Post-Vidgen - HR - 2013 - Arrest

 

Feiten

I.c. betreft een zaak waarin de verdachte door het Gerechtshof te Amsterdam wegens opzettelijk handelen in strijd met een in art. 2 B, van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk.

Betrokkene 1 is op verzoek van de verdediging als getuige opgeroepen en verschenen op de terechtzitting in hoger beroep en heeft geweigerd vragen van het Hof en van de verdediging over de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde te beantwoorden. De getuigenverklaring die de verdachte in verband met drugshandel bracht, was eerder afgelegd door een getuige tijdens het politieverhoor. In hoger beroep was de getuige opgeroepen maar ter zitting had de getuige dus een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht. De verdediging kon dus niet ondervragen. Toch heeft het Hof de verklaring die hij eerder tegenover de politie had afgelegd tot bewijs gebezigd, op de grond dat het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde niet in overwegende mate steunt op die verklaring van betrokkene 1 zodat er geen aanleiding is deze verklaring van het bewijs uit te sluiten.

In cassatie werd geklaagd over het feit dat een getuigenverklaring ten onrechte is toegelaten tot het bewijs. Dit zou in strijd zijn met het ondervragingsrecht (art. 6 lid 3 d EVRM).

Hoge Raad

De Hoge Raad stelt daarover het volgende: “In het licht van de uitspraak EHRM 10 juli 2012, LJN BX3071, NJ 2012/649 nr. 29353/06 (Vidgen tegen Nederland) moet thans worden geoordeeld dat in een geval als het onderhavige, waarin de op verzoek van de verdediging opgeroepen en ter terechtzitting verschenen getuige heeft geweigerd antwoord te geven op de hem gestelde vragen, de verdachte niet het bij art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefenen die getuige te (doen) horen omtrent diens niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring. Dat betekent dat in zo'n situatie geen sprake is van het (…) geval dat “de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen”.

De Hoge Raad kijkt dus of er gelegenheid tot ondervraging is geweest, door te kijken of de vragen, die door de verdediging zijn gesteld, beantwoord worden door de getuige. Als dat niet zo is, hoeft die situatie niet langer te gelden als een ondervragingsgelegenheid die een schending van art. 6 lid 3 sub d EVRM kan voorkomen. Hiermee stelt nu ook de Hoge Raad de effectiviteit van de uitkomst van de ondervragingsgelegenheid meer op de voorgrond. De Hoge Raad zoekt aansluiting bij de uitspraak van de EHRM (Vidgen tegen Nederland). Hiermee komt de Hoge Raad eigenlijk in zoverre terug op zijn eerdere rechtspraak, uiteengezet in het arrest ‘grenzen getuigenbewijs’

Page access
Public
Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - WorldSupporter Start
This content is related to:
Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - WorldSupporter Start
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.