Inleiding Europees Recht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5


Vragen

Vraag 1

Geef aan welk van de onderstaande stellingen onjuist is.

  1. Binnenlandse belastingen die op binnenlandse en buitenlandse producten worden geheven zijn verboden onder artikel 30 VWEU.

  2. Douanerechten van fiscale aard zijn altijd verboden onder artikel 30 VWEU.

  3. Heffingen van gelijke werking zijn verboden onder artikel 30 VWEU.

  4. Heffingen die niet douanerechten zijn, maar die wel een gelijksoortige werking als douanerechten hebben, zijn verboden onder artikel 30 VWEU.

Vraag 2

Geef aan welk van de onderstaande stellingen juist is.

  1. Het vrij verkeer van goederen heeft verticale en horizontale rechtstreekse werking.

  2. Maatregelen van gelijke werking in de zin in van artikel 34 VWEU zijn alle nationale maatregelen die de handel tussen de lidstaten direct of indirect, daadwerkelijk of potentieel kunnen belemmeren.

  3. Verkoopmodaliteiten in de zin van het Keck-arrest kunnen betrekking hebben op de plaats en het tijdstip van de verkoop van producten, op de reclame voor producten en op de productiemethode van producten.

  4. Een maatregel van gelijke werking met onderscheid kan gerechtvaardigd worden door zowel é én van de gronden genoemd in artikel 36 VWEU als door dwingende vereisten van algemeen belang.

Vraag 3

Welk onderstaand alternatief maakt de navolgende uitspraak op juiste wijze af? Uit het arrest Cassis de Dijon volgt dat...

  1. Er vijf dringende behoeften zijn als rechtvaardigingsmogelijkheid, namelijk: de doeltreffendheid van fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid van handelstransacties, de bescherming van consumenten en de bescherming van cultuur.

  2. Er vijf dringende behoeften zijn als rechtvaardigingsmogelijkheid, namelijk: de doeltreffendheid van fiscale controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid van handelstransacties, de bescherming van de taal en de bescherming van het milieu en de natuur.

  3. Zowel tarifaire als non-tarifaire belemmeringen gerechtvaardigd kunnen worden op grond van dringende behoeften.

  4. Er aanvullend op artikel 36 VWEU ook dringende behoeften kunnen zijn als rechtvaardigingsmogelijkheid.

Vraag 4 – Waarom mededingingsrecht?

De geitensector in Nederland is in de laatste jaren snel gegroeid. Vanaf 2011 is het aantal geitenbedrijven met 30 procent toegenomen tot 400 bedrijven in 2015. Verschillende partijen die betrokken zijn bij het ‘Platform Schapen- en Geitenhouders’ – de provincie Limburg, geitenhouders, geitenslachterijen, dierenartsen en supermarkten – spreken het volgende af:

1. Vermindering antibioticagebruik in geitenhouderij met 60 % in 2016
2. 40 % meer hokruimte voor geiten
3. Niet meer onverdoofd slachten
4. Ieder bedrijf met 10 of meer geiten moet beschikken over een wasplaats en
5. alleen citroenzuur mag gebruikt worden als ontsmettingsmiddel
6. Biologische geitenkaas en geitenmelk in de supermarkt zullen alleen afkomstig zijn van lokale producenten.
7. De kostenverhoging die dit meebrengt – een verhoging van ongeveer 20 procent –wordt in de supermarktprijs verdisconteert en via een terugrekenstelsel aan alle partijen teruggeven, maar alle partijen rekenen de verhoogde kosten ook door in hun prijzen.

a) Beoordeel de bovenstaande afspraken vanuit het perspectief van de volgende stromingen:
1) Ordo-liberalen:
2) Economische efficiëntie:
3) Consumentenwelvaart:
4) Interne markt:
5) Niet-economische belangen:

b) Waarom kan de gekozen stroming van belang zijn voor de werking van het mededingingsrecht? En welke van de bovengenoemde stromingen stelt de Europese Commissie voorop bij de toepassing van het mededingingsrecht?

Vraag 5 – Onderneming or niet?

a) Hoe kan worden vastgesteld of een bepaalde entiteit een onderneming in de zin van het Europese mededingingsrecht is? Verwijs bij de beantwoording naar relevante jurisprudentie.

b) Beoordeel van de onderstaande situaties of het er gaat om een onderneming in de zin van het Europees mededingingsrecht, of niet. Motiveer uw antwoord.

1. Een universiteit die in de avonduren commercië e cursussen aanbiedt aan advocaten in het kader van de beroepsopleiding advocatuur.
2. Een gemeente die bij het loket burgerzaken paspoorten verstrekt aan de burgers die in die gemeente staan ingeschreven.
3. De brandweer die brandbeveiligingsdiensten aanbiedt aan ondernemingen, zoals het plaatsen van brandblussers en rookmelders.

Vraag 6 – Waar bevinden we ons in het mededingingsrecht?

Bepaal bij de onderstaande situaties welke artikelen van het mededingingsrecht erop van toepassing zouden kunnen zijn. Motiveer uw antwoord en geef ook kort aan wat naar uw mening de uitkomst zou moeten zijn als de onderstaande situaties daadwerkelijk aan de betreffende artikelen zouden worden getoetst.

a) De gemeente Enschede beslist om garant te staan voor de financiering (150 000 000 euro) van het nieuwe stadion van FC Twente.

b) De vertegenwoordigers van drie bierbrouwers (Carlsberg Group, Heineken NV en SABMiller) spreken af in een café in Brussel. Twee weken na het gesprek stijgt de prijs per bier van alle drie de merken.

c) Een grote Ierse processorfabrikant verstrekt vergoedingen aan de Media-Saturn in Nederland, Duitsland en Polen in ruil voor exclusiviteit.

Vraag 7 – Mededingingsrecht en de interne markt

a) Art. 101 en 102 Wv zijn gericht tot ondernemingen. Wat is de functie van deze artikelen ten opzichte van de vrij verkeersbepalingen? Verwijs ook naar relevante jurisprudentie.

b) De artikelen 101 en 102 Wv hebben betrekking op verschillende gedragingen. Wat is het kenmerkende verschil tussen beide artikelen?

Vraag 8 – United Brands

Bestudeer de zaak 27/76, United Brands.

a) Op welke manieren heeft United Brands volgens de Europese Commissie misbruik van zijn machtspositie gemaakt?

b) Was er volgens het Hof inderdaad sprake van een inbreuk op Artikel 102 VWEU? U hoeft alleen in te gaan op de uitkomst, niet op de beoordeling van de afzonderlijke elementen van Artikel 102 VWEU.

Antwoordindicatie

Vraag 1

a. Deze stelling is onjuist, art. 30 jo. 110.

Vraag 2

B. Dassonville, Cassis de Dijon, Keck

Vraag 3

D. Rule of reason; goederen die rechtmatig in het verkeer zijn gebracht door een lidstaat moeten worden geaccepteerd door andere lidstaten (wederzijdse erkenning -> beginsel van loyale samenwerking). Ro. 8.

Vraag 4 – Waarom mededingingsrecht?

a.

1) volgens de Ordo-liberalen moet de staat een wettelijke basis voor de economie creëren en een “gezond” niveau van concurrentie handhaven via de market principles. Zij wilden een actief overheidsoptreden om gelijkheid en vrijheid te waarborgen, regels moeten de handelsvrijheid niet belemmeren.
2) er is veel vraag, maar weinig aanbod. Er is geen marktmacht, waardoor met deze regels de omstandigheden negatief worden beïnvloed.
3) de welvaart van consumenten zal dalen omdat de prijs van geiten-producten toeneemt, doordat het aanbod minder wordt.
4) het is denk ik een beperking van de interne markt als er alleen maar lokale producten worden gebruikt, want dat betekent dat er geen geitenkaas/melk meer worden geïmporteerd.
5) het is beter voor de geiten om het zo te doen, ze hebben meer ruimte, krijgen minder antibiotica en ze worden niet meer onverdoofd geslacht.

b. Consumentenwelvaart is het belangrijkst voor de Europese Commissie. HvJ: veiligstellen structuur markt (geen specifiek doel).
- keuze bepaalt uitkomst/gevolgen van specifieke zaken
- uniformiteit

Vraag 5 – Onderneming or niet?

a. In de zaak Höfner wordt het begrip onderneming uitgelegd als elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (ro. 21) en Consten/Grundig. Economische activiteit (Commissie v. Italië): iedere activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt. Ondernemersvereniging valt wel onder art. 101

b.

1. Ja, er is sprake van een eenheid (universiteit) die economische activiteiten uitoefent (commerciële cursussen aanbieden).
2. Er is sprake van een eenheid (gemeente), maar er is geen economische activiteit, want het behoort bij de overheid. Het is een overheidprerogatief: bevoegdheid die de overheid naar zich toetrekt, alleen de overheid/overheidsinstantie mag dit uitoefenen, mag wel gedelegeerd worden aan bijv. gemeentes (ook overheidsorgaan).
3. Er is sprake van een eenheid (brandweer) en een economische activiteit (aanbieden van brandbeveiligingsdiensten).

Vraag 6 – Waar bevinden we ons in het mededingingsrecht?

a. Art. 107 lid 1 Wv: onverenigbare steunmaatregelen -> staatssteun. Staatssteun: overdracht van geld door de overheid aan bedrijf of kosten voor de overheid op directe of indirecte manier. 107 lid 2 en 3: uitzonderingen.

b. Art. 101 lid 1 Wv: kartelverbod/onderling afgestemd feitelijke gedraging (oafg -> sub a).

d. Art. 102: misbruik machtspositie (onderneming, machtspositie, ongunstige beïnvloeding interstatelijke handel, misbruik). Producent is een onderneming met een machtspositie. Op een relevant geografische en productmarkt. Is er sprake van misbruik van die machtspositie? Kan ook 101 lid 1 sub b zijn.

Vraag 7 – Mededingingsrecht en de interne markt

a. Het zijn beperkingen van de vrij verkeersbepalingen. Mededingingsrecht zorgt voor een level playing field, is gericht op bedrijven, die ook een level playing field nodig hebben. Door bedrijven kan ook afbreuk worden gedaan aan het level playing field, daarom zijn er ook artikelen rechtstreeks tot bedrijven gericht, zodat de Commissie ook hen kan aanspreken. Grundig/Consten en United Brands.

b. Art. 101 gaat over overeenkomsten die de handel beïnvloeden, art. 102 gaat over misbruik maken waardoor de handel beïnvloed wordt. Artikel 102 kent geen de minimis begrip en ook geen direct toepasselijke uitzonderingsmogelijkheid. Zie aantekeningen. De minimus bekendmakingen: uitzonderingsgevallen die Europese instellingen hebben gemaakt voor kleine bedrijven die zich niet hoeven te houden aan de artikel 101 en 102

Vraag 8 – United Brands

a. Door het doorverkopen van groene bananen te verbieden. Wat heeft de Europese Commissie ondernomen tegen United Brands waardoor de zaak bij de HvJ terecht kwam? P. 150: inbreuk op artikel 102 Wv door misbruik machtspositie. Misbruik: ro. 3 ev. Beschuldigingen EC in beschikking, ro. 130-131 sub a, ro. 163-165 sub d

b. Ja, want er werden meer bananen verkocht dan de concurrent en de prijs daalde nauwelijks als er nieuwe concurrenten bijkwamen. Voor concurrenten was het moeilijk omdat er veel economische hinder was. Dit wijst op een machtspositie, waar United Brands misbruik van heeft gemaakt door afzetkanalen te beperken door het verbod op groene bananen (ro. 65). Er is sprake van een onderneming, namelijk United Brands. Er is sprake van een machtspositie (ro. 65, 107/128). Productmarkt (ro. 33-35). Geografische markt (ro. 45/46 jo. 52-57. UBC heeft een machtspositie (ro. 107/121/128/129). Beïnvloeding interstatelijke handel: -. Misbruik- verbod doorverkoop & leveringsweigering: verbod doorverkoop ro. 157-161; leveringsweigering ro. 182-192 + 201-203.

Page access
Public
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.