Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Collegeaantekeningen Deeltoets A van Interculturele aspecten van opvoeding, onderwijs en hulpverlening

College aantekeningen gebaseerd op de colleges zoals gegeven in het collegejaar 2015-2016

College 1: Factoren van invloed op je ontwikkeling

Het tentamen van deel A bestaat uit 30 multiple choice vragen.

Factoren van invloed op jouw ontwikkeling

Je denkt dat je jouw ontwikkeling zelf in de hand hebt, dat je bepaalde besluiten neemt en dat dat bepaalt hoe het met je gaat. Maar de meeste beslissingen zijn eigenlijk al voor jou genomen. Er zijn drie factoren die een grote invloed hebben op jouw ontwikkeling/levensloop. Het eerste is de plaats waar je geboren wordt. In wat voor cultuur ben je bijvoorbeeld geboren? En ben je geboren in een land dat bekend staat om zijn armoede? De tweede is de tijd waarin je geboren bent. Ben je bijvoorbeeld geboren in de middeleeuwen of in de 19e eeuw? De derde factor is het geslacht. De drie factoren staan centraal in het hele college.

De plaats waar je geboren wordt

De omstandigheden van het land waarin je bent geboren en in opgroeit, heeft grote invloed op hoe je leven eruit gaat zien. In de sheets zijn een aantal foto’s van kinderen weergegeven die hierbij aansluiten. Het schakende kind laat bijvoorbeeld zien dat het kind mogelijk zal opgroeien in een intellectueel gezin. Het kind op de foto zal een goede kans hebben in het leven. Over het algemeen is het zo dat je het ver schopt op school als je geboren wordt in een gezin waar je ouders hebben doorgeleerd.  Het snijdende kind geeft een totaal andere wereld weer waar het kind al vroeg bepaalde vaardigheden leert, maar ook vaardigheden die gevaarlijk kunnen zijn om te leren op zo’n jonge leeftijd. Het gevangen kind laat zien dat het kind te weinig bewegingsvrijheid heeft. Het kan de ‘wereld’ niet ontdekken, het kan de omgeving niet exploreren/verkennen om zich optimaal te ontwikkelen. Het moederkind krijgt volop liefde van zijn moeder. Sommige kinderen krijgen niet genoeg liefde van zijn/haar moeder, waardoor er een risico is op slechtere ontwikkeling. Het werkende kind heeft kans op ongelukken tijdens het werken die ervoor kunnen zorgen dat het belemmeringen in zijn leven krijgt. Het jongetje op de afgebeelde foto woont in een streek waar je vaak geremde groei ziet door kinderziekte en slechte voeding. Op dit onderwerp, kinderarbeid, zal in dit vak niet heel diep op in worden gegaan. Er werd aangegeven dat het kind ook mogelijk een kleiner is dan de norm. Er bestaan twijfels of de groei van een kind genetisch bepaald wordt of dat het bepaald wordt door de soort voeding dat het kind krijgt. De Wereldgezondheidszorg denkt dat de lengte bepaald wordt door de soort voeding. Het kompjoeterende kind wordt van jongs af aan gestimuleerd om zo vlug mogelijk bepaalde mijlpalen te bereiken. Dit gebeurt al als het kind in de buik van de moeder zit, door bijvoorbeeld bepaalde muziekjes af te spelen. Vooral in de Westerse streken is dit heel belangrijk. Het besnorde kind heeft opium op zijn bovenlip. Wanneer het kind hier aan gaat likken, slaapt het beter. Deze methode wordt vaak gebruikt in Afghanistan. In Afghanistan wordt massaal papaver verbouwd. Van de zaadjes van deze plant kun je opium maken. Dit is een probaat slaapmiddel wat aan baby’tjes wordt toegediend om ze te kalmeren als ze niet kunnen slapen of veel huilen. In het Westen zijn we blij dat we baby’s krijgen, maar we willen in principe onze baby’s vanaf dag één al veranderen. We willen dat ze gaan slapen als wij slapen en we willen hierdoor hun ontwikkeling en ritme beïnvloeden. We nemen dan vaak een toevlucht op hulpmiddelen, zoals slaapmiddelen. Tot 1920 kon je opium ook vrij in Nederland kopen, maar nu is dit verboden. Je kunt het slaapmiddel ook op de borst van de vrouw smeren als je borstvoeding geeft of in een buisje met vocht doen. Daarnaast gaven ouders vroeger vaak een doekje aan het kind met opium erop waar het kind dan op ging sabbelen. Ouders experimenteerden vaak met de manier waarop ze het aan de kinderen toedienden. Soms ging het dan mis, waardoor het kind overleed. Deze methode kan voor een overdosis zorgen bij het kind en is daarom ook deels de oorzaak van de zuigelingensterfte. In Afghanistan gebeurt dit nog steeds.

Betekenis IMR, U5MR en MMR

De verschillen tussen landen, kunnen we bekijken door te kijken naar de overlevingskansen van kinderen en bevallende moeders. De overlevingskansen verschillen per land en worden weergegeven door middel van de IMR (infant mortality rate),U5MR (under 5 mortality rate) en MMR (maternal mortality rate). De IMR geeft weer hoeveel levend geboren baby's per 1000 levend geboren baby's, in hun eerste levensjaar dood gaan. Een hoge IMR betekent dat veel baby's die levend geboren zijn, in de loop van hun eerste levensjaar dood zijn gegaan. Het IMR is niet alleen een maat waarmee je landen kunt vergelijken, maar het geldt ook als een soort beschavingsmaat. Over het algemeen geldt: hoe lager de IMR, hoe beschaafder en rijker een land is. In Nederland is dit getal niet zo hoog, maar in andere landen kan dit schrikbarend hoog zijn, wel 20 keer meer dan in Nederland. U5MR is te vergelijken met IMR maar kijkt verder dan het eerste levensjaar. De U5MR geeft weer hoeveel levend geboren kinderen in hun eerste 5 levensjaren gestorven zijn per 1000 levend geboren kinderen. Het aantal sterfgevallen bij U5MR is dan ook hoger dan bij IMR, want de IMR zit hierbij. Toch zijn wel de meeste sterfgevallen in de eerste levensjaren. MMR geeft ons informatie over hoeveel moeders komen te overlijden tijdens de bevalling. De MMR is de aantal moeders die tijdens de bevalling sterven per 100 000 levend geboren baby's. In het Westen komt dit vrijwel nooit meer voor. In het niet-Westen gebeurt dit nog wel.

Verschil tussen landen

De IMR verschilt per land. Het aantal sterfgevallen is per 1000 weergegeven in de wereldkaart. Zie sheet 9 voor de wereldkaart. In westerse landen (Noord Amerika, West Europa, Australië, Nieuw-Zeeland) zijn de getallen laag. In een deel van Zuid Amerika (Bolivia) en Azië (vooral Afghanistan) zijn de getallen hoger. In Afrika zijn de getallen het hoogst. Deze getallen verschillen per jaar, maar houden wel ongeveer hetzelfde patroon aan. Er lijkt een verband te zijn tussen de Infant Mortality Rate en het gemiddelde inkomen van het land. In landen waar het gemiddelde inkomen laag is, is de infant mortality rate hoog. Je ziet dit vooral in de landen Angola en Liberia (nu ook de regio waar Ebola heerst). Dit zijn de armste landen van de wereld. Een groot deel van de kindersterfte wordt dus verklaard door armoede. In landen waar het gemiddelde inkomen hoog is, is de infant mortality rate laag. Je kunt hierbij bijvoorbeeld kijken naar het extreem rijke land Scandinavië, waar de zuigelingensterfte extreem laag is. Zie sheet 10 voor de grafiek die hierbij hoort. Er zijn wat aanwijzingen dat het een beetje afneemt, maar dit is heel weinig en het varieert een beetje als er conflicten uitbreken; dan gaat het weer een beetje omhoog in bepaalde regio’s.

De getallen van de U5MR zijn bijna te vergelijken met de IMR. Net als bij de IMR, is de U5MR het laagst in Noord Amerika, West Europa en Australië, maar in tegenstelling met de IMR zijn er bij de U5MR meerdere landen betrokken met een hoger getal. In Zuid Amerika en Azië en scoort ook Nieuw-Zeeland relatief hoger. Net als bij de IMR, is de U5MR het hoogst in Afrika. Wanneer de U5MR van 2003 vergeleken wordt met die van 1990, blijkt dat de U5MR overal is gedaald, behalve in Europa, waar de U5MR hetzelfde is gebleven. Europa heeft echter wel de laagste score met U5MR: 21 per 1000 levend geborenen. Voor tabel zie sheet 12. Bij de kinderen die ergens in hun eerste 5 levensjaren dood zijn gegaan, heeft in de helft van de gevallen ondervoeding een rol gespeeld. Specifiekere oorzaken zijn vooral neonatale oorzaken (aangeboren afwijkingen, zoals open ruggetje), daarna komen long infecties het meest voor en vervolgens ziektes die diarree als gevolg hebben. Voor diarree bestaat een makkelijke oplossing: zouttabletten innemen. Een nadeel is dat arme gezinnen dit niet altijd kunnen betalen. In Nederland is dit niet zo gevaarlijk, hier wordt het kind gewoon behandeld en is er niks aan de hand. Neonatal causes gaat over de eerste 3 tot 4 weken van een baby. Als een baby al een extreem laag geboortegewicht heeft wanneer het geboren wordt, is dit in de eerste 3 tot 4 weken een risicofactor om te komen overlijden. Zie sheet 13 voor diagram. Je ziet ook ziektes zoals de mazelen ontstaan. Hier worden wij voor ingeënt maar dit kan in sommige landen leiden tot de dood.

Het land waar je wordt geboren, heeft invloed op jouw kansen om 65 jaar te worden. In Zweden, Nederland en de Verenigde Staten, heb je een grote kans om de leeftijd van 65 te bereiken. In Polen, Letland en Oekraïne, is de kans kleiner. De kans is het kleinst als je geboren wordt in Gabon, Namibië, Zimbabwe en Zambia. Het aanbod van voeding en de gezondheidszorg speelt hier een belangrijke rol bij.

De tijd waarin je geboren wordt (toen, nu)

Niet alleen het land waarin je geboren bent en in opgroeit, speelt een rol in hoe jouw leven eruit ziet. Ook de tijd waarin je geboren bent, speelt een grote rol. Culturen veranderen met de tijd en vroeger hadden mensen andere ideeën over de wereld en werden hun levens beïnvloed door andere factoren. Als je kijkt naar onze geschiedenis dan zie je dat dat veel lijkt op hoe het er nu aan toe gaat in arme landen. In de Romeinse tijd bijvoorbeeld is met een schatting ongeveer de helft van de kinderen onder de 10 jaar gestorven. Je had tijdens de Romeinse tijd 50% kans om volwassen te worden. Dit is heel lang zo gebleven. Het feit dat dit zo is, heeft allerlei gevolgen. Het betekent bijvoorbeeld dat in de landen waar het nu nog zo is ouders proberen veel kinderen te krijgen in de hoop dat ze er genoeg overhouden om hen te helpen als ze zelf oud en gebrekkig zijn. Vanaf het moment dat je zeker weet dat je je kinderen in leven houdt, dat ze een perfecte gezondheid hebben, zie je vaak dat de geboorteaantallen sterk gaan dalen. Hier zit wel een zogenoemde time leg in. Je introduceert bijvoorbeeld geneeskunde in een bepaald land, wat ervoor zorgt dat de gezondheid van kinderen beter wordt. Kinderen gaan hierdoor naar school en ouders kunnen het zich niet meer veroorloven om voor zoveel kinderen het schoolgeld te betalen. Je zult dan nog een tijdje zien dat de ouders alsnog veel kinderen krijgen, maar op een gegeven moment gaan de geboorteaantallen dalen.

Daling IMR

Wanneer gekeken wordt naar de IMR in de loop van de Nederlandse geschiedenis, blijkt dat de IMR na 1900 begon te dalen. Bijna 1500 jaar lang zijn die getallen nauwelijks veranderd, maar de dramatische verandering heeft zich voltrokken rond 1900 en dat heeft alles te maken met hygiëne (bacteriën). De oorzaak hiervan is dus de campagnes die werden gevoerd over hygiëne, het komt niet zozeer door de medische vooruitgang. Ouders moesten maatregelen nemen, zich bewust worden van de bacteriën en van het feit dat handen wassen belangrijk is. Het heeft alles te maken met het feit dat we toen pas begrepen hoe kinderziekten veroorzaakt werden en daarom werd een hygiëneoffensief ingezet om ervoor te zorgen dat ouders zich bewust werden van een goede hygiëne. In 1900 was de IMR 250/1000. In 1930 was het 50/1000 en in 2000 nog maar 7/1000.

Heel veel kinderen stierven dus op jonge leeftijd, maar ook veel ouders stierven al vroeg. Veel kinderen hadden daarom ook stiefouders. Als er zoveel kinderen stierven, vond men dit dan nog erg? Het antwoord is ja. Mensen vonden het erg, zoals men dat nu in de niet-westerse wereld ook erg vindt. De aanleiding voor dit antwoord komt uit dagboeken en schilderijen die werden gemaakt van een gestorven baby als herinnering. Het aantal sterfgevallen was vroeger ook verspreid/’democratisch verdeeld’: rijk of arm zijn speelde geen rol. Nu echter wel.

De docent laat een voorbeeld zien uit zijn eigen familiegeschiedenis, Dina werd maar 53 jaar en kreeg 9 kinderen waarvan ze er 3 in leven hield. Je ziet dat de meeste kinderen overleden in het eerste jaar of in de kindertijd. Je ziet ook dat de namen vaak herhaald werden, je moest vernoemd worden naar opa en oma. Dit is heel dramatisch, maar het kwam voor. Het was niet zo dat de rijken daarvoor gespaard werden, het kwam in alle milieus voor. Je ziet nog een voorbeeld van een rijke reder, een man die aan aantal schepen bezat uit Enkhuizen, en hij heeft zichzelf en zijn vrouw laten portretteren met 2 staande kindjes en 9 slapende kindjes, en dat waren zijn overleden kinderen.

Oorzaken sterfgevallen

In 1600 was de U5MR erg hoog. 400 van de 1000 kinderen stierven voor hun 5de verjaardag. De reden dat er toen zoveel kinderen dood gingen:

  • De slechte kwaliteit van het water: water werd niet gezuiverd. Water werd bijvoorbeeld uit sloten gehaald, maar door het ontbreken van riolering, was het niet ongewoon dat mensen zich ook zouden ontlasten in de sloot. Het water bracht daarom veel ziektes met zich mee, vooral in de zomer. Door het warme weer nam de hoeveelheid bacteriën in het water snel toe. Dus het gebruiken van water had als gevolg dat je sneller ziek werd. Maar je werd ook ziek door geen gebruik te maken van het water, omdat bacteriën blijven zitten op dat wat je niet afspoelt met water.

  • Het ontbreken van een goed alternatief voor borstvoeding: als de moeder dood was of door andere omstandigheden (hard werken) niet in staat was om borstvoeding te geven aan haar kind, moest gezocht worden naar een oplossing.

  • Een mogelijke oplossing was een zoogster/min, maar het probleem daarmee was dat een zoogster vaak een eigen kind had dat ook borstvoeding nodig had (je kunt een ander kind pas zogen als je zelf net een baby heb gebaard, omdat je dan melk gaat produceren) en er daarom mogelijk niet genoeg melk was voor het tweede kind

  • Als er werd gezocht naar een min waren mensen vaak op zoek naar een getrouwde vrouw. Van deze vrouwen wist je dan dat het een fatsoenlijke vrouw was. Niet oud kraams betekent niet te lang geleden bevallen, omdat de vrouw dan nog voldoende borstvoeding heeft. Je had verschillende minnen. Je had minnen die een gedeelte van de familie werden, omdat ze echt bij hen in huis woonde, de huismin genoemd. Ook had je loopminnen die af en toe langs kwamen op een dag om borstvoeding te geven. Een nadeel van de loopmin is dat je niet zo goed de controle hebt op het doen en laten en de fatsoenlijkheid van de vrouw.

  • Een ander alternatief voor borstvoeding was dierlijke voeding (melk van dieren), maar dit bracht gevaren met zich mee, omdat de samenstelling van dierlijke voeding verschilt van menselijke voeding. Soms voegden ze dan suiker, water, vet, room of boter toe. Dit alternatief werd vooral gebruikt door mensen van een lagere sociale klasse die een zoogster niet konden betalen.

  • Kunstvoeding, zoals poedermelk werd ook gebruikt. Deze voeding was echter beroerd en niet goed genoeg. Daarnaast moest je er voor betalen. Men voegde dan water toe, waardoor de voeding verdunde. Het kind kreeg hierdoor te weinig voedingsstoffen en raakte ondervoed. Daarnaast kreeg het kind diarree, door het vervuilde toegevoegde water.
    Wanneer gekozen wordt voor dierlijke voeding of kunstvoeding, wordt gebruik gemaakt van de flesvoeding. Flesvoeding zelf was ook erg gevaarlijk in die tijd, omdat de binnenkant van het rubberen deel van de zuigfles (de slang) niet altijd goed schoon te maken was. Daarnaast werd het schoongemaakt met onhygiënisch water. Als gevolg gaan bacteriën zich vestigen daarin. Vanaf 1950 echter heeft de flesvoeding geen risico meer in rijke landen. Echter nog wel in arme landen.

  • Ziektes: tyfus, malaria, cholera, tbc, mazelen. Cholera kwam 150 jaar geleden hier nog wel vaak voor. Het kwam voor doordat er geen waterleidingen in huis aanwezig waren. Vanaf 1900 kwamen er pas waterleidingen in huizen.

Afname sterfgevallen

In 1900 komt er een omslag. Men spreekt dan van Rust, Regelmaat en Reinheid. Mensen worden zich bewust van bacteriën en het belang om kinderen hiervoor te beschermen. Door deze aandacht voor hygiëne, neemt de IMR in het westen hierna steeds verder af. Finland heeft de laagste score. Als je onder de 10 zit, heb je een goede score.

Geslacht

Besproken zijn de invloeden van het land waarin je opgroeit en de tijd waarin je opgroeit. Als laatste zal besproken worden wat jouw geslacht voor invloed kan hebben op je leven.

India

In India speelt jouw geslacht een grote rol in je leven. In India moeten de ouders van het meisje sparen, zodat ze later de bruidschat kunnen geven aan de echtgenoot van het meisje. Wanneer het meisje trouwt, gaat ze werken voor haar schoonouders. Dat betekent dat een meisje veel geld kost en dat je als ouders dan niet meer zeker bent van iemand die voor je zorgt als je ouder wordt. Deze omstandigheden zorgen ervoor dat de ouders in India verlangen naar een jongen. Want de jongen is een bron van inkomen en blijft thuis wonen met zijn vrouw die de zorg overneemt van zijn ouders, terwijl de vrouw alleen maar geld kost en uit huis gaat.

De gevolgen: meisjes in India worden gedood of geaborteerd , wat altijd wel gedaan kan worden door een arts die illegaal abortus pleegt. Mocht dit niet lukken? Dan werd het meisje vaak onmiddellijk na de geboorte om het leven gebracht. Hierdoor is het gevolg dat  de verhouding jongens -meisjes in India scheef gaat liggen. Op de 1000 jongens zijn er op dit moment nog maar 914 meisjes. Mannen kunnen hierdoor minder gauw trouwen, door te weinig aanwezige ongetrouwde vrouwen . De jongens die overblijven zijn de jongens uit een laag SES/ de minst machtigste. Ze gaan zich vervelen en ze krijgen geen geld binnen, omdat ze geen bruidsschat krijgen. De gevolgen hiervan zijn verkrachtingen, bendevorming en geweld. In zeldzame gevallen kunnen mannen een vrouw gaan delen en dan krijg je een ander type huwelijksvorm. De overheden doen er van alles aan om dit probleem tegen te houden. Het zou zelfs kunnen dat het systeem van de bruidsschat in India verdwijnt en het een bruidsprijs wordt. Dat wil zeggen dat vrouwen geen sierraden meekrijgen als ze gaan trouwen, maar dat de familie van de man geschenken geeft aan de familie van de vrouw.

China

In China is er een te grote bevolkingsdichtheid, vandaar de regeling van de één kind politiek. Voor een tweede kind moet je een boete betalen. Deze één kind politiek is wel versoepeld. Op het platteland is het veel soepeler dan in de stad. Op het platteland werken jongens veel zwaarder, dus er is dan wel begrip voor je als jou eerste kind een meisje is en je nog een kind neemt omdat je een jongen wilt. Net als in India bestaat hier dus ook weer een enorme druk op de ouders om een jongen te krijgen voor erfrecht en als werkkracht. Meisjes worden geaborteerd of afgestaan ter adoptie, waardoor je wederom een scheve verhouding krijg tussen jongens en meisjes. Dat verklaard waarom er veel Chinezen kinderen naar Nederland zijn gekomen ter adoptie; vooral meisjes. Een ander neveneffect is ‘kleine keizers’: je hebt maar 1 kind, dus het kind wordt volop verwend. Aangezien ouders vooral een jongen hadden als enig kind, gedragen jongens zich dan als ‘kleine keizers’.

Verhoudingen

In sheet 35 is de groei van de wereldbevolking te zien. Hier zie je waarom er in China de één kind politiek is ingesteld. In sheet 36 is het aantal landen weergegeven dat een bepaalde verhouding heeft tussen jongens en meisjes tussen de leeftijd van 0-4 jaar. Het ‘normaalste’ staafje is het grootste staafje en de staafjes ernaast. Er worden dus normaal 104 jongens per 100 meisjes geboren. Bij de categorie 116-118 zijn dus maar een paar landen die 116 tot 118 jongens hebben per 100 meisjes op de leeftijd tussen 0-4 jaar. Meisjes zijn daar dus waarschijnlijk veel gedood. Hier kun je dan zelf wel raden dat er gemanipuleerd is; waarschijnlijk is hier sprake van het vermoorden of aborteren van kinderen.

Ontwikkeling

We hebben nu 3 factoren besproken die invloed hebben op ontwikkeling. Nu zal het begrip 'ontwikkeling' verder toegelicht worden. Dit kan verhelderd worden op vier manieren. Ten eerste door andere begrippen af te grenzen, waarbij stagnatie en vooruitgang een rol spelen. Ten tweede door voorbeelden zoals motoriek en taal. Ten derde door definities en ten vierde door modellen.

Afgrenzen van andere begrippen

Ontwikkeling & vooruitgang kan beschreven worden door middel van een stadiatheorie. Volgens een stadiatheorie moet een kind eerst door een stadium heen voordat het een ander stadium kan bereiken. De verschillende stadia worden vaak gekoppeld aan leeftijden ook al is het wel van belang te onthouden dat niet alle kinderen op dezelfde manier ontwikkelen en dat de leeftijden schattingen zijn (denk bijvoorbeeld aan de stadia van ontwikkeling volgens Piaget).

Binnen stadiatheorieën heb je twee verschillende soorten: equivalent en niet equivalent. Equivalente theorieën zeggen dat wanneer een kind in het derde stadia zit, het ook nog alles kan wat het kon toen het nog in de eerste en tweede stadia zat. Er is sprake van accumulatie van vaardigheden. Je verliest dus geen vaardigheden, maar je krijgt er wel veel bij als je je ontwikkelt. Niet equivalente theorieën zeggen dat wanneer een kind in het derde stadia zit, het niet alles kan wat het eerst wel heeft gekund. Sommige vaardigheden of eigenschappen gaan verloren. Deze theorieën zeggen dat het verschil tussen ontwikkeling en vooruitgang is dat je bij ontwikkeling met bepaalde dingen vooruitgaat, maar dat je ook weer bepaalde vaardigheden die je in een ander stadium beheerste langzaam kwijtraakt. Bijvoorbeeld de lenigheid van een baby die met zijn voetjes zichzelf de fles geeft, kun je nu niet meer doen. Die vaardigheid heb je dus verloren, dus ontwikkeling is iets anders dan alleen maar vooruitgang.

Modellen

Waddington’s riviermodel: Waddington zegt dat je ontwikkeling kunt vergelijken met rivierlandschap. In dit model wordt het kind vergeleken met een balletje dat zich bevindt in een hellende watervlak. Het water moet gezien worden als de context waarin het kind opgroeit. De rivierbedding moet gezien worden als de obstakels dat het kind mee maakt. Hoe het balletje precies naar beneden beweegt, is afhankelijk van de golven en door de stroming die het balletje te pakken krijgt. Ook zijn er splitsingen in de rivier. Het is dus eigenlijk onvoorspelbaar welke weg het balletje zal afleggen. Dit moet worden opgevat als de verschillende manieren dat een kind kan opgroeien. Ondanks dat kinderen verschillende koersen kiezen en de ontwikkeling niet altijd rechtlijnig verloopt, komen deze koersen uiteindelijk weer bij elkaar en komen ze dus bij hetzelfde eindresultaat uit. Dit noem je de motie van de multilineariteit en het idee dat we allemaal naar de afgrond rollen.

Dit model heeft voor en nadelen. De nadelen zijn dat het kind gezien wordt als passief en de omgeving niet verandert (en dus constant blijft), terwijl een kind niet alleen beïnvloed wordt door de omgeving, maar zelf ook de omgeving beïnvloedt. Het model zegt dus dat er sprake is van een constante omgeving, een passief organisme en er ontbreekt dus een wisselwerking tussen organisme en omgeving in het model. Voordelen van de theorie is dat gesproken wordt van kanalisering (door de splitsingen in de rivier) of ook wel constraining. Hiermee wordt bedoeld dat een kind in een land op verschillende manier kan opgroeien  (bijvoorbeeld doet HAVO of doet VWO) en dat de ontwikkeling van het kind op verschillende manieren wordt beïnvloed. Een ander voordeel is dat er ook gesproken wordt van equifinaliteit. Dit betekent op hetzelfde uitkomen. Een voorbeeld van equifinaliteit is twee mensen die allebei pedagogische wetenschappen gaan studeren, terwijl de een het VWO heeft gedaan en de andere de HAVO. Ze hebben allebei een andere loopbaan gehad, maar ze kunnen allebei toegelaten worden tot de opleiding pedagogische wetenschappen. Andere voordelen zijn multilineariteit en onvoorspelbaarheid. Met multilineariteit wordt het splitsingspunt bedoelt die het verdere gedeelte van je koers bepaalt. Daarnaast is het te voorspellen en niet te voorspellen welke kant je op gaat bij een splitsingspunt, omdat bij elk van die splitsingspunten een toevalsmoment een rol speelt.

Voorbeeld: locomotie (het voortbewegen van kinderen, hoe ze hun motoriek ontwikkelen), multilineariteit & equifinaliteit: een kind die eerst alleen op zijn rug kan liggen en op verschillende manieren (multilineariteit) uiteindelijk kan lopen. Er zijn ook kinderen die niet kruipen (zoals de meesten) maar schuiven, en zo schuiven ze de hele kamer door en dat kunnen ze heel snel. Die kinderen komen ook uit in de fase dat ze gaan staan en lopen. Die komen uiteindelijk ook op het zelfde doel uit (equifinaliteit).

Interactiemodel (Piaget)

In sheet 43 zijn de vierkanten het kind en de rondjes de omgeving. Beiden worden steeds groter, wat betekent dat het kind groeit en het kind op die manier zijn reikwijdte van de omgeving groter wordt. Het kind heeft meer tot zijn beschikking. Het kind is aanvankelijk klein en er is een voortdurende wisselwerking met de omgeving. De wereld wordt groter, je wordt zelf groter en je wereld wordt al die tijd bepaald door de fysieke omgeving. Bij Piaget zijn de begrippen accommodatie en assimilatie heel belangrijk. Je ziet in het model dat kinderen in fase 3 en 4 enorm toenemen in de ontwikkeling wat betreft de wisselwerking tussen kind en omgeving en vervolgens vindt er een afname plaats in de wisselwerking. Dit gebeurt wanneer de kinderen de volwassenheid bereiken.

Sociaal-ecologische interactiemodellen van onder andere Vygotsky & Bronfenbrenner

In de theorieën van Vygotsky en Bronfenbrenner speelt sociale interactie een grote rol. Deze theorieën zeggen dat ontwikkeling tot stand komt in de interactie met de culturele omgeving. Dit is ongelooflijk belangrijk en het betekent dat ontwikkeling anders verloopt in verschillende culturen. Maar het is niet alleen de fysieke omgeving, maar ook de sociale anderen die daarbij een rol spelen. Wanneer het kind ouder wordt, gaat zijn omgeving (bijvoorbeeld ouders) andere eisen stellen aan het kind. Ook verandert de omgeving (de ouders worden zelf ook ouder). Hoe het kind naar zijn omgeving kijkt en interpreteert, verandert ook met de tijd. Bijvoorbeeld: hoe een kind naar een boek kijkt verandert met de tijd. Wanneer een kind nog klein is, ziet het kind vooral de kleurcontrasten van het boek. Wanneer het kind ouder wordt dan leert het kind dat het boek iets is wat je kan openen en waarin illustraties staan. Wanneer het kind oud genoeg wordt en leert lezen, dan begrijpt het kind dat er een verhaal wordt verteld in het boek. Dat betekent dat je tijdens de stimulering van de ontwikkeling van een kind hier rekening mee moet houden. Het aanbod van de omgeving moet afhangen van de leeftijd van een kind.

Kritische periode

De term 'kritische periode' is belangrijk omdat er vaak over wordt gesproken in de context van kinderontwikkeling. Een kritische periode is een periode wanneer de effecten van iets alleen in die periode plaats kan vinden. In die periode moet het kind iets leren, anders zal het kind het nooit goed kunnen leren, dit is het geval bij leren lezen en spreken. Als het niet in die periode gebeurt, gebeurt het nooit meer. En als het wel in die periode plaatsvindt, is het ook onomkeerbaar. De leeftijd bepaalt dus het effect van het aanbod dat de omgeving geeft. Bij mensen is het moeilijk aan te tonen of er sprake is van een kritische periode. Er wordt gedacht dat bij mensen meer sprake is van sensitieve periodes dan kritische periodes.

Als je de kritische periode wilt aantonen, is het belangrijk om te kijken naar de duur van de ervaring en naar de leeftijd waarop die ervaring plaatsvond. Voorbeeld: als je de eerste twee jaar van je leven in een tehuis hebt gezeten, krijg je later altijd hechtingsproblemen. Om dit echt goed te kunnen beweren, moet je de duur variëren. Als iemand bijvoorbeeld zes maanden in een tehuis zit of een jaar in een tehuis zit stel je vast dat er geen latere hechtingsproblemen zijn. Daarnaast moet je ook de leeftijd variëren. Het zou best kunnen zijn dat een kind dat vier jaar in eigen gezin opgroeit en daarna twee jaar in een tehuis zit ook als volwassene hechtingsproblemen ontwikkelt. Om erachter te komen of het dus echt alleen voorkomt bij de leeftijd van 0-2 jaar moet je de leeftijd variëren. Als je vervolgens alleen bij de eerste twee jaar en op de leeftijd van 0-2 jaar de hechtingsproblemen ondervindt, dan kun je zeggen dat er sprake is van een kritische periode. Over het algemeen vindt men dit resultaat weinig.

Periodisering van de ontwikkeling

Het aantal periodes van de ontwikkeling verschilt per cultuur. Een voorbeeld is: zuigeling, peuter, kleuter, schoolkind, tiener, puber, volwassene, ouder en grootouder. Hierbij is een cultureel component schoolkind. Een ander voorbeeld is infancy, childhood, adolescence en adulthood. Als je kijkt naar de ontwikkeling van het kind, ben je geneigd om bepaalde substadia te onderscheiden. Er wordt gekeken naar lichamelijke kenmerken en culturele kenmerken. Het betekent dat het gebruik van culturele kenmerken om ontwikkelingsfasen te onderscheiden beperkt is.

Rites de passages

We onderscheiden wel de verschillende perioden. In veel culturen markeren we de overgangen van het ene stadium naar het andere stadium. Dit worden ook wel rites de passages genoemd. Rites de passages/initiatierites spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van de mens. Een rites de passage markeert een (bio-culturele) overgang (bijvoorbeeld van kind naar volwassenen) en het verschilt per cultuur wat voor rites de passages er zijn. Dit gebeurt met overgangsrituelen. Je gaat ten overstaan van de groep die belangrijk is voor het individu een situatie scheppen waarin bepaalde handelingen verricht worden die duidelijk markeren dat je van nu af aan een ander jongen of meisje bent. Bijvoorbeeld het huwelijk. Dit doe je ten openstaan van alle andere mensen, waardoor de overgang duidelijker wordt gemaakt en mensen in je gemeenschap je aan die overgang houden. Een diploma is ook een voorbeeld van zo'n overgang naar een nieuwe fase. Vaak gaat die overgangsrite gepaard met nieuwe beproevingen en als je dit goed lukt ben je die nieuwe status waardig. Een ander voorbeeld is: In sommige culturen wordt de menarche (eerste menstruatie) gezien als een teken van volwassenheid en volgt hierna een rites de passage waardoor het meisje daarna door alle mensen in dat dorp gezien wordt als volwassen vrouw. In veel Westerse culturen zijn de rites de passages vager. Als een meisje menstrueert, wordt ze daardoor niet gezien als volwassen. Het halen van een diploma of een rijbewijs, zijn tekenen van volwassenheid, maar niet iedereen haalt een diploma of een rijbewijs.

Periodisering als biocultureel fenomeen

Wanneer de eerste menstruatie (menarche) plaats vindt, wordt dit beïnvloed door de omstandigheden. In Peru, menstrueren meisjes die op zee niveau leven eerder dan meisjes die hoog in de bergen wonen. Dit heeft te maken met het toegang tot eten. Op zee niveau is meer eten dan hoog in de bergen. In India menstrueren meisjes later dan in het Westen, maar wanneer een Indiase meisje opgroeit in Zweden, is de leeftijd van haar eerste menstruatie vergelijkbaar met die van de Zweedse meisjes. De hoeveelheid voedsel dat beschikbaar is en gegeten wordt, heeft invloed op de menarche.

Pijnbeleving is heel subjectief, maar kan ook worden gekanaliseerd door cultuur. Pijnbeleving tijdens de bevalling wordt beïnvloed door je cultuur. In culturen waar het niet geaccepteerd wordt om te laten merken dat je pijn hebt, schreeuwen de barende vrouwen niet. Bij Somoa meisjes (Somoa is een eilandengroep bij Nieuw-Zeeland) werd er traditioneel weinig pijn laten zien bij de bevalling, maar de Somoa meisjes die meer verwesterd zijn en die zich meer identificeren met de Westerse cultuur ervaren meer pijn bij de bevalling. Dus cultuur heeft invloed op pijnbeleving.

Erikson en periodisering

Erikson heeft de stadia van Freud gevolgd, maar hier een eigen invulling aan gegeven. Na de stadia van Freud (tot puber ongeveer) heeft Erikson de volwassenheid stadia gekarakteriseerd. Erikson beschrijft in zijn theorie drie crisissen waar een volwassen mens mee te maken krijgt. De eerste is de vroege volwassenheid van 20 tot 30 jaar. Hierbij maakt hij onderscheid tussen intimacy (in een intieme relatie onderhandelen over jouw eigen identiteit) en isolation. Het gaat over het kunnen en durven aangaan van een relatie met een ander en als je dit niet lukt, blijft je alleen. Bij de middenvolwassenheid van 30 tot 60 jaar maakt hij onderscheid tussen generativity (voortplanten) en stagnation. Je moet kunnen geven, dus als je kinderen krijgt in een relatie moet je je kunnen opofferen voor je kinderen. Je moet allerlei dingen laten en geven voor de komende generatie. Als je dit niet kunt, stagneert het. Bij de late volwassenheid van 60 tot 90 jaar wordt er een onderscheid gemaakt tussen integrity en despair (wanhoop). Je blikt bij deze fase terug op je leven, je vraagt je af wat je hebt gedaan en of je er vrede mee kunt hebben. Speel je bijvoorbeeld nog een rol in de maatschappij volgens jou? Je moet een balans vinden en als je er geen vrede mee kunt hebben is er sprake van despair. In elke fase is er sprake van een thema/probleem  wat je op een vredige wijze moet oplossen. Deze fasen hebben wel te maken met de cultuur waar Erikson zelf vandaan kwam waarin werd gezegd dat het hebben van kinderen een ultieme levensvervulling is.

College 2: de invloed van cultuur

Cultuur

Onder cultuur verstaan we gewoonten, symbolen, objecten, overtuigingen enzovoort, dat van generatie tot generatie wordt overgedragen. De overgang cultureel-individueel gradueel houdt in dat je een individu wordt door je de culturele aspecten eigen te maken. Wanneer je iemand beschrijft, noem je vaak veel culturele aspecten (kan heel goed schilderen/tekenen). De overgang is gradueel, een individu heeft een unieke combinatie van culturele elementen. Deze unieke combinatie maakt je tot een individu. Je maakt je cultuur eigen.

Met bi-directional relationship individu-cultuur wordt bedoeld dat er altijd sprake is van tweerichtingsverkeer tussen individu en cultuur. Individuen voegen ook iets toe aan de cultuur, het is een wisselwerking. Maar het is te makkelijk om te zeggen dat cultuur over wordt gedragen van hun ouders naar hun kinderen. Ouders spelen een belangrijke rol bij het overdragen van cultuur, maar het is niet zo zwart-wit. Cultuur wordt ook overgedragen binnen een generatie. Pokemon kaarten, bijvoorbeeld, waren een grote rage die niet weg te denken was van het schoolplein. Onze ouders zijn niet opgegroeid met Pokemon kaarten en hebben dit dan ook niet doorgegeven. Pokemon kaarten zijn onderdeel geworden van de kindercultuur omdat kinderen dit aan elkaar hebben overgedragen.

Ook nieuwe uitvinden hebben invloed op de overdracht van cultuur. Toen onze ouders naar school gingen, bestond internet nog niet. Nu is het niet gebruiken van internet ondenkbaar geworden. Wat wij aan onze kinderen doorgeven, zal verschillen met dat wat onze ouders aan ons hebben doorgeven, door nieuwe uitvindingen die een grote impact hebben op de samenleving.

Kunnen dieren cultuur hebben? Ook dieren hebben bepaalde tradities die op ouder en kind worden doorgegeven. Bijvoorbeeld aapjes die ontdekken dat een aardappel veel lekkerder is als hij wordt schoongemaakt in zeewater (zout). Dat namen de andere apen over en nu doen al die aapjes dat. Er wordt dus gedacht dat apen in staat zijn om cultuur te hebben.

Culturen onderscheiden

Bij het vergelijken van culturen, is het van belang niet etnocentrisch te denken. Hiermee wordt bedoeld dat je niet je eigen cultuur moet gebruiken als maatstaf om andere culturen mee te vergelijken. Dit gebeurt wel. Dit zie je in de term 'ontwikkelingsland' dat impliceert dat 'wij' in een ontwikkeld land wonen en die andere landen nog niet zo goed zijn als die van ons. Dit wordt ook wel de mythe van de vooruitgang genoemd. Dit zie je ook een beetje terug in het model op sheet 55. Dit model geeft aan dat de westerse mens is ontstaan vanuit de oermens dat gevolgd werd door tussenstadia. Maar het geeft aan dat de ‘primitieve’ mens ontstaan is uit de oermens dat gevolgd werd door een stagnatie, wat dus betekent dat die mensen nog steeds oermensen zijn. Dit model is een gevaarlijk model, want cultuur ontwikkelt zich zigzaggend en kan veranderen. Het kan zo zijn dat gebieden waar het eerst slecht ging het nu goed gaat. Het is dus niet zo dat de primitieve mens altijd daar zal blijven, ze kunnen zich ook ontwikkelen als de Westerse mens.

Culturen met elkaar vergelijken is erg lastig want waar moet je naar kijken? Een cultuur bestaat uit veel verschillende aspecten (bijv. religie, technologie, politiek etc.). En als je je op een aspect richt (bijvoorbeeld omgang tussen mensen) hoe kan je dan bepalen wat beter is? Vergelijkingen tussen culturen is vaak lastig omdat je geen algemene standaard hebt om iets mee te vergelijken. Sommige culturen individualistisch zijn en andere collectivistisch. Maar twee landen die individualistisch zijn, kunnen ook heel erg van elkaar verschillen. Je hebt bij een vergelijking altijd een criterium/standaard waarmee je meet en dit kan je kijk op dingen beïnvloeden. Een auto is beter dan een fiets (standaard = snelheid), een fiets is beter dan een auto (standaard=milieubewust). Bij het vergelijken van culturen kun je niet een algemene standaard kiezen, want daarvoor is cultuur veel te divers.

Het vergelijken van culturen is net zo lastig als het vergelijken van een pitbull met een konijn. Als het gaat om welk dier je liever wilt aaien, ga je waarschijnlijk voor het konijn. Als het gaat om welk dier je beter kan beschermen tegen indringers, kies je voor de pitbull. Welk dier is dan in het geheel beter?

Mensen vergelijking zwarten met mensen, dieren en half-gekken.

Cross-cultureel onderzoek

Een doel van cross-cultureel onderzoek (het meten van twee fenomenen tussen 2 culturen) is het testen van de generaliseerbaarheid, replicatie. Daarnaast het ontdekken van nieuwe fenomenen. Een voorbeeld hiervan is Pibloktoq: bij eskimo’s (in Canada) worden mensen weleens helemaal gek, ze gaan schreeuwen en rennen en dit duurt dan maar een uurtje. Dit fenomeen kennen wij helemaal niet in onze cultuur, dus het is iets nieuws. Dan kun je gaan kijken of wij het vanuit onze termen kunnen verklaren. Een derde is het toepassen in de praktijk, waarbij je gaat kijken wat het voor problemen schept wanneer twee culturen botsen en hoe je deze problemen kan oplossen. Het laatste doel is algemenere theorieën scheppen.

De emic benadering is specifiek gericht op een cultuur. Bijvoorbeeld de McDonalds bepaalt wat voor soort product bij welk land verkocht wordt. De etic benadering echter is universeel gericht. De Starbucks bijvoorbeeld heeft dezelfde stijl in verschillende landen. Dit komt van fonetics (studie van klanken) en fonemics (de betekenis in klanken onderscheiden). Fonetics is minder aan cultuur gebonden, vandaar dat etic meer universeel gericht is en emic meer specifiek.

Etnografische studies

Er waren hier twee gescheiden wetenschappers. Aan de ene kant had je het werk van de antropologen, die vooral veel kennis hebben over andere culturen. Aan de andere kant had je de psychologen en pedagogen die veel kennis hadden over ontwikkeling. Beide vakgebieden moesten worden samengevoegd om de kennis te combineren. Dit gaat steeds meer samen en worden etnografische studies genoemd. Etnografische studies bestaan uit participerende observaties, waarbij de onderzoeker mee gaat doen in de observatie. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van gestructureerde observatie, waarbij je bijvoorbeeld een Ipad meeneemt die om de zoveel minuten een piepje geeft die aangeeft wat je moet doen wanneer je bijvoorbeeld een moeder en kind observeert. Zo trek je gestructureerd kleine steekproefjes. Ook kan de onderzoeker bij Etnografische studies meer data verzamelen door dagboeken te verzamelen of testen en vragenlijsten af te nemen. Ook kunnen er vrije en gestructureerde interviews gebruikt worden. Bij een hologeistic onderzoek kan een hypothese getest worden door gebruik te maken van data van meer dan 300 verschillende culturen/samenlevingen. Dit databestand heet HRAF en is een databestand op Yale waarin honderden culturen uitvoerig/uitputtend beschreven staan. Op deze manier hoef je zelf niet meer naar de cultuur toe te gaan wanneer je deze cultuur wilt onderzoeken. Dit is ook handig omdat het beter generaliseerbaar is, je kijkt namelijk niet alleen naar twee culturen (zoals bij het klassieke cross-culturele onderzoek), maar je kijkt naar meer verschillende culturen.

Methodologische kwesties

Net als bij andere studies, horen etnografische studies ook objectief, betrouwbaar, valide en reproduceerbaar/repliceerbaar te zijn. Etnografische onderzoeken vinden meestal plaats in culturen waar een andere taal dan de moedertaal van de onderzoeker wordt gesproken. De vertalingen moeten daarom in orde zijn. Er moet sprake zijn van linguïstische equivalentie en semantische equivalentie (back-translation). Om linguïstische equivalentie te bereiken, wordt gebruik gemaakt van terug vertalen. Hier volgt een voorbeeld van een terug vertaling: de onderzoeker heeft interview vragen in het Nederlands, maar wil dit laten vertalen in het Engels. De onderzoeker laat een vertaler, zijn vragen vertalen naar het Engels. Daarna vraagt de onderzoeker een andere vertaler om de Engelse vragen terug te vertalen naar het Nederlands. Wanneer de terug vertaalde vragen overeenkomen met de originele vragen, is er sprake van linguïstische equivalentie. Vragen die linguïstisch equivalent zijn, zijn niet altijd semantisch equivalent. Met semantische equivalentie wordt bedoeld dat de vragen hetzelfde betekenen in een andere cultuur. Het wordt is dus wel hetzelfde, maar de cultuur bepaalt de betekenis van datzelfde woord. Een ander voorbeeld: in Amerika is de semantische betekenis van verlegenheid iets anders dan in Zweden. In Amerika moet je ‘outgoing’ zijn, terwijl kinderen in Zweden juist leren om rustig te zijn.

Indeling culturen

Culturen kunnen geplaatst worden in een van de volgende twee categorieën: individualistisch en collectivistisch. Maar dit is niet altijd makkelijk en het is van belang dat bij dit idee kanttekeningen geplaatst worden.

Hoe kom je erachter wat er in een cultuur speelt? Je kan ouders vragen d.m.v. vragenlijsten of interviewen wat ze belangrijk vinden voor hun kinderen, wat zij willen dat hun kinderen bereiken, persoonlijke doelen voor het kind, ook wat het kind kan onderscheiden van anderen. De doelen die de ouders hebben heten parental goals (bijv. willen dat het kind autonoom wordt of dat hij goed voor de ouder kan zorgen wanneer deze niets meer verdient). Collectivistische en individualistische landen hebben verschillende doelen. In een collectivistisch land vindt men afhankelijkheid goed en ook, discipline, kritiek, samenwerking, beleefdheid, gehoorzaamheid, sociale immobiliteit en groepsdoelen. In een individualistisch land echter vind men onafhankelijkheid goed en ook uitleg, lof, competitie, assertiviteit, autonomie, sociale mobiliteit en persoonlijke doelen.

Culturen zijn echter niet zo zwart-wit in te delen, want er bestaan geen uniforme culturen. Ook nemen individuen culturele modellen niet op dezelfde manier over en weten individuen verschillende belangen tegen elkaar af. Binnen een cultuur zijn er ook verschillen en ook zijn er in binnen de individualistische cultuur of collectivistische cultuur grote verschillen. De VS en Nederland zijn allebei individualistische landen, maar de verschillen tussen deze twee landen zijn duidelijk aanwezig.

Dit is bewezen met een onderzoek van Super & Harkness. In dit onderzoek moesten studenten ouders benaderen en hen laten praten over hun kinderen om te zien hoe zij naar hun kinderen kijken. Dit hebben ze in de VS gedaan en in Nederland. Er was duidelijk verschillen te zien. De ouders in de VS hun kinderen als slim en onafhankelijk (individuele eigenschappen). En als hun kind zich aanhankelijk gedraagt (fase van afhankelijkheid, hangen aan ouders), denken de ouders dat ze hun kind verkeerd opgevoed hebben en zijn ze verontrust. Terwijl de ouders in Nederland hun kinderen beschrijven als lief en gezellig en de ouders vinden het normaal als hun kind aanhankelijk is. Ze vinden dat het gedrag van het kind hoorde bij de levensfase.

Theorieën die gaan over de ontwikkeling

Verdeling van theorieën: de eerste twee theorieën zijn niet cultuur-gebonden, terwijl de laatste vier wel.

Piaget (1896-1980)

Piaget is een bekende naam binnen de ontwikkelingspsychologie. Piaget beschrijft hoe kinderen zich kunnen ontwikkelen door verschillende stadia te beschrijven. De verschillende stadia zijn: sensorimotor stadium (geboorte – 2 jaar), pre-operational stadium (2-7 jaar), concrete operational stadium (7-11 jaar) en formal operational stadium (adolescentie (11 jaar)-volwassenheid).

Object permanentie wordt aangeleerd bij de sensorimotorische periode. Dit begrip houdt in dat je weet dat een object blijft bestaan als het even uit zicht is. Piaget heeft het over egocentrisme in de pre-operationele periode. Een kind in de pre-operational stadia is vaak nog egocentrisch omdat het niet vanuit een andere persoon kan denken (bijv. als ik een kind van 3 bel en vraag waar mama is, zal hij zeggen: “Daar!”) Wanneer een egocentrisch kindje een klasgenoot ziet huilen kan hij denken: “wanneer ik huil, vind ik het fijn wanneer mijn mama mij troost. Ik ga mijn mama vragen of zij hem wilt troosten. Dat vindt hij vast wel fijn”. In de concreet operationele periode begrijpt het kind conservatie. Dit is het besef van het feit dat bijvoorbeeld de volume behouden wordt. Dus stel je doet water in een brede beker en vervolgens schenk je het over in een smalle beker, dan weet je dat de hoeveelheid water gelijk blijft. Een kenmerk van de formele operationele periode is het hypothetisch denken, waarbij je oorzaak-gevolg relaties kunt leggen.

Stadiatheorie en de kenmerken hiervan

Stadiatheorie: elk kind doorloopt een aantal stadia en ontwikkelt zich hierin.

De stadia theorie van Piaget beschrijft kwalitatieve verschillen. Hiermee wordt bedoeld dat hij beschrijft dat eerst dit gebeurt en daarna dit gebeurt. Daarnaast is een gestructureerd geheel kenmerkend voor een stadiatheorie, waarbij alles samenhangt binnen dat stadium. Verder is de volgorde van de stadia invariant (opvolgend). Hiermee wordt bedoeld dat een kind eerst door de sensorimotor stadia moet, voordat het zich in de pre-operational kan bevinden. Een kind kan niet eerst in de formal operations period bevinden, zonder eerst in de andere stadia te zijn geweest. Het kan niet zo zijn dat iemand eerst niet egecentrisch is en daarna wel. Je kunt de volgorde van de stadia dus niet veranderen. Je moet dus eerst de beheersing vinden in een stadium om naar het volgend stadium te gaan. Een ander belangrijk kenmerk van de schema theorie is de hiërarchische integratie. Hiermee wordt bedoeld dat wanneer een kind bijvoorbeeld de formal operation stadium heeft bereikt, het ook nog steeds alles kan dat het ook kon toen het nog in de concrete operation stadium zat. Als laatst is de universele geldigheid kenmerkend bij een stadiatheorie, waar wordt gezegd dat de ontwikkeling zo verloopt in alle culturen over de wereld.

Voorbeeld: Je in een ander kunnen verplaatsen (egocentrisme). Tot een bepaalde leeftijd beschouwen kinderen zichzelf als het centrum van het universum. Ze kunnen zich niet voorstellen dat anderen anders tegen de wereld aankijken dan zij. Dit duurt tot 7-8 jaar. Hier geldt dan voor alles is een gestructureerd geheel. Als ze iets geven voor iemands verjaardag dan geven ze iets wat ze zelf ook heel mooi vinden.

Piagets fenomenen elders

Als we de theorie van Piaget gaan toetsen in andere culturen, kunnen we ons afvragen of er kwantitatieve en/of kwalitatieve verschillen zullen zijn. Met kwantitatieve verschillen worden de leeftijden die bij de verschillende stadia horen bedoelt. Is dat in andere culturen hetzelfde als in het Westen of anders? En treden Piagets fenomenen eerder of later op in andere culturen? Met kwalitatieve verschillen wordt er afgevraagd of we de volgorde van de ontwikkeling ook terugvinden bij andere culturen. Verloopt de cognitieve ontwikkeling wezenlijk anders in andere culturen? Piaget interesseerde zich niet in de kwantitatieve fenomenen. Hij begreep dat het bij het ene kind wat eerder of later gebeurde. Het kwalitatieve vraagstuk vond hij wel belangrijk, hij dacht immers dat het overal in alle culturen hetzelfde verliep.

Piaget in Afrika

Volgens Mundy-Castle (1974) wordt er in de sensomotorische periode met objectpermanentie een onderscheid gemaakt tussen de landen Europa en Afrika. Westerse kinderen worden veel meer gesocialiseerd gericht op objecten, zoals samen met het kind met de blokken spelen en Afrikaanse kinderen worden gestimuleerd in de sociale omgang met elkaar. De socialisering van het kind is dus meer gericht op andere mensen. Dasen (1978) beweert dat de objectpermanentie iets eerder plaatsvond in de Ivoorkust en Bornstein (1992) maakt onderscheid in expressive speech in Japen, waarbij het gevoel wordt geuit en information/questions in de VS, bijvoorbeeld is de moeder intrusief of laat ze de kinderen hun gang laten gaan.

Suzuki (1998) heeft aan de hand van de pre-operationele periode een onderzoek gedaan naar de relatie van egocentrisme met de taalontwikkeling van kinderen (passieve zinsconstructie). Hij vond dat kinderen die passieve zinsconstructies (bijv. de poes wordt door mij gevoerd) gebruiken minder egocentrisch zijn dan kinderen die actieve zinsconstructies (bijv. ik voer de poes) gebruiken. Dit is niet echt bewezen met ander onderzoek. Donaldson (1978) heeft de bergtaak geherformuleerd.

Egocentrisme – Bergtaak

De bergtaak wordt gebruikt om erachter te komen of het kind nog egocentrisch denkt. De bergtaak houdt in dat het kind aan tafel zit. Op de tafel ligt een berg met verschillende voorwerpen erop. Tegenover het kind, zit een pop aangeschoven aan tafel. De onderzoeker vraagt wat het kind denkt dat de pop van de berg kan zien. Als het kind de onderzoeker vertelt wat het zelf ziet en dus geen rekening houdt met dat wat het kan zien, niet gezien kan worden door de pop, wordt het denken van het kind bestempeld als egocentrisch. Volgens Piaget kiest het kind het eigen perspectief tot het kind 7/8 jaar is. Hier is kritiek op. Het blijkt dat kinderen veel eerder niet egocentrisch denken bij de bergtaak als de vraag anders geformuleerd wordt. Bijvoorbeeld: als je wilt dat de pop jou niet ziet, waar zou jij je dan verstoppen? Op deze manier doen zelfs kinderen onder de 4 jaar dit helemaal goed.

Egocentrisme - Constructie-instructietaak

Constructie-instructietaak: Je vertelt aan een kind dat hij een torentje moet bouwen van duplo,  maar het andere kind (die jou niet kan zien) moet precies hetzelfde torentje bouwen. Dus het kind moet het heel goed vertellen wat hij of zij doet, zodat het andere kind precies hetzelfde torentje kan bouwen. De jongste kinderen (5 jaar) vinden dit heel moeilijk (ik neem deze en die zet ik op deze en dan is mijn toren klaar), maar het kind dat het moest nadoen ging gewoon mee en had hier geen last van. Oudere kinderen konden het al beter beschrijven en uitleggen.

Voor de concreet-operationele periode is onderzoek gedaan naar conservatie. Er is onderzoek gedaan door Price-Williams (1969) naar de rol van oefening met klei. Hij ondervond dat kinderen van pottenbakkers het begrip van conservatie snel door hebben, omdat zij van jongs af aan al gewend waren om met klei vormen te maken. Nyiti (1982) deed onderzoek naar de rol van taal bij Micmac. Het is belangrijk om de bedoeling van het onderzoekje te begrijpen (p. 132 in je boek). Dasen (1972) beweert dat prestaties veel vroeger of later bereikt worden afhankelijk van ervaring, maar stadia zijn universeel?!

Hoe snel een kind een bepaald stadia bereikt, is afhankelijk van zijn ervaringen, maar niet alle mensen bereiken de formeel-operationele periode. In de Westerse school wordt veel nadruk gelegd op abstract en logisch nadenken, terwijl in andere landen er weinig behoefte is aan abstract nadenken. Het is daarom niet raar dat er in sommige culturen, veel mensen dit laatste stadium niet bereiken. Bijv. schommelprobleem: waar hangt de snelheid van de schommel af, van het gewicht van een persoon, de hoogte, de touwlengte of een combinatie van deze factoren? Veel Nederlandse volwassenen kunnen dit niet en in veel andere Westerse culturen is dit hetzelfde

Piaget krijgt kritiek

De theorie van Piaget heeft kritiek gekregen. In zijn theorie, benoemt Piaget niet de rol dat ouders of leraren hebben op de ontwikkeling van het kind. In zijn theorie lijkt het alsof het kind alles zelf ontdekt, terwijl meeste kinderen hulp krijgen van ouders. Ook is er kritiek op hoeveelheid aanwezige culturele invloeden in zijn theorie. Verder is er misschien een overschatting van de westerse mens en zijn de stadia niet volledig. (bijvoorbeeld op het gebied van wijsheid, consequent denken, waardering voor de ouderen, utopisch en realistisch). Volgens Piaget is het hoogste stadium namelijk het formeel logisch redeneren dat op een 15 jarige leeftijd al aanwezig is, maar men denkt dat mensen daarna natuurlijk ook nog in staat zijn om nieuwe ontwikkelingen door te maken. Op het gebied van wijsheid blijkt er geen relatie te zijn tussen wijsheid en ouder zijn. Op het gebied van kennis kan er onderscheid worden gemaakt tussen fluid intelligentie (de snelheid waarmee je kennis opneemt, dit kan afnemen naarmate je ouder wordt) en cyrstallized intelligentie (denk aan woordenschat; naarmate je ouder wordt kan dit toenemen of stabiel blijven).

Kohlberg en zijn theorie over morele ontwikkeling

Kohlbergh is iemand die geïnspireerd was geraakt door Piaget. Net als Piaget, heeft hij een stadia theorie bedacht, alleen gaat zijn stadia theorie over morele ontwikkeling. Kohlberg heeft een onderzoek gedaan naar de morele ontwikkeling met een steekproef die bestond uit studenten die aan Harvard studeerden. Hij legde de studenten denkbeeldige situaties/morele dilemma’s voor waarbij de studenten een keuze moesten maken (bijv. meneer Heinz die een zieke vrouw heeft, maar de medicijnen kosten teveel. Mag hij de medicijnen stelen?). Het ging Kohlberg om de redenering waarom ze voor die keuze kozen. De type redenering ging hij karakteriseren en hier kwamen drie levels uit. Het preconventionele level, waarbij je iets wel of niet doet omdat je straf wilt vermijden, het conventionele level, waarbij je je houdt aan bepaalde afspraken en het postconventionele level, waarbij je afspraken of conventies overstijgt. Je onttrekt je hier als individu aan de afspraken die je hebt gemaakt. Je gaat deze afspraken niet opvolgen, want er is iets hoger dan de regel die ooit is afgesproken. Maar weinig mensen komen in level 3.

Kohlberg: aannamen theorie

Er is sprake van een stadiatheorie. In elk nieuw stadia beheers je de vorige en dan weer wat meer (klassieke hiërarchische stadiatheorie). Het gaat om ontwikkelingsniveaus; sommige mensen zijn eenmaal sneller ontwikkeld dan de ander. Daarnaast is het ook universeel geldig. In elke cultuur moet je redeneren volgens postconventionele principes als je dit level behaald hebt.

Kholbergh krijgt kritiek

Zijn theorie heeft ook kritiek ontvangen. Volgens de theorie van Kohlberg, krijgt de persoon een dilemma voorgelegd en de vraag hoe de persoon die te maken heeft met dit dilemma hier mee om moet gaan. Afhankelijk van het antwoord en de redenatie daarachter, kan bepaald worden in welk stadia die persoon zit. Hoe hoger het stadia, hoe hoger de morele ontwikkeling. Het eerste kritiekpunt heeft te maken met de volgende vraag: wat is de relatie tussen moreel denken en handelen? Het zou namelijk mogelijk zijn dat iemand op een hoog niveau redeneert wanneer de vraag hypothetisch is, maar op een laag niveau handelt wanneer het de werkelijkheid is. De relatie tussen moreel denken en handelen is onbekend. Ten tweede zijn er maar heel weinig mensen gekomen in de hoogste level. Ten derde heeft Kohlberg kritiek gekregen op de steekproef die hij gebruikt heeft om zijn theorie op te baseren. Zijn steekproef bestond uit alleen maar mannen. Je kan je voorstellen dat vrouwen op een andere manier redeneren (met meer gevoel/compassie/zorg voor een ander), terwijl mannen mogelijk meer denken aan principes en afspraken. Hierdoor is zijn steekproef niet representatief voor de gehele populatie. Verder waren al de mannen in zijn steekproef, studenten van de universiteit Harvard. Harvard is een van de beste universiteiten van Amerika en de mensen die daar rond lopen zijn niet representatief voor de gehele populatie.

College 3: verschillende theorieën

De theorie van Kohlberg heeft kritiek ontvangen omdat het vanuit een Westers perspectief is ontstaan. In andere culturen, gelden er andere normen en waarden. In sommige culturen, leef je in dienst van een groep en moet je denken aan de hele groep, terwijl in Amerika (individualistische cultuur) je vooral aan jezelf moet denken. De dilemma's die de personen voorgelegd krijgen om uit te kunnen bepalen in welk stadia ze zich bevinden, zijn ook ontstaan uit een bepaalde cultuur. Sommige dilemma's zijn niet relevant in andere culturen.

Erik Erikson en zijn 8 stadia van ontwikkeling (psychosocial theory)

Erikson nam de stadia van Freud over en verzon er zelf een paar bij. Deze 8 stadia van ontwikkeling zijn weergegeven in sheet 82. De thema’s van deze stadia zijn vooral westers. De dilemma’s die bij elk thema een rol spelen komen niet echt voor in een collectivistische cultuur waarin bijvoorbeeld alles voor je wordt bepaald. Bij trust, vertrouwen, gaat het erom dat het kind een basisvertrouwen ervaart bij de ouder. Bij autonomie is het idee van autonomie dat tegenover sociale regels staat in de ontwikkeling van een kind. Het derde stadium is initiative. Bij industry komt er naar voren of kinderen die hard werken tegen hun beperkingen aanlopen, succes boeken of falen. Identity is het stadium van volwassenheid volgens Freud. Volgens Erikson gaat het erom dat je een rol gaat vinden door je te identificeren met bepaalde individuen of groepen. Intimicy is paarvorming, generativity is een nieuwe generatie en het laatste stadium intergrity is het onderscheid in verlies en balans. Erikson is een van de weinigen die iets laat gebeuren in de volwassenheid. 

Vygotsky

Vygotsky ging de strijd aan tegen Piaget. Hij was het niet eens met de theorie van Piaget, omdat Piaget geen aandacht schonk aan de rol van ouders en leraren. Vygotsky had het over het internaliseren van de eigenschappen van een cultuur. Volgens hem is cognitieve ontwikkeling grotendeels het je eigen maken van culturele instrumenten. Dit kunnen instrumenten zijn als taal (dit heeft invloed op ons denken) en rekenen. Cultuur heeft invloed op hoe je denkt doordat elke cultuur je andere instrumenten aanbiedt. Je gebruikt altijd een cultuur instrument om je eigen handelen te sturen en te begrijpen. Datgene wat specifiek is voor de mens heb je in cultuur en omgang met anderen jezelf eigen gemaakt. In zijn theorie spelen ouders, leraren en andere die meer kennis bezitten dan het kind een grote rol in de cognitieve ontwikkeling van het kind. De ander is degene die jou de instrumenten bijbrengt en je voortdurend begeleidt.

Zone van naaste ontwikkeling

Vygotsky had het over de zone van de naaste ontwikkeling. Een kind zit in deze zone wanneer het met de hulp van een persoon, bepaalde taken kan doen, die het niet zou kunnen doen wanneer het alleen is.

Hoe weet je waar de zone van naaste ontwikkeling zit van een kind? Datgene wat je in samenwerking met de ander kunt, is hetgeen dat je later zelfstandig zou kunnen. Als je een kind meet wat hij zelf kan, autonoom, dan meet je wat het kind op die dag kan. Als je wilt weten wat het kind morgen of week later zou kunnen, moet je kijken wat het kind in samenwerking kan. Want dat kan het kind op een gegeven moment zelfstandig. Dus om te weten of het kind ontwikkelingspotentieel is, moet je kijken wat het kind zelfstandig kan en wat het kind in samenwerking kan. De zone van naaste ontwikkeling kan je uitrekenen door eerst een kind een toets te laten doen terwijl het hulp krijgt van een persoon met meer ervaring. Daarna moet het kind de toets een keer zelf doen. Dit is diagnostisch testen. Het gebied tussen wat het kind kan wanneer het hulp krijgt en wat het kan wanneer het alleen is, is de zone van naaste ontwikkeling. Dit is wat het kind in de tussentijd gaat leren.

Het is van belang dat het kind onderwijs ontvangt op een goed niveau (in de zone van de naaste ontwikkeling). Niet te moeilijk (hoger dan de zone van naaste ontwikkeling, motiveert niet), maar ook niet te makkelijk (onder de zone van naaste ontwikkeling, te saai).

Scaffolding

Scaffolding is een belangrijke term in de theorie van Vygotsky. Bij scaffolding, biedt de leraar/ouder/andere persoon een techniek aan het kind waardoor het kind de taak kan doen. Na vaak genoeg te hebben geoefend, kan het kind de taak zelf zonder de hulp van de ouder/leraar. Het wordt ook wel vergeleken met ‘in de steigers zetten’. Je zet een steiger neer als je iets aan het bouwen bent en deze haal je weer weg als het werk voltooid is. Het is hierbij belangrijk om een rustig hoekje te scheppen, het kind bij de les te houden, voorwerpen aan te geven en methoden aan te reiken. In sheet 90 zijn niveaus van interventies weergegeven. Hoe lager je gaat in de opsomming, hoe meer de aangegeven interventies geschikt zijn voor oudere kinderen en hoe abstracter de interventie is.

Je kunt bij de scaffholdingsstrategie switchen van meer abstract naar minder abstract. Als je hiermee speelt, geef je het kind een goede instructie en probeer je steeds het beste eruit te halen. Je probeert het kind constant naar een volgend niveau te trekken en als dit niet lukt ga je weer een niveau omlaag.

Vygotsky theorie: Implicaties

In de theorie van Vygotsky, speelt cultuur een grote rol. Cultuur heeft invloed op cognitie en kinderen uit verschillende culturen, zullen op andere manieren redeneren. Vygotsky heeft niet-westerse culturen en Westerse cultuur met elkaar vergeleken. Het verschil is bijvoorbeeld te zien bij opdrachten op het gebied van classificatie. Kijk naar de volgende woorden (aardappel, vork, mes, lepel) en bedenk welk woord niet in het rijtje past. Je denkt waarschijnlijk dat het woordje 'aardappel' niet in het rijtje past omdat een aardappel geen bestel is zoals vork of lepel. Iemand uit een andere cultuur kan op een hele andere manier redeneren. Hij kan denken: al deze woorden horen bij elkaar want een aardappel die moet je met een mes snijden, vervolgens met een vork prakken en met een lepel opeten. In niet-westerse landen wordt er, zoals te zien is in het voorbeeld, vaak gedacht aan praktische handelingen. Zelf als je door blijft vragen komen niet-westerlingen niet op het antwoord. Volgens Vygotsky komt dit omdat er in de niet-westerse cultuur niet volgens abstracte principes onderwijs wordt gegeven. Vygotsky vindt dat dit gebrek aan abstract denken een lager denkniveau weergeeft.

In Westerse landen worden wij op school getraind om na te denken over hypothetische vragen. In andere culturen komt dit niet voor waardoor mensen van deze culturen hypothetische vragen op een andere manier benaderen. Wanneer een vraag gesteld wordt die niet logisch is (bijvoorbeeld: een man (60 kg) weegt twee keer zoveel als een volwassen olifant. Hoeveel weegt de olifant?) weigeren sommige mensen van niet-westerse culturen het te beantwoorden. Het is niet dat ze niet in staat zijn om zulke vragen te beantwoorden, maar ze vinden het zo raar, dat ze het niet willen beantwoorden. Niet-westerse culturen hebben niet de bereidheid om op basis van woorden tot een conclusie te komen.

In het Westen zijn wij beter bij het onthouden van rijtjes met woorden, terwijl in andere culturen ze beter zijn bij het onthouden van een kaart. Met geheugentaken moet je je dus afvragen waar welke cultuur specifiek goed in is.

Vygotsky: aannamen theorie

Volgens Vygotsky, wordt de cognitieve ontwikkeling van het kind vooral beïnvloed door wat er op school gebeurt. Ook is de aanname van Vygotsky dat culturen bestaan uit verschillende cognitieve niveaus en dat hoe meer abstract het niveau is, hoe beter. Het overkoepelende abstracte niveau ontbreekt in de niet-Westerse wereld. Naar zijn idee kwam dit omdat de scholing er niet was in niet-westerse landen of niet goed genoeg was.

Vygotsky: kritiek

Later is er veel kritiek gekomen op het denken. Rond 1920 dachten veel onderzoekers in genetische beperkingen; ze dachten hetzelfde als Vygotsky, maar ze keken hierbij naar de genetische aanleg. Volgens Vygotsky waren die verschillen er ook, maar had het niks te maken met genetische aanleg, maar met de cultuur. Als ze de juiste scholing kregen, konden ze zich wel voldoende ontwikkelen zoals de Westerse cultuur.

Rogoff

Rogoff, een Amerikaanse psychologe, kijkt verder dan de invloed van school (formele sfeer). Ze had gekeken naar de ontwikkeling van rekenvaardigheden buiten school. Volgens haar, leren kinderen ook door te kijken naar anderen en leren ze veel in informele sferen buiten de school om. Zo kunnen kinderen die op straat opgroeien en niet naar school gaan, ook leren rekenen. Verder wordt de apprenticeship metaphor genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat het kind meedraait  met volwassenen en er op die manier er veel van leert. Door gedrag van volwassenen te observeren en imiteren zoals het meester-gezel-leerling model, leren kinderen. Met guided participation wordt bedoeld dat het kind meedoet in veel activiteiten, maar wel onder begeleiding (scaffholding).

Bronfenbrenner

De bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner beschrijft hoe het kind beïnvloed wordt door verschillende factoren. Het kind staat centraal en wordt omringd door een schil. Deze schil wordt weer omringd door een andere schil. In totaal zijn er 5 schillen.

De eerste schil, dat het dichts bij het kind zit, heet het microsysteem. In het microsysteem bevinden zich de instellingen en personen waar het kind heel regelmatig en direct contact mee heeft. Dit zijn de inter-persoonlijke relaties zoals: de ouders van het kind, zijn school, klasgenoten en kerk.

Om het microsysteemschil, zit de schil van het mesosysteem. Het mesosysteem staat voor de interacties die plaats vinden tussen de microsystemen van het kind. Bijvoorbeeld: het kind gaat naar de kerk en naar school. Kerk en school zijn allebei een microsysteem van het kind.  Hoe beïnvloed de kerk, de ervaringen van het kind op school? Hoe beïnvloeden de klasgenoten hoe het kind de kerk ervaart? Hoe beïnvloeden de ouders van het kind, de ervaringen van het kind op school? En ook de interactie tussen het kinderdagverblijf en thuis horen bij het mesosysteem.

Om het mesosysteem zit de schil van het exosysteem. Het exosysteem zijn de instellingen die niet direct invloed uitoefenen op het kind, maar indirect wel. Voorbeelden hiervan zijn het werk van de ouders, beslissingen die worden gemaakt over het openbaar vervoer (denk aan de nieuwe dienstregeling), berichten die wel of niet in de kranten worden geplaatst.

Na het exosysteem komt het macrosysteem. Het macrosysteem is kort samen te vatten als cultuur, abstracte geloofsinvloeden en normen en waarden. Wat wordt belangrijk gevonden? Bijvoorbeeld: in individualistische culturen worden andere vaardigheden gestimuleerd dan in collectivistische culturen.

De laatste schil is het chronosysteem. Het chronosysteem houdt rekening met de tijd, leeftijd, levensgeschiedenis, kritische perioden. In wat voor tijd leven we en wat voor invloed heeft dat op ons leven? Bijvoorbeeld: we leven op dit moment in een tijd van economische crisis en dat beïnvloedt onze levens.

De bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner is een manier om de invloeden van de omgeving op het kind te weergeven. De mate waarin het gezin betrokken is bij de school is van invloed op het succes van het kind. Niet zozeer of ouders arm zijn of laaggeletterd, maar vooral dat de twee factoren interacteren. Bronfenbrenner vond de beste voorspeller van schoolsucces hoeveel namen de moeder kan produceren van de klasgenoten van het kind.

Bronfenbrenner: kritiek

Het idee van de bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner is dat de schillen die dichter bij het kind liggen, meer invloed hebben op het kind dan de schillen die verder van het kind liggen. Hier is kritiek op. Er zijn mensen die zeggen dat de effecten van cultuur direct zijn en dat het onterecht is dat door het model het lijkt alsof cultuur ver van het kind staat. Volgens Super en Harkness is de invloed van cultuur er onmiddellijk. Je kunt wel proberen de invloeden te koppelen, maar je moet wel rekening houden met bepaalde invloeden die verder weg staan dan anderen. Voorbeeld: Samenleving met techniek: baby krijgt speelgoed in de vorm van een telefoon. Dit is er onmiddelijk al, dus hoe je met het kind omgaat wordt gekleurd door je geloof/je normen en waarden.

Super en Harkness

Super en Harkness hebben een andere manier bedacht om de interactie tussen kind en omgeving te weergeven. Super en Harkness hebben het over de ontwikkeling niche (developmental niche). In de biologie spreekt men van een niche wanneer verschillende soorten, in dezelfde omgeving leven, maar op verschillende manieren gebruik maken van de omgeving. In de context van de pedagogiek, wordt hiermee bedoeld dat ook al wonen ouders en kind in hetzelfde huis, het kind de wereld anders ervaart dan zijn ouders en het kind leeft in een wereld die telkens verandert.

De ontwikkeling van de niche bestaat uit drie aspecten: 1. fysieke en sociale omgeving van het dagelijkse leven (bijvoorbeeld: bij wie woont het kind? In wat voor buurt wonen ze? En wat is de beschikbaarheid van voedsel?) 2. gewoontes bij het opvoeden (cultuur. Bijvoorbeeld eet- en slaapschema’s, formeel en informeel leren)  3. de psychologie van de opvoeders. Onder psychologie van de opvoeders vallen ethnotheorieën. Ethnotheorieën zijn ideeën/gedachten die opvoeders hebben over hun kind en dit kan  de opvoeding beïnvloeden. Wat kunnen kinderen volgens de opvoeder op een bepaalde leeftijd begrijpen? Bijvoorbeeld: als je gelooft dat kinderen vanzelf leren tellen, zal je niet veel moeite doen om ze die vaardigheid te leren. Onder de psychologie van de opvoeders valt ook gekoesterde waarden (cherished values). Dit zijn eigenschappen die de opvoeder belangrijk vindt bij zijn kind. Bijvoorbeeld: een opvoeder kan het heel belangrijk vinden dat het kind creatief is of heel slim is. Ook valt parenting styles onder de psychologie van de opvoeders. Voed je autoritair of permissief op?

Aspect 1 (fysieke en sociale omgeving van het dagelijks leven; setting) en aspect 3 (de psychologie van de opvoeders) kunnen samenhangen. Bijvoorbeeld als er een hoge kindersterfte is (setting), dan wil je het kind bij je houden, zodat het veilig is en het elk moment verzorgd kan worden, zodat het kind niet sterft. Het kind moet de ouders dan gehoorzamen door dicht bij hen te blijven (de psychologie van de opvoeders).

Buss: partnerselectie en genderperspectief

Wat voor eisen stellen mensen zich voor het selecteren van een partner? Vroeger was de partnerselectie in de meeste samenlevingen een kwestie van families. De kinderen die zelf gingen trouwen hadden er niks over te zeggen. Tegenwoordig spelen andere overwegingen een rol, namelijk: maagdelijkheid/kuisheid, leeftijd en uiterlijk. Hier hield Buss zich mee bezig. Hij had het over de WHR (waist hip ratio). Uit zijn onderzoek blijkt dat mannen een voorkeur hebben voor vrouwen die gevormd zijn als een peer en niet als een appel (dus brede heupen, maar niet te veel buikvet). Buss gelooft dat de evolutie hier een rol bij speelt. Veel buikvet hebben is ongezond en verhoogt de kans op ziektes en diabetes. Hierdoor worden de vrouwen minder aantrekkelijk voor het zorgen voor nakomelingen, waardoor mannen liever een gezondere ‘peer’ vrouw willen.

Als het gaat om een one-night stand, hebben vrouwen een voorkeur voor mannen met een breed boven lichaam. Wanneer ze op zoek zijn naar een vaste partner, vinden ze persoonlijkheid belangrijker. Vrouwen zoeken dan een stabiele man die hen bescherming kan bieden.

Vormen van huwelijken

Er zijn verschillende huwelijksvormen. Welke vorm van het huwelijksvorm het meest voorkomt in een land, is afhankelijk van de cultuur en hoe er gedacht wordt over het huwelijk. In sommige landen is het een taboe om ongetrouwd te blijven of om te scheiden. Bij monogamie trouwen een man en een vrouw met elkaar. In een polygaam huwelijk (ook wel polygamy) is een man met meerdere vrouwen getrouwd. Dit is eigenlijk alleen mogelijk voor een kleine groep mannen, omdat er evenveel mannen als vrouwen zijn in een samenleving. In sommige culturen trouwt de man vaak met de zus(sen) van zijn eerste vrouw. Dit wordt sororaal genoemd. Een andere belangrijke term is leviraat. Hiermee wordt bedoeld dat als de man komt te overlijden, zijn broer de huwelijken overneemt. Polyandry is een huwelijksvorm die niet vaak voorkomt. In deze huwelijksvorm, is een vrouw met meerdere mannen getrouwd. Vaak heeft dit met economische redenen te maken. Wanneer meerdere mannen met een vrouw getrouwd zijn, worden er minder baby’s op de wereld gezet. Dit is economisch gunstig. Bij polygynandry zijn meerdere mannen en vrouwen met elkaar getrouwd.

Wij zijn niet gewend aan het idee dat er vrouwen zijn die getrouwd zijn met een man die meerdere vrouwen heeft. Belangrijk is om te beseffen dat deze vrouwen in een ander cultuur leven, waar er sociale druk is om op deze manier te trouwen. Deze huwelijken hebben niet alleen met liefde te maken, maar ook met geld. Soms moeten vrouwen getrouwd zijn om te kunnen overleven. Huwelijksvormen worden dus gestabiliseerd door rituelen, economische motieven, sociale druk en wetgeving en vormen daarbij de context voor de opvoeding.

Hier, in het Westen, hebben we het beeld dat trouwen vrijwillig gebeurt. In India is dit niet het geval; trouwen gebeurt daar vaak onvrijwillig. In India, bepalen de ouders meestal met wie hun kind zal trouwen. In India wordt 98% van de meisjes niet gevraagd wat ze van een trouwvoorstel vindt. Ze heeft geen keus. Bij de overige twee procent, kiezen de ouders een man uit voor hun dochter, maar heeft zij er wel iets over te zeggen. Bij jongens ligt dit anders. 41% van de jongens kiezen zelf een vrouw uit en vragen toestemming aan hun ouders, terwijl dit helemaal niet voorkomt bij de vrouwen. Zie sheet 22 voor meer percentages.

Het huwelijk in India, verbindt niet alleen twee personen, maar ook hun families. Over het huwelijk in India, zijn de volgende termen van belang: bruidsprijs (bride price), bruidsschat (dowry) en bruidsdienst (bride service). Zie sheet 23 voor de betekenissen van deze termen. Andere type prestaties die voorkomen in samenlevingen zijn: symbolische bruidsprijs, uitwisseling goederen van gelijke waarde, zusterruil en geen prestatie.

Vestigingsvormen na huwelijk

Na het huwelijk, wordt er verhuisd (tenzij het getrouwde stel al samenwoonde). Er is sprake van matrilocatie wanneer de man bij de familie van de vrouw gaat wonen. Bij patrilocatie verhuist de vrouw naar het huis van haar man. Bij neolocatie, verhuist het gehuwd stel naar een eigen locatie. Dit gebeurt veel in het Westen. Dit is duur en dit heeft bijvoorbeeld nadelen voor de kinderopvang. Bij patrilocatie of matrilocatie zal er meestal iemand thuis zijn die voor het kind kan zorgen.

Met betrekking tot vestigingsvormen, zijn er 4 belangrijke termen. Extended family wat betekent dat drie generaties onder een dak leven, joint family waarbij broers en zussen met hun partner bij elkaar wonen, nuclear family waarbij alleen het kerngezin onder een dak woont en LAT (living apart together), waar man en vrouw de ene keer bij de vrouw wonen en de andere keer bij de man.

Het leven van een weduwe

In sommige culturen verliest de weduwe al haar status, omdat haar man is overleden. Dit wordt ook wel sociaal stigma genoemd. Soms hertrouwt de weduwe met een familielid. Bijvoorbeeld met de broer van haar man (leviraat). De kinderen die ze krijgen worden dan gezien alsof ze kinderen zijn van de eerste man. In bijvoorbeeld de Hindi cultuur verbranden de weduwen zichzelf. Dit doen ze soms vrijwillig, maar niet altijd. Dit is daar bij wet verboden.

Homoseksualiteit

In de meeste landen is het verboden om een partner te hebben van hetzelfde geslacht. Er zijn twee soorten homorelaties. In de tijd van de Grieken en Romeinen, bestonden homorelaties in de vorm van een mentorship (voorbijgaand). Deze relatie was niet blijvend. In deze relatie was er een oudere man, die een seksuele relatie had met een jongere jongen (rond de 17), terwijl de oude man getrouwd was met een vrouw. De relatie duurde maar een paar jaar. Voor de oudere man was het ondenkbaar om een relatie te hebben met een man van zijn leeftijd. De oudere man werd ook wel een mentor genoemd en leerde de jongere jongen iets bij en eigenlijk was dit dan in ruil voor seks. De jongen kon dan later ook een eigen mentorkind nemen en een soortgelijke kortdurende relatie starten maar toch trouwen met een vrouw. Dit tot tegenstelling tot pathic relationships (blijvend), die veel langer kunnen duren. In deze relaties, kunnen beide partners van ongeveer dezelfde leeftijd zijn. 

Zwangerschap

Sommige vrouwen krijgen tijdens het zwangerschap trek in oneetbare voorwerpen (bijvoorbeeld: krijt, aarde). Dit wordt pica genoemd. Als man zijnde wil je dat de zwangerschap goed verloopt, dus je doet alles voor de vrouw. Ook als de zwangere vrouw trek heeft in bijvoorbeeld hele dure rijst haalde je dit voor haar. Dit wordt craving genoemd.

Omdat het zo vreselijk belangrijk is dat de zwangerschap goed afloopt, zijn er in culturen speciale voorschriften hoe je je moet gedragen. Vroeger werd bijvoorbeeld gedacht, dat als een vrouw tijdens haar zwangerschap een haas zou zien, haar kind dan een hazenlip zou krijgen. Ook voor seksualiteit waren er voorschriften. Kan je tijdens zwangerschap wel of niet seks hebben? Hoe hier over wordt gedacht kan beïnvloed worden door de ideeën die in een cultuur heerst. Zo worden er in sommige culturen gedacht dat als de zwangere vrouw seks heeft, ze later een tweeling zal baren. Ze gaan er in deze culturen vanuit dat het kindje opgebouwd is uit twee componenten: het zaad van de man en het (menstruatie) bloed van de vrouw, vandaar dat er een tweede baby bij kan komen als je doorgaat met vrijen. Tweelingen zijn in die culturen ongewenst en daarom wordt het afgeraden om seks te hebben tijdens de zwangerschap. In andere culturen is het andersom. Daar wordt gedacht dat het noodzakelijk is voor het welzijn van de foetus om seks te hebben. De vrouw menstrueert niet tijdens de zwangerschap. Ze dachten dat dit kwam omdat de foetus dat bloed, dat normaal gesproken uitgescheiden wordt, nodig heeft. Naast dit bloed, geloofde ze dat de foetus ook sperma nodig heeft om te groeien en te overleven. In deze cultuur werd het hebben van seks tijdens de zwangerschap gestimuleerd. Men was bijvoorbeeld bang dat het kind anders een vinger zou kunnen missen.

In sommige culturen moeten vrouwen tijdens de zwangerschap uitkijken voor hekserij. Er kan een vloek over je worden uitgesproken en dan zal er iets slechts gebeuren met je kind.

De sociale functie van voorschriften

Als vrouwen niet zwanger konden worden (probleem) dan constateer je dat je een deskundige nodig hebt zoals een geestelijke, pastoor, arts. Deze deskundige is deskundig omdat hij contact heeft met een abstracte macht zoals God. Hij heeft de heilige boeken bestudeerd en op grond daarvan kan hij de ouders een voorschrift geven om zwanger te worden. Hij schrijft dan een gedraging voor, waardoor je hopelijk wel zwanger wordt als vrouw. De voorschriften zijn altijd cultuurspecifiek. Als het een cultuur is waar agressiviteit hoog staat, waar dus vaak gestreden moet worden, zal er gezegd worden dat ouders veel agressiever moeten zijn. Als het een cultuur is waarin dat niet het geval is, wordt ouders verteld dat ze veel socialer moeten zijn; veel beter om moeten gaan met bekenden/familie. Dit soort onzekere situaties zoals ziekte en zwangerschap worden gebruikt om het sociaal functioneren te verbeteren. Wederom betreft het voorschrift altijd sociaal wenselijke gedragingen in die cultuur.

Geboorte

Men spreekt van teratogenenesis wanneer het kind geboren wordt met een ernstige afwijking. De oorzaak hiervan kan liggen bij de aanleg van het kind of bij de ziekte van de moeder. Een derde oorzaak is de aanwezigheid van toxische stoffen. FAS (fetal alcohol syndrome) is een voorbeeld hiervan en wordt veroorzaakt wanneer de moeder teveel alcohol drinkt tijdens (vooral de eerste drie maanden van) de zwangerschap.

Hoe de geboorte plaatsvindt verschilt per cultuur. In Yucatan (Mexico) vindt de bevalling plaats in een hangmat met vader en heel veel vrouwen. Moeder en kind zonderen zich na de bevalling een week af van andere mensen in een hut waar een soort reinigingsritueel plaatsvindt.

In de VS vindt de bevalling meestal plaats in het ziekenhuis. De barende vrouw wordt bijgestaan door medisch personeel en apparatuur. Hoe de bevalling in de VS loopt, kan beïnvloed worden door of de barende vrouw bijgestaan wordt door midwives/voedvrouwen of door artsen. Artsen zijn vaak ‘trigger happy’, wat inhoudt dat ze opgeleid zijn om keizersneden te kunnen doen en dit dan ook graag doen.

Het kind laten socialiseren

Nu dat het kindje op aarde woont, moet het socialiseren van het kind beginnen.

In een soort groeiboekje van een consultatiebureau, hebben ze in Chili een versie waarin allerlei opvoedadviezen staan. Een kind wordt niet alleen geboren in een gezin maar in een hele familie, met vader, moeder, opa, oma, ooms en tantes. Een advies uit het boekje stelt dat ouders hun gezicht heel dicht bij het gezicht van de baby moeten houden en dan vervolgens zingen voor het kind, dit moeten ze ongeveer 6 keer per dag doen. Wanneer je het kind optilt moet het kind het gezicht van mama en papa kunnen zien en het kind niet met de rug tegen je aan liggen.

 

College 4: De invloed van slaap en voeding op de ontwikkeling

Slapen

Als eerste zullen we kijken naar ‘slapen’. Hoe een kind zijn nachten door zal brengen, wordt vaak beïnvloed door de cultuur waarin het opgroeit. In sommige culturen is er sprake van co-sleeping (kind en moeder slapen in hetzelfde bed), terwijl in het Westen kinderen vaak een eigen kamer hebben en van hun verwacht wordt daar te slapen.

Op de sheets is te zien wat voor adviezen een consultatiebureau ouders geeft om hun kind beter te laten slapen. Voorbeelden zijn  de citaten in sheets 41-46. Het idee is gebaseerd op de theorie van Piaget over de objectpermanentie (het kind heeft nog geen objectpermanentie en denkt dus dat de moeder niet meer bestaat, zodra de moeder weg is). Het is duidelijk dat het consultatiebureau Westerse ideeën heeft omdat zijn adviezen gebaseerd zijn op het idee dat het kind in zijn eigen kamer moet slapen. Dit wordt gestimuleerd door de gedachte dat het kind onafhankelijk moet worden en daarom eraan moet wennen om alleen te zijn.

Moderne Amerikaanse (Nederlandse) ouders vinden samen slapen slecht om een aantal redenen, namelijk: samen slapen is slecht, want je kunt het kind smoren, je kunt elkaar besmetten, je krijgt hem/haar er niet meer uit en je kunt zelf geen ouderlijke seks hebben. Volgens hen is apart slapen juist wel goed, want het stimuleert onafhankelijkheid en autonomie en het geeft de ouders rust en privacy. Wij vinden het dus normaal dat kinderen meestal alleen slapen, maar toen een Maya gemeenschap in Guatemala verteld werd over het slaapplan in het Westen, vertelde deze mensen dat ze dat kindermishandeling vinden. Dit omdat zij gewend zijn dat kinderen zeker tot hun negende niet alleen hoefde te slapen. Bij de Maya slaapt een jong kind meestal bij de moeder en de oudere kinderen meestal bij de vader. Als er meerdere kinderen worden geboren, slapen de kinderen uiteindelijk bij elkaar op een kamer. In Japan slapen de kinderen vaker bij de ouders in bed, dit wil niet zeggen dat die kinderen later niet onafhankelijk zijn. In Japan kan je niet spreken van een bed, zij slapen meestal op een futon (matje op de grond), je kunt dus beter spreken van een slaapplek.

Co-sleeping heeft voordelen. Inslaaprituelen (het kind bijvoorbeeld tegen alle knuffels gedag zeggen/een verhaal voorlezen aan het kind) zijn bijvoorbeeld niet nodig. Ook transitionele objecten (bijvoorbeeld een knuffel die dan symbool staat voor de moeder) zijn niet nodig. Transitionele objecten maken de overgang tussen bij de moeder zijn en alleen zijn makkelijker, waardoor het voor de kinderen erg belangrijk is dat ze hun knuffel bij zich hebben. Verder zijn er geen inslaapproblemen, mede door het tijdstip en bijna geen slaaponderbrekingen van de moeder om het kind te voeden. Dit komt omdat het kind soms drinkt van de borst zonder dat de moeder er wakker van wordt. Als laatst wordt er gespeculeerd dat co-sleeping SID (Sudden Infant Death) kan voorkomen. Van belang is om te onthouden dat dit lastig is te onderzoeken omdat nog niet duidelijk is wat de oorzaak van SID is. De gedachte hierachter is dat door co-sleeping het kind minder diep slaapt en vaker wakker wordt. Dit voorkomt contra apneu. Contra apneu is wanneer je ophoudt met ademhaling. Gedacht wordt dat SID voorkomt omdat kinderen, wanneer ze diep slapen, niet makkelijk uit hun diepe slaap kunnen komen en daarom ophouden met ademhalen en daardoor komen te overlijden. Co-sleeping bevordert dus het regelmatig wakker worden, het lichter slapen, de borstvoeding geven en ook het op de rug slapen van het kind.

Bakeren

In het college werd bakeren besproken. Bakeren bestaat al erg lang; in de Bijbel wordt het besproken. In Nederland werd vroeger gebakerd (kind wordt gewikkeld in dekens). De redenen waarom er in Nederland gebakerd werd, was aan de ene kant omdat ze dachten dat ze de baby op deze manier vorm konden geven. Als je niet bakerde, dan zouden de kinderen vaak een scheef lijfje krijg. Aan de andere kant bakerden ze kinderen omdat de baby’s het anders koud kregen. In Nederland werd het kind tot ongeveer 4 maanden gebakerd. Vanaf ongeveer 1750 nam het bakeren af. Dit omdat er gerezen werd naar Afrika en mensen daar zagen dat de kinderen niet gebakerd werden, maar geen kromme benen en armen kreeg. De noodzaak van bakeren nam daarom af.

Bij de Hopi indianen, wordt gebruikt gemaakt van een craddleboard, Het kind wordt bebonden aan een plank en wordt verwikkeld met doeken. In Peru wordt het kind in een manta buidel achter de rug gebonden. Er is onderzoek gedaan naar wat de effecten zijn van bakeren. Worden kinderen hier (psychisch) passief van? Lopen ze later of eerder dan kinderen die niet gebakerd worden? Groeien ze scheef? Het onderzoek heeft laten zien dat bakeren geen negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De leeftijd waarop gebakerde kinderen en niet gebakerde kinderen beginnen met lopen, is vergelijkbaar. Gebakerde kinderen worden niet passief. Wat belangrijk is om te onthouden, is dat gebakerde kinderen niet 24/7 gebakerd zijn. Ze zijn meestal een paar uur per dag ‘los’.

Er kan makkelijk gedacht worden dat gebakerde kinderen hun spieren niet oefenen. Dit is niet waar. Bij gebakerde kinderen is er sprake van isometrische contractie. Hiermee wordt bedoeld dat de spier kracht levert zonder te bewegen. De gebakerde kinderen duwen zichzelf tegen de dekens aan. Dit is in tegenstelling tot isotone bewegingen, waarbij de spieren wel bewegen. Voor isotone en isometrische bewegingen gelden dat het de spiergroei bevordert.

Voeding

Voeding is natuurlijk belangrijk voor het kindje. De vraag of borstvoeding of melk gemaakt uit poedermelk beter is voor het kindje is vandaag nog steeds actueel. In de 15de en 16de eeuw werd heel positief over borstvoeding gesproken, omdat gedacht werd dat het hielp bij het ontwikkelen van een band tussen moeder en kind.

Wat vindt de WHO (word health organisation) dat in het heden gedaan moet worden? De WHO adviseert dat kinderen 2 jaar borstvoeding moeten krijgen, waarvan 6 maanden alleen maar borstvoeding (de andere maanden kan borstvoeding gecombineerd worden met flesvoeding). De reden dat de WHO borstvoeding adviseert, heeft te maken met het feit dat voor mensen die arm zijn, poedermelk te duur is. Het gevolg hiervan is dat de poeder teveel verdund wordt, waardoor het kind niet genoeg voedingsstoffen binnen krijgt. Ook is flesvoeding af te raden wanneer sprake is van onhygiënische omstandigheden (wanneer het water vies is, flessen en spenen niet schoon gemaakt kunnen worden). Het gevolg hiervan is een hoge zuigelingensterfte. Traditioneel, rond 1950, was de zuigelingensterfte in Westerse landen even hoog voor kinderen die flesvoeding en borstvoeding kregen. Daarvoor was de zuigelingensterfte door flesvoeding hoger. Nu maakt het niet zo veel meer uit in de Westerse landen, maar wel in de ontwikkelingslanden.

Rond 1857 gingen moeders in Rusland massaal aan de flesvoeding. Toen was er sprake van een stijgende IMR (infant mortality rate), dat het gevolg was van het gebruik van de flesvoeding.

In Nederland, is het lastig om borstvoeding te combineren met werk. Na 6 maanden, wordt er in Nederland minder borstvoeding gegeven dan in Zweden. In Zweden hebben de moeders veel langer zwangerschapsverlof, waardoor het voor die moeders nog mogelijk is om na 6 maanden veel borstvoeding te geven.

Borstvoeding door wie?

Als het niet mogelijk is voor de moeder om borstvoeding te geven, kan een wet nurse/min/zoogster (iemand die niet de moeder is van het kind, maar het kind wel borstvoeding geeft) ingeschakeld worden. Dit lijkt op allomothering. Allomothering is wanneer de moeder hulp krijgt bij de opvoeding van een ander. In de loop van de geschiedenis en in verschillende culturen komen allomothers voor. Allomothers zijn belangrijk omdat het voor de moeder vaak lastig is om de opvoeding helemaal zelf te doen.

Volgens Hrdy, kunnen alle vrouwen, ook vrouwen die niet zwanger zijn geweest, borstvoeding geven. Wanneer de tepels lang genoeg gestimuleerd worden, kan de vrouw borstvoeding geven. Wanneer je zelf zwanger bent, gaat het produceren van borstvoeding veel makkelijker en zelfs een niet zwangere vrouw kan melk produceren, maar dat is niet veel. Dit gebeurt bijna nooit. Je had moeders die een kind adopteerden omdat ze zelf geen kinderen konden krijgen en zij geloofden dan dat ze toch die borstvoeding moesten geven omdat dit de liefde tussen moeder en kind zou bevorderen.

Zindelijkheid

Naast voeding, speelt ook het zindelijk maken van het kind een belangrijke rol in de opvoeding. Volgens het consultatiebureau moet je niet te vroeg beginnen met het zindelijk maken van het kind, omdat de kinderen het eerst moeten begrijpen, het moeten kunnen aanvoelen komen en het ook zelf nog willen. Volgens Dr. Spock moet je ook niet te vroeg beginnen, omdat kinderen dan niet de anale fase kan doormaken. Hierdoor neem je de fase van het knoeien en kliederen van de kinderen af en dit kan fatale gevolgen hebben voor de latere ontwikkelingen.

Er heersen verschillende ideeën over zindelijkheid. In Kenia begint de zindelijkheidstraining erg vroeg. Door middel van klassiek en operant conditionering kan het kind al na ongeveer 6-8 maanden overdag zindelijk zijn als ze beginnen tussen de 2-3 weken. Dit doen ze door de kinderen regelmatig tussen de benen te plaatsen en op vaste tijdstippen ssshh in het oor van het kind te zeggen. Dan moet het kind gaan plassen. Als het kind dan gaat plassen wordt het beloond. Op een gegeven moment weten de kinderen dat ze bij het geluid van sshh moeten plassen. Ze steken hier veel tijd in, want het is belangrijk aangezien ze geen luiers hebben. Maar dit is niet volledig goed onderzocht. In Afrika is het voor de moeders ook van belang dat hun kinderen snel zindelijk worden, omdat ze daar ook geen luiers hebben. In Nederland is het minder van belang dat kinderen snel zindelijk worden omdat we luiers hebben die we weg gooien.

De laatste 50 jaar is de leeftijd van zindelijkheid verschoven (de leeftijd waarop zindelijkheid wordt bereikt, komt steeds later). Dit, omdat we het idee hebben dat zindelijkheid vanzelf moet komen en niet gedwongen moet worden. De verschuivende leeftijd waar zindelijkheid bereikt wordt, kan problemen met zich mee brengen voor scholen.

Huilen

Naast borstvoeding en zindelijkheid, krijgen alle opvoeders te maken met huilen. Vroeger zeiden we dat huilen extreem goed is. Volgens Frankenburg (1922) kunnen de longen hierdoor elke dag uitzetten, wat nodig is. Er heersen verschillende en tegenstrijdige ideeën over huilen. Hier speelt de leertheorie versus Bowlby een rol. Is het nu zo dat kinderen minder gaan huilen als ze weten dat je er bent (basic trust), of gaan ze juist meer huilen omdat je door ze op te pakken het huilgedrag beloont en de frequentie toeneemt. Er zijn veel onderzoeken naar gedaan, maar er is geen doorslaggevend resultaat. Aanhangers van de leertheorie geloofden dat troosten niet te vaak gedaan moest worden, omdat het kind dan zou leren dat het aandacht krijgt door te huilen. Bowlby is het niet eens met deze gedachte. Bowlby zegt dat het van belang is dat de moeder op een adequate manier reageert op het huilen van het kind. Als het kind weet dat zijn ouders er zijn, dan neemt zijn gehuil af. Een andere verklaring voor huilen: het kind verveelt zich in de wieg en gaat daarom huilen. De ene baby kan zich vervelen, de andere baby kan overprikkeld raken. Je kan het kind dan in een bepaalde houding tegen je aan trekken. Er is niet één houding waar het kind in de baarmoeder zit, hij zwemt rond. Dus er is niet één goede houding waarop je het kind kan vasthouden. Je kan wel proberen de baarmoederhouding zo goed mogelijk na te bootsen. Er is echter geen eenduidige verklaring voor huilen.

Volgens het consultatiebureau nu moet je als ouders proberen om de spanning van de baby af te krijgen, door op de juiste manier tegen de baby te praten. Je moet met een zinnige stem praten, door een optimistische klank erin te leggen.

Huilen elders

In een onderzoek werd het gehuil van baby’s uit Kenia vergeleken met baby’s uit Boston. De baby’s uit (Gusii) Kenia huilden minder dan die uit Boston. Huilbaby’s kwamen niet voor in Kenia, maar wel in Boston. Gedacht wordt, dat dit komt omdat de moeders in Kenia hun baby’s vaker vasthielden dan de moeders uit Boston. Verder wordt er in Kenia veel minder gesproken met het kind. Dit is ook wel een ontlasting voor de moeder, want praten kost tijd en jonge kinderen praten zowat niet terug. Daarnaast wordt er in het Westen de nadruk gelegd op face-to-face interactions, waarbij er wordt gepraat en gekeken naar elkaar. In Gusii is het juist niet respectvol om mensen in de ogen te kijken. De kinderen uit Gusii liggen vaak op de rug van de moeder of vader. Zo leert het kind dat het geen oogcontact moet opzoeken.

Een verklaring voor de Gusii methode is dat als je het op die manier doet, huilen een betere signaalfunctie krijgt. Als kinderen ergens pijn hebben, dan huilen ze en dan blijven ze dat doen ook als je ze probeert te troosten. Als je de andere huiltjes meteen wegneemt als ze aandacht willen of beetje honger hebben, dan wordt het ‘echte’ huilen wanneer ze pijn hebben of ziek zijn duidelijker. Als het gaat om overleven is dit erg belangrijk. De moeder is hier keihard aan het werk, dus de moeder kan het eigenlijk niet gebruiken dat ze voortdurend met het kind moet interacteren. Dit alles zorgt voor het voorbereiden op het vermijdingsgedrag.

De ontwikkeling van de motoriek

African motor precocity is het verschijnsel dat kinderen in Afrika eerder beginnen met lopen dan in de westere wereld het geval is. Je kunt je afvragen hoe dat komt. Het kan komen dat de kinderen al vroeg oefenen met lopen, de ouders houden het kind dan bij de handen vast en laten het kind alvast oefenen met lopen. Super en Harkness betrekken bij de motorische ontwikkeling ethnotheorieën. Ze geven bijvoorbeeld aan dat Afrikaanse kinderen (in bijvoorbeeld Uganda en Jamaica) sneller lopen, zitten en staan dan kruipen. Hierbij wordt formal handling toegepast door de moeders, wat inhoudt dat ze opzettelijk het kind wat aanleren. In dit geval wordt dan de spiergroei bij kind gestimuleerd. De reden om het kind sneller te laten lopen, zitten en staan dan te laten kruipen is dat de grond vaak vuil is, waardoor het kind sneller ziek wordt als het kruipt. Dit wijst op een duidelijke invloed van ouders in de ontwikkeling van kinderen een en systematische oefening aan kinderen.

Een consultatiebureau in Nederland zegt dat het noodzakelijk is om baby’s regelmatig op de buik te leggen zodat ze hun nek spieren kunnen trainen. Niet iedereen is het hiermee eens.

Groei: lengte

Over groei van kinderen wordt gedacht dat het gemiddelde inkomen van het land voorspellend is voor het wel of niet verschijnen van dwerggroei/stunted growth oftewel geremde groei. In landen waar het gemiddelde inkomen hoog is, komt dwerggroei nauwelijks voor. In landen met een laag gemiddeld inkomen, komt dwerggroei vaker voor. Dit komt omdat hoe hard een kind groeit afhankelijk is van de hoeveelheid voedsel dat beschikbaar is. Ook hebben kinderen in landen met een laag inkomen vaker allerlei ziekten, wat ook de groei remt en uiteindelijk wordt deze geremde groei niet ingehaald.

Op consultatiebureaus wordt gebruik gemaakt van groeicurves. Aan de hand van een groeicurve, kan gezien worden of een kind te hard of te langzaam volgens de norm groeit. Maar wat is de norm? Dit is lastig vast te stellen.

De WHO zegt ook wat over wat normale lengtes zijn van kinderen. De WHO had onderzoek gedaan bij 8440 kinderen in totaal 6 verschillende landen (Brazilië, Ghana, India, Noorwegen, Oman, VS) en had hierbij kinderen onderzocht van moeders die konden voldoen aan de volgende eisen: ze kwamen uit hogere klassen, rookten niet en gaven borstvoeding volgens de WHO norm. Op basis hiervan heeft de WHO bepaald welke lengtes normaal zijn bij bepaalde leeftijden. Hier is kritiek op. De WHO heeft zich op bepaalde moeders gericht die niet per se representatief zijn voor de samenleving. In plaats van moeders selecteren die aan bepaalde eisen voldoen (normatief selecteren), had de WHO ook een random steekproef kunnen selecteren.

Obesitas door de jaren heen: gewicht

Terwijl er kinderen zijn die sterven van de honger, zijn er andere kinderen die leiden aan overgewicht. Wanneer is er sprake van overwicht? Om dit te bepalen moet rekening worden gehouden met het gewicht en de lengte van de persoon. Eerst reken je de BMI (Body Mass Index) uit. BMI = gewicht in kilo’s/ (lengte in meters in het kwadraat). Je BMI zegt of je last hebt van overgewicht, een gezond gewicht hebt of aan ondergewicht leidt. Kanttekening: BMI houdt geen rekening met spiermassa. Spieren wegen zwaarder dan vet en kunnen er naar leiden dat iemand met veel spieren volgens de BMI aan overgewicht leidt.

Men spreekt van obesitas wanneer het overgewicht ernstig is (BMI groter dan 30).Tussen 1985 en 2003 zijn de gevallen van obesitas in de Verenigde Staten flink toegenomen. Oorzaken van obesitas en overgewicht zijn: teveel en ongezond eten, teveel en ongezond drinken en te weinig bewegen. Obesitas en overgewicht hebben negatieve invloeden voor de gezondheid. Het vergroot de kans op diabetes en hartziektes en kan leiden tot gewrichtsklachten. In het boek staat dat bij de toename van obesitas naast omgevingsfactoren, genen een rol spelen. Er kan echter niet zo snel een genetische shift aanwezig zijn in een bevolking, dus in de toename speelt de genetische component geen rol. Meneer van der Veer is het er ook niet mee eens dat de genen een rol spelen.

De familie

Vaders

Er is een grote variatie per cultuur als er gekeken wordt naar de rol van vaders in de opvoeding van een kind. Michael Lamb is een onderzoeker in de Verenigde Staten die het had over de rol die vaders in de opvoeding zouden moeten hebben. Hij vindt het belangrijk dat vaders een actieve rol spelen bij de opvoeding van hun kind. Hij maakte een indeling van de soorten betrokkenheid van de vader: verantwoordelijkheid (zoals een afspraak maken om het kind op een bepaalde dag naar de tandarts te laten gaan), beschikbaarheid (je zit bijvoorbeeld samen in dezelfde kamer, terwijl beiden wat anders doen) en interactie (het kind voeden of spelen met het kind). Stel dat je als vader zijnde dan hoog scoort, zie je alsnog traditionele verschillen in de rol die vaders en moeders spelen tegenover het kind. Het is bijvoorbeeld in sommige culturen zo dat de vader disciplineert en die het kind introduceert om te werken. Dit type verschillen kennen wij niet meer, maar er zijn wel typische traditionele vader en moederrollen in de opvoeding. Vergeleken met vrouwen, doen mannen bijvoorbeeld meer aan stoeien. Dit wordt ook wel het  ‘rough and tumble play’ genoemd.

 

Grootouders

Grootouders kunnen ook een rol spelen in de opvoeding van het kind. Grootouders worden dan gezien als alloparents waarbij zij de zorgtaken van de ouders overnemen. Grootouders kunnen op de kinderen passen wanneer de ouders moeten werken en kunnen een luisterend oor aanbieden aan het kind als het kind ruzie heeft met zijn ouders (bij conflicten en scheiding). Grootouders hebben al veel meegemaakt in hun leven en kunnen daarom een bron zijn van wijsheid. Deze kennis van de grootouders kan soms verrijkend zijn voor kinderen, maar jammer genoeg kunnen er soms ook conflicten ontstaan tussen ouders en grootouders. Ouders kunnen de ideeën van hun (schoon)ouders zien als ouderwets en hier aan ergeren. Grootouders kunnen andere ideeën en waarden hebben over de opvoeding en grootouders kunnen het kind makkelijker verwennen omdat ze meer tijd hebben voor het kind, waardoor het kind dezelfde aandacht verwacht van zijn ouders.

In Japan worden steeds meer verzorgingstehuizen gebouwd. De hoge status van ouderen, verdwijnt langzaam door de groei van steden en de steeds grotere nadruk op de jeugd. Dit betekent een afname van de status van de grootouders in de opvoeding wat ook wel verdwijnen van extended familiy wordt genoemd. In China hebben grootouders een positief effect op de schoolprestaties van hun kleinkinderen van hun zoon. In de Verenigde Staten is de rol dat de grootouders nemen afhankelijk van de etnische achtergrond. Onder de blanken is het individualistische model bijvoorbeeld sterker ontwikkeld dan in de Latino-cultuur en bij Afro-Americans.

 

College 5: Taalontwikkeling

Taal

Wanneer kinderen sneller een nieuwe taal leren dan volwassenen, dan heet dit second-language acquisition. Het is echter geen kritische periode. Dat houdt in dat als je volwassen bent je nog steeds wel een tweede taal kan leren, maar dit gaat moeilijker dan als je als kind een nieuwe taal aanleert.

Ouderen kunnen gezien worden als een bron van wijsheid. Baltes, een duitse hoogleraar, heeft een onderzoek gedaan waaruit bleek dat wijsheid niet gekoppeld is aan leeftijd. Ouder worden, maakt je niet gelijk wijzer volgens Baltes. Bij dit onderzoek kunnen kanttekeningen geplaatst worden: wanneer is sprake van wijsheid? Dat is lastig te bepalen. Balted heeft een aantal levensechte problemen voorgelegd aan mensen met een verschillende leeftijd en die schrijven dan de oplossingen op. Anderen moeten die oplossingen beoordelen, ze kunnen aangeven of ze het een wijze oplossing vinden of niet. En dan kun je kijken of leeftijd verband heeft met de wijsheid waarmee de antwoorden worden gegeven. Er wordt geen leeftijdseffect gevonden. Dat is aan de ene kant wel jammer, want onderzoekers die denken dat cognitieve vaardigheden, alleen maar blijven toenemen, dat wordt dan niet zo zeker. Als je kijkt naar intelligentie tests dan zie je dat er verschillende soorten intelligentie worden gemeten, de crystallized intelligentie die alleen toeneemt met de leeftijd. Maar deze tests staan wel een beetje los van het onderzoek met wijsheid.

Elderspeak is een term dat gebruikt wordt om te beschrijven hoe sommige mensen tegen ouderen praten. Sommige mensen praten tegen ouderen alsof ze dom zijn en niet in staat zijn taal goed te begrijpen. Elderspeak kan negatieve gevolgen hebben voor de ouderen.

De persoonlijkheid en culturele verschillen

Kinderen kunnen verschillende temperamenten hebben. Wat het ideale temperament is voor een kind, verschilt per cultuur. Men spreekt van ‘goodness of fit’ wanneer het temperament dat het kind heeft, het temperament is dat gezien wordt als het goede temperament. Er zijn drie categorieën bedacht waarin het temperament van een kind in te plaatsen is: easy, difficult en slow-to-warm-up. In Brazilië, wordt een onrustig en aanwezig temperament (difficult) gezien als een goed temperament. Kinderen die rustig zijn, worden gedoemde kinderen genoemd. Gedacht wordt dat het noodzakelijk is om luidruchtig en aanwezig te zijn om in Brazilië te overleven en dat een rustig niet kind niet sterk en assertief genoeg is om het te kunnen maken in de wereld. Er ontstaat een self fulfilling prophecy. Kinderen die rustig zijn, worden gezien als minder geschikt, krijgen daardoor minder aandacht en voeding en komen daardoor sneller te overlijden waardoor de gedachte dat stille kinderen gedoemd zijn wordt bevestigd. Je ziet hier dat een lastig karakter onder die extreme omstandigheden levensreddend kan zijn. Bij Digo cultuur willen ze juist dat het kind rustig is (slow-to-warm-up) en niet moeilijk.  Als je in de Digo cultuur een easy kind bent, wordt dit totaal niet op prijs gesteld. Het voorgeschreven gedrag is dat je eigenlijk geen initiatief toon en  doet wat je gezegd wordt. Er wordt gezegd dat een kind die energiek en vrolijk is en zich overal mee wil bemoeien frustrerend is. In de Masai cultuur echter zou een moeilijk kind het juist weer beter doen, omdat deze mensen leven in moeilijke omstandigheden met vaak een tekort aan voedsel. Als het kind hard gaat krijsen dan krijgt het kind meer aandacht en voedsel. Ouders zien dit kind ook als een vechtertje. Passieve kinderen die stil zijn die krijgen minder voedsel en aandacht en die kinderen kunnen dan ook dood gaan. In Brazilië speelt ook veel armoede. Vaak zijn het alleenstaande moeders die het kind vaak lang alleen laten. Zij hebben ook het idee dat kinderen die luid zijn, veel huilen en om aandacht vragen, die zien ze als vechters die goed zullen opgroeien. En de stille kinderen, daar denken ze van dat het een engeltje wordt en daar willen ze hun aandacht niet aan geven en dat vinden ze dan niet de moeite waard om voedsel te geven en die verwaarlozen de kinderen dan een beetje, en dit kan ertoe leiden dat die stille kinderen komen te overlijden.

Wie ben ik?

Bij de 'twenty statement tests' komen culturele verschillen naar voren. Bij de twenty statement test,  moet je 20 statements die beginnen met 'Ik ben' verder aanvullen typeringen over jezelf. In Amerika (individualistische cultuur), gaan de statements vaker over individuele eigenschappen. In Japan (collectivistische cultuur) gaan de statements meer over relationele aspecten.

Volwassenen uit de VS verklaren hun gedrag door hun persoonlijkheid te beschrijven. Volwassenen uit India doen dit door contextuele factoren te beschrijven. Kinderen uit India en de VS, die nog geen 11 zijn, verklaren hun gedrag door contextuele factoren te beschrijven. Pas na 11 levensjaren  gaan ze verschillen. In een ander onderzoek komen verschillen als gevolg van verschillende culturele achtergronden eerder naar voren. In een onderzoek dat gedaan werd in Nederland, werden autochtone Nederlanders vergeleken met Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Hieruit bleek dat de autochtone Nederlanders verschilde van de Turkse en Marokkaanse kinderen en dat deze verschillen al eerder aanwezig waren

Zelfbeeld & zelfwaardering

In het Westen is de scheiding tussen zelfbeeld en zelfwaardering klein, terwijl in meer collectivistische culturen dit niet het geval is. In collectivistische culturen bestaat er een grotere scheiding tussen zelfbeeld/self-concept (je beschrijft jezelf met verschillende aspecten: je kunt bijvoorbeeld goed sporten) en zelfwaardering/self-esteem. Dit kan te maken hebben met dat in Westerse culturen, er meer nadruk ligt op prestaties en dat jouw prestaties afhankelijk zijn van je persoonlijkheid terwijl in niet-Westerse culturen, het minder belangrijk is waar je goed in bent.

Je zelfwaardering kan ook afhankelijk zijn van hoeveel mensen een rol hebben in je leven. Uit een onderzoek blijkt dat kinderen uit Afrika een groter zelfvertrouwen en dus een grotere zelfwaardering hebben en dit kan mogelijk liggen aan het feit dat Afrikaanse kinderen door meer mensen worden opgevoed dan alleen hun ouders.

Naast zelfbeeld en zelfwaardering, is ook self-efficacy een belangrijke term (Bandura). Met self-efficacy wordt bedoeld het vertrouwen dat iemand heeft dat hij/zij zal slagen in een bepaalde taak en zijn/haar gedrag zo kan sturen dat een bepaald doel bereikt kan worden. Andere verwoording van self-efficacy: het idee van wat je denkt dat je kunt bereiken of het geloof in je eigen vermogen. Het is ook mogelijk om self-efficacy te testen, dit wordt vooral gedaan met vragenlijsten. Hoe je self-efficacy ontwikkelt, is mede afhankelijk van de cultuur waarin je woont, omdat in de ene cultuur bepaalde skills meer gestimuleerd worden dan in de andere cultuur. Het is ook mede afhankelijk van je ervaringen. Bandura had een test ontworpen waarmee je de self-efficacy van een kind kan meten;  de CPSE. Uit de ecologische context kun je afleiden wat voor variaties zich voordoen in bepaalde culturen wat betreft zelfbeeld en zelfwaardering.

Identiteit & adolescentie

Stanley Hall had onderzoeken over adolescentie verzameld en deze uitgebracht in zijn boek ‘Sturm und Drang’. Uit deze onderzoeken verscheen het beeld dat de adolescentie een tijd is van moeilijkheden en conflicten tussen ouders en kinderen. In andere culturen lijkt de overgang naar volwassenheid veel makkelijker te gaan. Mead had onderzoek gedaan bij de Samoa cultuur in Nieuw-Zeeland en haar boek over de adolescentie in Samoa ging in strijd met de bestaande ideeën in Amerika. Volgens haar boek bleek dat er helemaal geen conflicten waren en dat de puberteit daar vlekkeloos verliep zonder problemen. Dit boek heeft ze geschreven om te laten zien dat het beeld dat Hall creëerde onzin was. Hij zei dat het biologisch was dat de puberteit zoveel conflicten bracht en Mead toonde dus aan dat het niet biologisch was maar cultuurbepaald. Daarnaast heeft Margaret Mead in Nieuw Guinea onderzoek gedaan en bekeek daar het temperament tussen de seksen. Ze heeft 3 stammen onderzocht, bij de eerste stam was de cultuur vreedzaam, en bij de tweede meer oorlogszuchtig en bij de derde meer praktisch. Mogelijk blijkt: hoe langer je moet wachten voordat je mag trouwen, alcohol drinken enzovoort, hoe meer conflicten je opzoekt dan iemand die al vroeg trouwt en jong zelfstandig wordt

Een identiteit bouw je op omdat je een eigen persoon wilt zijn, je probeert dus je identiteit te vinden en op te bouwen. Tegelijkertijd is er ook sprake van onzekerheid. Indentiteitsvinding doe je veelal in een groep. Zoeken naar de eigen rol betekent vaak dat je je aansluit bij een bepaalde groep. Dat gaat gepaard met een vrij extreem conformisme. Ze kiezen vaak een rol waarvan zij zeggen dat ze dit helemaal zijn; ze sluiten zich aan bij een groep waarbij het gedrag staat uitgeschreven. Dit geeft natuurlijk een bepaalde veiligheid en dat soort identificatiegroepen zijn tegenwoordig ook in toenemende maten nationaal. Door globalisatie, ontstaan er trends in Nederland die begonnen zijn in een ander land.

Is het per definitie zo dat als je tot de minderheid behoort in een bepaald land het voor jou als adolescent moeilijk is om je te identificeren met een bepaalde groep? Identificeer je je met de cultuur van je ouders of met die van de meerderheid? Het boek citeert het onderzoek van Tzuriel (1992). Hij heeft gekeken naar Arabieren en Joden die in Israël wonen. Arabische jongeren in Israël zijn in de minderheid, maar zijn meer tevreden met hun zelfbeeld en kunnen zich makkelijker een identiteit vormen door zich aan te sluiten bij hun eigen groep dan Joodse pubers, die zich in de meerderheid bevinden. Dit laat zien dat het zelfbeeld van iemand niet altijd voorspelbaar is.

Gehechtheid

Hoe gehechtheid eruit ziet, verschilt per cultuur. Er zijn kinderen die opgroeien in een kibboets, wij denken dat dat niet de beste manier is om een kind op te voeden. Je hebt in sommige culturen ook dat het kind wordt opgevoed door meerdere mensen. De gehechtheidstheorie zegt dat het een biologisch fenomeen is, maar veel onderzoekers vragen zich af of er geen andere relaties een rol spelen. Is er een relatie met voeden of slapen bijvoorbeeld? In sommige culturen worden kinderen vooral opgevoed door twee ouders. In andere culturen woont het kind niet alleen bij zijn ouders, maar ook bij zijn oma en opa. Het kind kan zich dan ook makkelijker hechten aan deze personen. Gehechtheid is een relatiekenmerk en de stand van de gehechtheid zegt wat over de relatie. Een kind kan veilig gehecht raken aan zijn vader, maar onveilig gehecht raken aan zijn moeder. De gehechtheid op een jonge leeftijd wordt vaak gebruikt als een voorspeller, maar of dit terecht is, is een goede vraag. Als je bijvoorbeeld zou zeggen: kinderen die op 1 jarige leeftijd onveilig gehecht zijn, zullen later meer moeite hebben in hun relaties. Is dit terecht? Als een kind op 1 jarige leeftijd al onveilig is gehecht, zal het kind mogelijk de rest van zijn jeugd onveilig gehecht blijven en dit allemaal bij elkaar zou ervoor kunnen zorgen dat het kind later meer moeite heeft met relaties. Maar zouden kinderen die op 1 jarige leeftijd onveilig gehecht zijn geraakt, maar op 2 jarige leeftijd veilig gehecht zijn geraakt, ook later meer moeite hebben met hun relaties? Je moet dus oppassen met het zeggen dat gehechtheid op 1-jarige leeftijd een voorspeller is voor prestaties 10 jaar later of later in het leven.

Wij zijn in het Westen gewend dat je door je vader en moeder wordt opgevoed. Bowlby zei dat gehechtheid iets is tussen moeder en kind ,vader speelt geen rol. Aan de hand hiervan heeft hij zijn theorie opgebouwd. Pas later zijn we gaan inzien dat het een situatie is dat niet slaat op alle landen. In vele culturen hebben kinderen relaties met andere familieleden, zoals broers, zussen, ooms & oma's als opvoeder. In Sierra Leone is er al 13% van de kinderen tussen de 1-4 jaar die niet meer bij zijn moeder woont. Dit komt doordat baby’s worden afgestaan na de geboorte: de zwangere vrouwen gaan bevallen bij een zuster in een ander dorp. Daar verblijft ze bijvoorbeeld een jaar. Dan laat ze het kind achter en gaat ze terug naar haar man, die mogelijk meerdere vrouwen heeft. 31% van de kinderen tussen 5-9 jaar gaan naar een school die ver weg is, waardoor kinderen bij een ander familielid wonen dan de moeder. Daarnaast woont 53% van de kinderen tussen de 10-14 jaar ook niet meer bij de ouders, omdat de kinderen dan werken bij een werkgever en daar ook slapen.
Deze kinderen doen het ook gewoon perfect, waarbij ze met verschillende personen een veilige gehechtheidrelatie hebben. In diezelfde landen sterven er meer ouders/andere familieleden dan bij ons, dus als je daar dan een gehechtheidpersoon verliest, heb je nog andere gehechtheidpersonen.

Voordelen van spel

Alle kinderen spelen en kinderen hebben hier baat bij. Het kan kinderen helpen als voorbereiding op een latere rol (ook wel pretend play genoemd), zoals moedertje en vadertje spelen. Je kan dan rollen nabootsen die je ziet om je heen met anderen. Het kan er ook voor zorgen dat kinderen hun emoties kunnen uiten, leren onderhandelen en leren samenwerken. Piaget was het erover eens dat kinderen veel leren bij spellen waarbij gebruik wordt gemaakt van regels. Piaget heeft onderzoek gedaan wat betreft regels tijdens het knikkeren en over het feit dat onderhandelingsregels in het spel samenhangen met de ontwikkeling van de moraliteit. Hij ziet dat de regels soms belangrijker zijn dan het spel zelf. Hij ziet regels als een voorbereiding op de morele ontwikkeling. Mag je bijvoorbeeld ketsen? En wat als iemand besluit om de regel te overtreden? Als je kinderen observeert in verschillende steden, met verschillende regels en vocabulaire termen, dan zie je dat veel wordt overgedragen van kind op kind, dus niet alleen van ouder op kind kun je dingen leren maar ook van andere kinderen.

Verdelende rechtvaardigheid

Damon (1973) heeft zich sterk laten inspireren door Kohlberg, maar hij heeft zich daarnaast geïnspireerd op het verdeel vraagstuk met behulp van de Distributive Justice Scale. De Distributive Justice Scale is een instrument dat gebruikt kan worden om de distributive justice van iemand te bepalen. Met distributive justice wordt bedoeld wat iemand een eerlijke verdeling van iets vindt. Deze gedachtes van mensen is afhankelijk van de leeftijd van de persoon en de cultuur waarin die persoon opgroeit. Hoe jonger je bent, hoe hoger je in de opsomming zit. De jongste kinderen zullen dus sneller bepalen dat de grootste (/sterkste) het meeste mag krijgen en als de kinderen al iets ouder zijn kijken ze naar het kind dat het meest gedaan heeft en dus het meest verdient. De oudste kinderen zullen kiezen voor een compromis of kiezen voor de persoon die de meeste behoefte heeft.

Wanneer iemand je in India helpt, ben je verplicht die persoon ook een keer te helpen. In Amerika bestaat die wederzijdse verplichting minder. In Amerika is het je eigen keuze.

Agressief gedrag

Hoeveel agressie voorkomt, verschilt per land. Waar het verschil van agressie aan ligt, kan moeilijk te verklaren zijn. Er werd een onderzoek gedaan waar twee landen vergeleken werden. De inwoners van beide landen leefden onder dezelfde omstandigheden, maar de hoeveelheid agressief gedrag in beide landen was niet vergelijkbaar. Samenlevingen die een voorbeeld vormen voor geweldloosheid zijn de Eskimo’s in Inuit (Groenland) en in Semai (Maleisie). Samenlevingen waar wel agressie plaatsvindt zijn Yanomamo (Brazilie) en Waorani (Ecuador). Van jongs af aan is alles erop gericht dat je agressief en gewelddadig bent. Men zorgt ook niet voor elkaar zoals wij normaal vinden. Als vrouwen zwanger zijn dan worden ze ook achtergelaten en moeten ze zichzelf zien te redden. Je kunt zo’n cultureel patroon dus niet verklaren vanuit de ecologie. Je ziet dat als je de twee samenlevingen vergelijkt in Brazilië en Ecuador, dan zie je dat ze onder dezelfde leefomstandigheden leven. Je kunt wel zien dat agressie heel sterk gekanaliseerd kan worden. Bij Eskimo’s worden agressieve uitingen volledig genegeerd en dat agressieve gedrag wordt gezien als iets wat kinderlijk is en het verdwijnt snel.

Het kind socialiseren

Soms handelen ouders op een manier om hun kind te laten socialiseren. Zo kunnen moeders hun kinderen 'plagen' door een baby van een andere moeder borstvoeding te geven, maar dit doen om hun kinderen voor te bereiden op de komst van brusjes. Een gewoonte in een Afrikaanse subcultuur is om anderen te beledigen en te dissen. Dit bereidt ze voor op een samenleving waarin dat zoiezo gebeurt, ze krijgen waarschijnlijk een baan waarin ze afgekraakt worden en dan hebben ze het nodig dat ze anderen kunnen neerhalen en beledigen. Een ander voorbeeld is het kind beledigen, zodat het leert zichzelf te beheersen. Een laatste voorbeeld is bij de Eskimo’s (Inuit): ze proberen het kind iets stouts te laten doen, terwijl anderen aanwezig zijn. Het kind is geslaagd in de test als het niet dat stoute gedrag uitvoert en de regel niet overtreedt. Dit worden ook wel contra-suggesties genoemd. Je ziet dit ook bij plagen, bijvoorbeeld als het kind heel mager is, dan kun je zeggen he dikzak, heb je weer zoveel gegeten en in de buik porren. Het kind weet dat de ouder dat niet meent en juist ermee wil zeggen dat het kind dun is.

Adolescenten

Zowel de leeftijdgenoten, de ouders als de cultuur hebben een rol in de ontwikkeling van adolescenten. Leeftijdgenoten hebben invloed door bijvoorbeeld jeugdbenden en ouders als model (als de ouders bijvoorbeeld veel roken of drinken gaat de adolescent die ook eerder doen). De cultuur heeft invloed op de adolescent door het soort cultuur waarin de adolescent leeft. De cultuur kan namelijk een broad socialization (tamelijk vrij, geen sancties) en een narrow socialization (streng, wel sancties).

Sport

Sport kan zorgen voor groepsindentificatie en rolmodellen. Ook kunnen mensen door sport nuttige vaardigheden oefenen, zoals kayakken bij de Inuiten. Verder kan sport ook dienen als gevechtstraingen en ten slotte kan het ook iets zijn met rituelen, zoals sumo-worstelen.

Het verschil tussen mannen en vrouwen

Mannen worden vaker als agressief gezien en vrouwen worden vaker als verzorgend gezien. Dit zou kunnen liggen aan hormonen. Mogelijk is er een evolutionaire verklaring voor de agressiviteit van mannen: in de oertijd moesten mannen vechten voor de vrouwen. Ook kan polygamie een verklaring kunnen zijn van agressiviteit. Door polygamie, kan een vrouwentekort ontstaan waardoor mannen hard moeten vechten voor een vrouw.

Wanneer veel vrouwen een bepaald beroep gaan doen, lijkt het alsof de status en het salaris van dat beroep daalt. Dit is in sommige landen, bijvoorbeeld, het geval geweest met het beroep als arts. De wet kan het gevolg zijn van veranderingen in de omgeving, in plaats van dat de wet de oorzaak is.

De grootmoeders waren (vroeger) bij de Tiriki invloedrijk in de gemeenschap en grootvaders regelden (vroeger) het bezit van hun zoons. Bij oma’s was dit minder het geval, die mochten niet zo een grote rol spelen. Heel soms als vrouwen hun kinderen heel goed hadden opgevoed dan mochten ze soms nog een belangrijke rol spelen in de gemeenschap. Bij de Irigwe waren de genezers, grootmoeders (vroeger) invloedrijk (i.v.m. zielenschaarste & reïncarnatie).

Symptonen en ziekten

Zie blackboard, sheet 17 voor het diagram van de diathesis stress model. In dit model wordt beschreven hoe pathogene en salutogene factoren invloed hebben op het mogelijke ontstaan van een ziekte of een stoornis. Salutogene factoren zijn positieve factoren die mogelijk pathogene factoren (slechte factoren) kunnen bufferen. Sommige stoornissen komen niet voor in Westerse culturen, die wel voorkomen in andere culturen.

In China komt koro voor, dit houdt in dat er een angst bestaat voor krimpende geslachtsdelen. Dit komt voort uit het idee dat bepaalde regels voor seksueel gedrag overtreden worden. In Japan komt het voor dat mensen een extreme angst hebben om een last te zijn voor anderen. In Nigeria is het zo dat het soms voorkomt dat als mensen elkaar soms begroeten dan kunnen ze denken dat iemand ze heeft beroofd van hun geslachtdelen. Dit kan te maken hebben met het idee dat ze daar hebben over hekserij.

Het kan lastig zijn mensen van een ander cultuur te diagnosticeren met een stoornis. Er moet rekening worden gehouden met de cultuur waarin die persoon leeft. Soms pakken psychologen het diagnosticeren van mensen verkeerd aan. Zo waren er Cubaanse vluchtelingen die opgepakt werden in de VS en onderzocht werden. Veel van deze Cubaanse vluchtelingen kregen onterecht de diagnose antisocial personality disorder.
De reden dat het lastig kan zijn om mensen van andere culturen te diagnosticeren, is omdat de DSM gebaseerd is op een bepaalde cultuur. Ook verschilt het per cultuur hoe mensen een ziekte uiten. Dit is zelfs het geval met universele ziektes. Een ziekte valt dus niet altijd samen met het ziektegedrag. In sommige culturen wordt er meer gesomatiseerd (men verlangt namelijk naar een lichamelijke oplossing en verlangt minder naar een gesprek met een specialist). Ook de instrumenten die gebruikt worden om een diagnose te stellen, zijn cultuur gebonden.
Hoe gepraat wordt over een ziekte en hoe dit wordt laten zien aan een dokter, kan per cultuur verschillen. In sommige culturen is het bijvoorbeeld normaal dat je overdrijft in je klachten. Wat de onderzoeker en arts Kortmann een keer is overkomen is dat er een patiënt binnenkwam die gedragen werd door 4 personen. Kortmann dacht dat die persoon niet kon lopen maar dat bleek niet zo te zijn. De symptomen waren zo erg overdreven en dat was normaal in die cultuur. Ook hoe je omgaat met de dokter, verschilt per cultuur. In Nederland, zijn dokters en patiënten vrij direct. In andere culturen (Nigeria) wordt verwacht dat er eerst gepraat wordt over hoe het gaat met het gezin, voordat ze over kunnen gaan naar de klachten van de patiënt. Wie dokter kan zijn, verschilt ook per cultuur. In sommige culturen willen mensen geen dokter die jong is of een vrouw is. De cultuur waarin je opgroeit, heeft waarschijnlijk invloed op hoe je omgaat met de diagnose en of je deze kan accepteren. Verder kan een deskundige jou een behandeling geven dat cultureel bepaald is (bijvoorbeeld meteen een lichamelijke oplossing, zoals medicijnen).

Verandering in de mate van depressie

Depressie komt overal ter wereld voor, ook al kan een depressie op verschillende manieren geuit worden. Depressies worden steeds vaker geconstateerd en gediagnosticeerd. Waar ligt dit aan? Het zou kunnen liggen aan de verwachtingen die mensen hebben van zichzelf en dat we in een wereld leven waar we snel moeten zijn. Het zou kunnen liggen aan dat er meer gemigreerd wordt en dat migranten vaker problemen hebben. Vluchtelingen zullen bijvoorbeeld meer depressieve symptomen vertonen want zij hebben een enorme verandering meegemaakt, emigreren naar een andere land betekent dat ze veel moeten achterlaten. Nog een verklaring is de verschuiving in de diagnostiek. Het is nu ook mogelijk voor psychologen om lichtere varianten van depressies te diagnosticeren, waardoor er ook meer gevallen van depressies zijn.
In Nederland kan je depressieve mensen horen zeggen dat ze zichzelf niks waard vinden. Dat hoor je niet van depressieve mensen in China. Chinezen somatiseren meer. In Pakistan hangt depressie meer samen met slecht slapen en met concentratieproblemen. Ze kunnen zeggen dat ze een denkziekte hebben, dus ze denken veel over hun problemen maar er is geen sprake van self-blaming.
Ook schizofrenie komt wereldwijd voor, maar wordt per cultuur op een specifieke manier geuit. Je ziet dat bijvoorbeeld paranoïde zijn op andere manieren geuit kan worden. In Nederland kun je bedenken dat je gecontroleerd wordt door elektrische apparaten en dan worden ook alle stekkers uitgetrokken en elektrische apparaten uit huis gezet. In andere culturen kan dit geuit worden door bijvoorbeeld te denken dat je behekst wordt door anderen dorpelingen.

Dementie onderzoeken is erg lastig. Er wordt onderzocht of voeding een rol kan spelen in het voorkomen van dementie, maar hier weet men nog niks met zekerheid. Het verschilt per cultuur, hoe men omgaat met hun ouderen en hoe dementie beleefd wordt. In Japan komt dementie minder voor dan in Nederland, dit zou je kunnen verklaren door te bedenken dat in Japan ouderen mensen vaker worden opgevangen in hun sociaal netwerk en door familie en dit kan helpen om om te gaan met symptomen van dementie.

Er wordt vaak gedacht dat anorexia een Westerse ziekte is, maar onderzoek laat zien dat anorexia niet alleen in Westerse culturen voorkomt. Wel uit anorexia zich op verschillende manieren en kan de oorzaak van anorexia per cultuur verschillen. Er wordt vaak ook gedacht dat anorexia is ontstaan door de Westerse obsessie voor slankheid. De Westerse obsessie voor slankheid heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij het voorkomen van bepaalde anorexia gevallen (je krijgt een gestoord lichaamsbeeld (je hebt niet het vermogen om te beseffen dat je niet dik bent) en vetvrees), maar toch kan de obsessie voor slankheid niet alle gevallen verklaren. Anorexia kwam al voor voordat een slank lichaam gezien werd als het ideale lichaam. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken van anorexia. Een voorbeeld hiervan is angst voor seksualiteit. Hierbij kan een vrouw extreem gaan lijnen zodat er bij haar geen borsten ontstaan. Andere voorbeelden zijn streven naar zelfstandigheid, jezelf straffen, jezelf belonen (omdat je kunt bevestigen dat je er goed in bent). Gevolgen die ontstaan bij anorexia is een langzame ademhaling, een lage temperatuur en het constant actief zijn (door bijvoorbeeld constant te sporten). Ook is het mogelijk dat je niet meer ongesteld wordt. Een remedie voor anorexia is bijvoorbeeld dwangvoeding.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Social Science Supporter
Statistics
2143
Search for summaries and study assistance

Select any filter and click on Apply to see results