Samenvatting Manicas, P.T. (2006). A realist philosophy of social science. Explanation and understanding
- 1923 reads
Substantie dualisme
→ Mind (niet fysiek) is iets heel anders dan het lichaam (fysiek).
→ Mind en body zijn verschillende dingen/substanties, maar ze interacteren wel met elkaar (causale relatie)
Voorbeeld:
- Bloggs verbrand z'n hand aan een pan en voelt dus een pijnlijke sensatie. Volgens het substantie dualisme veroorzaakt de schade aan z'n hand een boodschap die wordt verzonden naar z'n hersenen. En die sturen dan de boodschap naar het 'physical mind'. De 'mind' herkent dan die boodschap als een pijnlijke sensatie.
→ pijnervaringen zijn dus van het niet-fysieke 'mind'; het brein zelf heeft geen bewuste ervaringen.
- Bloggs weet: 1. het is vrijdag als het betaaldag is. 2. het is nu vrijdag. Uit 1 en 2 concludeert hij: 3. het is betaaldag. Volgens substantie dualisme gebeurt deze kennis in het niet-fysieke 'mind'. 1 en 2 veroorzaakten dus 3 en dit gebeurt in het niet-fysieke mind.
Zegt dat er 2 verschillende soorten substanties zijn in de wereld (duality of substances):
mentale substanties
fysieke substanties
Argumenten voor substantie dualisme:
Minds can ....
No physical object can ....
Therefore
Minds are not physical objects.
Kan een fysiek object taal gebruiken?
Minds kunnen taal gebruiken, geen enkel fysiek object kan taal gebruiken, dus minds zijn geen fysieke objecten.
Taal heeft bepaalde regels (syntax); bepaalde grammaticale regels. Descartes had het fout op een bepaald punt: fysieke objecten kunnen met de syntax van taal omgaan.
Er is echter meer dan alleen syntax, woorden en zinnen hebben namelijk ook een betekenis. De manier waarom betekenissen worden toeschreven aan woorden heet 'semantics' van die taal.
De conclusie die Descartes trekt dat minds geen fysieke objecten zijn die blijkt dus fout.
Kan een fysiek object redeneren?
Minds kunnen redeneren (reasoning), geen enkel fysiek object kan redeneren, dus minds zijn geen fysieke objecten.
Descartes zegt dat machines niet op veel omstandigheden kan reageren (honden, ontbijt, algebra).
De schrijver van het boek is hier niet van overtuigd, hij zegt: 'Als we met 'mathematical reasoning' zoiets bedoelen als 'de mogelijkheid om de mathematical rules correct toe te passen' dan kunnen fysieke objecten dus wel 'mathematical reasoning'.
Kan een fysiek object bewust zijn?
Minds kunnen bewust zijn, geen enkel fysiek object kan bewust zijn, dus minds zijn geen fysieke objecten.
De 3 bovenstaande argumenten gaan over het Leibniz's principe of the indiscernibility of identicals. Hij zei dat als X en Y identiek zijn, dan hebben ze exact dezelfde 'properties' (eigenschappen). Dus als er eigenschappen zijn waarvan geen fysiek object ze kan hebben, dan kan de mind dus geen fysiek object zijn.
Twijfel en bestaan (doubt and existence)
Descartes zei dat hij het bestaan van z'n lichaam kon betwijfelen.
A. Ik kan betwijfelen of ik een lichaam heb.
B. Ik kan niet betwijfelen dat ik besta.
Dus C. Ik ben niet mijn lichaam. D. Mijn mind is niet mijn lichaam. (niet hetzelfde als substantie dualisme, blz 14).
Bijvoorbeeld: A. Mijn auto is rood. B. De auto voor me is niet rood. C. De auto voor me is niet van mij.
→ principle of the indiscernibility of identicals
Maar als je zegt: 1. Ik denk dat mijn auto rood is. 2. Ik denk dat de auto voor me niet rood is. 3. Dus de auto voor me is niet van mij.
Je zou nu dus wel de verkeerde conclusie kunnen trekken, omdat je niet zeker weet wat voor kleur de auto heeft. The principle of the indiscernibility werkt dus niet als de eigendommen in kwestie 'psychological states' bevatten, zoals geloven en denken.
→ Dit is cruciaal voor de evaluatie van Descartes' argument. De delen A. en B. bevatten dus staten van twijfel: A. Ik kan er aan twijfelen dat ik de auteur van deze samenvatting ben. B. Ik kan er niet aan twijfelen dat ik besta. C. Dus ik ben niet de auteur van deze samenvatting.
Uit A. en B. volgt dus niet dat je niet de auteur van de samenvatting bent. Dus dat je twijfelt of je een lichaam hebt en dat je er niet aan kunt twijfelen dat je bestaat, daaruit volgt niet dat je niet je lichaam bent.
Argumenten tegen substantie dualisme
Prinses Elizabeth's argument
Als mind en lichaam radicaal verschillend moeten zijn, hoe kunnen ze dan interacteren?
Er zijn causale interacties tussen verschillende soorten van fysieke substanties. Bijvoorbeeld de zon kan metaal verwarmen ook al zijn ze 2 verschillende soorten substantie. Dus als verschillende soorten van fysieke substanties kunnen interacteren, waarom zouden fysieke en niet-fysieke substanties dit dan niet kunnen?
Cruciaal punt: de substantie dualist zegt helemaal niks over de details van de interactie.
The explanatory completeness of physiology
De physiologist geven dus een fysiek verklaring waarom Bloggs weg rent voor een leeuw: Z'n spieren trekken samen, worden gestimuleerd door de motor cortex en die worden weer door het deel van het brein gestimuleerd dat verantwoordelijk is voor beslissingen maken. Die krijgen weer input van de visuele cortex.
Dus als we gedrag van mensen kunnen verklaren zonder betrekking tot niet-fysieke substanties, dan vergist het substantie dualisme zich: het niet-fysieke mind veroorzaakt niet waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen. Dus we hoeven niet te geloven dat het niet-fysieke mind gedrag verklaard.
The explanatory weakness of substance dualism
De substantie dualisten geven geen theorie van het bewustzijn. Ze zeggen niet waarom niet-fysieke dingen bewust zijn. Wat is het verschil tussen bewuste niet-fysieke mental states en onbewuste, niet-fysieke mental states? Waarom zijn states van een niet-fysieke mind gecorreleerd met states van het fysieke brein?
We weten dat er een relatie is tussen beredenerings processen en bepaalde brein states. Volgens het substantie dualisme gebeurt het redeneren echter helemaal in de ziel.
Verschil tussen substanties en properties: een substantie is iets dat het enige in het universum kan zijn, dus mijn lichaam is een substantie (je kunt je namelijk een universum voorstellen met alleen je lichaam). Je gewicht is niet een substantie; er is geen universum met 80kg en verder niks. Er zijn nog wel andere dingen met die massa. Dus mijn gewicht is een propertie (eigenschap).
→ substanties hebben properties.
Property dualisme
→ Er zijn 2 fundamenteel verschillende 'properties' in de wereld.
→ Mental states zijn niet-fysieke eigenschappen (properties) van het brein. Het brein is een fysieke substantie met veel fysieke eigenschappen.
Het brein heeft ook niet-fysieke eigenschappen, zoals bewustzijn, pijn hebben, geloven dat het maandag is etc.
Epiphenomenal property dualisme (epiphenomenalism):
Fysieke eigenschappen van het brein veroorzaken niet-fysieke eigenschappen in het brein, maar niet omgekeerd.
Bijvoorbeeld: de lichtgolven van de leeuw stimuleren de retina van blogg op een bepaalde manier en dit activeert z'n brein op een bepaalde manier. Dus er wordt in z'n brein een fysieke eigenschap geactiveerd. Dit activeert weer een niet-fysieke eigenschap zoals denken: 'Een leeuw!!'.
→ De niet-fysieke eigenschappen kunnen niet zorgen voor fysieke states van het brein. De gedachte 'Een leeuw!!' doet niks. Dus als deze gedachte niks doet dan kan het er ook niet voor zorgen dat Blogg weg rent.
Waar wordt dat wegrennen dan door veroorzaakt?
Epiphenomenalism zegt dat dit komt door de fysieke states van het brein. Dus het licht van de leeuw op de retina veroorzaakt 2 dingen. 1. de niet-fysieke gedachte dat er een leeuw is. & 2. het veroorzaakt dat de benen bewegen en hij weg rent.
→ De gedachte doet dus niks, het rennen wordt veroorzaakt door 'a state of my brain'.
Beoordeling van epiphenomenalisme
Prinses Elizabeth's probleem
Hoe kunnen fysieke eigenschappen van het brein de niet-fysieke eigenschappen van het brein veroorzaken?
The explanatory completeness of physiology
Het is mogelijk dat gedrag helemaal verklaard kan worden vanuit spiersamentrekkingen en neuronen. Maar als menselijk gedrag helemaal verklaard kan worden in fysieke gebeurtenissen, dan kunnen niet-fysieke states geen cruciale rol spelen in het tot staat brengen van menselijk gedrag.
→ Epiphenomenalisme is entirely compatible with the claim that physiology is explanatorily complete. Bladzijde 21 plaatje.
The explanatory weakness of property dualism
Epiphenomenalisme ontekent dat mentale states gedrag veroorzaken en dat mental states andere mental states veroorzaken.
'What are mental states?'
Philosophical behaviorisme
→ Mental states zijn disposities (of neigingen) om je op een bepaalde manier onder bepaalde omstandigheden te gedragen. Het gedrag en de omstandigheden die dit veroorzaken zijn fysieke gebeurtenissen.
→ Pijn hebben is de neiging om bepaalde dingen te doen als bepaalde dingen je overkomen. Dus pijn is de dispositie om je op bepaalde manieren te gedragen als bepaalde dingen gebeuren bij ons lichaam. Pijn is niet de oorzaak van onze dispositie om op bepaalde manieren te gedragen als bepaalde dingen ons lichaam overkomen.
Mental states voor:
Some mental states are caused by states of the world
Als je staat op een taak dan doet dit pijn, dus zeg je 'auw', je wrijft er over, huilt etc. Dit is plausibel.
Some mental states cause actions
Het wrijven over de pijnlijk plek of 'auw' zeggen zorgt ervoor dat je bijvoorbeeld gaat huilen. Dit is ook plausibel.
→ pijn is dus een dispositie om te gaan huilen.
Some mental states are about things in the world
Bijvoorbeeld mijn geloof dat de Mt Everest 8,848 meter hoog is. Dit klopt.
Some kinds of mental states are systematically correlated with certain kinds of brain states
Bijvoorbeeld een glas gaat kapot als het valt. Aan deze dispositie ligt een bepaalde moleculaire structuur ten grondslag. Doordat het glas die moleculaire structuur heeft, is het gebroken toen het viel (categorical properties van het object).
→ Dus de kenmerken van het menselijk lichaam die ten grondslag liggen aan onze gedrags disposities zijn bepaalde brein states. Dus mentale states zijn systematisch gecorreleerd met bepaalde brein states.
Argumenten voor:
Als iemand koffie wil dan exhiberen (belichten) ze een bepaalde gedragsdispositie. Ze hebben de neiging om koffie te drinken. Maar als ze koffie wordt aangeboden en niet aannemen dan zijn anderen geneigd te denken dat ze toch niet echt koffie willen. → Er is dus een sterke connectie tussen mentale states en disposities om op bepaalde manieren te gedragen karakteristiek van die mental states.
Philosophical behiaviorist: als iemand koffie wil dan is het disposed om koffie te drinken, dus is het geen verrassing dat iemand die koffie wil, de neiging heeft om koffie te drinken. → Dus is er een connectie tussen mental states en gedragsdisposities die volgen uit de analyse van de philosophical behaviorist.
→ Dus de connectie tussen mental states en gedrag ondersteunt de gedachte dat philosophical behaviorisme waar is.
Vienna Circle zegt: een bewering (statement) is een zin die beweert (claim) dat de wereld op een bepaalde manier is. 'De eifel toren is in parijs' (klopt), 'De maan is van kaas' (klopt niet) zijn beide statements.
→ verificationisme: de betekenis van elke statement is een methode van verificatie. Als je een statement verifieert dan kijk je dus of de bewering waar is. Dit kon volgens de leden van de Vienna Circle alleen door het maken van sensorische observaties (kijken, horen, voelen).
Hoe kunnen we verifiëren dat Blogg pijn heeft?
Door te horen dat hij huilt. Maar dan zou de pijn een gedragsdispositie van huilen zijn.
→ Dus de verificationist theorie van de betekenis van statements leidt er snel tot het philosophical behaviorisme.
Mental states tegen:
Some mental states cause other mental states.
Bijvoorbeeld: A. Blogg gelooft dat het vandaag vrijdag is. B. Hij gelooft dat vrijdag betaaldag is. Conclusie C. Hij gelooft dat het vandaag betaaldag is.
→ Evidental relation: A en B maken het redelijk om C te geloven.
Kan philosophical behaviorisme rekening houden met de rationaliteit van gedachtenprocessen?
→ De computational theorie van de 'rationality of thought'is de enige goed ontwikkelde theorie van rationele gedachten die we nu hebben.
→ de computational theorie is onverenigbaar met philosophical behaviorisme.
Some mental states are conscious
Hoe kan de dispositie van schreeuwen, huilen, pijn doen? Kan het niet zo zijn dat ik de neiging (dispose) heb om te huilen zonder dat ik pijn voel?
Argumenten tegen:
Superstoic voorbeeld: Blogg wil zich dapper voordoen en laat niet blijken dat hij pijn heeft. Ze hebben dus niet de neiging (disposed to) om pijngedrag te laten zien. Je kunt dus pijn hebben zonder dat je bepaald gedrag vertoond waar je dat mee kunt associëren.
→ De neiging hebben (disposed to) om pijn gedrag te vertonen is niet nodig (necessary) om pijn te hebben.
→ De neiging hebben om pijn gedrag te vertonen is niet voldoende voor pijn. Bijvoorbeeld bij iemand die nooit pijn gevoelt heeft. Als ze hun teen stoten doet dit geen zeer. Ze moeten dus leren om te doen alsof ze pijn hebben.
Conclusie: pijn is geen dispositie om te gedragen op een bepaalde manier onder bepaalde omstandigheden.
Philosophical behaviorisme neemt aan dat voor elke mental state er een corresponderende set van gedrag is. Bijvoorbeeld als je pijn hebt dat doe je dit (huilen, schreeuwen, wrijven) en als je een leeuw zit dan doe je dit (rennen, om hulp schreeuwen).
Het superstoic voorbeeld laat zien dat dit niet klopt. Als een superstoic pijn heeft gaat die namelijk niet huilen of schreeuwen.
→ Dus hoe we reageren op omstandigheden hangt af van onze geloven en verwachtingen. Hoe iemand reageert op pijn hangt dus niet af van de pijn zelf, maar ook van andere mental states.
Methodological behaviorisme
Psychologie beperkt zich tot het zoeken van wetten die stimuli aan gedrag koppelen.
Instrueert psychologen om interne states van het mind te negeren (mental states) en dat ze zich moeten concentreren op hoe organismen reageren op verscheidene stimuli. Het doel is om wetten te vinden die stimuli aan gedrag koppelen. De wetten zijn in de vorm van: als het organisme de stimuli ontvang S1, S2, S3... dan heeft het de neiging om te reageren met gedrag B.
Law of effect: als een organisme een bekrachtiger krijgt kort nadat hij bepaald gedrag vertoont heeft dan wordt de neiging om dit gedrag te volgende keer weer te vertonen groter.
→ beschrijft een relatie tussen stimuli en gedrag.
Argumenten voor:
Skinner zegt dat het een slechte wetenschap is als je theorieën maakt over mental states. Hij zegt namelijk dat je mental states niet kun observeren, dus kun je ook niet controleren of de beweringen waar zijn.
→ Het kan beargumenteerd worden dat Skinner het verkeerd heeft als hij zegt dat mental states niet geobserveerd kunnen worden, aangezien we allemaal in onszelf kunnen kijken en onze mental states kunnen 'zien'.
In 1950 werd duidelijk dat methodologisch behaviorisme weinig waarde had voor de menselijke psychologie. Toen kwam de cognitieve revolutie, waarin psychologen niet langer voorzichtig waren met theorieën over mental states.
Argumenten tegen:
Chomsky zegt dat een behaviorist niet kan voorspellen wat een subject wil zeggen, dus ook niet welke stimulus bepaald gedrag veroorzaakt.
Er is bewijs dat sommige aspecten van onze verbale reacties deels komen door onze aangeboren kennis. Hierdoor zou het kunnen dat we worden geboren met een 'diepe' algemene grammaticale kennis van alle menselijke talen.
Identity theory → mind = brain volgens deze theorie. Deze theorie identificeert mental states en zekere brain states.
Smart → Mental states zijn brain states, net als water is H2O en bliksem is elektrische ontlading in de lucht. Hiervoor heeft hij 2 redenen:
De claim dat mental states brain states zijn is plausibel door de dingen die wij van het brein begrijpen.
Token- & type identiteit.
Identiteit = iets dat uniek is aan iets anders (=).
Type identiteit = beide types zijn inhoudelijk hetzelfde.
Klasse bijv. type water = type H2O
Individu token water = token H2O
→ waterdruppels etc.
Zegt dat elk token van water = gelijk aan elk token van H2O, dus het impliceert ook tokenidentiteit, want hierna kan pas type-identiteit plaatsvinden.
Tokenidentiteit = het individu uit een klasse.
Zegt dat er alleen tokenidentiteit is en dus geen type identiteit.
Individu bijv. token metalen muizenval = token metaal object
→ deze individuele muizenval
Niet alle muizenvallen (klasse) zijn een token van een metaal object, want ze kunnen ook van hout of plastic zijn. Er is dus geen type-identiteit (klasse), maar wel tokenidentiteit (individu).
→ token is nooit identiek aan een type.
Voorbeeld: een type (klasse, categorie) hond en tokens zijn dan de individuen die behoren tot die klasse.
Voorbeeld: klasse type water = type H2O Hier is dus wel type-identiteit.
Individu token water = token H2O
Alle tokens van water = alle tokens van H2O (dus op dat niveau doe je generaliseerbare uitspraken).
Volgens de identiteitstheorie is er een type identiteit tussen mental states en brain states:
Bijvoorbeeld: elke token van het type pijn = een token van het type c-fiber firing.
→ dus er is een type-identiteit tussen pijn en c-fiber firing.
Dus de identiteitstheorie zegt: type van mental state = type van brain state.
Argumenten voor: pijn = c-fiber firing. (type van mental state = type van brain state)
Some mental states are caused by states of the world.
Bijvoorbeeld: Blogg's geloof dat er een kop koffie voor hem staat (mental state) wordt veroorzaakt doordat er echt een kop koffie voor hem staat (state van de wereld).
Als volgens de identiteitstheorie mental states = brain states, dan worden sommige brain states veroorzaakt door states van de wereld. Uit onderzoek blijkt dat dit waar kan zijn. De causale impact van het zien van een kop koffie kan getraceerd worden tot diep in het brein (licht op de retina, naar optic nerve etc).
Some mental states cause actions.
Bijvoorbeeld: Blogg's verlangen voor nog een koffie (mental state) samen met z'n geloof dat er nog meer koffie is in de keuken (mental state) veroorzaken dat Blogg naar de keuken loopt (actie).
Onderzoek toont aan dat dit klopt en dat brain states actie veroorzaken en dat actie dus veroorzaakt wordt door activiteit in de motor cortex.
Some mental states cause other mental states.
Bijvoorbeeld: Blogg's geloof dat het vrij is (mental state) en zijn geloof dat het op vrijdag betaaldag is (mental state) zorgt ervoor dat het vandaag betaaldag is (mental state).
Dus some brain states zouden ook andere brain states moeten veroorzaken. Er zijn rationele relaties tussen het geloof dat het vrijdag/betaaldag en nu dus betaaldag is. Het is echter de vraag of je dit kunt vergelijken met brain states.
Some mental states are about things in the world.
Bijvoorbeeld: blogg's gelooft dat de Mt. Everest 8.848 meter lang is en dit klopt dus, want het gaat over de echt Mt. Everest die 8.848 meter lang is.
Some kinds of mental states are systematically correlated with certain kinds of brain states.
Mental states = brain states, identiteitstheorie legt een systematische correlatie uit tussen deze 2 states.
Phineas Gage: had een pin door z'n hoofd, waardoor bepaalde functies uitvielen, zoals geen controle over z'n gedrag. Dit geval was goed bewijs voor een correlatie tussen een mentaal proces (impuls controle) en een deel van het brein (prefrontale kwab).
Argumenten tegen: pijn = c-fiber firing. (type van mental state = type van brain state)
Argumenten gebaseerd op het Leibniz's principe
Leibniz's principe van 'the indiscernibility of identicals' zegt dat als X=Y, dan hebben ze al hun eigenschappen hetzelfde/identiek.
→ Dus als we een eigenschap van pijn kunnen ontdekken die geen eigenschap is van c-fiber firing of een eigenschap van c-fiber firing die geen eigenschap is van pijn, dan hebben we bewezen dat de identiteitstheorie fout is.
Mijn pijn is in mijn voet, maar mijn c-fiber firing niet:
De brain state die identiek is aan mijn pijn is in mijn hoofd. Een bepaalde state van mijn brein (B1) is identiek aan pijn hebben in mijn voet, een andere state van mijn brein (B2) is identiek aan pijn hebben in mijn hand etc.
Fantoompijn → mensen die geen voet/hand meer hebben voelen daar nog steeds pijn. Ze hebben nog steeds de brain state (B1/B2), maar niet meer die pijn in hun voet. Dus de pijn is niet gelocaliseerd in hun voet, omdat ze die niet hebben.
Mijn pijn is scherp, maar niks in mijn brein is scherp.
De identiteitstheoretici zeggen dat scherpe pijn identiek is aan een bepaalde brain state, terwijl bonzende (throbbing) pijn identiek zijn aan een andere brain state.
Mijn c-fiber firings hebben een frequentie maar mijn pijn niet.
Er is iets dat pijn doet, als je pijn hebt, maar het is moeilijk om je voor te stellen dat elektrische activiteit in een zenuwcel pijn kan doen. Dus pijn heeft de eigenschap – pijn doen – terwijl een brain state dit niet doet, dus pijn ≠ c-fiber firing.
→ identiteitstheorie zegt: mind = body, maar het leibnitz' principe laat zien dat dat niet kan kloppen.
Type identiteit and token identiteit revisited (opnieuw bekijken).
Een pijlinktvis heeft een heel ander zenuwstelsel dan mensen en hebben geen c-fibers. Ze ervaren echter wel pijn. Dus de identiteitstheorie heeft een probleem, want als een pijlinktvis geen c-fibers heeft maar wel pijn kan voelen, dan is pijn ≠ c-fiber firing.
Pijn is dus 'multiply realized': in verschillende wezens wordt pijn op verschillende manieren gerealiseerd/tot stand gebracht.
Meervoudige realisatie: iets kan op verschillende manieren tot stand komen/geraliseerd worden.
→ een muizenval kun je op verschillende manieren realiseren (hout, plastic, metaal).
Restricted type identity theory: type identiteiten behoren tot bepaalde individuen:
pijn-in-mensen is type-identiek tot c-fiber firings
pijn-in-pijlinktvissen is type-identiek tot d-fiber firings
pijn-in-aliens is type-identiek tot activiteit in de siliconen chip E.
→ het is dus niet meer te generaliseren naar 1 type.
Het zou ook mogelijk zijn dat er verschillen zijn binnen dezelfde soort.
Bijvoorbeeld: Wij geloven allebei dat de Eiffeltoren in Parijs staat. We hebben dus beide een token van het type geloof dat de eiffeltoren in Parijs staat en die is opgeslagen in ons hoofd. Het is waarschijnlijk dat de manier waarop het geloof bij jou opgeslagen is, erg verschild van de manier waarop die bij mij opgeslagen is.
→ dus de manier waarop jou geloof over de Eiffeltoren is gerealiseerd verschild waarschijnlijk van de manier waarop mijn geloof is gerealiseerd. Meervoudige realisatie gebeurd dus ook binnen soorten. Dus elke mental state token is identiek met een bepaalde brain state token (tokenidentiteits theorie).
→ de type gedachte 'mooi weer' ≠ (niet gelijk aan) mentale toestand.
Reductive and nonreductive physicalism
Intertheoretische reductie → soms is het mogelijk om een bepaalde theorie (reduced theory) af te leiden uit een andere theorie (reducing theory).
Reductie = uitspraken op 1 niveau kunnen gereduceerd worden naar een ander niveau.
Bijvoorbeeld: alle theorieën op het niveau van water kun je ook doen op het niveau van H2O.
→ kan alleen als er sprake is van type-identiteit. Bijvoorbeeld: je kunt de theorie dat muizenvallen = metaal, niet reduceren naar alle muizenvallen.
→ Als we praten over gevoelens,gedachten kunnen we ook praten over mentale toestanden.
→ Meervoudige realisatie ontkracht type-identiteit.
→ tokenidentiteit is non-reductisch. Wel fysicalisme/mentalisme, maar je kunt het niet reduceren, omdat er alleen tokenidentiteit is.
Theorieën zijn algemeen → type niveau (er is dan geen sprake van meervoudige realisatie.
Als typeidentiteit zou kloppen dan zouden we hersenwetenschappers moeten worden.
Restricted type identity → jou depressie is niet hetzelfde als zijn depressie, het type wordt verder gespecificeerd. Bijvoorbeeld: type pijn → type pijn mensen, type pijn dieren, type pijn aliens etc (zie hierboven).
→ Is dit meervoudige realisatie of moeten we de typen verder specialiseren? Moeten we typen verder beperken, zodat er geen meervoudige realisatie is?
Ontologische reductie → je hebt he over wat er in de wereld is. Hier kom je alleen op basis van de intertheoretische reductie (vertaling wetten van ene naar andere niveau, type identiteit, niveau van theorieën). Je doet dus een uitspraak op basis van de intertheoretische reductie.
Reductionist → pijn is eigenlijk een bepaalde specifieke hersentoestand.
Non-reductionist → mentale toestanden zijn een een of andere materiële toestand.
Identiteitskwestie en functionalisme
Functionalisme → mentale toestand uitleggen door wat hij doet in een causaal systeem (wat het veroorzaakt, input/output).
Voorbeeld: Je hebt pijn in je teen → hierdoor ga je een pleister zoeken (gedrag) + je kunt alleen denken aan pijn (interne toestand). Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt door een hersentoestand.
→ dit is een causale rolbeschrijving van een mentale toestand.
Centrale idee functionalisme: er zijn 3 soorten causale relaties om mee uit te leggen wat een systeem doet. (input, output, interne toestanden)
→ zie voorbeeld coke-automaat.
Descartes → dualisme → Het wordt niet veroorzaakt door een hersentoestand, maar een toestand in de immateriële ziel: dat is dat ding dat pijn veroorzaakt (realiser) en er voor zorgt dat je nergens anders aan denkt (dus geen hersentoestand). Dit zou dus ook kunnen.
Je kunt dus functionalist en dualist tegelijk zijn:
Je pijn in je teen gaat via je zenuwen + kort door de hersenen, meteen via de epifyse naar je immateriële ziel ('wolkje boven je hoofd'). Dit zorgt er voor dat je pijn voelt en 'auw' zegt etc.
§4.2 De hersentoestand = de pijntoestand
Transitiviteit van identiteit → A=B en B=C dan A=C
→ mijn pijn (A) = de hersentoestand (C) zegt het functionalisme.
Type of tokenidentiteit
Dit is tokenidentiteit, want pijn is bij iedereen anders. Pijn is gedefinieerd in termen van causale rol, maar een hersentoestand in jou hersenen is waarschijnlijk anders dan een hersentoestand in mijn hersenen.
Meervoudige realisatie en functionalisme
Er is ook sprake van meervoudige realisatie.
Wikipedia: Aangezien mentale toestanden geïdentificeerd kunnen worden door hun functionele rol, worden ze gezien als meervoudig realiseerbaar. Met andere woorden, zij kunnen zich manifesteren in verschillende systemen, misschien zelfs in computers, zolang als het systeem de juiste functies tot uitvoer brengt. Hoewel het functionalisme in de filosofie van de geest verschillende voordelen heeft, zijn er vele argumenten tegenin gebracht, waarbij verklaard wordt dat het onvoldoende rekening houdt met de geest zelf.
→ de rol waarin je een mentale toestand definieert, wordt bij verschillende mensen door verschillende hersentoestanden uitgevoerd.
→ bijvoorbeeld bij pijn.
→ vorm van tokenidentiteit (alle mentale toestanden....)
Functionele toestanden kun je niet reduceren tot mentale toestanden, dus is psychologie wel nuttig.
Functionalisme is slim bedacht, omdat:
Er geen reductie is tot hersentoestanden, er is een uitgebreide psychologische verklaring nodig.
Je hoeft geen immateriële ziel aan te nemen.
Betere theorie dan behaviorisme en type identiteitstheorie.
Argumenten tegen functionalisme
China brain
Je geeft iedereen in China een telefoon en laat ze elkaar steeds bellen, zodat china als geheel functioneert als onze hersenen.
→ functionalisme: china heeft een mind.
Anderen zeggen dat dit niet zo is, dus er is een probleem. Het systeem (china) als geheel denkt niet. Aan de andere kant zou het wel kunnen, want die telefoonnummers zijn een soort codes, dus zou het in codes kunnen denken. Onze gedachten zouden ook in codes kunnen gaan.
1. Subjectieve ervaring/belevenissen/bewustzijn heeft het China brain niet.
Het is raar om te denken dat het brain subjectieve ervaringen heeft (argumenten zie H12).
2. Chauvinism: computers lijken niet op ons, dus kunnen ze niet denken.
Als je een systeem kunt bedenken (china brain) dat kan denken (bewustzijn + subjectieve ervaringen) dan klopt het functionalisme dus niet.
Mierenhoop → de mieren hebben geen algemeen programma, maar toch werkt het. Dus als onze hersenen zo zouden werken, dan zou functionalisme niet kloppen.
Blockhead
Een robot met een uitgebreid programma. Hij vraagt zich af in welke situatie hij is, zoekt die situatie dan op in een lijst en daar staat dan welk gedrag hij moet vertonen. Dat gedrag vertoont hij dan (bijv. wegrennen uit een gebouw als er brand is).
Argumenten:
Dit is wat past binnen het functionalisme over wat een mind is (input, interne toestand, output).
→ Klopt dus. Volgens functionalisme is er sprake van interne toestanden (de robot gelooft dat hij in een brandend gebouw is).
Probleem: er is geen interne toestand. De input zorgt meteen voor de output, blockhead heeft geen mental states. Dus functionalisme klopt niet!!
→ Dit onderscheid functionalisme van behaviorisme. Je weet genoeg als je naar input en ouput kijkt en wat in de blackbox gebeurt (interne toestanden) is niet belangrijk.
Er ontbreekt een complex netwerk van interne toestanden.
'functionalism explains why Blockhead has no mental states': Als je een complex netwerk hebt, dan heb je mental states, maar blockhead heeft geen complexe interne toestanden (netwerk, dus heeft hij geen mental states.
Dit is geen denken → het volgen van die lijst over gedrag is geen denken.
Een theorie kwantificeert over iets als het zegt dat dat ding bestaat. 'Atomic theory quantifies over atoms'.
Eliminativisme → Als theorie T alleen bestaat door het bewijs van het bestaan van E en T blijkt een slechte theorie te zijn, dan hebben we ook geen reden maar om E te geloven, dus dan is E geëlimineerd. Dus E bestaat helemaal niet.
Voorbeelden:
phlogiston theory (theorie van verbranding;combustion): brandbare dingen bestaan uit phlogiston, niet-branbare dingen hebben geen phlogiston.
→ oxygen theorie: combustion/verbranding is een interactie van oxygen en fuel (brandbare dingen), dus phlogiston bestaat niet en phlogiston is dus geëlimineerd.
Vroeger werd er veel gedacht over waar plagen (ziekten) vandaan komen. Een populair idee was dat heksen die ziekten veroorzaakten (witch theory). Deze theorie zegt dus dat heksen bestaan. Nu geloven we hier niet meer in, omdat we met microscopen kunnen zien dat plagen veroorzaakt worden door snelle transmissie van microscopische organismen. Dit leidt er toe dat de heksen geëlimineerd worden.
Volgens het eliminativisme zijn er geen mental states. Hoe komen ze bij deze conclusie?
Folk psychology → Psychologie van de mensen op straat/in de kroeg (bijv. roddelen). Dus hoe iedereen elkaars gedrag verklaard. Bijvoorbeeld in termen van gevoelens, gedachten en emoties.
→ heeft veel platitudes: als een dierbare overlijdt dan ben je droevig (een soort generalisatie). Of: hij heeft honger, hij weet dat er in de refter lekkere broodjes zijn; mijn voorspelling is dat hij zo naar de refter gaat. Dus je hebt dan een 'theorie'.
Churchland (eliminativist): als het een theorie is, dan kun je het als een theorie evalueren.
Volgens het eliminativisme is folk pyschology 'radically (grondig) false', dus de mental states bestaan dan ook niet. Waarom denken eliminativists dat folk psychology grondig verkeerd is?:
Folk psychology is een 'stagnant (stilstaand) onderzoeksprogramma'.
Churchland zegt dat het een stilstaand programma is, omdat het geen vooruitgang maakt. Er is al heel lang geen onderzoek naar gedaan, dus is het logisch als het door een meer vooruitstrevende theorie wordt vervangen. Dus folk psychology zou net zo af kunnen gaan als de witch theorie.
→ volgens Churchland kan de folk psychology niet veel verklaren, dus zou het vergelijkbaar kunnen zijn met de theorie over hekserij.
Is folk psychology echt een stilstaand onderzoeksprogramma?
Omdat folk psychology zelf misschien een stilstaand onderzoeksprogramma is, hoeft dit niet te betekenen dat de dingen waar het over kwantificeert niet bestaan, omdat diezelfde dingen bediscussieerd worden door vooruitstrevende onderzoeksprogramma's in de wetenschappelijke psychologie.
Folk psychology lukt het niet om een aantal belangrijke kenmerken van onze levens te verlichten.
Ze kunnen mentale ziektes, creativiteit, slaap, geheugen, leren etc. niet verklaren. Dit lijkt op het vorige argument want de folk psychology is stilstaand omdat het deze punten niet kan verklaren (volgens churchland).
→ Als folk psychologie geelimineert wordt, dan zijn verwachtingen, gedachten enz. er dus ook niet meer.
Folk psychology mist de belangrijke, bewijsbare links met de wetenschappen.
De evolutietheorie van Darwin is een goede theorie, want hier is veel bewijs voor. Churchland zegt dat als folk psychologie een theorie is, dat we die dan moeten evalueren. (elimineren zou zijn dat we zeggen dat iets niet bestaat).
Wanneer moet je reduceren (temperatuur tot moleculen) en wanneer elimineren (hekserij)?
Folk psychologie moet je niet elimineren, maar beter speciferen.
Churchland → de beste verklaringen zijn op neuraal niveau.
Argumenten tegen het eliminativisme:
The predictive success of folk psychology
Eliminativisten vestigen vooral de aandacht op de mislukkingen van de folk psychology, maar we moeten ook aandacht schenken aan de successen.
→ Fodor: folk psychology kan zeer indrukwekkend zijn als je dingen gaat voorspellen.
Bijvoorbeeld: Mijn studenten weten dat ik volgende week maandag om 10 uur in het 'lecture theater north 1' ben. Ze weten dit omdat ze bepaalde folk psychological states aan mij hebben toegeschreven, namelijk: Ze weten dat ik geloof dat mijn filosofie klas begint om 10 uur elke maandag en dat dit gegeven wordt in de 'Lecture theater North 1' en ze weten dat ik het altijd fijn vind om op tijd daar te zijn.
→ Hedendaagse neurowetenschappen zouden dit niet kunnen voorspellen !! Dus folk psychology overtreft neurowetenschappen als het komt op het voorspellen van bewegingen van mensen.
The success of scientific folk psychology
Deze kan een scale van kenmerken van ons cognitieve leven goed uitleggen. Omdat scientific folk psychology succesvol is en omdat het kwantificeert over folk psychology, hebben we een goede reden om te denken dat die states ook echt bestaan.
Fictionalisme (zie laatste college voor meer duidelijkheid)
Fictionalisme → Strict gesproken zijn er geen mental states, het is echter wel heel nuttig om te doen alsof ze er zijn. Er zijn 3 stoffen (stances) waarvan we gedrag van een complex systeem, zoals een schakende computer of mensen, kunnen voorspellen volgens Dennett:
The physical stance
Schakende computers en mensen zijn fysieke objecten. Het is dus niet moeilijk om gedrag te voorspellen.
→ taking the physical stance
The design stance
Soms is het mogelijk om gedrag van een complex systeem te voorspellen door te denken over wat het verondersteld wordt te doen. 'Als je de p indrukt op je toetsenbord dan zou er een p op je beeldscherm moeten verschijnen. Als je weet dat je laptop verondersteld wordt te werken, dan kun je voorspellen wat er gebeurd als je de p-knop indrukt'.
→ taking the design stance : als deze niet de goede voorspelling geeft, dan gaan we terug naar de physical stance. We stoppen dus met denken over wat het systeem verondersteld wordt om te doen, en behandelen het als een fysiek object die de wetten van de natuurkunde(fysica) gehoorzaamd.
Wat worden mensen verondersteld om te doen?
Ogen worden verondersteld om te zien etc.
→ de design stance voorspelt wat een complex systeem zal doen door te overwegen waarvoor het is ontworpen of waarom het natuurlijk geselecteerd is.
The intentional stance
Als de design stance niet werkt dan gebruik je deze stance, bijvoorbeeld als het design te ingewikkeld is of onbekend voor ons. Deze stance begint met de aanname dat het complexe systeem in kwestie rationeel is (het gelooft wat het zou moeten geloven en het verlangt wat het zou moeten verlangen).
Bijvoorbeeld: deze stance neemt aan dat als je staart naar een koe die dicht bij is in goed licht, dat je dan gelooft dat die koe dichtbij is; en als je geld nodig hebt dan heb je het verlangen om naar de bank te gaan.
→ hiermee kun je dus gedrag voorspellen: ik kan voorspellen wat jij doet als je in een auto rijdt en een rood licht nadert. Ik voorspel dat je stopt als het licht rood is.
Wat is het verband met fictionalisme?
Het toeschrijven van onze geloven en verlangens aan anderen is erg nuttig, waarschijnlijk zelfs onvermijdelijk, maar als je in jezelf kijkt dat realiseer je je dat er niet zulke dingen zijn als geloven en verlangens.
Twee opmerkingen:
De attributie van mental states aan een schakende computer kunnen we niet serieus nemen. De meesten weten niet wat een computer wel of niet gelooft. Als we dus echt geen geloven en verwachtingen aan schakende computers toeschrijven, dan is er dus ook niks in dat programma dat op geloven en verwachtingen lijkt. We weten echter niet genoeg over het brein om te weten of er geloven en verwachtingen in onze schedel zitten.
De intentional stance werkt. We kunnen namelijk vaak gedrag voorspellen door te denken aan de geloven en verwachtingen van de persoon waar het over gaat. Hieruit volgt dat het voorspellende succes van de folk psychology bewijs is voor de waarheid er van. Dus er is een zeer grote spanning tussen de stelling van Dennett, dat de intentional stance zo goed als onmisbaar is, en zijn bewering dat mentale toestanden louter fictie zijn.
Conclusie:
We moeten echter accepteren dat mental states misschien niet bestaan.
Volgens het computationalisme is de mind letterlijk een computer.
Basic symbool = een symbool dat geen betekenisvolle delen heeft, bijvoorbeeld: 'Fodor'.
Complex symbool = een symbool dat bestaat uit twee of meer basic symbolen, bijvoorbeeld: 'Fodor schreef de modulariteit van de mind'.
Syntactic properties: Bijvoorbeeld: Fodor.
Door te kijken naar het symbool weet je dat het uit 5 letters bestaat.
Je kunt zien dat het symbool zwart-wit is en dat het minder dan 3 cm lang is.
Je kunt niet zien dat het woord Fodor staat voor een beroemde Amerikaanse filosoof door er alleen naar te kijken.
→ Vorm is een goed voorbeeld van syntactic property. Bijvoorbeeld het vraagteken kun je heel snel herkennen aan z'n vorm. Een machine kan een vraagteken ook zo herkennen.
Semantic properties: Eigenschappen gekoppeld aan de betekenis van een symbool.
Referentie → het woord Fodor refereert naar een beroemde amerikaanse filosoof.
Truth value → niet alle symbolen hebben dit; Fodor zelf is namelijk noch true noch false.
'Fodor wrote the modularity of mind' = waar
'Fodor wrote Alice in Wonderland' = niet waar.
Als je een opmerking over de wereld kunt maken dan kunnen deze symbolen waar of niet waar zijn.
Door alleen het woord Fodor te zien weet je dus niet wat de semantic property is (en wel wat de syntactic property is).
Kenmerken computer
Computers herkennen en manipuleren symbolen alleen op de basis van hun syntactic properties.
→ computers herkennen dus de syntactic properties van symbolen door hun vorm, maar de semantic properties kunnen ze niet herkennen. Dus computers worden 'syntactic engines' genoemd.
Je kunt een computer wel programmeren zodat hij bij de manier waarop de symbolen gemanipuleerd worden, rekening houdt met de semantic properties.
Bijvoorbeeld: A. All philosophers are funky. B. Fodor is a philosopher. Hieruit volgt een ander complex symbool, namelijk: C. Fodor is funky.
→ de computer herkent de woorden dus en kan ze combineren/gebruiken (syntactic), maar hij weet niet de betekenis achter die woorden (semantic, het blijft chinees).
→ de overgang van A&B naar C is rationeel, want A&B vormen bewijs voor C.
→ Symbolische manipulaties respecteren dus zekere semantische properties.
Turing machine
Een simpele maar toch machtige computer. Deze machine bestaat uit 3 delen:
Een lang stuk tape, verdeeld in vierkantjes waarin symbolen kunnen worden geschreven (X,-).
Een 'head' die 4 dingen kan doen:
Het symbool in een vierkantje lezen.
Het uitwissen van een symbool en vervangen met een ander symbool van het alfabet.
Een vierkant naar links of rechts schuiven.
Halt (de activiteit stopt).
Een 'machine table' die specifiek voor elk symbool in het alfabet aangeeft wat de 'head' moet doen.
→ geeft aan of de 'head' het symbool moet laten zoals het is of moet vervangen; of de 'head' naar links of rechts moet bewegen; en in welke 'state' de 'head' daarna moet zijn.
- | - | - | X → - | X | - → X | X | X | X | - |
Dit is de tape en de 'head' is een soort locomotief die daar dan overheen beweegt.
Syntax | Input X | Input - |
State: 1 | No change/R/2 | No change/R/1 |
State: 2 | No change/R/2 | X/L/3 |
State: 3 | No change/L/3 | No change/R/4 |
State: 4 | -/halt |
|
No change/R/2 = symbool niet veranderen, 1 vierkant naar rechts bewegen, naar state 2
X/L/3 = vervang het symbool met een X, beweeg een vierkant naar links, naar state 3
Basis idee:
De head gaat naar rechts totdat het bij de eerste X komt. Dan gaat het naar state 2 en gaat het door totdat het bij de – komt (groen gemarkeerd). Dit symbool wordt vervangen door een X en de head gaat dus weer 1 stap naar links (oranje gemarkeerd). Nu zit het dus in state 3 en gaat het weer naar links alle X'en af. Dit gaat door tot de derde – van links (roze gemarkeerd). Het symbool wordt niet veranderd, de head gaat weer naar rechts en naar state 4. De X daarna (rood gemarkeerd, wordt een –). Nu heb je 5 X'en.
→ de machine heeft goed uitgerekend dat 2 + 3 = 5.
Want het was eerst:
- | - | - | - | X | X | X | X | X | - |
Daarna:
- | - | - | X | X | - | X | X | X | - |
De head van de Turing machine is dus alleen gevoelig voor de syntactic properties van de symbolen op de tape. Hij kijkt dus alleen naar de fysieke betekenis (syntax) van de woorden, maar er komt uiteindelijk wel iets met een betekenis uit (hij respecteert de semantic). Hierdoor is er dus sprake van een denkende machine.
→ De machine is zich dus niet bewust van de betekenis van de X'en, maar het kan toch die som uitvoeren.
De herkenning en manipulatie van de symbolen alleen op basis van hun syntactic properties is dus al verrassend invloedrijk.
Er komt uiteindelijk wel iets uit met een betekenis ( 2+3=5). De turing machine definieert interne toestanden (wat moet hij met de interne toestanden doen? X/-, links/rechts, vervangen/niet vervangen).
Zo lang er kruisjes gaan, gaat hij naar rechts.
Turing: als de tape oneindig zou zijn, dan kun je alle denkoperaties ook op die tape uitvoeren/vertalen.
The computational theory of mind (CTM)
→ eigenlijk een versie van het functionalisme, dus heeft ook meervoudige realisatie.
Volgens CTM zijn gedachten complexe symbolen die zowel syntactic als semantic properties hebben. Volgens CTM gaat denken met betrekking tot de herkenning en manipulatie van gedachten puur op basis van hun syntactic properties. Dus manipulaties respecteren de semantic properties van de betrokken gedachten. Bijvoorbeeld: ik geloof dat: D. All philosophers are funky. En E. Fodor is een philosopher. Deze gedachten laten me denken dat F. Fodor is funky. Volgens CTM is de mentale processor die deze transitie bereikt alleen gevoelig voor syntactic properties van de betrokken gedachten.
→ de overgang (transition) is waar: als D en E waar zijn dan is F ook waar.
→ de overgang is rationeel, want D en E geven bewijs voor de gedachte F.
Conclusie: gedachten zijn complexe symbolen met syntactic en semantic properties. Denken (manipulatie van gedachten) wordt bereikt door processors die (hoewel ze alleen gevoelig zijn voor de syntactic properties van de betrokken gedachten) ook rekening houden met de semantic properties.
→ dus denken is computation.
Computational theorie: manipuleert symboelen op fysieke eigenschappen (syntax) en respecteert daarbij de semantic.
Drie verdere bewerignen van CTM:
Volgens CTM is denken computation. We weten dat computation mogelijk is, omdat computers dit precies doen. Het bestaan van computers geeft dus de meeste steun voor CTM omdat het laat zien dat tenminste sommige fysieke structuren geschikt zijn om computations uit te voeren.
CTM zegt dat er een 'multiple realizability' van mental states is.
Ook al bestaan complexe symbolen uit dezelfde basic symbolen, ze zijn wel anders. Bijvoorbeeld: 'Lassie eet Bloggs' en 'Bloggs eet Lassie'. Door de manier waarop de basic symbolen georganiseerd zijn, zijn ze gescheiden en betekenen de complexe symbolen dus iets anders. Door vast te stellen dat gedachten gestructureerd zijn, is het meer mogelijk dat de mind een computer is.
Vier moeilijkheden van CTM:
Hoe krijgen symbolen hun semantic properties? Omdat wij zeggen dat dat zo is. Wij zeggen dat Fodor staat voor een belangrijke amerikaanse filosoof.
Maar waar krijgen de menselijke mentale symboelen hun semantic properties van? Hier zijn 2 mogelijkheden voor:
mentale symbolen krijgen hun semantic properties van elkaar.
Of ze krijgen hun semantic properties door op een speciale manier gerelateerd te zijn aan dingen in de wereld voorbij de mind.
Als denken computation is, dan is alles wat computations kan voortbrengen een denker.
Connectionisme.
Het is niet duidelijk of CTM de bronnen heeft om te spreken van bewustzijn. Veel mensen hebben de intuïtie dat computers de goede computations kunnen geven maar toch niet bewust zijn.
Language of thought (niet belangrijk voor het tentamen)
Gedachten kun je opdelen in elementen en die hebben een specifieke relatie met elkaar. Dit is ons mentale programma (computer programma).
→ mentalese (aangeboren).
Systematicity = alleen gegarandeerd als de zinnen van die taal een structuur hebben.
Bijvoorbeeld: Als 'Jan is slimmer dan Piet' betekenis heeft, dan heeft 'Piet is slimmer dan Jan' ook betekenis. Dus als 'X did Y to Z' betekenisvol is, dan is 'Z did Y to X' ook betekenisvol.
Productivity = Talen zijn productief in de manier dat we betekenisvolle zinnen kunnen maken uit oude zinnen of delen van oude zinnen.
Zoals de zinnen 'Bloggs is klein' en 'Bloggs is grappig' kunnen we maken: 'Bloggs is klein en Bloggs is grappig'. En zo kun je nog lang door gaan.
Net als systematicity is productivity alleen mogelijk omdat de zinnen structuur hebben! Gedachten hebben dus ook structuur, want gedachten bestaan uit basic symbolen die eindigen/samen gaan in complexe structuren.
Dus mensen denken in taal.
Fodor: de taal waar in we denken is niet de menselijke taal waarin we praten (mentalese).
Andere filosofen: de taal waarin we denken is wel de menselijke/publieke taal.
Hier zijn ze nog niet uit, maar wat wel duidelijk is, is dat gedachten complexe, gestructureerde symbolen zijn.
Chinese Room (argument tegen strong AI (en CTM)).
Strong artificial intelligence (strong AI) = als CTM true mental states en processen is, dan kunnen deze in principe gerealiseerd worden door een digitale computer. Dus een digitale computer kan (of is) een mind hebben.
→ dus als CTM waar is dan is strong AI mogelijk, maar als strong AI onmogelijk is, dan is CTM niet waar.
→ chinese room is er dus tegen dat het systeem echt denkt (strong AI) en niet dat het systeem doet alsof het denkt (weak AI).
Claim: een computer denkt echt (ons denksysteem volgt regels, dus is ook een programma).
Het is een computational systeem dat symbolen manipuleert met behulp van syntax (kijkt naar fysieke vorm) en respecteert semantic.
→ dus volgens hen kan het systeem denken.
Voorbeeld:
Je zit in een grote box en krijgt:
Een verhaal over eten in een restaurant.
Algemene informatie over restaurant (mensen eten daar, bestellen eten bij serveerders etc.).
Vragen over het verhaal.
Volgens strong AI zal de computer niet alleen de vragen correct beantwoorden maar ook het verhaal begrijpen.
Argumenten van Searle:
Searle begrijpt en spreekt engels, maar snapt niks van Chinees. Hij zit in een grote box (chinese room) en krijgt 3 handleidingen van chinese karakters en een handleiding met instructies in het engels. Als hij deze instructies volgt om andere combinaties van die tekens te maken dan is dit erg moeilijk. Hij leest geen chinees, hij kijkt alleen naar de vorm van de tekens. De chinese handleidingen blijken een simpel verhaal (in chinees), algemene informatie over de achtergrond van het verhaal en vragen over het verhaal te zijn. Searle heeft dus uiteindelijk wel antwoorden op de vragen geproduceerd.
→ Searle begrijpt het verhaal in het engels wel, maar in het chinees niet. Dus wat strong AI zegt klopt niet! Searle heeft laten zien dat een computer programma niet geschikt is om dingen te begrijpen. Searle snapte namelijk niet waar het chinese verhaal over ging, maar gaf wel een antwoord op de vragen. Dit geeft dus problemen voor strong AI en dus ook voor CTM.
programs are formal (syntactical)
Minds have contents (semantic contents)
Syntax is not identical [with] nor sufficient by itself for semantics.
Dus:
4. Programs are not sufficient for nor identical with minds; i.e. Strong AI is false.
Belangrijk punt: Hij wil dus zeggen dat het begrijpen van een verhaal inhoudt dat je moet weten wat de verscheidene symbolen (bijv. woorden) betekenen.
Conclusie Searle: omdat een computer alleen gevoelig is voor syntactic properties, is geen computer systeem bewust van de relevante semantic properties, dus is geen enkele computer in staat om een verhaal te begrijpen.
Argumenten Fodor:
Fodor is het grotendeels eens met Searle. Hij denkt alleen dat symbolen van een computer WEL semantic properties kunnen hebben. (zie hoofdstuk 9)
Tegenargument: ook al hebben de symbolen 'semantics' (een betekenis), dan nog zal Searle het verhaal niet begrijpen.
Als Searle het verhaal in het engels leest dan is hij zich bewust van de betekenis, maar als hij een Chinees verhaal produceert in de Chinese room, dan is hij zich niet bewust van de betekenis. Er is dus een cruciaal verschil in bewustzijn als Searle het chinese verhaal produceert en wanneer hij het engelse verhaal leest. Alleen bij het engelse verhaal is Searle zich namelijk bewust van de inhoud van het verhaal.
→ hieruit volgt dat de chinese room set-up onvoldoende is voor bewustzijn van de betekenis van verhalen.
→ Dus computation is onvoldoende voor bewustzijn.
Er zijn 4 verschillende soorten bewustzijn (deze zijn het belangrijkste):
phenomenal consciousness
access consciousness
Phenomenal consciousness
Voorbeeld: Sally kan kleuren normaal zien, Bloggs is kleurenblind. Als ze samen naar een mooie zonsondergang kijken dan zijn hun visuele ervaringen verschillend. Sally ziet het namelijk in kleur en Bloggs in zwart wit. → Dit is een verschil in het fenomenale bewustzijn.
Nagel heeft een uitdrukking uitgevonden om fenomenaal bewustzijn te bediscussiëren: Voor elke fenomenale bewustzijn ervaring van E is er iets dat het is om E te hebben (something that it is like).
Voorbeeld: wat het is voor Sally om naar de zon te kijken is anders voor wat het is voor Bloggs om naar de zon te kijken.
Dus: aspecten van het fenomenaal bewustzijn van ons mentale leven zijn die aspecten 'which is like something to have'. 'There is something' hoe het is om gekieteld te worden, er is iets hoe het is als je chocolade eet, er is iets dat het is om kou te voelen etc.
Braddon-Mitchell en Jackson twijfelen dat er iets is 'that it is like' om te geloven dat p of te verlangen dat q. Ze geloven dat deze gevoelens je overkomen, omdat de geloven en verlangens vaak samengaan met sensaties en/of emoties.
Bijvoorbeeld: er is een 'gunman' en daarom voel ik me angstig. Volgens Braddon-Mitchell en Jackson ben je niet fenomenaal bewust van dat geloof zelf, maar ben je fenomenaal bewust van de geassocieerde emotie van angst.
Niemand kan fenomenaal bewustzijn definiëren. Je kunt iemand bijvoorbeeld niet in woorden uitleggen hoe suiker smaakt (als die ander zoiets nog nooit geproefd heeft).
Fenomenale bewustzijn ervaringen hebben bepaalde eigenschappen: Sally's ervaring, als ze naar de ondergaande zon kijkt, heeft een eigenschap van 'roodheid'. Roodheid is een eigenschap van sommige visuele ervaringen (niet te verwarren met rood, dit is de eigenschap van sommige oppervlaktes).
Blogg's ervaring bij de tandarts heeft de eigenschap pijnlijkheid. Niet te verwarren met pijn, pijn is een neurologische state met de eigenschap pijnlijkheid.
Qualia: kwalitatieve eigenschappen van fenomenaal bewustzijn (zoals; waarnemen van kleur, geur, emoties etc.).
→ niet-fysieke eigenschappen die veroorzaakt worden door het brein, maar zelf niks veroorzaken.
→ deze term wordt door filosofen soms vervangen door '(subjectieve) gevoelens'.
Toegangsbewustzijn
Informatie is beschikbaar voor de (rationele) controle van spraak.
Bijvoorbeeld: als je iemand vraagt om een recent uitgestorven buideldier, dan zal hij waarschijnlijk zeggen, 'Thylacine'.
→ ervaring van blauwe kleur = fenomenaal & weten dat het blauw is + zeggen = toegangsbewustzijn.
De informatie is beschikbaar voor controle van gedrag.
Bijvoorbeeld: Als je aan iemand vraagt of die je een thylacine wil laten zien, dan neemt die je mee naar het museum en niet de dierentuin.
→ om een boom, die in de weg staat, heen lopen = toegangsbewustzijn & 'wat een mooie bruine kleur' = fenomenaal.
De informatie is beschikbaar als input voor redeneren.
Een mental state, zoals het Thylacine geloof, dat punt 1 t/m 3 bevredigd, is toegangsbewustzijn.
→ 'Wat was de kleur van de rand van de prullenbak in de kamer gister?' → 'oja, blauw!'.
Deze 3 aspecten moeten alle drie voorkomen, dan is het pas toegangsbewustzijn.
Contrast van chomsky
Kennis van grammatica van taal Sturen niet bewust je gedrag, je denkt er niet
Weten hoe je op een fiets moet rijden. Over na, het gaat vanzelf.
De information states van Chomsky zijn niet toegangsbewust.
Toegang (accessibility) komt in graden. Bijvoorbeeld: het geld dat je op de bank hebt staan is toegankelijk voor je, want je kunt wanneer je wil pinnen. Er is echter een limiet op de hoeveelheid die je kunt pinnen. Dus hoewel je geld redelijk toegankelijk is, is het toch niet helemaal toegankelijk.
→ zo gaat het ook bij mental states, die zijn ook toegankelijk in verschillende graden: de soorten mental states van Chomsky zijn niet toegankelijk, maar 'mijn' geloof dat Thylacines uitgestorven zijn is zeer toegankelijk. Hier tussen liggen verscheidene states die minder toegankelijk zijn dan het geloof over Thylacines, maar meer toegankelijk dan de states van Chomsky.
Bijvoorbeeld: Wat is de hoofdstad van Portugal?, deze vraag kun je misschien niet beantwoorden, dan wordt er gevraagd: Is Lissabon de hoofdstad van Portugal? Hier weet je wel correct het antwoord op (ja).
→ Dit gaat over de scheiding tussen informatie die we kunnen ophalen/herinneren (recall) en informatie die we kunnen herkennen als waar.
Laten we zeggen dat Bloggs het kan herkennen als waar, maar niet kan herinneren/ophalen, dat Lissabon de hoofdstad is van Portugal. Is Bloggs dan toegangsbewust van die informatie?
Block zegt van niet. Volgens hem is een mental state toegangsbewust alleen als het klaar is voor de rationele controle van spraak en actie en om te gebruiken in een breed scala van gevolgtrekkingen. Bij Bloggs was dit dus niet het geval, want Lissabon moest eerst expliciet genoemd worden voordat Bloggs het kon noemen.
Dus Bloggs is niet toegangsbewust over de informatie state van Lissabon.
→ Als je Lissabon herkent ben je klaar om er iets mee te doen, dus het kan wel toegangsbewustzijn zijn.
Is toegangsbewustzijn een functie van fenomenaal bewustzijn?
Wat fenomenaal bewustzijn doet is mentale states 'tot de oppervlakte' brengen, die dan beschikbaar zijn voor de rationele controle van spraak en gedrag en 'for use in a wide variety of inferences (gevolgtrekkingen)'.
Blindsight
→ Dit fenomeen ondersteunt de claim dat fenomenaal bewustzijn hetzelfde is als toegangsbewustzijn. Als dit echt zo zou zijn, dan probleem voor .... .
→ Je hebt dus geen fenomenaal bewustzijn (subjectieve beleving) van dingen die je ziet.
→ Je hebt ook geen toegangsbewustzijn.
Bijvoorbeeld: Je laat een persoon met blindsight 2 huizen zien (in het blinde gedeelte van z'n visuele veld). 1 van die huizen staat in brand en de andere niet. De persoon moet dan kiezen welk huis die het liefste wil. De persoon antwoord dat die niks kan zien. Als de persoon moet gokken dan 'gokken' ze vaker het huis dat niet in brand staat.
→ Er wordt dus wel wat informatie van het blinde visuele veld in de hersenen van de persoon geregistreerd. Maar de persoon is dus niet fenomenaal bewust, omdat de persoon de huizen niet ziet. De informatie lijkt ook niet toegangsbewust, de informatie wordt wel verwerkt, maar de persoon kan er niks over zeggen (rationele controle van spraak). De persoon kan namelijk niet uit zichzelf zeggen voor welk huis het kiest (alleen raden). Er is ook geen bewijs dat de informatie beschikbaar is voor de controle van actie (rationeel aanwijzen) of als 'a wide variety of inferences'.
DUS: blindsight suggereert dat er mental states kunnen zijn die noch toegangsbewust- en noch fenomenaal bewust zijn.
→ leidt tot suggestie dat fenomenaal bewustzijn = toegangsbewustzijn.
→ Er is namelijk geen toegangsbewustzijn, omdat er geen fenomenaal bewustzijn is. Stel je een cartesiaans theater voor: als er op het scherm in je hoofd iets gebeurd dan kan de persoon er over praten, als er niks op dat scherm gebeurd (blindsight), dan is er geen informatie om over te praten/denken/handelen.
→ De informatie is beschikbaar voor controle, maar niet voor de andere 2 punten (en ze moeten alle 3 kunnen).
Geen goed argument volgens Ravenscroft: Wat veroorzaakt wat? Je weet het niet.
We kunnen niet concluderen dat fenomenaal bewustzijn = toegangsbewustzijn. Er is wel een correlatie, maar het zou kunnen zijn dat fenomenaal bewustzijn toegangsbewustzijn veroorzaakt (of andersom). Beide vormen van bewustzijn zouden ook veroorzaakt kunnen worden door een derde variabele.
In blindsight zijn fenomenaal en toegangsbewustzijn er allebei niet, dus er is een correlatie tussen de afwezigheid van de absentie van deze vormen. Er is ook een correlatie tussen de aanwezigheid van beide.
Block denkt dat er ten minste 1 voorbeeld is van fenomenaal bewustzijn zonder toegangsbewustzijn.
Bijvoorbeeld: je bent diep in gesprek met een vriend, als je je om 12 uur ineens realiseert dat er buiten steeds een hard geluid was. Je was je dus op een bepaalde manier er wel bewust van dat er voor 12 uur dat harde geluid was, maar alleen na 12 uur had dat geluid een volledige impact op je.
→ Block: voor 12 uur was je fenomenaal bewust van het geluid maar niet toegangsbewust, na 12 ben je fenomenaal EN toegangsbewust.
Klok-voorbeeld: Als de klok stopt met tikken dan wordt je je er ineens bewust van dat die daarvoor tikte. Dus je wordt je er bewust van dat je de klok daarvoor gehoord hebt.
Mensen die een pijnervaring hebben zonder pijngedrag.
Waarnemen dat de kleur van de deur paars is.
Toegangsbewustzijn zonder fenomenaal bewustzijn:
Iedere vorm van informatie verwerken waarbij je niet zo veel denkt.
Kun je fenomenaal bewustzijn fysiek/functioneel verklaren?
Toegangsbewustzijn wel, maar fenomenaal bewustzijn is moeilijk. Als er geen onderscheid is tussen toegangsbewustzijn en fenomenaal bewustzijn, dan is het probleem van bewustzijn opgelost.
Centrale claim: blindsight stelt niet vast dat de functie van fenomenaal bewustzijn hetzelfde is als toegangsbewustzijn.
Easy problem
Verklaar toegangsbewustzijn (alles met betrekking tot bewustzijn en causal role states).
→ bijv. een boom staat in de weg, ik loop er om heen (TB): input, output, interne toestanden.
→ Alle TB kun je in functionele termen begrijpen; je weet hoe je het in kaart moet brengen.
Hard problem
Verklaar fenomenaal bewustzijn, ervaringscomponent. Waarom doet die hamer op mijn duim pijn?
→ lastig te verklaren (voor functionalisme).
→ Je weet niet hoe het voor een vleermuis is om vleermuis te zijn, want wij weten niet hoe het is om echolocatie te voelen. Dus fysieke dingen kun je wel verklaren, maar dit niet (fenomenaal bewustzijn).
→ We weten dat het er is, maar we kunnen het ons niet voorstellen.
Andere vormen van bewustzijn
self consciousness: een concept van het zelf hebben en dit toepassen op zichzelf. Zijn andere dieren zich ook zelfbewust?
monitoring consciousness: We kunnen onze mentale activiteiten monitoren en ophalen (recall). We kunnen dus niet alleen pijn voelen, maar ook geloven dat we de pijn voelen en herinneren dat we bijv. gister pijn hadden toen we onze teen hadden gestoten.
→ higher order thought theory (HOT theory): een higher order thought is een gedacht over een mental state. (dus ik geloof dat ik kan geloven dat het maandag is en ik kan geloven dat ik zou willen dat het vrijdag is).
Fenomenaal bewustzijn daagt fysicalisme op 2 manieren uit:
Metaphysical: kunnen qualia in fysieke termen uitgedrukt worden?
Epistemological: als we accepteren dat qualia fysiek zijn, kunnen we dan begrijpen hoe het brein de fenomenaal bewuste ervaringen genereert?
Kennisargument
Volgens dit argument zijn qualia niet fysiek.
Mary heeft in haar zwart/wit kamer alles geleerd van de fysieke eigenschappen van kleur. Toen ze uit de kamer ging leerde ze er iets bij: ze leerde hoe rood er uit ziet → ze leerde dus over de quale van roodheid. Hieruit volgt dat deze quale van roodheid geen fysieke eigenschap kan zijn (want ze wist alle fysieke eigenschappen van kleur al).
→ aan onze fysieke ervaringen zijn dus niet-fysieke aspecten verbonden (probleem!!).
Fysicalisme: alle eigenschapen zijn fysieke eigenschappen. Dus als de quale van roodheid geen fysieke eigenschap heeft, dan klopt fysicalisme dus niet!!
Het cruciale punt is dat Jackson ons een gedachte experiment heeft gegeven, het probleem hierbij is dat ze vaak moeilijke details hebben.
Discussie over: is de ervaring van paars zelf, hetzelfde als de hersenprocessen?
Niet fysiek → niet aan te tonen.
Correlaat → Hersentoestand en ervaring komen samen voor. Identiteitstheorie zegt: hersentoestand = ervaring. Functionalisme zegt dat het een functie is.
Zegt dat eigenschappendualisme een goede theorie is:
qualia zijn niet fysiek
het kennisargument is hier een voorbeeld van.
Zegt dat de fysische wereld causaal gesloten is (er is dus geen ruimte voor niet-fysieke dingen). Dus qualia zijn epifenomenaal (bijverschijnsel; ze bungelen er een beetje bij).
Eigenschappen dualisme zegt dat mental states niet-fysieke eigenschappen van het brein zijn. (blz 173)
Epifenomenalisme: fysieke eigenschappen van het brein veroorzaken niet-fysieke mentale eigenschappen (maar niet vice versa).
Speciale vorm van Jackson: hij verworp de kijk dat alle mentale eigenschappen epifenomenaal zijn, maar hij accepteerde dat qualia epifenomenaal zijn.
→ Dus hij aanvaarde het argument dat, hoewel de fysische eigenschappen van onze hersenen aanleiding geven tot niet-fysieke qualia, de qualia niks doen.
Dit is dus tegenstrijdig. Het is natuurlijk om te denken dat de pijn die je ervaart als je je teen stoot de oorzaak is om 'auw' te zeggen en over je teen te wrijven. Hoewel, als qualia echt epifenomenaal zijn, dan heeft de pijnervaring als je je teen stoot geen causale consequenties. De pijnervaring zorgt er dus niet voor dat je over je teen gaat wrijven (want die ervaring is niet-fysiek, dus kan het geen fysieke eigenschap veroorzaken). Dus je wrijft niet over je teen omdat die pijn doet.
Jackson kwam hierbij, omdat hij de conclusie van het knowledge argument accepteerde (qualia zijn epifenomenaal; ze bungelen er een beetje bij en veroozaken niks), en hij werd een eigenschappendualist over de qualia (hij accepteerde dat qualia niet fysieke eigenschappen van het brein zijn). Hij accepteerde ook de explanatory completeness of physiology (hij accepteerde dus dat menselijk gedrag volledig verklaard kan worden door alleen naar de fysieke states zoals spiersamentrekkingen en naar zenuwimpulsen te kijken.
Antwoorden op het knowledge (mary) argument (mary zou dus moeten laten zien dat er niet-fysieke feiten zijn):
The knowledge-how reply
Je hebt 2 soorten kennis: know-that & know-how, bijvoorbeeld:
Bloggs knows that Mt Everest is 8,848 meters high feiten
Bloggs knows that Central Park is in New York
Bloggs knows how to play the piano vaardigheden
Bloggs know how to swim
Mary wist in de zwart/wit kamer alle fysieke feiten over menselijke kleur visie. Dit is dus knowledge- that. Welke soort kennis verkreeg Mary toen ze naar buiten ging en een rood object zag?
- Optie 1: Als we zeggen dat ze knowledge-that kennis kreeg dan is fysicalisme fout. Maar ze wist alle fysieke feiten al, dus als ze buiten meer feiten leert dan moeten die niet-fysiek zijn. Als er niet- fysieke feiten zijn die mary kan leren dan is fysicalisme fout (blz 175). Omdat fysicalisme zegt dat alles in fysieke termen te verklaren valt.
- Optie 2: Misschien verkreeg mary wel knowledge-how kennis. Dus als Mary leerde hoe de quale van roodheid is, dan leerde ze dus nieuwe vaardigheden. Ze leerde hoe ze rode objecten moet herkennen (door naar ze te kijken in licht) en ze leerde zich deze objecten voor te stellen.
Mary verkreeg dus geen nieuwe feiten toen ze haar kamer verliet (behoud van fysicalisme). Ze accepteren hier dat mary wel iets verkreeg: ze kreeg nieuwe vaardigheden. (ze krijgt op een nieuwe manier toegang tot oude informatie).
Jackson betwijfelt of dit het enige is wat Mary leert. Ze leert namelijk ook iets over andere mensen als ze het rode object voor het eerst ziet, namelijk ze leert hoe kleur ervaringen zijn. Dit zou dus know-how zijn. Jackson staat er op dat Mary ook know-that kennis verkreeg.
An argument against dualism?
→ know-how argument kan hier ook.
Gaat niet over fysiek vs. Niet-fysiek, maar meer over objectief (kennis uit een boek) vs. Subjectief (dat kun je niet opschrijven in objectieve woorden).
→ Qualia zijn niet fysiek, want je kunt ze niet beschrijven. Als het ook een argument is tegen dualisme dan kan het knowledge argument niet pleiten vóór dualisme.
Het knowledge argument lijkt dus te pleiten voor dualisme: er bestaat blijkbaar een fysieke en niet-fysieke kennis. Stel dat we dualisme even theory X noemen. Als iemand in een zwart-witte kamer nu alles zou leren wat er fysiek te leren valt èn theorie X zou leren. Wanneer deze persoon de kamer uit zou komen, zou deze nog steeds iets nieuws leren! (hoe rood eruit ziet). Als je er dan vanuit gaan dat de fysieke feiten wel kloppen, kan theorie X dus niet meer kloppen. (Maar voor theory X zou je dan elke willekeurige theorie in kunnen vullen, wat ook aantoont dat het knowledge argument misschien niet helemaal klopt).
Dus eigenschappendualisme is onvoldoende op een bepaalde manier. Er zou dan ook iets fout zijn met het knowledge argument.
The 'there must be a reply' reply.
Jackson accepteerde op basis van het knowledge argument dat qualia niet fysieke objecten van het brein zijn. Hij concludeerde namelijk dat qualia geen causale impact hebben op ons gedrag: qualia zijn epifenomenaal (bijverschijnselen).
→ als het knowledge argument klopt dan leidt dit tot epifenomenalisme (mentale eigenschappen die meehobbelen met fysieke eigenschappen).
Dus: - elke fysieke gebeurtenis heeft een fysieke oorzaak (causaal gesloten).
- qualia zijn niet fysiek
Dus qualia kunnen niks veroorzaken.
Als epifenomenalisme klopt dan is het mary voorbeeld raar: het mary argument zegt namelijk dat epifenomenalisme waar is, maar epifenomenalisme zegt dat het mary-voorbeeld niet kan. Dus het argument klopt niet, maar niemand weet waarom.
→ qualia kunnen dus niks veroorzaken in ons gedrag/gedachten.
→ qualia (bijv. subjectieve ervaring van paars) veroorzaken dus niet dat mary denkt: 'ooh zo ziet paars er uit'.
Explanatory gap
Bloggs heeft een pijnlijke ervaring wat geindentificeerd wordt met het vuren van neuronen op een bepaalde plek in z'n brein. Hoe kun je die pijnlijkheid verklaren? Waarom doet dat soort vuren in dat deel van Bloggs's brein pijn in plaats van bijvoorbeeld kietelen.
→ Er is een 'explanatory gap' tussen het vuren van dat deel van het brein en de pijnlijkheid.
Nagel: 'what is it like to be a bat (vleermuis)?'
Vleermuizen maken namelijk gebruik van echo-locatie. Wij mensen hebben geen idee hoe dit voelt. Het leren van alle fysieke details over vleermuizen en hun echo-locatie zal ons niet helpen om te begrijpen hoe het is om een vleermuis te zijn en hoe het is om die echo-locatie te hebben. Hier komen wij mensen dus ook nooit achter. Er is dus een onvermijdelijke 'explanatory gap' tussen het bestuderen van het brein van een vleermuis en het begrijpen van z'n fenomenale leven.
Twee argumenten van Levine om deze claim van explanatory gap te ondersteunen:
Hij begint bij het denken over de oorzaak van water en H2O. We kunnen begrijpen wat voor eigenschappen water heeft. Bijvoorbeeld: als we ons realiseren dat water = H2O, dan kunnen we begrijpen waarom water zich opsplitst in hydrogen en oxygen (gas) in het process 'electrolyse'. Nu fenomenaal bewustzijn: bijvoorbeeld pijn, laten we aannemen dat pijn = fysieke eigenschap van het brein (P). Kan de identificatie van pijn met P de fenomenale eigenschap van pijn (pijnlijkheid) verklaren? Levine denkt van niet:
De pijn die Bloggs ondergaat als hij z'n teen stoot wordt veroorzaakt door de schade aan z'n teen en veroorzaakt dat hij gaat huilen en wrijven over het gewonde deel.
→ pijn speelt dus een karakteristieke rol (pijnrol) in onze 'mentale economie'.
Levine zegt dat er pijn-zombies kunnen zijn. Dit is een wezen waarin in het brein wel de pijnrol is, maar die geen pijnlijke ervaring heeft. Dus de zombie gedraagt zich wel alsof die pijn heeft, maar voelt geen pijn.
→ als zo'n pijn-zombie mogelijk is, dan kan de identificatie van pijnlijkheid met een eigenschap van de state met de pijnrol niet de pijnlijkheid van pijn verklaren. Want Bloggs en de pijn-zombie hebben een brein state die de pijnrol heeft, maar alleen Bloggs heeft een pijnlijke ervaring. Dus er is meer bij Bloggs pijnlijke ervaring dan alleen die brein state met de pijnrol.
→ dus daar heb je weer de explanatory gap: het identificeren van pijnlijkheid met een eigenschap van de state die de pijnrol voortbrengt kan het bestaan van pijnlijkheid niet verklaren.
Volgens Levine zijn fenomenale eigenschappen zoals pijnlijkheid simpel. Hier bedoelt hij mee dat ze geen structuur hebben. Je kunt dus niet nakijken waar iemand pijn heeft, omdat er geen structuur is.
Can the explanatory gap be filled?
Ravenscroft is het eens met Levine's intuitie over de mogelijkheid van pijn-zombies. Hij denkt echter dat het argument van Levine alleen werkt tegen een functionalistische kijk op qualia, het werkt niet tegen de type-identiteits benadering van qualia:
Over eerste argument van Levine:
Volgens functionalisme kunnen mentale eigenschappen meervoudig gerealiseerd worden. De state van de pijnrol in het brein van Bloggs (P; bijv. c-fire fibring) kan anders zijn dan de state van de pijnrol in het brein van Sally (Q; bijv. computer chip). Het is niet duidelijk waarom deze verschillende soorten states allemaal de ervaring van pijn veroorzaken. Ze zouden ook plezier kunnen veroorzaken of helemaal geen ervaring. Dit suggereert dat pijn-zombies dus wel mogelijk kunnen zijn. Want Sally zou bijvoorbeeld wel pijngedrag kunnen vertonen, maar geen pijn hoeven voelen (omdat ze een robot is).
→ Dus doordat dit toegegeven is, wordt ook toegegeven dat er een explanatory gap bestaat tussen het hebben van een state die zorgt voor de pijn-rol en het hebben van een ervaring van pijn.
Volgens de type identiteitstheorie zijn mental states type-identiek met fysieke states van het brein (mental state = fysieke state). Bijvoorbeeld de ervaring van pijn is type-identiek met eigenschap P. Als dit klopt dan is de ervaring van pijn niet meervoudig realiseerbaar. Alleen organismen die eigenschap P hebben kunnen pijnlijke ervaring hebben. Dus mensen die eigenschap P niet hebben zijn pijn-zombies. Bloggs heeft dan een pijnlijke ervaring omdat hij eigenschap P heeft en de pijn-zombie heeft het niet omdat hij eigenschap P niet heeft. Maar hoe komt het dat P die pijnlijke ervaring geeft? Waarom ervaren we pijn in plaats van bijv. jeuk, als ons brein in state P is? Antwoord: P is gewoon pijnlijk (feit), maar als we dit accepteren dan accepteren we dat er geen uitleg is voor pijnlijkheid → hier komt weer de explanatory gap.
Over tweede argument van Levine:
Als fenomenale eigenschappen de structuur ten toon stellen, is het misschien mogelijk om die structuur uit te leggen in termen van de structuur van onderliggende brein states. Door structuur te hebben kunnen we namelijk dingen uit leggen. Maar omdat fenomenale eigenschappen geen structuur hebben, is dit nogal moeilijk.
Hering: onze kleurervaringen zijn niet helemaal zonder structuur. We kunnen wel kleuren zien tussen rood en blauw, maar niet tussen groen en rood. Waarom is er geen rood-groene kleur ervaring? Kern van het visuele kleur systeem van mensen is een paar van 'kanalen': rood-groen (r-gr kanaal) & geel-blauw (ge-b) kanaal.
Uitleg: r-gr kanaal actief en ge-b inactief. Als r-g bij z'n basis vuurt dan heb je geen kleur ervaring. Als het daar boven vuurt dan zie je rood en daaronder dan zie je groen. Dit gaat bij ge-b ook zo. Als r-gr inactief is en ge-b vuurt op z'n basis dan heb je geen kleur ervaring. Als het boven de basis vuurt dan heb je een gele kleur ervaring en onder dan een blauwe ervaring.
Wat gebeurd er als beide kanalen actief zijn? Als ze beide boven hun basis vuren dan is er een rood-geel (oranje) ervaring. Als r-gr boven vuurt en ge-b beneden dan is er een rood-blauw (paars) ervaring. Je kunt dus nooit een rood-groen ervaring hebben, omdat hij niet boven en onder z'n basis kan vuren.
→ Hier wordt dus een aspect van de structuur van onze kleur ervaring uitgelegd door de onderliggende neurale structuur. Levine heeft dus misschien te snel geoordeeld dat we de structuur van kleur ervaring niet kunnen uitleggen in de structuur van het visuele kleur systeem van het brein.
→ De kleurervaringen zélf is echter moeilijk uit te leggen. De theorie van Hering legt namelijk niet uit hoe de ervaringen van rood,blauw,geel en groen ontstaan.
Functionalism and phenomenal consciousness
Absent qualia
Kunnen we ons iemand voorstelen die een state binnen in zich heeft die de pijn rol heeft, maar dat diegene de pijn niet ervaart? Dus kunnen we ons voorstellen dat iemand de state van de pijnrol heeft, maar waarin de quale van pijn afwezig is?
→ pijn-zombie: volgens ravenscroft kunnen ze bestaan.
→ Als ze kunnen bestaan dan kan functionalisme niet uitleggen wat fenomenaal bewustzijn is!! Want de fenomenale eigenschappen van mental states zijn niet vastberaden (determined) van de functionele rol die karakteristiek zijn voor die mental states.
Relatie met type-identiteitstheorie: de pijnrol is niet hetzelfde als het voelen van pijn.
Subjectieve gevoel van pijn = hersentoestant (zou een identiteits-theorist t.a.v. Bewustzijn zeggen).
Functionalist heeft het over beliefs en desires.
Inverted (omgekeerde) qualia
Kunnen we ons 2 mensen voorstellen waarvan de kleur qualia systematisch omgekeerd zijn? Bijvoorbeeld: Bloggs en Cloggs zijn functioneel identiek. Alleen als Blogg een rode kleur ziet dan zegt hij rood en voelt hij ook echt de quale van roodheid. Als Clogg die rode kleur ziet, dan zegt hij wel rood, maar hij voelt de quale van blauwheid. Ze zijn dus helemaal identiek alleen hebben ze verschillende kleur qualia in reactie op dezelfde stimulus.
→ Dit lijkt mogelijk, als dit mogelijk is dan heeft functionalisme een probleem. Als qualia inversie mogelijk is, dan zijn de fenomenale eigenschappen van mental states niet determined door de functionele rollen die karakteristiek zijn voor die mental states.
→ Functioneel is hetzelfde (zeggen/denken hetzelfde), maar ze ervaren (fenomenaal) iets anders.
Redenen om te betwijfelen dat tenminste sommige gevallen van qualia inversie mogelijk zijn:
Mensen zijn geneigd om rood en oranje in 1 groep te stoppen en groen en blauw samen te stoppen. Die neiging is onafhankelijk van de culturele en taal verschillen.
→ er is dus een belangrijk fenomenaal verschil tussen aan de ene hand rood-oranje (warme kleur) en aan de andere hand blauw-groen (koude, negatieve kleuren.
→ voorbeeld van Bloggs en Cloggs; we nemen aan dat Cloggs blauwe dingen ziet als rood en rode dingen als blauw en dat haar andere kleur ervaringen normaal zijn. Zij zal dus blauwe vormen groeperen bij geel (warm, positief). Bloggs groepeert de blauwe vormen bij groen (negatief, koud).
→ Er is nu een functioneel verschil tussen Bloggs en Cloggs.
Qualia zijn dus blijkbaar niet uit te leggen in functionele termen. Dus fenomenalisme kan niet verklaart worden (geen probleem voor type-identiteit).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1069 |
Add new contribution