich. Ze zien alleen maar schaduwen langskomen op de muur, wat zij als de werkelijkheid beschouwen. Het zijn ook werkelijke schaduwen, maar schaduwen van dingen die zelf werkelijker zijn. het gaat om een onderscheid tussen meer en minder werkelijkheid. Wanneer 1 van de mensen vrijkomt, een filosoof, en zich omdraait dan ziet hij voor het eerst de oorspronkelijke objecten, en ook de zon die zorgt voor de schaduwen. Hij zal meteen zien hoe onvolmaakt de schaduwen zijn in vergelijking met het echte object, hij wordt als het ware verblind. Bij terugkeer naar zijn vrienden in de grot, zullen zij zich tegen hem keren als hij vertelt hoe armoedig hun wereld is.
Filosofen worden ook verblind wanneer ze de volmaakte vormen van deugd, rechtvaardigheid en moet zien, en ze vergelijkt met de onvolmaakte en verwarde ideeën en handelingen van de gewone mens. Voortal zal hij hogere dingen nastreven.
De leer van de vormen is een politieke filosofie. Om de Griekse stadstaat te verdedigen en opnieuw te definiëren, beschreef Plato de staat opnieuw. De staat zoals die Plato beschrijft, komt op veel punten overeen met de Atheense stadstaat, maar vertoont enkele verontrustende trekjes:
Het was geen democratie, bestuur ligt bij de filosofen.
De staat is enerzijds autoritair, anderzijds hiërarchisch. Rijkdom en opvoeding spelen een rol, en er heerst een zachte dictatuur.
Groep is belangrijker dan individu
Censuur op gebied van kunst
Geen recht op eigendom en niet vrij zijn bij opvoeden kind (wel gedurfd: mannen evenveel rechten als mannen, en de heersers hebben geen voorrechten).
Deze antidemocratische blik wijkt erg af van de blik van Socrates. Het laat mensen op een nieuwe manier over zichzelf en de wereld denken.
Plato kwam met een inspirerend verhaal over de ziel. Eerder werd door de Grieken op een minimale manier in de ziel geloofd. De ziel en het lichaam hoorden samen. Als de ziel het lichaam verliet dan waren beide niks meer. Hier was Socrates het niet mee eens. Volgens hem had de ziel een morele waarde en was het belangrijker dan het lichaam. De ziel overleeft het lichaam.
Plato haakt hier op in door te zeggen dat het verlies van het lichaam voor de ziel maar ten dele een verlies is, of helemaal geen verlies, afhankelijk van het perspectief. De ziel bevat, wanneer ze thuis is in de wereld van het zijn, de kennis van de vormen. We leren kennis dus niet aan, maar worden ermee geboren.
Een van de bekendste dialogen van Socrates is Het Symposium. Hierin wordt een feest besproken na een maaltijd, waarbij enkele bekende dichters en toneelschrijvers aanwezig zijn. Ze bespreken de eigenschappen van de liefde (eros). Socrates stelt dat liefde, de liefde voor schoonheid op zichzelf is. schoonheid is de vorm die mensen, levend in een lichaam, het makkelijkste kunnen herkennen, en een glimp van schoonheid is vaak een prikkel die een mens aanzet tot filosofie. Deugd is verwant aan schoonheid volgens Plato.
Symposium is een belangrijke dialoog want:
Plato laat zich niet alleen door Socrates vertegenwoordigen
Conclusie van de dialoog bestaat niet alleen uit wat Socrates heeft gezegd
Alcibiades brebgt uets aan het licht in tegenspraak met de woorden van Socrates:liefde is niet gericht op een vorm maar op een bijzonder individu en schoonheid en deugdzaamheid spelen bij liefde geen rol.
Socrates geeft onomwonden toe dat hij niet onwetend is (enige waar hij verstand van heeft is Liefde)
Week 3
Tim Crane, ‘Aristoteles’
Aristoteles werd in 385 v.Chr. geboren in Noord-Griekenland waar hij studeerde aan de Academie van Plato. Hij was onderwijzer van de latere Alexander de Grote en trouwde, anders dan de meeste filosofen, tweemaal. Aristoteles heeft bijgedragen aan heel veel takken in de filosofie (metafysica, logica, politieke filosofie). In Rafaëls beroemde fresco De Atheense school worden Plato en Aristoteles op karakteristieke manier afgebeeld: Plato’s vinger omhoog terwijl Aristoteles zijn hand ter hoogte van zijn middel uitgestrekt naar de grond houdt. De symboliek: Plato’s visie was dat de ware werkelijkheid zich buiten de waarneembare wereld bevond, waar Aristoteles geloofde dat de echte dingen (‘substanties’) in de omringende wereld bevonden. Zijn vooropstellen van de waarneembare werkelijkheid van gewone dingen en zijn drang tot classificeren maken Aristoteles tot de eerste grote systematische wetenschapper. In zijn beroemde werk Metafysica waar ‘bestaan’ wordt benaderd door een beschrijving van ‘substanties’. Aristoteles gebruikt substanties hier als een afzonderlijk ding zoals bijvoorbeeld een individueel mens. Een substantie is een combinatie van amorfe (materie) en een structurerende vorm die hij ‘essentie’ noemt. De vorm maakt het voorwerp tot wat het is. Hier verschilt zijn visie met die van Plato, die namelijk niet beweert dat de vorm van dingen in de dingen zelf zit. De essentie van een substantie wordt uitgedrukt door haar kenmerkend activiteit. Dit was dan ook het doel van de substantie. Elk bestaand ding had een doel. Aristoteles substantietheorie wordt soms gezien als teleologische theorie want het beschrijft substanties in termen van kenmerkende doelen, ofwel telos.
De ziel
Aristoteles vatte de ziel op als vorm van het materiële lichaam. Alle levende wezens hebben volgens hem een ziel en ieder ziel is van een ander type: het vegetatieve ziel zorgt voor groei en voorplanting, de gewaarwordende ziel voor waarnemen en beweging en de rationele ziel voor denken en redeneren. Planten kennen alleen het vegetatieve, dieren ook nog het gewaarwordende en mensen alle drie genoemde zielen. Aristoteles verklaarde de werking van het lichaam vanuit de ziel, niet omgekeerd.
Logica en het syllogisme
Aristoteles was de eerste filosoof die de structuur van de logische redenering systematisch beschreef. Aristotelische logica heeft uiteindelijk plaats moeten maken voor de logische theorieën van Gottlob Frege en Bertrand Russell. De bekendste bijdrage van Aristoteles was het syllogisme, ofwel een redenering waarin de conclusie noodzakelijk uit de premissen volgt. Voorbeeld: Alle A’s zijn B’s. Alle B’s zijn C’s. Dus: Alle A’s zijn C’s. Aristoteles dacht dat iedere redenering waarin de conclusie uit de premissen volgt, een syllogistische structuur heeft. Dit is inmiddels onjuist gebleken: Bovengenoemde syllogisme kan alleen algemene termen bevatten en geen afzonderlijke dingen aanduiden. Het beroemdste voorbeeld: Alle mensen zijn sterfelijk. Socrates is een mens, dus Socrates is sterfelijk, is dan ook geen aristotelische syllogisme omdat het een individueel ding bevat (de naam ‘Socrates’).
Geluk
Volgens Aristoteles worden we gelukkig door de deugden in acht te nemen – dit zijn karaktereigenschappen zoals moed, gulheid en bescheidenheid. Deugden zag hij als een ‘gouden midden’ tussen twee ondeugden. Zijn ethiek is gericht op het bereiken van ‘eudaimonia’ (geluk; welzijn). Zijn politieke visie kwam overeen met zijn ethische. Een stadstaat heeft zijn eigen welzijn tot doel en democratie verwezenlijkt dit doel.
'Aristoteles, fragmenten Ethica Nicomachea', Boek II (vertaling Charles Hupperts en Bartel Poortman)
Welke gewoonten brengen voortreffelijkheid van karakter voort?
Dit onderzoek is erop gericht niet te weten wat voortreffelijkheid is maar voortreffelijkheid te worden. Vooropgesteld wordt dat handelen in overeenstemming met de rechte rede algemeen aanvaard is en kan als basis van onze uiteenzetting gelden. Hoe men moet handelen kan geen mathematische nauwkeurigheid bereiken. Op het gebied van wat nuttig is staat niets vast en is niets onveranderlijk, net als op het gebied van gezondheid. Hoewel de uiteenzetting waarmee we bezig zijn onnauwkeurig blijft, moeten we toch proberen ons nuttig te maken. We moeten inzien dat dingen zoals voortreffelijkheid van karakter (bijvoorbeeld dapperheid) geruïneerd worden bij een tekort of een teveel ervan, maar de juiste hoeveelheid zorgt voor het in stand houden en vermeerderen. Ook wordt iemand die zich aan elk genot overgeeft onmatig, maar wie elk genot vermijdt wordt ongevoelig. Matigheid en dapperheid worden dus in stand gehouden door een midden en verdwijnen door een teveel of tekort. Door ons genoegens te ontzeggen worden we matig, en eenmaal matig geworden zijn we het best in staat ons die te ontzeggen. Hetzelfde geldt voor dapperheid.
Voortreffelijkheid van karakter heeft te maken met gevoelens van genot en pijn. Onder invloed van genot handelen we verkeerd, onder invloed van pijn laten we na het edele te doen. Daarom moet men meteen van jongs af aan zo gevormd zijn dat men vreugde beleeft en pijn ervaart wanneer het behoort: daaruit bestaat de juist opvoeding (Plato).
Voortreffelijkheid van karakter heeft ook betrekking op handelingen en gevoelens. Elk gevoel of handeling gaat gepaard met genot of pijn.
Omdat mensen de aard van elk karaktertrek tot uiting brengen met betrekking tot dezelfde soort handeling als waardoor het karakter van natuur beter of slechter door wordt, definiëren sommigen de voortreffelijkheid als vormen van onverstoorbaarheid en rust.
Ook de volgende punten kunnen bijdragen aan de verheldering van de voortreffelijkheid van karakter. Drie voorwerpen die gekozen moeten worden en drie die vermeden moeten worden: het edele, het nuttige en het aangename. Hiertegenover staan: het schandelijke, het schadelijke en het pijnlijke. Een goed mens volgt het goede pad, een slecht mens het slechte pad (met betrekking tot de genoemde voorwerpen). Genot speelt hier een grote rol. Genot en pijn vormen de maatstaaf waarmee wij onze handelingen beoordelen.
Tenslotte is genot nog moeilijker te bestrijden dan een opwelling van woede (Heraclitus). Zowel kundigheid als voortreffelijkheid treedt altijd in de moeilijkste zaken aan de dag, want een goed resultaat is meer waard als de opgave moeilijker is. Wie dus goed omgaat met gevoelens van genot en pijn zal goed zijn, wie slecht ermee omgaat zal slecht zijn.
Voortreffelijkheid heeft betrekking op gevoelens van genot en pijn. Handelingen die de voortreffelijkheid creëren kunnen het versterken of doen verdwijnen.
De definitie van voortreffelijkheid
Voortreffelijkheid is een karakterhouding die ons in staat stelt een keuze te maken en die het midden houdt met betrekking tot ons. Het midden wordt bepaald door de rede, ofwel het verstand. Het midden tussen twee slechte eigenschappen: Een teveel van de eigenschap en een te weinig van de eigenschap. Voortreffelijkheid kiest het midden en is dus in wezen het midden. Vanuit het standpunt van het beste is zij een uiterste. Echter, bij sommige handelingen is er geen midden. Leedvermaak, schaamteloosheid of moord zijn slecht, met een teveel of tekort eraan. De genoemde handelingen kent geen midden: men is fout hoe men ze ook bedrijft. In het algemeen is er van een teveel en een tekort evenmin een midden mogelijk als van een midden een teveel en een tekort.
De verhouding tussen het midden en het uitersten
De uitersten zijn zowel aan het midden als aan elkaar tegengesteld, en het midden is tegengesteld aan de uitersten. Het midden vormt een teveel in verhouding tot het tekort en een tekort in verhouding met het teveel, en dat zowel bij de gevoelens als bij de handelingen. Een matig mens lijkt tegenover een ongevoelig mens onmatig en tegenover een onmatig mens ongevoelig. De grootste tegenstelling is dus te vinden tussen de twee uitersten. Bovendien blijkt er in sommige gevallen een overeenkomst te bestaan tussen één van de uitersten en het midden. De uitersten vertonen grootste ongelijkheid.
In sommige gevallen is het tekort het meest tegengestelde aan het midden, in andere gevallen het teveel. Zo is aan dapperheid het tekort lafheid het meest tegengestelde. Dit is zo om twee redenen.
Omdat één van de twee uitersten dichter bij het midden staat en daar meer op lijkt stellen we niet dit maar eerder het andere uiterste tegenover het midden. Want wat verder van het midden afstaat is er ook meer aan tegengesteld.
Datgene waartoe we van natuur meer geneigd zijn is klaarblijkelijk meer aan het midden tegengesteld. Wij worden van nature eerder aangetrokken tot genot en daarom zijn we meer geneigd tot onmatigheid dan tot een geordend leven.
Praktische adviezen om in het midden uit te komen
Voortreffelijkheid van karakter is dus een midden en wel een midden tussen twee slechte eigenschappen waarvan de ene een teveel is en de ander een tekort eraan. Omdat het niet mogelijk is om altijd het midden te vinden (ook niet bij een cirkel bijvoorbeeld) is het goede zowel zeldzaam als prijzenswaard en edel. Wie het midden wilt vinden moet zich een afwenden van wat daar het meest aan tegengesteld is en Calypso’s raad opvolgen: ‘Houd het schip buiten die nevels en woeste baren.’ Men moet het minste kwaad kiezen. Ook moeten we nagaan waartoe wij ons van natuur aangetrokken door voelen. Vervolgens moeten we de tegenovergestelde richting kiezen van de richting waartoe wij geneigd zijn. Tenslotte moeten we ons hoeden voor het aangename en het genot. Als we deze regels volgen is de kans groot dat wij op het midden uitkomen. Het zal geen gemakkelijke opgave zijn. Maar niet diegene wordt bekritiseerd die maar weinig van het goede afwijkt, maar alleen wie daar sterk van afwijkt blijft niet onopgemerkt.
Karaktereigenschappen die het midden houdt verdienen in alle gevallen onze goedkeuring. Soms moeten we naar het tekort of teveel overhellen want dit is de gemakkelijkste weg om bij het midden en bij het juiste uit te komen.
'Aristoteles, Over poëzie', vertaling Ben Schomakers
In het volgende stuk vertelt Aristoteles over de beste manier waarop een tragicus de ‘ommekeer’ zo moeten behandelen. De natuur van tragedie is het opwekken van vrees en medeleven. Een tragedie met een ommekeer kan het tragische effect van vrees en medeleven bewerkstellige. De meest tragische ommekeer volgens Aristoteles is dat het publiek van een tragedie vrees en medeleven voelt wanneer een goed, zij het niet exemplarisch fatsoenlijk, maar herkenbaar mens zonder dat hij dat verdient geluk voor ongeluk inwisselt. Zulke mensen komen voor in de mythische verhalen waarop tragedies zich dan ook concentreren. Aristotelis levert vervolgens kritiek op Euripides, die in zijn verhalen bij voorkeur een ommekeer van geluk naar ongeluk voor goede mensen opneemt en daarmee vrees en medeleven wekt. Aristotelis meent dat iemand die in een tragedie meerdere verhaallijnen samen laat komen en de goeden goed en de slechten slecht laat aflopen of helemaal geen slechte afloop aandurft, miskent de natuur van de tragedie.
Een ideaal tragisch verhaal is dus eerder een enkelvoudig dan samengesteld, en vindt geen verandering van tegenspoed naar voorspoed plaats maar omgekeerd, en die verandering is niet te wijten aan kwaadaardig gedrag maar aan een grote dwaling begaan door iemand zoals zoeven beschreven of anders door iemand die eerder een nog hogere dan een lagere status heeft. De kritiek op Euripides is dan ook misplaatst. Hij voerde het iedere plan uit zodat de meeste tragedies slecht afliepen. Dit is dan ook hoe het hoort. Dit zorgde voor het tragische effect bij het publiek en zorgde ervoor dat Euripides als de meest tragische dichter aller tijden werd gezien.
Dat velen een goede structuur, zoals een afloop waarin voor de goeden radicaal tegengesteld is aan die voor de slechten, het beste vinden heeft te maken met de gebrekkige smaak van het publiek. Dit is eerder kenmerkend voor een komedie dan voor een tragedie.
Aristoteles heeft in de vorige paragraaf het algemeen tragische effect benaderd met een wending in het verhaal als gevolg. In wat voor omstandigheden de wending plaatsvind om tragisch werkzaam te zijn gaat hij in deze paragraaf toelichten. Hij richt zich hier op de verhouding tussen de hoofdpersonen en degenen die hij in zijn daden betrekt. Als opstapje daarnaar toe gaat hij in op de visuele enscenering. Aristoteles verzet zich tegen de praktijken waarin medeleven werd gewekt door middel van maskers en apparaten en niet door het verhaal zelf. Het tragische effect moet komen van het wezen en het verhaal. Dit lukt het beste wanneer:
De hoofdpersoon een bloedverwant is van de personen die hij in zijn daden betrekt
De hoofdpersoon zich op een bepaalde manier bewust is of wordt van zijn daden
Aristoteles onderscheid drie mogelijkheden van bewustwording: 1. De protagonist weet wat hij doet en doet het 2. Hij weet niet wat hij doet maar komt erachter wanneer hij het heeft gedaan 3. Hij weet eerst niet wat hij doet, komt erachter en doet het dan toch niet. Vervolgens bepaalt hij het tragisch belang.
Iemand weet wat hij doen wil en moet, maar doet niets. Dit valt onder bewustwording 3 en is ontragisch
Iemand gaat over tot handelen en weet of komt er later achter wat hij in feite doet. Dit valt onder bewustwording 1 en 2 en zijn tragisch (de tweede meer dan de eerste).
Iemand is bezig iets te doen, zonder het te weten, komt erachter wat hij doet en geeft het dan op. Dit valt onder bewustwording 3 en is volgens Aristoteles het meest tragische.
Het blijkt simpelweg dat de meest goede tragedies betrekking hebben op mythische verhalen waarin de personen zich tot elkaar verhouden en zich van hun daad bewust zijn. Zo zijn vrees en medeleven deel gaan uitmaken van de natuur van de tragedie.
‘De vroege middeleeuwen: Augustinus’, in: Antoon Braeckman, Bart Raymaekers en Gerd van Riel
Vanaf de tweede eeuw na Christus, wanneer het Romeinse Rijk zijn grootste expansie bereikt had waren en tekenen van toenemende crisis. Zolang de veroveringen doorgaan, komt er buit binnen en blijven legers gedisciplineerd. Houdt dit echter op, ontstaat er crisis. De economie stokt en uiteindelijk maakt de geldeconomie plaats voor economie gebaseerd op grondbezit. Het Romeinse Rijk is extreem kwetsbaar voor de toenemende druk van de barbaren aan zijn grenzen aan het eind van de Oudheid. Het Romeinse Rijk is niet helemaal vervallen. De stabiliteit, die later de drager van de cultuur zal worden, was de Kerk. De economie van grondbezit zal uitgroeien tot een systeem van de feodaliteit: politieke macht is gebonden aan grondbezit en in een hiërarchische structuur wordt de grond verleend aan ondergeschikten.
1.1 De vroege Middeleeuwen. Augustunus
Augustinus stelt dat de uiteindelijke verlossing niet in de macht van de menselijke rede ligt maar slechts mogelijk is dankzij de vrij geschonken goddelijke genade. Augustinus zijn theologische en filosofische inzichten hebben de middeleeuwen beheerst.
God heeft volgens Augustinus de dingen gewild zoals ze zijn. Hij heeft de soorten geschapen; de exemplaria in zijn verstand zijn universele begrippen. De mens steekt als schepsel boven de rest uit. De vrijheid ligt in de redelijkheid en de wil. Deze twee vermogens missen de rest van de schepsels. Men wordt geacht om in alle beslissingen van de wil die keuze te maken die het best bij het goddelijke heilsplan aansluit.
Augustinus wantrouwde nieuwsgierigheid omdat die de ziel te vaak verkeerd oriënteerde. De afkeer voor een ijdele wereldse nieuwsgierigheid (vana curiositas mundi) zal in de middeleeuwen zeer sterk doorwerken. Goed georiënteerde redelijke kennis is daarentegen wel noodzakelijk. Het is het goddelijke licht dat ons verstand in staat stelt de waarheid te zien. Augustinus brengt dat in verband met de proloog van het Johannesevangelie. De Vader is door bemiddeling van de Zoon oorzaak van alle zijn en kennen. De Zoon wordt het Woord (logos) genoemd dat als Licht in de wereld kwam. Daarom is het goddelijke Licht, de goddelijke verlichting van de menselijke geest, een noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde van elke kennis zonder meer.
Philosophia christiana opent een nieuw perspectief: de interpretatie van de wereld in het licht van een onomkeerbaar proces (geschiedenis), gericht op een einddoel en begonnen bij de scheppingsdaad van God. De mens staat centraal binnen de schepping. Het antropocentrisme breekt hier al door.
Voor de middeleeuwse is het leven van het individu en dat van de gemeenschap dus altijd gericht op het eeuwige einddoel: het gelukzalige schouwen van God. Dit geldt ook voor het denken. De filosofie wordt gezien als een geloofsovertuiging die op zoek is naar rationele verantwoording. Het denken beperkt zich binnen het religieuze kader. De wereld wordt opnieuw gesacraliseerd door het geloof in een persoonlijke en scheppende God (niet door kosmische en onpersoonlijk krachten zoals in de Griekse tijd).
Hoewel de meeste bronnen van de antieke filosofie verwoest waren hebben Plato en Aristoteles indirect grote invloed gehad. De kerkvaders, Augustinus voorop, hebben hun christelijke filosofie ontwikkeld in aansluiting bij de platoonse filosofie en aristotelische leer. Ondanks dit is er in de middeleeuwen een gebrek aan materiële kennis. Dat leidt als vanzelf tot de auctoritates, gezaghebbende auteurs die reeds veel verder staan dan wat de middeleeuwers zelf kunnen.
Auctoritates
Auctoritates (zoals Descartes en Bacon) werden beschouwd als ‘blootgelegde rationele waarheid die is neergeschreven ter wille van het nuttig gebruik door het nageslacht.’ Volgens henzelf hebben zij nooit zelf nagedacht maar enkel gezagsargumenten van ‘autoriteiten’ gehanteerd. Het gezag moeten we echter niet overdrijven. In het algemeen werd deze vorm van argumenten als zwakste beschouwd. Het verschaft geen inzicht. Reproductie van auctoritas voldoet niet, interpretatie is vereist.
Aurelius Augustinus
Dit zijn belijdenissen door Augustinus zelf geschreven. Hij vraagt zich af wat tijd eigenlijk is? Hij stelt dat hij het wel weet, maar wanneer hij het iemand moet uitleggen, dan weet hij het niet.als niets voorbij zou gaan, dan zou er geen verleden tijd zijn, als er niets zou komen, zou er geen toekomstige tijd zijn, als er nu niets is, is er geen tegenwoordige tijd. Maar stel dat de tegenwoordige tijd steeds tegenwoordig zou zijn, en niet tot verleden zou over gaan, dan zou hij geen tijd meer zijn maar eeuwigheid.
We spreken van ‘lange tijd’ en ‘korte tijd’. Maar hoe weet je of iets een korte of een lange tijd is? je moet dus niet zeggen dat de verleden tijd lang geleden is. tegenwoordige tijd kan wel lang zijn: we kunnen tijdsuren gewaar worden en meten.
Je kunt alle jaren in 100-tallen zien. Stel je leeft nu in het tweede jaar van die 100, dan is er al 1 jaar voorbijgegaan en zullen er nog 98 toekomstige jaren volgen hierna. Is dat ene jaar dan wel tegenwoordig? De eerste maanden zijn al geweest, en er moeten ook nog maanden komen. Hetzelfde geldt voor dagen en voor uren.
We nemen tijdsduren waar en vergelijken het met andere tijdsduren. Zo kunnen we een tijdsduur ‘langer’ of ‘korter’ noemen. Wat opgemerkt moet worden is dat wanneer we tijd meten, je eigenlijk op dat moment tijd meet die voorbijgaat.
Wanneer dingen uit het verleden naar waarheid worden verteld, worden uit het geheugen niet de dingen zelf opgehaald, maar de woorden die verwerkt zijn door de beelden van die dingen die in de ziel sporen hebben gedrukt, terwijl ze de zintuigen passeerden. Als je bv. iets uit je kindertijd terughaalt, is het er niet meer, maar je kunt wel een beeld ophalen waardoor het lijkt alsof het tegenwoordige tijd is. Augustinus weet niet of dit hetzelfde werkt bij toekomstige dingen.
Wanneer je een handeling wil gaan doen, maak je een vooraf-overweging, wat betekent dat de handeling toekomstig is, en bij het uitvoeren tegenwoordig.
Toekomstige dingen zijn er nog niet, als ze er nog niet zijn dan zijn ze niet, en als ze niet zijn, kunnen ze ook niet gezien worden. ze kunnen alleen voorgezegd worden op grond van tegenwoordige dingen die er al wel zijn en gezien worden (bv. morgenrood als de zon gaat opkomen).
Augustinus stelt dat we eigenlijk kunnen zeggen dat er drie tijden zijn”
Tegenwoordige tijd van het verleden
Tegenwoordige tijd van het tegenwoordige
Tegenwoordige tijd van het toekomstige
John Cottingham: 'Thomas van Aquino'
Thomas (1224-1274) werd in de buurt van Aquino in Zuid-Italië geboren. Hij was een invloedrijke filosoof en theoloog, en grondlegger van de scholastiek (synthese van de leer van de bijbel en de klassieke Griekse filosofie van Aristoteles die tot de Renaissance het Europese denken stempelde).hij beschreef de meest omvattende filosofie van de religie.
Hij ging op zijn 20ste bij de dominicanen, een kloosterorde die zich wijdde aan de wetenschap. Hierna studeerde hij filosofie en theologie in Parijs en Keulen, werd hij docent aan de Parijse universiteit, en werkte hij in dienst van de paus in Italië. Hij stierf op 49-jarige leeftijd.
Hij haalde veel inspiratie uit Aristoteles zijn werken. Hij breidde zijn opvattingen uit met christelijke deugden en geestelijke waarden.
Bekendste werk: Summa Theologiae (Overzicht van de theologie). Dit bevat vele artikelen met stellingen die behandeld worden met tegenwerpingen en replieken. Er wordt veel geciteerd van de Heilige Schrift en de kerkvaders. Thomas benadrukte dat als theologie ernaar streeft een echte bijdrage te leveren aan onze kennis of begrip, ze problemen niet kan oplossen op basis van autoriteit alleen.
In Summa Theologiae zet Thomas 5 wegen uiteen waarlangs hij Gods bestaan (of een oorspronkelijke creatieve macht) wil aantonen door middel van kenmerken van de wereld:
Beweging
Oorzaak en gevolg
Toeval of het bestaan op zich van de wereld
Volmaaktheid
Ontwerp
Paul van Tongeren: Deugdelijk leven
Deugden van de wil
Er zijn twee soorten deugden:
De intellectuele (door oefenen van het verstand)
De praktische (door opvoeding en vorming van natuurlijke aard)
De mens is denken en streven; de geslaagde mens, de deugdzame mens is degene die goed weet te denken en goed weet te streven.
Echter, de mens kan naast ‘voelen’ en ‘denken’ ook ‘willen’. Willen is rationeler en actiever, maar sterker vergroeid met streven dan denken.
Het willen speelt geen rol bij veel Griekse denkers. Veel klassieke ethiek heeft een intellectualistisch karakter: als je goed leert inzien wat echt goed voor je is, zul je daar naar streven en dus goed zijn. Wie niet deugt, moet in de eerste plaats naar school: om te leren inzien wat hij nog niet weet, namelijk: wat hij eigenlijk wil. Dat iemand het misschien wel weet, maar niet wil, komt vaak niet in het hoofd van de intellectici op.
De ontdekking van de wil: Augustinus
Augustinus (354-430) zat vol passie en vond het christendom belangrijk. Hij zei dat hij eigenlijk wel wist dat hij zijn leven moest veranderen, maar dat hij dit niet deed. Dit kon alleen door ‘de wil’ verklaard worden. Het christen dom zag dit als een zonde: de wil die in opstand komt tegen het denken; opstand. Dit geldt echter voor meerdere religies.
De denkers vóór deze tijd dachten dat kwaad was wanneer ‘je weet dat je iets fout doet, en je hier niets aan doet’. Dit is onverstandig en onbevredigend. Hier ligt de wil aan oorsprong: de vrije wil kiest ervoor zich af te wenden van wat hij weet dat hij zou moeten doen (in het Christendom is dit het afwenden van God). Deze wil blijkt belangrijk bij de ethiek, want deze wil is niet per se kwaad, maar kan ook goed zijn. Sommigen denken dat alles wat er goed kan zijn aan een mens, kan immers slecht gebruikt worden, behalve de goede wil. De kern van de deugd ligt dus in de wil. Dit heeft belangrijke consequenties voor de deugdethiek.
De theologale deugden: Thomas van Aquino
Hoe kun je de wil zo maken dat die het goede wil? Niet door het verstand: de wil werd juist ontdekt als het vermogen dat tegen het verstand in kan gaan, en ook niet door de technieken waarmee we onze emoties vormen.
Het religieuze antwoord is: dat kan de wil (de mens) niet zelf, maar is afhankelijk van God. Hier kwam Augustinus mee, en Thomas van Aquino werkte het verder uit.
Lombardus vormde een definitie van deugd, door citaten van Augustinus samen te stellen: ‘De deugd is een goede kwaliteit van de geest, waardoor een mens juist leeft, die niemand ten kwade gebruikt en die God in ons zonder ons bewerkt’. De deugd blijkt dus een genadegave.
Thomas stelde dat er drie soorten deugden worden onderscheiden. De intellectuele en karakterdeugden zijn zoals Aristoteles het zei, maar er zijn ook deugden van de wil. Volgens hem is de wil altijd gericht op het goede, maar heeft deze hulp van buiten nodig om van het goede voor zichzelf de stap te zetten naar het goede voor anderen. De eerste stap is ‘overgang van zorg voor zichzelf naar rechtvaardigheid’. Ook denkt Thomas dat er een God moet zijn om ons op dat doel te richten. Je richten op dit doel wordt de ‘theologale deugd’ genoemd, er zijn er 3:
Het geloof (kennis van hoogste doel)
De liefde (willen beminnen van dit hoogste doel)
De hoop (vertrouwen dat het ooit zal worden gerealiseerd)
Ook als je niet per se naar religie kijkt, is het inzetten voor een zaak erg belangrijk. Mensen het hebben het geloof in een betere wereld.
Week 4
‘De moderne tijd: het subject als centrum’, in: Antoon Braeckman, Bart Raymaekers en Gerd van Riel
Een nieuwe tijd breekt door
Op allerlei gebieden vond er een transformatie plaats in de westerse cultuur. Het gaat hierbij om een cultuurtransformatie waarbij de filosofie inspeelt op die veranderingen. Michelangelo’s fresco en Daniel Defoes Robinson Crusoe zijn voorbeelden van de tijd waarin alle aandacht op de mens gericht is, ook in de filosofie. Gemakshalve laten we de ‘Moderne Tijd’ beginnen in de 16e eeuw en eindigen halverwege de 19e. Verschillende filosofen en wetenschappers voorspelden al de Moderne Tijd. Met opkomst van de nieuwe wetenschap verloor het aristotelische wereldbeeld aanhang. Bacon en Descartes gaan een nieuw avontuur aan zonder een grote hoeveelheid aan bescheidenheid. De nieuwe wetenschap beïnvloed de filosofie waardoor deze gedwongen wordt om zich te herdefiniëren. Onduidelijk is wat de nieuwe wetenschap eigenlijk is en of het iets anders is dan filosofie. Het zal duren tot aan het einde van de 18e eeuw dat duidelijk wordt dat de doelstellingen van filosofie en wetenschap niet hetzelfde zijn.
De moderne tijd kent een aantal momenten die men kan onderscheiden. De Renaissance of het Humanisme is hier een voorbeeld van. Enkele bekende humanisten: Erasmus, Morus, Vives. Zij willen alleen loskomen van de verstarde middeleeuwse scholastieke denkwijze. Heraansluiting met de Oudheid droeg hieraan bij. Ook goddienstige vernieuwingsbewegingen van Maarten Luther en Calvijn leverden een grote bijdrage. Zij leverden kritiek op de kerkelijke structuur en wilden de relatie tussen God en de gelovige centraal stellen.
De rol van het subject komt in de 17e eeuw volop in de belangstelling. Filosofen (zoals Spinoza, Descartes) grote systemen bouwen waarin aan God, de kosmos en de mens een plaats wordt gegeven. De aandacht gaat hierbij naar de mens en vooral wat hij allemaal kan. Vanaf de 18e eeuw en vooral tijdens de Verlichting neemt het centrale punt van de mens als subject toe. Hoewel de Verlichting in Europa verschillende kenden (in Frankrijk meer aandacht voor politiek-maatschappelijke dimensies, in Duitsland meer cultureel filosofisch) ken het gemeenschappelijk kenmerken:
Kritisch karakter; kritisch zijn en kritische benadering wordt het grote motto. Wat niet redelijk te verantwoorden valt, moet als een vooroordeel of bijgeloof verworpen worden. Aangezien de meeste vooroordelen samenhangen met de traditie, wordt de Verlichting gekenmerkt door een kritische discussie met alle vormen van traditie.
Emancipatorische tendens (zowel op praktisch al theoretisch gebied); Voorstanders van de verlichting streven naar vrijheid van denken en autonomie van het individu op elk mogelijke vlak. De mens moet zelf denken (sapere aude! Durf te denken). De verlichte mens wilt zichzelf niet meer beschouwen als onderdaan van een staat waarin de vorst regeert met Gods genade. Economisch handelen zal dan in eerst plaatst beoordeeld worden vanuit nuttigheids- en efficiëntieoverwegingen.
Vooruitgangsgedachte; Het doel van de Verlichting is dan ook de ontplooiing van de menselijke vrijheid en ontwikkeling van eigen talent en vermogens. Alles wat tegen deze ontwikkeling ingaat, moet als onrecht beschouwd worden. Het geloof in redelijke ordening van de werkelijkheid vormt de basis voor het optimisme dat typisch is voor deze tijd. Deze periode wordt gekenmerkt doordat er de gedachte is dat de hele wereld op weg is naar een betere tijd.
De Verlichting is het sterkst merkbaar in Frankrijk. Denis Diderot en Jean Le Rond D’Alembert dragen hieraan bij. De ideeën van de filosofen over een nieuwe maatschappelijke en politieke organisatie waren indrukwekkend. De Franse Revolutie (1789) wordt dan ook gezien als het culminatiepunt van heel deze beweging. Vanaf de 18e eeuw zal de universele aanspraken een tegenbeweging krijgen: De Romantiek. Hamann en Herder zullen in Duitsland aandacht vragen voor het gevoel en de nadruk leggen op eigen geschiedenis en cultuur.
De wending naar het subject voltrekt zich over alle verhoudingen tot de werkelijkheid (economisch, religieuze, politiek). Ze worden gefundeerd in de menselijke subjectiviteit. Op die manier wordt de mens ‘het moderne subject’. Het moderne subject is de oorsprong en fundament van de kennis. Deze komt steeds meer naar voren. Volgens Kant groeit het uit tot dé sleutel om het fenomeen kennis te begrijpen. In zijn ‘copernicaanse revolutie’ beschrijft hij dat objectiviteit aan de kant van het subject te vinden valt. Uit een ongeordende hoeveelheid zintuigelijk materiaal schept het subject de objecten van de kennis en brengt zo de kenbare (fenomenale) wereld voort. Kants opvatting is typisch voor de moderniteit en staat tegenover de premoderne visie. Voor Kant is kennis het resultaat van de activiteit van het subject, op grond waarvan de objecten van de kennis pas ontstaan.
Naarmate de moderniteit vordert, wordt het subject steeds uitdrukkelijker begrepen als de instantie die het object met zijn redelijkheid bekleedt. Dat is typisch voor het moderne denken: objecten zijn maakbaar, manipuleerbaar. Het subject kan hen naar believen vorm en structuur geven.
In het moderne weten is het subject op een actieve wijze oorsprong en fundament van het weten. Echter, het subject-zijn is een opgave, een opdracht die het subject moet vervullen om in werkelijkheid een subject te zijn. Kants beroemde opstel Beantwortung der Frage:
Was ist Aufklarung? Kan hiervoor getuigen.
Verlichting betekent: het aandurven om zelf na te denken. Pas als het subject zelf denkt, zelf oorsprong fundament en drager wordt, wanneer zijn weten niet langer gestuurd wordt door allerlei bevoogdende instanties (zoals de kerk), pas dan is er sprake van Verlichting. Dit is volgens Kant nog niet geïdealiseerd. Op die manier verbindt Kant de Verlichting met ontvoogding (emancipatie). Het kritisch afstand nemen van wat er gezegd wordt, impliceert een bevrijding van de bevoogders. Ook op wetenschappelijk en technisch vlak is dit terug te vinden.
Pico Della Mirandola, 'Rede over de menselijke waardigheid'
Ik heb gelezen dat de vraag werd voorgelegd naar het meest bewonderenswaardige dat deze wereld gezien heeft. ‘Niets bewonderenswaardiger dan de mens’ was het antwoord van Saraceen Abdallah. Deze uitspraak komt overeen met Merecurius. Toen ik de strekking hiervan overdacht kwamen veel argumenten voor de superioriteit van de menselijke natuur mij voor als ontoereikend. Zoals de Perzen zeggen; de mens is degene die de wereld bijeenhoudt, sterker nog, in een innig verbond verenigt, een wezen dat, naar het getuigenis van David, voor de engelen weinig onderdoet. Dit zijn belangrijke maar niet doorslaggevende aspecten. Want waarom zouden we dan voor de engelen en de gelukzalige hemelkoren niet een grotere bewondering hebben?
Ik geloof dat ik weet waarom de mens bewondering verdient en welke bijzondere plaats in de ordening van het heelal ten deel is gevallen, een plaats die benijd wordt door redeloze dieren, sterren en zelfs bovenwereldlijke geesten. Als de mens een groot wonder wordt genoemd is het om deze reden.
God de Vader, de opperbouwmeester, had reeds het huis dat deze wereld is die wij zien, de laatste hand gelegd. De ruimte boven de hemel was met geesten, de sferen in de ether had hij levend gemaakt met eeuwige zielen en delen van de lagere wereld, waar het afval zich verzamelt en afscheiding plaatsvindt, met dieren bevolkt. Nadat hij klaar was verlangde hij naar iemand die zijn meesterwerk kon bewonderen. Zoals Mozes en Timaeus getuigen dacht hij toen pas aan de schepping van de mens. Maar onder de oermodellen was er geen om een nieuwe afstammeling naar uit te beelden. Alles was al verdeeld over de hoogste, middelste en laagste rangen. Het zou niet in overeenstemming zijn om door uitputting in gebreke te blijven.
Uiteindelijk besloot de algoede ambachtsman dat degene die niets in exclusief bezit kon ontvangen, deel zou hebben aan alles wat de anderen ieder afzonderlijk toegewezen was. Hij plaatste de mens in het middelpunt en sprak hem toe: ‘Aan jou, Adam, hebben wij niet een vaste verblijfplaats, niet een eigen gezicht of een bepaalde gave in het bijzonder gegeven; jouw verblijfplaats, gezicht, gaven die je verkiest zal je naar je eigen wens en inzicht verkrijgen en bezitten. Jij bent aan geen enkele beperkingen onderworpen. Midden in de wereld heb ik jou geplaatst, zodat je van daaruit alles kunt bekijken. Ik heb je niet hemels niet aards, niet sterfelijk en niet onsterfelijk gemaakt. Je kan jezelf vormen. Je kunt ontaarden in de lagere vormen, de dierlijke, maar je kunt ook door eigen wilsbesluit herboren worden in de hogere vormen, die goddelijk zijn.’
Wat is God vrijgevig en heeft de mens geluk. Zoals Lucilius sprak dragen dieren vanaf hun geboorte de dingen met zich mee waarover zij beschikken en de hoogste geesten waren vanaf het begin wat ze in alle eeuwigheid zullen blijven. Maar in de mens heeft de Vader bij de geboorte alle soorten zaden gelegd en de kiemen van elk soort leven. Het zijn zaden die in ieder cultuur brengt en in hem hun specifieke vruchten brengen. Zijn ze vegetatief, dan wordt hij een plant. Zijn ze zinnelijk, dan wordt hij een dier. Zijn ze verstandelijk, dan ontstaat een hemels wezen. Zijn ze geestelijk, dan wordt hij een engel en een zoon van God. Als hij zich terugtrekt in het centrum van zijn eenheid, met God één geest geworden, zal hij in de eenzame ondoorgrondelijkheid van de Vader, boven allen staan.
Niet ten onrechte heeft Asclepius van Athene van de mens gezegd dat hij vanwege die veelvormige natuur en zijn vermogen om van gedaante te veranderen, in de mysteriën door de figuur van Proteus wordt verbeeld. Hier ligt de oorsprong van de talrijke metamorfosen bij de Hebreeën en de pythagoreeërs. Zo kent de geheimere theologie van de Hebreeën de verandering van de heilige Enoch in een engel van de godheid, die malakh ha shekhinah wordt genoemd, en van andere goddelijke wezens. Bij de pythagoreeërs veranderen misdadigers in dieren, en als we Enoedocles mogen geloven, zelfs in planten. In navolging van hen heeft Mohammed er op gewezen dat wie zich van de goddelijke wet heeft afgekeerd als een dier eindigt. En dit zei hij terecht. Het is immers niet de schors die de plant maakt, maar zijn stomme, gevoelloze natuur. Want als je iemand die alleen aan zijn buik kan denken ziet kruipen dan is wat je ziet een plant, geen mens. Zie je iemand die door Calypso is verblind met de ijdele, bedrieglijke vlagen van de verbeelding en die, verzwakt door de verlokking die zijn weerstand heimelijk ondergraaft, de slaaf is van zijn zintuigen, dan kijk je naar een dier, niet naar een mens. Maar als je een filosoof ziet die met behulp van de rede een helder onderscheid in alles aanbrengt, dan moet je die vereren. Als je een zuiver beschouwend leven ziet die zich heeft teruggetrokken in de binnenste heiligdommen van de geest is dit geen aards of hemels wezen meer maar een hogere godheid gehuld in een menselijk lichaam.
Niccolò Machiavelli, De Heerser
Ons rest nu na te gaan welke gedragslijn iemand die macht uitoefent moet volgen ten opzichte van zijn onderdanen of vrienden. Ik wijk sterk af van de normen die door mijn voorgangers gesteld zijn. Het is de bedoeling iets nuttigs te schrijven voor diegene die het begrijpt, daarom houd ik mij aan de feitelijke werkelijkheid en niet aan de gefingeerde voorstelling ervan. Er is namelijk een groot verschil tussen hoe men leeft en hoe men zou moeten leven dat iemand eerder zijn ondergang dan zijn redding tegemoet gaat. Want een man die zich altijd en overal goed betoont, gaat noodzakelijk te gronde te midden van zovelen die niet goed zijn. Daarom moet een heerser leren niet goed te zijn. Ik stel vast dat alle mensen gekarakteriseerd worden met enkele van de volgende eigenschappen waardoor ze bekritiseert of geprezen worden: gierig/vrijgevig, goedgeefs/inhalig, wreed/barmhartig, fanatiek/onverschrokken, beminnelijk/hoogmoedig, koppig/soepel enz. Iedereen zal erkennen dat het prijzenswaardig zou zijn als een heerser alleen de goede eigenschappen zou bezitten. Maar omdat men ze niet allemaal kan bezitten en de menselijke natuur dat niet toestaat moet een leider zo verstandig zijn een slechte eigenschap kiezen en proberen de schande te vermijden die hem van zijn macht kunnen beroven maar dat hij zich van de andere kant ook wapent tegen de ondeugden. Als dit onmogelijk is moet hij zich eraan overgeven en niet bang zijn een slechte naam te krijgen want sommige deugden lijken er alleen op maar brengen je de ondergang. Andersom kunnen ondeugden je veiligheid en welzijn verschaffen. Om een andere eigenschap te noemen dan de bovenstaande stel ik vast dat iedereen die macht uitoefent ernaar moet streven om barmhartig genoemd te worden en niet wreed. Maar die barmhartigheid moet niet verkeerd worden gebruikt. Een machthebber moet zich er niks van aantrekken dat hij zich het odium van wreedheid op de hals haalt, als hij op die manier de eenheid en de trouw van zijn onderdanen kan behouden. Hij zal barmhartiger zijn dan die die door barmhartigheid chaotische toestanden laten voortbestaan die doodslag of plundering ten gevolge hebben. De laatsten doen de gehele volksgemeenschap schade terwijl de harde maatregelen afzonderlijke individuen treft.
Een belangrijke vraag is is of een leider gevreesd of geliefd moet worden. Beide zijn aanbevelenswaardig maar tegelijkertijd onmogelijk. Daarom moet er gekozen worden en dan kies ik voor gevreesd. Mensen zijn onbetrouwbaar en wispelturig. Een heerser die op hun woorden vertrouwt komt onherroepelijk ten val. Want vriendschap die men door geld verkrijgt en niet door grootheid van geest en nobelheid van karakter, die koopt men, maar bezit men in feite niet.
Een heerser moet ervoor zorgen dat hij gevreesd maar niet gehaat wordt. En hierin zal hij slagen als hij zijn handen afhoudt van het bezit – en de vrouwen! – van zijn burgers en onderdanen. Als hij iemand ter dood moet brengen moet hij dat ook goed kunnen rechtvaardigen. Maar vooral zijn handen afhouden van bezit want de mensen vergeten eerder de dood van hun vader dan het verlies van hun vaderlijk erfdeel.
Bij zijn troepen moet een heerser zich er niets van aantrekken als hij zich de reputatie van wreedheid op de hals jaagt. Zonder deze reputatie is geen enkel leger eensgezind of strijdvaardig gebleven. Hannibal is een goed voorbeeld: een leger dat een mengelmoes was van vele rassen en volkeren die in voor- en tegenspoed geen muiterij kende. Dit kon alleen maar voortkomen door zijn onmenselijke wreedheid. Zijn andere kwaliteiten zouden niet toereikend zijn geweest zonder die wreedheid. Het was een man die men altijd en overal diende te eerbiedigen en vrezen. Schrijvers hebben enerzijds bewondering voor zijn prestaties en anderzijds veroordelen ze de voornaamste oorzaak ervan.
Scipio is een goed voorbeeld waarom de andere kwaliteiten ontoereikend zouden zijn geweest zonder wreedheid. Terugkomend op de kwestie van gevreesd of bemind worden concludeer ik dat aangezien de mensen beminnen voor zover ze dar zelf willen, en vrezen voor zover de heerser dat wil, moet een wijs en verstandig heerser zich baseren op wat van hemzelf is en niet op wat van anderen afhankelijk is. Alleen moet hij de haat van onderdanen ontlopen.
Het is prijzenswaardig als een machthebber eerlijk is. Toch weet men dat machthebbers die zich niet aan hun woord hebben gehouden grootse dingen hebben bereikt. Bovendien zijn ze de mensen die zich op eerlijkheid baseerden de baas geworden.
Er bestaan twee manieren van strijden: wetten en geweld. De eerste manier is eigen aan de mens, de tweede aan de dier. Soms is de eerste ontoereikend en moet men in staat zijn in de huid van het dier te kruipen. Schrijvers uit de Oudheid beschrijven hoe de opvoeding van Achilles en andere machtige personen werd toevertrouwd aan de centaur Chiron, die hen onder zijn hoede moest nemen. Dit feit dat de opvoeder half dier half mens was betekent niets anders dat een heerser in staat moet zijn van beide naturen gebruik te maken.
Als de mens goed was, was dit advies niet juist zijn. Maar omdat zij slecht zijn en ten opzichte van jou niet hun woord zullen houden, hoef jij dit evenmin tegenover hen te doen. Mensen zijn zo onnozel en ze richten zich zo op hun directe behoeften dat iemand die bedriegt, altijd wel iemand vindt die zich wil laten bedriegen.
Alexander VI was alleen maar bezig met bedriegen en hij vond altijd iemand bij wie hij zijn praktijken kon botvieren. Hij beloofde iets plechtig maar er is nog nooit iemand geweest die zich er minder aan hield. Zijn bedriegerijen verliepen altijd naar wens omdat hij de wereld door en door kende. Voor een heerser is het belangrijk dat hij niet daadwerkelijk de eigenschappen bezit maar doet alsof hij ze bezit. Ik denk dat als je ze bezit dat zelfs schadelijk kan zijn maar doen alsof alleen maar nuttig. Een beginnende heerser moet voor ogen houden dat hij niet alles in acht kan nemen op grond wat als goed beschouwd wordt. Om zijn machtspositie te handhaven is het nodig dat hij mentaal bereid is een koers te gaan varen, als de grillen van het lot en de veranderende situaties hem dat voorschrijven. Het goede niet achterwege laten wanneer het mogelijk is maar ook overschakelen op het kwade wanneer de noodzaak hem daartoe dwingt.
Wanneer men een heerser ziet en hoort moet hij een en al barmhartigheid, betrouwbaarheid, oprechtheid en godsdienstigheid schijnen. De schijn opwekken is genoeg. Iedereen ziet wat je schijnt, weinigen voelen wat je bent. En die weinigen durven zich niet te verzetten. Een machthebber moet zorgen dat hij de overhand krijgt en zijn heerschappij handhaaft. De middelen daartoe zullen als eervol beschouw worden door iedereen. Dit omdat de massa zich laat meesleuren door de schijn. En voor de minderheid is er pas plaats wanneer de meerderheid geen houvast meer heeft.
Desiderius Erasmus, 'Etiquette'
Desiderius Erasmus van Rotterdam aan de edelgeboren Hendrik van Bourgondië:
Zoals wel eerder pas ik me aan, aan jouw jeugdige leeftijd om jongens wat etiquette bij te brengen. Niet alle leefregels die ik met jou deel zijn van jou van toepassing. Maar alle kinderen zullen deze voorschriften liever willen leren. Het zal dan ook een stimulans voor alle kinderen zijn als ze merken dat telgen van adel meteen vanaf hun kindertijd aan het leren worden gezet en ze dus eenzelfde parcours moeten afleggen als zij. De opvoeding van kinderen kent verschillende elementen:
De belangrijkste stap: De kiemen van vroomheid in de jonge harten te zaaien.
Liefde aankweken voor de vrije kunsten waarin zij zich moeten verdiepen.
Leer de kinderen welke verantwoordelijkheden hun in het leven te wachten staan.
Dien de kinderen vanaf hun vroegste jaren vertrouwd te maken met etiquette.
Een laatst punt van advies zal ik jou meegeven. De essentie van de etiquette bestaat erin dat je de fouten van een ander gemakkelijk door de vingers ziet, terwijl je zelf in niets tekortschiet. Je vriend moet jou niet minder dierbaar zijn als zijn manieren wat te wensen overlaten. Sommige mensen maken hun ruwere gedrag namelijk goed met andere gaven. Als een vriend uit onwetendheid een fout maakt dan is het hoffelijk hem daar voorzichtig op attent te maken als jullie alleen zijn.
Jesse Prinz: 'Descartes'
René Descartes (1596-1650) wordt beschouwd als de vader van de moderne filosofie. Hij doorbrak de band met het middeleeuwse denken. Zijn hoofddoel was de natuurkunde van zijn tijd radicaal veranderen, maar hij staat nu vooral bekend om zijn ideeën over de geest en zijn ‘methode van twijfel’ waarmee hij vaste grondslag voor de filosofie probeerde te vinden.
Hij werd in Frankrijk geboren en reisde naar Nederland waar hij Isaac Beeckman ontmoette. Hij probeerde fysieke verschijnselen te verklaren op grond van bewegende materie. Descartes was onder de indruk en hij begon aan ‘De wereld’, waarin hij alle natuurverschijnselen wilde verklaren op grond van materie die beweegt volgend door God ingestelde wetten. Echter, toen hij hoorde dat Galilei was veroordeeld omdat hij beweerde dat de aarde bewoog, gaf hij zijn werk liever niet uit.
In Discours de la méthode drukt hij zijn ontevredenheid uit over de discussies binnen de filosofie, en geeft hij resultaten van zijn zoektocht naar vaste filosofische grondslagen. Het onderzoek wordt vollediger besproken in ‘Meditaties’.het verborgen doel was de metafysische grondslagen te leggen van zijn mechanische natuurkunde en de middeleeuwse filosofie te vervangen door zijn eigen visie.
In ‘Beginselen van de filosofie’ gebruikte Descartes God om zijn opvatting van de materie als ‘zuivere uitgebreidheid’ te bekrachtigen en de basiswetten voor de beweging ervan te funderen.
Descartes invloed op de ontwikkeling van de filosofie was groot. Dit kwam door de twijfel die hij in Meditaties had laten zien, en zijn ideeën riepen vragen op zoals bijvoorbeeld: ‘Welk verband bestaat er tussen de twee afzonderlijke terreinen van materie en geest?’. Deze vraag bleef na zijn dood nog belangrijk.
Tim Crane: 'Hume'
David Hume (1711-1776) is belangrijk in de Schotse Verlichting. Hij is een van de invloedrijkste denkers die ooit in het Engels heeft geschreven. Hij combineerde empirisme en sceptisme. Hij schreef ‘A Treatise’, maar dit viel niet erg in de smaak. Zijn latere boek ‘Essaus Moral and Political’ boekte meer succes. Hij verwerkte materiaal uit Treatise opnieuw in zijn volgende twee werken: Het menselijk inzicht en An Enquiry Concerning the Principles of Morals, welke toegankelijker inleiding gaven in zijn filosofie.
Impressies en ideeën
Hume was een empirist: hij dacht dat alle kennis haar oorsprong vindt in de ervaring. Volgens hem zijn er twee mentale inhouden:
Impressies: zintuiglijke indrukken
Ideeën: zwakke kopieën van impressies, voortgebracht door het denken en de verbeelding
Hume vindt dat alle ideeën berusten op eerdere impressies, zodat we geen adequaat idee kunnen hebben van iets waarvoor geen door de waarneming verkregen, overeenkomstige impressie bestaat.
Apriorikennis is geen kennis van de wereld, maar kennis van ideeën en de relaties er tussen en dus niet direct aan de ervaring ontleend hoefde te worden.
Hume zijn analyse van causaliteit werd beroemd: causaliteit is simpelweg ‘constante opeenvolging’.
Rede en natuur
Centraal in Humes filosofie staat zijn twijfel of de rede de ware aard der dingen kan doorgronden. Hij schreef een beruchte en invloedrijke kritiek op het christendom, die een vernietigende analyse van de traditionele godsbewijzen bevatte. Tevens was Hume een naturalist, hij dacht dat alleen de experimentele methode van de natuurwetenschap ware kennis verschaft.
Humes moraalfilosofie behoort tot zijn beste werk. Ethische oordelen en daden komen niet uit de rede voort, dacht hij. De rede alleen hoeft niet per se te zorgen dat je gaat handelen. Zijn ethiek sluit aan bij zijn sceptisme en naturalisme, omdat zij de grenzen van wat de rede vermag in acht neemt en gebaseerd is op wat hij als de feiten van de menselijke psychologie beschouwt.
De bril van Kant (1724-1804): 'De mens als middelpunt van het universum'
De manier waarop we de wereld begrijpen is voor een deel gekleurd door de vermogens die we gebruiken om dat begrip te verweven. We nemen nooit iets passief was, alleen lijkt het zo omdat je er geen aandacht meer aan geeft na een bepaalde tijd. De wereld waarnemen is hem veranderen, dat was het belangrijkste inzicht van Immanuel Kant, een Duitse filosoof.
John Locke: tabula rasa betekent dat de mens wordt geboren als schone lei waarop de wereld zijn afdruk achterlaat naarmate we meer leren en ouder worden. Hier baseerde Hume ook zijn filosofie op: aangeboren kennis is triviaal en verwijst alleen naar zichzelf, en de echte belangrijke kennis verwerf je door observatie en ervaring.
Kant genoot een zeer strenge lutherse piëtisme opvoeding, en ging in 1740 theologie studeren aan de universiteit van Koningsbergen. Later werd hij privéleraar voor welgestelde families. Hij doceerde later met veel succes, en probeerde een rustig leven te leiden in zijn geboorteplaats. In 1755 keerde hij terug naar de universiteit van Koningsbergen om zijn doctorsgraad te halen. Vanaf toen gaf hij hier les, en in 1781 kwam hij met een nieuwe filosofie: ‘transcendentaal criticisme’. Na nog een boek met controversiële religieuze overtuigingen droeg koning Frederik Willem II hem op te stoppen met schrijven en lesgeven over religie.
Kant probeerde een tussenweg te vinden tussen twee stromingen in 18de eeuw:
Rationalisten (de rede kan de wereld doorgronden) tekortkoming: kennis die op pure rede berust zal zeker waar zijn, maar zegt weinig over hoe de wereld is.
Empiristen (alle kennis moet gefundeerd zijn op ervaring) tekortkoming: kan iets over de wereld zeggen, maar offert de zekerheid voor op.
Kant verwierp veel manieren van denken als ‘mystiek’ en zette er nieuwe metafysica voor in de plaats. Hij zei dat we objecten waarnemen met zintuigen, maar we ons vergissen als we denken dat onze oren en ogen ze weergeven zoals ze werkelijk zijn. De tussenkomst van de zintuigen geeft onze ervaringen een karakter dat op zichzelf geen deel uitmaakt van de objecten die we waarnemen. Elk object dat we waarnemen, worden we op een bepaald punt in tijd en ruimte gewaar, maar we weten van tijd en ruimte door ervaringen omdat we nooit objecten kunnen waarnemen die zich niet in de tijd en ruimte bevinden.
Kant beweerde dat er verschillende manieren waren, twaalf, waarop het verstand de ervaringen ordent. Belangrijkste is aanname van oorzaak en gevolg: alles wat gebeurt is het gevolg van een gebeurtenis die hieraan voorafging.
Volgens Kant heeft onze aangeboren kennis de algemene vorm van realiteit.
Ander gevolg van de zienswijze van Kant is dat de ware aard van objecten onkenbaar is. Onze kennis kan een slag slaan naar het Ding an sich, maar er is niets waarvan het innerlijk karakter kan worden onderscheiden. Onze zintuigen zorgen dat we objecten niet zien zoals ze werkelijk zijn, maar we vermenselijken ze. Alle kennis is dus gekleurd door tussenkomst, wat niet betekent dat ons vermogen om de wereld te begrijpen uit de gratie is geraakt.
Pauline Kleingeld, ‘Kants determinisme en zijn verdediging van de vrijheid van de wil’
Inleiding
Kant was natuurwetenschapper en filosoof, die overtuigd was van de waarheid van het determinisme. Welke empirische factoren bepalen het menselijk gedrag? Ook fundeerde hij de ethiek in een rationeel principe.
Kants verdediging van het determinisme
Kant zegt dat menselijk handelen gedetermineerd is en zeer voorspelbaar, het is alleen erg complex waardoor het in praktijk moeilijk te voorspellen is. hij zei: ‘het menselijk lichaam is een uiterst ingewikkeld organisme waarin zoveel processen en mechanismen op elkaar ingrijpen dat voorspellen onmogelijk is’. Iemands handelen is voor een deel verklaarbaar in termen van wat hij voor waar houdt. Maar zelfs met betere kennis van biologie, psychologie etc. zijn we er nog niet. Voor voorspellen van gedrag is alwetendheid nodig.
Maar het feit dat we niet weten hoe ons handelen gedetermineerd is, wil niet zeggen dat het niet gedetermineerd is.
Kants grote innovatie in de westerse wijsbegeerte was de gedachte dat de rechtvaardiging van het determinisme alleen kans van slagen had als het kon worden gefundeerd in de menselijke kenvermogens zelf. Kant betoogde dat de noodzakelijke geldigheid van het causaliteitsprincipe kan bewijzen door te laten zien dat het een essentieel element is van de menselijke ervaring zelf, waardoor het noodzakelijkerwijs altijd al in het spel is als we ons cognitief tot de wereld verhouden.
Volgens Kant weten we wel dat de empirische wereld deterministisch is, maar we hebben geen enkele theoretische toegang tot de wereld zoals deze onafhankelijk van ons kenvermogen is. omdat ons waarneembaar gedrag ook gewoon onderdeels is van de wereld, valt ons doen en laten ook onder het deterministische principe als willekeurig ander fenomeen.
Twee standpunten
Kant was een verdediger van de menselijke wilsvrijheid. Hij verdedigt een radicaal begrip van vrijheid als het vermogen om de eigen wil te bepalen. Hij meende dat hij het determinisme met dit begrip van vrijheid kon verenigen. Dit lukt
ten eerste door verklaren van gedrag in termen van natuurwetmatigheden: er wordt hier beroep gedaan op oorzakelijke verbanden die worden geformuleerd in termen van natuurwetmatigheden
ten tweede door het rechtvaardigen van handelingen in termen van goede redenen: het gaar hier om de redenen die we hebben voor ons oordeel over de juistheid van een bepaalde handeling
Kant zegt dat er twee werelden zijn:
de wereld zoals we die kunnen ervaren (empirische wereld)
wereld zoals die op zichzelf is
we kunnen nooit precies weten hoe de wereld er uitziet in het echt aangezien de zintuigen van de mens deze wereld veranderen.
Hiernaast introduceerde Kant het ‘categorische imperatief’: handel alleen volgens dat maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat zij het een algemene wet wordt. Dit betekent dat je op een manier moet handelen zodat wanneer iedereen zo zou handelen het goed zou zijn, en er geen tegenstrijdigheden zouden zijn.
René Boomkens: 'Jean Jacques Rousseau'
Rousseau werd sterk beïnvloed door Locke, en was een voorloper van de Romantiek. Rousseau benadrukte dat de voortgaande beschaving een proces is van corrumpering, waarbij de mens steeds meer verwijderd raakt van zijn ‘natuurlijke’ bestemming. Zijn werk wordt soms gezien als het begin van de massacultuur, en Rousseau zelf als een soort eerste ‘popster’, die vereerd werd om zijn ideeën en levensstijl.
Ongelijkheid
Rousseau stelt dat het gedrag van mensen ook wordt bepaald door hun vermogen van medelijden. De mens is een voelend wezen. Problemen ontstaan wanneer mensen samenlevingen gaan vormen. Het opvallende bij het vormen van gemeenschappen is de toename van ongelijkheid tussen mensen. In de ‘natuurtoestand’ waren er alleen nog maar fysieke verschillen, er was geen distinctiedwang.
Het eerste niet-natuurlijke verschil dat optreedt in gemeenschapen is het privé-eigendom. De rijken maken de armen wijs dat hun rijkdom niet door toeval komt maar door verdienste. Hiernaast zie je steeds meer onderlinge afhankelijkheid. Men wordt onderling vergeleken, en de verschillen steeds groter; de distinctiedwang neemt toe.
Rousseau is zich bewust dat de ‘natuurtoestand’, wat hij steeds als uitgangspunt neemt bij zijn argumentatie, een moeilijk bewijsbare hypothese is.
Drie denkstijlen
Rousseau hanteerde verschillende denk- of redeneerstijlen:
ontleend aan het experimentele denkmodel van de denkbeeldige ‘natuurstaat’
noodzaak van de ‘natuurstaat’ ondermijnen door te zeggen dat mensen min of meer door toeval de natuurstaat verlieten. Hij relativeert het model- of contractdenken dus met een beroep te doen op het toeval van de historisch ontwikkelen.
Eigen innerlijk als bron gebruiken: hij gebruikt zichzelf niet als cartesiaans rationeel subject, maar als een personage met een complex gevoel. Dit kwam naar voren in zijn roman ‘Julie ou la nouvelle Héloïse’ en in ‘Bekentenissen’. Dit was voor de 18de eeuw iets heel nieuws, een inkijk in het persoonlijke leven van de auteur. Het speelde een grote rol bij de cultuurfilosofie
Rousseau benadrukte vooral de spanning tussen enerzijds de eigenheid en de autonome gevoelens van het individu, en anderzijds de vereisten en distinctiedwang van het beschavingsproces. Dit is de basis voor de individuele autonomie in het westen.
Rousseau introduceert later ineens het idee dat alle nadruk op het unieke innerlijk van het individu ligt. De uitzonderlijkheid van het individu wordt dus belangrijk.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1302 |
Add new contribution