Staatsrecht 1 - RUG - Oefententamen 2017/2018


Vragen

Vraag 1

Het college van burgemeester en wethouders van Groningen besluit tot het opheffen van een aantal parkeerplaatsen in de binnenstad. Een gemeenteraadslid voelt de burgemeester hierover aan de tand, omdat hij vermoedt dat de burgemeester zich eigenlijk niet kan vinden in het besluit. Kan de burgemeester voor het genomen besluit ter verantwoording worden geroepen?

  1. Ja, op grond van art. 169 Gemeentewet;
  2. Ja, op grond van art. 180 Gemeentewet;
  3. Nee, het college heeft immers het besluit genomen en niet de burgemeester

    Vraag 2

    Stelling: in het Harmonisatiewetarrest heeft de Hoge Raad de mogelijkheid aanvaard wetten in formele zin te toetsen aan het Statuut. Deze stelling is:

    1. juist;
    2. onjuist.

      Vraag 3

      Wat is juist met betrekking tot de commissaris van de Koning? De commissaris van de Koning:

      1. bepaalt of een lid van provinciale staten van deelname aan de stemming wordt uitgesloten indien het lid een eigen belang heeft bij de angelegendheid waarop de stemming betrekking heeft;
      2. mag deelnemen aan vergaderingen van gedeputeerde staten, maar mag niet meestemmen;
      3. kan niet door provinciale staten of gedeputeerde staten worden ontslagen.

      Vraag 4

      De BNC-fichesprocedure is:

      1. een nationale voorziening om vroegtijdige betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de Europese besluitvorming te faciliteren;
      2. een verdragsrechtelijke voorziening om vroegtijdige betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de Europese besluitvorming te faciliteren;
      3. een nationale voorziening om vroegtijdige betrokkenheid van de regering bij de Europese besluitvorming te faciliteren;
      4. een verdragsrechtelijke voorziening om vroegtijdige betrokkenheid van de regering bij de Europese besluitvorming te faciliteren.

      Vraag 5

      Tijdens de kabinetsformatie treedt gewoonlijk een informateur op. Deze wordt benoemd door:

      1. de Koning;
      2. de regering;
      3. de Tweede Kamer;
      4. de demissionaire minister-president.

      Vraag 6

      In welk Grondwetsartikel is een klassiek grondrecht vastgelegd?

      1. Art. 21 Gw;
      2. Art. 13 lid 1 Gw;
      3. Art. 2 lid 1 Gw;
      4. Art. 18 lid 2 Gw.

      Vraag 7

      Stel, partij A heeft bij de Tweede-Kamerverkiezingen 3 zetels veroverd. Is de kandidaat die op plaats nummer 3 op de lijst staat daarmee verzekerd van een zetel?

      1. Ja;
      2. Nee.

      Vraag 8

      Kan naar geldend recht een gemeenteraad bij verordening bepalen dat het verboden is op openbare plaatsen in de gemeente te vloeken?

      1. Ja, omdat het verbod is beperkt tot openbare plaatsen zakt het verbod niet door de 'ondergrens';
      2. Ja, mits in de verordening ook wordt uitgewerkt wat onder 'vloeken' wordt verstaan: het moet duidelijk en voorzienbaar zijn wat daaronder wordt verstaan;
      3. Nee, deze beperking van de vrijheid van meningsuiting als beschermd in de Grondwet vergt regeling in een wet om formele zin;
      4. Ja, tenzij het verbod met een punitieve sanctie wordt gehandhaafd, gelet op het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel

      Vraag 9

      Wat is geen kenmerk van een staat?

      1. Er is een gemeenschap van mensen;
      2. Er is een organisatie die effectief gezag uitoefent;
      3. Er is een mogelijkheid van toepassing van dwang ter handhaving van de gemeenschapsnormen;
      4. Er is een organisatie die beoogt burgers te beschermen tegen een tirannieke meerderheid.

      Vraag 10

      Stelling: voor een geldig koninklijk besluit is altijd een contraseign vereist. Deze stelling is:

      1. juist;
      2. onjuist.

      Vraag 11

      Tussen 1848 en 1917 kende Nederland voor de Tweede Kamer als kiesstelsel:

      1. het stelsel van evenredige vertegenwoordiging;
      2. het absolute meerderheidsstelsel;
      3. het relatieve meerderheidsstelsel.

      Vraag 12

      Voor het houden van interpellatie in de Tweede Kamer:

      1. is geen verlof nodig;
      2. moeten ten minste 30 leden het verzoek tot het houden van een interpellatie steunen;
      3. moet ten minste een meerderheid van de aanwezige leden het verzoek tot het houden van een interpellatie steunen;
      4. moeten ten minste 76 leden het verzoek tot het houden van een interpellatie steunen.

      Vraag 13

      Stelling: een Europese richtlijn die niet correct is geïmplementeerd en die geen rechtstreekse werking heeft, moet door de nationale rechter bij de uitleg van nationaal recht buiten beschouwing worden gelaten. Deze stelling is:

      1. juist;
      2. onjuist.

      Vraag 14

      De grondwettelijke waarborgen voor de onafhankelijkheid van rechters hebben in eerste instantie betrekking op de relatie tussen rechters en:

      1. de wetgever;
      2. het bestuur;
      3. de Raad voor de rechtspraak;
      4. de bij een geschil betrokken partijen.

      Vraag 15

      Ministers zonder portefeuille maken deel uit van:

      1. de regering, de ministerraad en de Staten-Generaal;
      2. de regering en de ministerraad, maar niet van de Staten-Generaal;
      3. de regering, maar niet van de ministerraad en de Staten-Generaal;
      4. noch de regering, noch de ministerraad, noch de Staten-Generaal

      Vraag 16

      Welk van onderstaande stelling is onjuist?

      1. Bij een begrotingsoverschrijding moet de begroting bij suppletoire begrotingswet worden aangepast;
      2. Ministeriële regelingen staan in hiërarchisch hogere rang dan provinciale verorderingen;
      3. De grondwettelijke eisen uit art. 117 Gw gelden voor alle rechters in Nederland.

      Vraag 17

      Wie heeft of hebben het recht van initiatief met betrekking tot rijkswetgeving?

      1. Enkel de koninkrijksregering;
      2. Enkel de Tweede Kamer;
      3. Enkel de Koning;
      4. Zowel de koninkrijksregering als de Tweede Kamer

      Vraag 18

      Ongeveer een jaar geleden werd door de regering een wetsvoorstel ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd strekkende tot het toekennen van bestuursbevoegdheden aan de Nationaal Coördinator Groningen (een ambtenaar van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat, belast met een aantal taken op het terrein van de mijnbouwschadeproblematiek te Groningen). In september stond op social media dat de Afdeling advisering van de Raad van State negatief over het wetsvoorstel heeft geadviseerd. Het wetsvoorstel is nog niet ingediend bij de Tweede Kamer. Tot dusverre is noch de inhoud van het wetsvoorstel, noch de inhoud van het advies van de Raad van State openbaar. Welke stelling is juist?

      1. Het is in strijd met de wet dat de inhoud van het wetsvoorstel niet openbaar is, maar dat geldt niet voor het advies van de Raad van State;
      2. Het is in strijd met de wet dat de inhoud van het advies van de Raad van State niet openbaar is, maar dat geldt niet voor het wetsvoorstel;
      3. Het is in strijd met de wet dat de inhoud van het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State niet openbaar zijn;
      4. Het is in overeenstemming met de wet dat de inhoud van het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State niet openbaar zijn.

      Vraag 19

      Stel, naar aanleiding van de #metoo-discussie heeft het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen besloten om alle flyers en folders die van studenten of medewerkers uitgaan te toetsen op seksueel getinte opmerkingen. Het toetsen van alle flyers en folders van medewerkers en studenten van de universiteit op seksueel getinte opmerkingen:

      1. geoorloofd, gelet op artikel 1 Gw;
      2. gelet op artikel 1 Gw niet allen geoorloofd, maar bovendien een verplichting voor het College van Bestuur;
      3. ongeoorloofd, gelet op artikel 7 Gw.

      Vraag 20

      Stelling: de Grondwet voorziet in een grondslag voor het vaststellen van algemene maatregelen van bestuur. Deze stelling is:

      1. juist;
      2. onjuist.

      Vraag 21

      Welke van de onderstaande bepalingen duidt op preventief toezicht?

      1. Art. 207 Provinciewet;
      2. Art. 132, vierde lid Grondwet;
      3. Art. 132, vijfde lid Grondwet.

      Vraag 22

      Wat is juist ten aanzien van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens?

      1. Het is het eerste verdrag met betrekking tot grondrechten dat door een voldoende aantal lidstaten van de Verenigde Naties is geratificeerd;
      2. Het is het eerste verdrag met betrekking tot grondrechten dat Europese staten met elkaar hebben gesloten en kan in zoverre worden gezien als een voorloper van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens;
      3. Het is een gezaghebbende codificatie van grondrechten die is aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

      Vraag 23

      Stelling: de gemeenteraad van de gemeente Tynaario kan bij autonome verordening regels stellen met betrekking tot de inrichting van gemeentelijke stembureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen. Deze stelling is:

      1. onjuist;
      2. juist, mits de verordening het onderwerp niet uitputtend regelt;
      3. juist, mits de gemeenteraad hier met een tweederde meerderheid mee instemt en niet afwijkt van bepalingen in de Grondwet

      Vraag 24

      Stelling: de Koning voert de regering van elk van de vier landen van het Koninkrijk. De stelling is:

      1. juist;
      2. onjuist.

      Vraag 25

      Stel, de actiegroep Samen sterk voor de kleine man en vrouw wil op Tweede Kerstdag een demonstratie tegen armoede houden. Via social media laat een groep fanatieke voetbalsupporters weten de demonstratie te willen verstoren. De burgemeester laat daarop weten in deze mogelijke verstoring reden te zien de demonstratie te verbieden. Volgens hem is dit verbod de enige juiste beslissing omdat:

      1. eerdere ervaringen met de voetbalsupporters negatief zijn, en
      2. tijdens de Kerstdagen vrijwel geen agenten beschikbaar zijn omdat ook zij het recht hebben om deze dagen met familie door te brengen.

      Welke bewering is juist?

      1. Geen van beide argumenten biedt een rechtmatige grond voor het verbieden van de demonstratie;
      2. Argument I is voldoende om de demonstratie te verbieden, maar argument II niet;
      3. Argument II is voldoende om de demonstratie te verbieden, maar argument I niet;
      4. Zowel argument I als argument II is voldoende om de demonstratie te verbieden.

      Vraag 26

      Voor een wijziging van de Grondwet geldt dat voorstellen in de tweede lezing:

      1. door de Tweede Kamer kunnen worden geamendeerd;
      2. door de Staten-Generaal kunnen worden geamendeerd;
      3. niet kunnen worden geamendeerd

      Vraag 27

      Stelling: de regering is bevoegd om een autonome gemeentelijke verordening te vernietigen wegens strijd met het algemeen belang. Deze stelling is:

      1. juist;
      2. onjuist.

      Vraag 28

      Wijziging van het Statuut:

      1. vindt plaats bij Rijkswet, bij tweederde meerderheid in beide Kamers van de Staten-Generaal;
      2. vindt plaats bij Rijkswet met medewerking van de wetgevers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;
      3. vindt plaats bij verdrag tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

      Vraag 29

      Stelling: De eeniederverbindendheid van een bepaling van het EVRM wordt vastgesteld door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, op grond van art. 46 lid 1 van het EVRM. Deze stelling is:

      1. juist;
      2. onjuist.

      Vraag 30

      Een Nederlandse burger die meent dat sprake is van schending door Nederland van een eeniederverbindende bepaling uit het IVBPR:

      1. kan zich, als aan de voorwaarden is voldaan, wenden tot het Comité voor de rechten van de mens, en daar een bindende uitspraak verkrijgen;
      2. kan zich, als aan de voorwaarden is voldaan, wenden tot het Comité voor de rechten van de mens, maar daar geen bindende uitspraak verkrijgen;
      3. kan zich uitsluitend voor de nationale rechter op de IVBPR-bepaling beroepen, maar zich niet wenden tot het Comité voor de rechten van de mens;
      4. kan zich niet voor de nationale rechter op enige bepaling uit het IVBPR beroepen.

      Vraag 31

      Ten aanzien van verdragen die van de Grondwet afwijken geldt dat:

      1. deze pas mogen worden goedgekeurd nadat de Grondwet is herzien;
      2. deze stilzwijgend kunnen worden goedgekeurd met instemming van de Raad van State en de beide Kamers der Staten-Generaal;
      3. de regering in de goedkeuringswet moet aangeven dat er sprake is van afwijking van de Grondwet.

      Vraag 32

      Wat is juist ten aanzien van de relevantie van een onderscheid tussen autonomie en medebewind?

      1. Het college van burgemeester en wethouders kan niet aansprakelijk worden gesteld voor besluiten die in medebwind zijn genomen;
      2. Het college van burgemeester en wethouders hoeft over de uitoefening van bevoegdheden in medebewind geen verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad;
      3. Het onderscheid tussen autonomie en medebewind kan van belang zijn voor de uitoefening van interbestuurlijk toezicht.

      Vraag 33

      Stelling: het Reglement van Orde voor de Ministerraad is te beschouwen als een wet in materiële zin. Deze stelling is:

      1. juist
      2. onjuist

      Vraag 34

      De Gevolmachtigde Minister van Curaçao is verantwoording verschuldigd aan:

      1. de Staten van Curaçao en aan de regering van Curaçao
      2. de Staten van Curaçao, maar niet aan de regering van Curaçao
      3. de regering van Curaçao, maar niet aan de Staten van Curaçao
      4. noch de Staten, noch de regering van Curaçao

      Vraag 35

      De rechtbank Noord-Nederland moet in eerste aanleg oordelen over een geschil over de aankoop van een museum. De rechtbank weet niet zeker hoe zij het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie op dat punt moet uitleggen. Voordat de rechtbank uitspraak kan doen, wil zij weten hoe zij het verdrag moet uitleggen. In dit geval is de rechtbank:

      1. verplicht een prejudicieële vraag te stellen aan het Hof van Justitie EU;
      2. bevoegd een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie EU.

      Vraag 36

      Welke stelling ten aanzien van (de) bron(nen) van het staatsrecht is juist?

      1. De Nederlandse Grondwet is de enige bron van het staatsrecht;
      2. De Nederlandse Grondwet en gewoonterechtelijke regels zijn de enige bronnen van staatsrecht;
      3. Zowel de Nederlandse Grondwet, gewoonterechtelijke regels als een aantal geschreven regelingen vormen bronnen van het staatsrecht.

      Vraag 37

      De ministers van Onderwijs van de EU-lidstaten hebben zitting in:

      1. de Europese Raad;
      2. de Raad van de Europese Unie
      3. de Raad van Europa

      Vraag 38

      Op grond van het arrest Costa-ENEL:

      1. hebben Europeesrechtelijke bepalingen die rechtstreeks werken voorrang boven afwijkend nationaal recht;
      2. is de Europese Unie een soevereine staat geworden;
      3. moet het begrip 'rechtstreekse werking' per lidstaat op basis van interpretatie van de nationale constituties worden uitgelegd;
      4. leidt schending van Europees recht door een lidstaat tot een aansprakelijkheid van de staat waardoor een schadevergoedingsplicht ontstaat.

      Vraag 39

      In de verhouding tussen Koning en staatssecretaris geldt dat:

      1. een staatssecretaris nooit verantwoordelijk kan zijn voor de Koning, omdat de staatssecretaris geen lid van de regering is;
      2. de Koning een staatssecretaris niet benoemt of ontslaat, omdat dit door de verantwoordelijke minister gebeurt;
      3. de Grondwet ervan uitgaat dat een staatsecretaris door de Koning aan aanwijzingen kan worden gebonden, nu deze aan de minister ondergeschikt is;
      4. een staatssecretaris jegens de Staten-Generaal politieke verantwoordelijkheid voor de Koning draagt.

      Vraag 40

      Het parlementair behanandelvoorbehoud:

      1. geeft de Nederlandse Staten-Generaal de mogelijkheid een 'gele kaart' aan de Commissie uit te delen;
      2. geeft het Europees Parlement de mogelijkheid een 'gele kaart' aan de Commissie uit te delen;
      3. geeft de Nederlandse Staten-Generaal een instemmingsrecht ten aanzien van bepaalde Europese besluiten;
      4. geeft de Nederlandse Staten-Generaal geen instemmingsrecht ten aanzien van Europese besluiten.

      Vraag 41

      Volgens Handyside v. the United Kingdom:

      1. komt de overheid in geval van toepasselijkheid van artikel 10 EVRM een zeer beperkte 'margin of appreciation' toe;
      2. kan de bescherming van de goede zeden in een democratische samenleving geen rechtvaardiging vormen voor een inbreuk op artikel 10 EVRM
      3. heeft artikel 10 EVRM naast het nationale recht van vrije meningsuiting geen zelfstandige betekenis
      4. gelden de vrijheid van meningsuiting en de daaraan te stellen beperkingen ook ten aanzien van meningen die beledigend, schokkend of verontrustend zijn.

      Vraag 42

      De politieke ministeriële verantwoordelijkheid werd in Nederland ingevoerd in:

      1. 1815
      2. 1840
      3. 1848
      4. 1983

      Vraag 43

      De staatstrechtelijke homogeniteit van de regering brengt mee dat:

      1. ministers naar buiten toe niet mogen laten blijken het oneens te zijn met besluiten van de ministerraad;
      2. beslissingen van individuele ministers altijd namens de ministerraad zijn genomen, en elke minister voor een dergelijk besluit dus individueel verantwoordelijkheid draagt;
      3. ministers bij een motie van wantrouwen altijd allemaal hun ontslag aan de koning aanbieden.

      Vraag 44

      Stelling: art. 81 Grondwet geeft blijk van volledige machtenscheiding in Nederland. Deze stelling is:

      1. juist;
      2. onjuist.

      Vraag 45

      Welke filosoof is bekend om een boek waarin hij adviseert over hoe een gezagsdrager heeft op te treden met het doel niet zijn persoonlijke grootheid te verhogen maar met het doel eenheid te bewerkstelligen?

      1. Machiavelli;
      2. Rousseau;
      3. Montesquieu.

      Vraag 46

      Maria Hernandez Chicharito is sinds 1 januari 2015 inwoner van de gemeente Groningen. Ze heeft zowel de Mexicaanse als Spaanse nationaliteit. Ze ambieert een plek in de gemeenteraad en heeft zelfs een de apsiratie ooit nog eens als burgemeester van Groningen aan de slag te gaan. Zijn deze ambities onder de huidige omstandigheden voor Maria naar Nederlands recht te verwezenlijken?

      1. Ja, beide ambities zijn te verwezenlijken;
      2. Nee, geen van beide ambities zijn te verwezenlijken;
      3. Alleen de ambitie om tot gemeenteraadslid verkozen te worden is te verwezenlijken;
      4. Alleen de ambitie tot burgemeester benoemd te worden is te verwezenlijken.

      Vraag 47

      De Nationale ombudsman wordt:

      1. bij koninklijk besluit voor het leven benoemd;
      2. door de Staten-Generaal benoemd voor een ambtstermijn van 6 jaar;
      3. door de Hoge Raad benoemd voor een ambstermijn van 6 jaar;
      4. door de Tweede Kamer benoemd voor een ambtstermijn van 6 jaar.

      Vraag 48

      De vijftienjarige Anna vindt dat haar vader haar privacy schendt doordat hij veelvuldig over haar schrijft op zijn weblog. Kan Anna haar vader in rechte aanspreken op een schending van haar recht op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer, zoals dat is vastgelegd in artikel 10 van de Grondwet?

      1. Nee, want de rechter mag niet toetsen aan bepalingen uit de Grondwet;
      2. Nee, omdat alleen meerderjarigen zich op grondrechten kunnen beroepen;
      3. Nee, omdat Anna dit grondrecht allen kan inroepen tegenover de overheid;
      4. Ja.

      Vraag 49

      Een grondregel van een democratische staatsorganisatie behelst volgens het boek (Belinfante) dat niemand een bevoegdheid kan uitoefenen zonder verantwoording schuldig te zijn of zonder dat opdie uitoefening controle bestaat. Stelling: art. 355 van het Wetboek van Strafrecht vormt hier een voorbeeld van. Deze stelling is:

      1. juist;
      2. onjuist.

      Vraag 50

        Welk van de onderstaande stelling is onjuist?

        1. Degelatie van de bevoegdheid tot het maken van een algemeen verbindend voorschrift is toegestaan in art. 95 Gw;
        2. Delegatie van de bevoegdheid tot het maken van een algemeen verbindend voorschrift is toegestaan in art. 122 lid 2 Gw;
        3. Delegatie van de bevoegdheid tot het maken van een algemeen verbindend voorschrift is toegestaan in art. 91 lid 2 Gw;
        4. Delegatie van de bevoegdheid tot het maken van een algemeen verbindend voorschrift is toegestaan in art. 116 lid 2 Gw.

          Antwoordindicatie

          1. a

          2. c

          3. c

          4. d

          5. c

          6. b

          7. b

          8. c

          9. d

          10. a

          11. b

          12. b

          13. b

          14. d

          15. b

          16. a

          17. d

          18. d

          19. c

          20. a

          21. a

          22. c

          23. a

          24. a

          25. d

          26. c

          27. a

          28. B

          29. b

          30. c

          31. c

          32. b

          33. b

          34. b

          35. c

          36. b

          37. a

          38. d

          39. d

          40. d

          41. c

          42. a

          43. b

          44. a

          45. b

          46. d

          47. d

          48. a

          49. b

          50. c

          Page access
          Public
          Comments, Compliments & Kudos

          Add new contribution

          CAPTCHA
          This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
          Image CAPTCHA
          Enter the characters shown in the image.