Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Traumatische hersenschade (traumatic brain injury; TBI) is een beschadiging aan de hersenen als gevolg van een klap op het hoofd waardoor er soms nauwelijks, niet of met zeer veel moeite geleefd kan worden.De neuropsychologie bestudeert de relatie tussen het brein en gedrag door middel van de biologische achtergrond. In de neuropsychologie zijn er twee hypotheses: 1) de breinhypothese en 2) de neuronhypothese. De breinhypothese houdt in dat het brein de bron is van gedrag. De neuronhypothese houdt in dat het neuron de bouwsteen van het brein is. Het brein bestaat uit twee helften, de hemisferen, die bijna symmetrisch...
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Het brein bestaat uit twee hemisferen met de cerebrale cortex als buitenste laag. Deze bestaat uit vier delen: temporaal kwab, frontaal kwab, parietaal kwab en occipitaal kwab. De corpus callosum verbindt beide hemisferen.
Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) en het perifeer zenuwstelsel, bestaand uit het somatische (parasympatisch en sympathisch) en autonome zenuwstelsel.
Het dualisme houdt in dat lichaam en geest gescheiden zijn. Bij het monisme zijn deze één geheel. Het materialisme zegt dat het gedrag alleen door het centrale zenuwstelsel te verklaren is en niet door de geest.
Frenologie maakt gebruik van hersenknobbels in het lokaliseren van functies. Cranioscopie bepaalt intelligentie aan de hand van de omvang van het hoofd.
Broca’s en Wernicke’s gebied zijn belangrijk voor taal. Wanneer ze beschadigd zijn is er sprake van Broca’s afasie (wel begrip, niet praten of articuleren) of Wernicke’s afasie (betekenisloze spraak, niets verstaan of herhalen).
Alexie is onmogelijkheid tot lezen en apraxie is onvermogen tot uitvoeren van complexe bewegingen. Visuele vorm agnosie is het onvermogen de vorm van objecten te zien en optische ataxie het niet kunnen handelen naar de vorm, zoals optillen.
Neuronen zijn los van elkaar en communiceren met chemische signalen via synapsen.
Belangrijk voor neurologisch onderzoek is het begrip van de werking van de hersenen, het gebruik van diermodellen bij menselijke neurologische aandoeningen en evolutionair onderzoek bij zoogdieren.
Met het genoom kan worden bepaald welke gen mutaties hebben geleid tot de evolutie van de moderne mens.
De vier stappen van aap tot mens zijn 1) het rechtop lopen, 2) het uitgebreid gebruiken van voorwerpen, 3) een rondtrekkende leefstijl en 4) een rijkere cultuur.
De encephalisatie quotient is de ratio van de grootte van de hersenen en de verwachtte grootte van de hersenen. Deze ratio is het grootst bij de moderne mens. De groei van de hersenen is voornamelijk in de cortex, die als laatste ontwikkelt, waardoor er meer corticale cellen worden aangemaakt. Door het evolutionaire systeem neotenie wordt de ontwikkeling vertraagd, waardoor het brein groter kan worden.
De grootte van de hersenen en intelligentie zijn niet gerelateerd. Hersengrootte kan het gedrag tussen soorten wel verklaren, maar niet binnen soorten. Daarnaast is een IQ-test eenzijdig, omdat het alleen de functies van de linker hemisfeer meet.
De hersenen en het ruggenmerg worden beschermd door de schedel en wervels; drie membranen; cerebrospinale vloeistof; en de bloed-brein barrière. De hersenen bestaan uit drie delen: prosencefalon, mesencefalon en rhombencefalon.
De ventrale wortel brengt motorische informatie van de hersenen naar het lichaam. De dorsale wortel brengt sensorische informatie van het lichaam naar de hersenen.
Reflexen zijn specifieke bewegingen, ontstaan door specifieke sensorische stimulatie en zijn alleen afhankelijk van het ruggenmerg.
De hersenstam reageert op externe sensorische prikkels en reguleert vitale lichaamsfuncties. Het bestaat uit drie delen: achterhersenen (hindbrain), middenhersenen (midbrain) en tussenhersenen (diencephalon)
In de achterhersenen bevindt zich het cerebellum, belangrijk voor coördinatie, postuur, balans en aangeleerde motorische vaardigheden; en de reticulaire formatie, die het slaap- en waaksysteem controleert.
De middenhersenen bevatten het tectum, bestaand uit de superior colliculi en de inferior colliculi; en het tegmentum, bestaand uit de rode nucleus en substantia nigra.
De tussenhersenen bevatten de thalamus, die alle informatie die naar de cortex gaat ontvangt; de hypothalamus, belangrijk voor de hormoonhuishouding en gemotiveerd gedrag; en de epithalamus.
De voorhersenen bevatten de basale ganglia en het limbisch systeem. De basale ganglia bestaan uit de putamen, de globus pallidus en de caudate nucleus en zijn verantwoordelijk voor beweging en leren. Het limbisch systeem bevat het septum; de cingulate cortex,; de hippocampus, belangrijk voor geheugen en ruimtelijke oriëntatie; en de amygdala, belangrijk in emotionele en soort-specifieke gedragingen.
De longitudinaal fissura scheidt de twee hemisferen. De centrale sulcus scheidt de frontaal kwab van de parietaal kwab en de laterale fissura scheidt de frontaal en parietaal kwab van de temporaal kwab.
Primaire gebieden ontvangen informatie van sensorische systemen of sturen informatie naar motorische systemen. Secundaire gebieden zijn er voor de interpretatie van percepties. Tertiaire gebieden coördineren en leggen relaties tussen informatie uit de secundaire gebieden.
De gebieden in de neocortex communiceren door verbindingen tussen kwabben, verbindingen binnen kwabben, interhemisferische verbindingen en verbindingen via de thalamus. De twee hersenhelften zijn verbonden door het corpus callosum en het anterior commissuur.
Een neuron bestaat uit dendrieten, een cellichaam en een axon. Dendrieten vormen verbindingen met andere neuronen. De ruimte tussen neuronen heet een synapsspleet. Dendrieten ontvangen informatie en axonen versturen informatie in de vorm van neurotransmitters.
Het celmembraan zorgt dat de cel zijn vorm behoudt en bevat eiwitpoorten. De nucleus bevat DNA en reproduceert eiwitten en slaat deze, samen met het endoplasmatisch reticulum, op. Eiwitten worden vervoerd door het Golgi-apparaat met bemiddeling van microtubules. De energie hiervoor komt van mitochondrieën. Lyosomen verwijderen afvalstoffen.
DNA bevindt zich in chromosomen en bevat meerdere genen. Het codeert de synthese voor een bepaald eiwit, dat opgebouwd wordt uit aminozuren.
Als een gen loskomt van het DNA wordt de basenvolgorde gekopieerd (transcriptie). Deze mRNA streng gaat naar ribosomen in het endoplasmatisch reticulum, die de genetische code vertalen naar een bepaald aminozuur. Aminozuren vormen uiteindelijk een polypeptideketting.
Bij verschillen in concentratiegradiënt gaan substanties door diffusie van een hoge concentratie naar een lage concentratie. Bij verschillen in voltagegradiënt bewegen ionen zich van een gebied met hoge lading naar een gebied met lage lading.
De intracellulaire vloeistof heeft een rustpotentiaal van -70mV door negatief geladen eiwit anionen en kalium ionen. De extracellulaire vloeistof bevat natrium en chloride.
Bij hyperpolarisatie wordt de elektrische lading negatiever. Bij depolarisatie wordt de elektrische lading positiever. Wanneer de elektrische lading -50 mV wordt door een actiepotentiaal gaan voltagegevoelige kanalen open, waardoor natrium de cel in en kalium de cel uitstroomt.
Om de cellen wordt myeline gevormd met knopen van Ranvier er tussen. Een impuls wordt doorgegeven van knoop naar knoop. Dit heet saltatory conduction.
Neuronen worden vernoemd naar het type neurotransmitter dat ze afgeven.
Neurotransmissie werkt in vier stappen: 1) synthese, oftewel de aanmaak van neurotransmitters; 2) vrijlating van neurotransmitters in de synapsspleet door de instroom van calcium; 3) activatie doordat neurotransmitters aan receptoren op het postsynaptisch membraan binden; en 4) deactivatie van de neurotransmitter
Er zijn vele soorten synapsen, die een exciterende of inhiberende boodschap versturen
Neurotransmitters zijn geproduceerd door een neuron, worden vrijgelaten als het neuron actief is en veroorzaken een reactie in de doelcel, die steeds hetzelfde is. Daarnaast wordt een neurotransmitter altijd weer gedeactiveerd.
Er zijn drie soorten neurotransmitters: 1) kleine moleculen transmitters, zoals acetylcholine en dopamine; 2) peptide transmitters, oftewel aminozuren in peptideverbindingen die receptoren activeren; en 3) transmittergassen, zoals koolstofmonoxide en stikstofoxide
Er zijn twee typen receptoren: ionotrope en metabotrope receptoren. Ionotrope receptoren laten beweging toe na flucaties van lading van het celmembraan. Metabotrope receptoren zijn proteïnen die het celmembraan omvatten.
Dopamine is belangrijk bij het coördineren van beweging, noradrenaline bij leren en plannen, serotonine bij bewustzijn en choline bij slaap en waakritme en geheugen.
Het brein kan zichtbaar gemaakt worden door elektrische opnames, breinstimulatie, röntgenstraling en dynamische methoden om gedrag te verbinden aan bepaalde hersengebieden
Het registreren van activiteiten van een enkele cel kan door middel van elektroden op neuronen
Een EEG geeft informatie over de elektrische hersenactiviteit door elektroden op de hoofdhuid.
Een ERP is een gebeurtenis-gerelateerde potentiaal dat herkend wordt als een korte verandering in het EEG-ritme. Het wordt gebruikt om te ontdekken welke hersengebieden actief worden na de stimulus en in welke volgorde.
Een MEG maakt een representatie van de magnetische velden van de hersenen.
Intracraniale hersenstimulatie is hersenstimulatie van binnenuit om functies in kaart te brengen of als behandeling voor epilepsie of hersentrauma. Transcraniale hersenstimulatie is van buitenaf.
Bij een CT-scan worden er röntgenstralen geproduceerd. De mate waarop deze stralen geabsorbeerd worden hangt af van de weefseldichtheid en wordt weergegeven op een computerscherm. Hierdoor kan letsel gelokaliseerd worden.
Bij een PET-scan wordt er een radioactieve stof ingespoten. Als deze vervalt worden er positronen uitgescheiden, welke samen met een elektron een fotoon vormen. Hersengebieden met een hogere bloedstroom scheiden meer fotonen uit, waardoor men in beeld krijgt welke hersengebieden actief.
MRI-scans maken gebruik van magnetische velden. Hierdoor veranderen protonen van positie. Als het magnetisch veld wordt uitgezet, keren de protonen naar hun oude positie. De dichtheid van weefsel wordt in beeld gebracht doordat protonen op verschillende snelheden terugkeren en door de verschillende aantallen protonen per soort weefsel.
Een fMRI scan geeft weer wanneer hersengebieden actief zijn, door de bloedtoevoer met zuurstof in kaart te brengen.
Drugs moeten hun weg vinden naar het zenuwstelsel en dit kan alleen via de bloed-brein barrière. Kleine moleculen, zoals zuurstof, zonder ionen, passeren vrij de barrière. Andere moleculen gaan via een actief transport systeem. Drugs kunnen niet gemakkelijk door het netwerk van endothieelcellen.
Drugs kunnen de effectiviteit van neurotransmitters vergroten (agonisten) of verminderen (antagonisten).
Sedatie-hypnotische en anti-angst drugs worden gebruikt om angst te reduceren, maar de dosering moet niet te hoog zijn. Voorbeelden zijn alcohol, barbituraten en benzodiazepines.
Antipsychotica wordt gebruik bij neuropsychologische aandoeningen, zoals schizofrenie. Het verminder motorische activiteit en blokkeert de werking van de dopamine receptor D2.
Er zijn drie typen antidepressiva: monoamine oxidase inhibitoren, tricyclische antidepressiva en tweede generatie antidepressiva. Ze bevorderen de werking van serotonine.
Mood stabilizers, zoals lithium, worden gebruikt bij een bipolaire stoornis
Narcotica, zoals codeïne en morfine, bevordert slaap en verlicht pijn.
Stimulantia verhogen neuronale activiteit. Zo zorgt cocaïne ervoor dat er meer dopamine aanwezig is in de synapsspleet en cafeïne verhoogt de metabolische activiteiten van cellen.
Er zijn vier soorten psychedelica en hallucinogenen: acetylcholine psychedelica, norepinefrine psychedelica, tetrahydro cannabinol en serotonine psychedelica.
Bij metabolische tolerantie worden enzymen sneller aangemaakt, waardoor de drug sneller wordt afgebroken. Drugs worden minder effectief door activiteiten van hersencellen, wat cellulaire tolerantie heet. Bij aangeleerde tolerantie leren mensen om te gaan met de effecten van drugs tijdens hun dagelijkse activiteiten.
Verslaving ontstaat door het willen voorkomen van afkickverschijnselen, de plezierige sensatie, conditioneel leren en de activatie van dopamine neuronen.
Hormonen bestaan in drie groepen: homeostase behouden, geslachtshormonen en glucocorticoïden.
Sensorische receptoren zetten sensorische energie om in neurale activiteit.
Sensorische informatie wordt altijd omgezet in actiepotentialen. Licht wordt in retina receptoren omgezet, geluidsgolven in het oor, gevoel via mechanoreceptoren, smaak via de tong en pijn via de pijnvezels.
Exteroceptieve receptoren reageren op stimuli uit de omgeving. Interoceptieve receptoren reageren op stimuli geproduceerd door organen en spieren in het lichaam.
Verschillende sensaties worden in verschillende hersengebieden verwerkt en door ervaring kunnen we ze onderscheiden. Sensaties veroorzaken een bepaalde reactie. Sensorische systemen werken vaak samen.
Staafjes zijn gevoelig voor dimlicht en worden vooral gebruikt in het donker. Kegeltjes zijn gevoelig voor helder licht en worden overdag gebruikt. In de fovea bevinden zich de meeste kegeltjes, maar geen staafjes. Deze liggen verspreid over de retina.
De oorschelp vangt geluidsgolven op, die doorgegeven worden aan het trommelvlies. De hamer, het aambeeld en de stijgbeugel geven de vibraties door aan haarcellen in de cochlea, waarna actiepotentialen ontstaan.
Nocioceptie is het voelen van pijn en temperatuur. Hapsis de perceptie van objecten met druk en voel receptoren. Proprioceptie het bewust zijn van je eigen lichaam. Evenwicht is geregeld in het binnenoor, waarbij de otoiletorganen de statische positie van het hoofd registreren en halfcirkelvormige kanalen de bewegingen van het hoofd.
Smaakpapillen bevinden zich op de tong en registreren vier componenten van voedsel: zuur, zoet, zout en bitter.
Reukreceptoren zitten op het reukepitheel in de neusholte.
Vier hersengebieden zijn belangrijk in beweging. De prefrontale cortex plant gedrag of beweging; de premotorische cortex en de supplementaire motorische cortex beïnvloeden de organisatie en sequentie van een beweging; en de primaire motorische cortex produceert specifieke bewegingen.
Een homonculus is een topografische weergave van de motorische cortex, waarbij de verschillende lichaamsdelen buiten proportie zijn met de feitelijke lichaamsdelen.
De motorische cortex wordt geactiveerd bij het specificeren van een bewegingsrichting (primaire motorische cortex), het plannen van gedrag, het geven van richting aan gedrag en bij abstracte doelen van gedrag (premotorische cortex)
De parietale cortex en de primaire motorische cortex zijn verbonden en sturen eenvoudige bewegingen aan. Sensorische systemen sturen ook informatie naar de prefrontale cortex voor het plannen van complex gedrag.
De hersenstam controleert bewegingen, behoudt de lichaamshouding en coördineert de ledematen die in beweging zijn.
De basale ganglia ontvangen informatie uit de motorische cortex, neocortex en limbische cortex en sturen informatie naar de motorische cortex en substantia nigra. Stoornissen die kunnen ontstaan bij schade aan de basale ganglia: Gilles de la Tourette, Huntington, hypokinetische symptomen en Parkinson.
Het cerebellum controleert gedrag, verbetert motorische vaardigheden en speelt een rol bij het aanleren van complex gedrag.
Het pad vanuit de motorische cortex naar de hersenstam heet de corticobulbaire tractus. Het pad vanuit de hersenstam naar het ruggenmerg heet de corticospinale tractus.
Het ruggenmerg zorgt voor reflexen.
Het metencefalon is verantwoordelijk voor lopen en emoties tonen. Bij een verbroken verbinding met de rest van de hersenen (‘lage decerebratie’) kunnen de sensorische prikkels niet naar de bovenliggende hersendelen, wat leidt tot problemen in het bewustzijn.
Bij ‘hoge decerebratie’ is het diencefalon gescheiden van het mesencefalon. Deze verbindingen zorgen voor het coördineren van het zicht en gehoor.
Het diencefalon is belangrijk in reukzin, homeostase, motivatie en gevoel.
Bij decorticatie zijn de basale ganglia en hersenstam intact, maar de cortex niet. Hierdoor is er geen samenwerking meer tussen automatisch en willekeurig gedrag.
De cortex zorgt voor plannen en bewegingen combineren tot complex gedrag. Het bestaat uit de primaire sensorische, primaire motorische en associatie cortex.
De multimodale cortex zorgt voor het herkennen en verwerken van informatie en het koppelen van een beweging aan informatie en houdt zich bezig met geheugen processen, object perceptie en emotie.
Er zijn drie mogelijke verklaringen voor het bindingsprobleem: 1) een corticaal centrum vormt alle input tot één geheel; 2) alle corticale gebieden zijn verbonden, waardoor alle informatie gedeeld wordt; en 3) er is een intracorticaal netwerk
De theorie van Luria gaat er vanuit dat de hersenen informatie verwerken volgens een stappenplan in een bepaalde hiërarchie. De perceptie van de wereld is een eenheid van de verzamelde entiteiten.
Lateraliteit geeft aan dat de twee hemisferen verschillende functies hebben. De linker hemisfeer is belangrijk in productie en begrip van taal en controleert bewegingen van de rechterkant van het lichaam. De rechter hemisfeer is belangrijk in waarneming en productie van non-verbale informatie en controleert bewegingen van de linkerkant van het lichaam.
Er zijn vele verschillen
1. Wat is het doel van neuropsychologie?
Relatie tussen gedrag en hersenfuncties onderzoeken
Relatie tussen gedrag en afwijkende hersenfuncties onderzoeken
Gedrag verklaren op basis van hersenfuncties
Hersenfuncties verklaren op basis van gedrag
2. Neuropsychologie wordt beïnvloed door twee richtingen, welke twee? (let op, 2 antwoorden zijn juist!)
The brain hypothesis
The cardiac (hart) hypothesis
The neuron hypothesis
The mind hypothesis
3. Wat is een neuron?
Een zenuwcel
Een cellichaam
Een axon
Een dendriet
4. Wat is de cerebrale cortex?
De cellaag om elke afzonderlijke hersenkwab
De cellaag aan de buitenkant van de grote hersenen
5. Welke twee vormen samen het centrale zenuwstelsel?
Hersenen en ruggenmerg
Hersenen en de wervelkolom
Hersenstam en ruggenmerg
De wervelkolom en het ruggenmerg
6. Welk begrip hoort bij de definitie: ‘alle neuronen die buiten de hersenen en ruggenmerg liggen’?
Centrale zenuwstelsel
Perifere zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel
Somatische zenuwstelsel
7. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit drie delen, welk deel hoort er NIET bij?
Sensorische deel
Motorische deel
Autonome deel
Heteronome deel
8. Welk begrip hoort bij de definitie: ‘Het zenuwstelsel wat onbewuste bewegingen controleert: hartslag, ademhaling, spijsvertering’?
Centrale zenuwstelsel
Perifere zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel
Somatische zenuwstelsel
9. Materialisme is;
Het idee dat de geest genoeg verklaring is voor gedrag
Het idee dat het zenuwstelsel genoeg verklaring is voor gedrag
Het idee dat de ziel genoeg verklaring is voor gedrag
Het idee dat de hersenen genoeg verklaring is voor gedrag
10. Welk begrip hoort er bij de definitie: ‘Het onderzoeken van de relatie tussen schedelvorm en persoonlijkheidstrekken’?
Epifyse
Monisme
Frenologie
11. Broca’s afasie houdt in dat je moeite hebt met het uitspreken van woorden terwijl taalbegrip behouden blijft, is dit waar of niet waar?
Waar
Niet waar
12. Wat houdt lateralisatie?
Geen complexe handelingen uit kunnen voeren
Niet kunnen lezen
Wanneer functies zich aan één kant van de hersenen lokaliseren.
Voorwerpen die niet herkend kunnen worden aan de hand van hun vorm
13. Stelling 1: de ventrale stroom zorgt ervoor dat voorwerpen bewust herkend worden
Stelling 2: de ventrale stroom zorgt voor de visuele controle tijdens bewegingen van het lichaam
Stelling 1 en 2 zijn juist
Stelling 1 en 2 zijn onjuist
Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
14. Welk begrip hoort bij: ‘aansluitingen tussen het uiteinde van een axon en een andere cel’?
Synaps
Axon
Dendriet
Glia cel
15. Wat is trepanatie?
Het verwijderen van een cellichaam
Het verwijderen van een stuk bot
Het verwijderen van een orgaan
16. Welk mogelijk symptoom wordt in het boek NIET genoemd bij Multiple Sclerose?
Spierzwakte
Spraakgebrek
Cognitieve achteruitgang
Scheelzien
17. Wat doet een PET scan?
Een beeld vormen van de hersenen op basis van een magnetische trilling
Het meten van radioactieve straling in de hersenen
Een beeld vormen van verschillende weefseldichtheden van de hersenen
18. Een neuron bestaat uit drie onderdelen, welke hoort er NIET bij?
Cellichaam
Dendriet
Axon
Synaps
19. Wat is een genoom?
Een functionele eenheid die kenmerken van de ene op de andere generatie doorgeeft
Het pakket aan erfelijke informatie in een cel
Een set moleculen
20. Wat houdt het Flynn effect in?
Het effect dat het gemiddelde gewicht stijgt over de jaren
Het effect dat de gemiddelde lichaamslengte stijgt over de jaren
Het effect dat het gemiddelde IQ stijgt over de jaren
Het effect dat het gewicht van het brein stijgt over de jaren
21. Wat is ‘ischemie’?
Gebrek aan lucht
Gebrek aan vitaminen
Gebrek aan lichaamscellen
Gebrek aan bloed
22. Stelling 1: bilateraal is aan beide zijden van het lichaam
Stelling 2: proximaal is aan de buitenkant van het lichaam
Stelling 3: distaal is bij het centrum van het lichaam
Alle stellingen zijn juist
Alle stellingen zijn onjuist
Stelling 1 is juist, stelling 2 en 3 onjuist
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 en 3 juist
23. Welk deel van het zenuwstelsel zorgt voor de ‘fight or fligt’ positie?
Parasympatisch zenuwstelsel
Sympatisch zenuwstelsel
24. Wat zijn blasten?
Een niet volgroeide neuron of gliacel
Een cel die ontstaat uit een stamcel
25. De ventrale wortel…
1: …is een zenuw
2: …bestaande vezels met sensorische informatie
1 en 2 zijn juist
1 en 2 zijn onjuist
1 is juist en 2 is onjuist
1 is onjuist en 2 is juist
26. Flexie betekent:
Strekken
Buigen
27. Welk begrip hoort er bij: ‘pijn die in een ander deel van het lichaam wordt gevoeld dan war deze wordt geproduceerd’?
Fake pijn
Gerefereerde pijn
Verplaatste pijn
Vervalste pijn
28. Wat is het verschil tussen colliculi superior en colliculi inferior?
De kernen reguleren de lichamelijke reflex op respectievelijk motorische en sensorische stimuli
De kernen reguleren de lichamelijke reflex op respectievelijk auditieve en visuele stimuli
De kernen reguleren de lichamelijke reflex op respectievelijk visuele en auditieve stimuli
De kernen reguleren de lichamelijke reflex op respectievelijk sensorische en motorische stimuli
29. Welke definitie hoort bij ‘Ziekte van Huntington’?
Verlies van dopamine leidend tot tremor, stijfheid en een vermindering van vrijwillige bewegingen.
Een erfelijke en dodelijke aandoening, herkenbaar aan grote onvrijwillige beweging ook wel chorea genoemd, progressieve dementie.
Ziekte gepaard gaande met onvrijwillige bewegingen en het onvrijwillig uiten van woorden en geluiden.
30. Wat is een kaart van Brodmann?
Een overzicht van de motorische en sensorische delen van de cortex wat betreft hun verbinding met de rest van het lichaam (bijvoorbeeld benen, armen, mond, buik).
Een kaart van de cortex op basis van de organisatie, structuur en celverdeling.
Een cytoarchitectonische kaart waarbij alle functionele cortexdelen zijn genummerd.
31. Wat houdt ‘decussatie’ in?
Het kruisen van zenuwbanen van het ene deel naar het andere deel van de hersenen.
Het is een kern in het limbisch systeem
Het is de kern in de basale ganglia (betrokken bij regulatie van motoriek)
32. Wat is een afferente stroom?
Beweging van breinstructuur af; informatie gaat van de spieren naar de hersenen
Beweging van breinstructuur af; informatie gaat van de hersenen naar de spieren
Beweging naar breinstructuur toe; informatie gaat van de spieren naar de hersenen
Beweging naar breinstructuur toe; informatie gaat van de hersenen naar de spieren
33. Wat is de stof ‘acetycholine’?
Het is een versnellende stof
Het is actief voor het coördineren van beweging
Speelt een rol bij slaap/waakritme
Speelt een rol bij leren, plannen en emotie
Het is een remmende stof
34. Wat is de stof ‘dopamine’?
Het is een versnellende stof
Het is actief voor het coördineren van beweging
Speelt een rol bij slaap/waakritme
Speelt een rol bij leren, plannen en emotie
Het is een remmende stof
35. Wat is de stof ‘neropinefrine’?
Het is een versnellende stof
Het is actief voor het coördineren van beweging
Speelt een rol bij slaap/waakritme
Speelt een rol bij leren, plannen en emotie
Het is een remmende stof
36. Welke stof speelt een rol bij OCD (obsessieve-compulsieve stoornis)?
Adrenaline
Dopamine
Serotonine
Neropinefrine
Acetycholine
37. Stelling 1: Het presynaptisch membraam is het membraam van de axon
Stelling 2: Het postsynaptisch membraam is het membraan van het uiteinde van de dendriet
Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 juist
Beide stellingen zijn juist
Beide stellingen zijn onjuist
38.Je hebt het nigrostriatale pad en het mesolimbische pad, welk pad speelt een rol bij schizofrenie?
Het nigrostriatale pad
Het mesolimbische pad
39. Wat is masculinisatie?
Het ontstaan van mannelijke kenmerken bij een vrouw
Het kunnen ruiken van kleur (dubbele sensori)
Een stimuli dat zorgt voor homeostate en oplettendheid/opwinding/prikkeling
Het schakelt lichaamsfuncties uit die op een bepaald moment niet echt nodig zijn
40. Wat is homeostase?
Homeostase controleert de suiker levels van het lichaam
Homeostase speelt een rol bij de menstruatie cyclus en zwangerschap
Het in evenwicht zijn van alle functies in het lichaam
41. Waarvoor zorgt Hypothalamus-Hypofyse-Bijnieras (HPA-as)?
Verstoord het systeem door een overproductie van cortisol en zorgt zo voor chronische stress
Houdt overproductie van cortisol tegen en voorkomt zo chronische stress
42. Stelling 1: Exteroceptieve receptoren reageren op stimuli uit de omgeving
Stelling 2: Interoceptieve receptoren zorgen voor organen en spieren in het lichaam zelf
Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 juist
Beide stellingen zijn juist
Beide stellingen zijn onjuist
43. Het ‘witte in je ogen’ hoort bij;
Fovea
Sclera
Bipolaire cellen
Retina
44. Wat houdt het optisch chiasma in?
Het is de kruising van de linker en rechter oogzenuw
Het is de kruising van de linker en rechter hemisfeer
Het is de kruising tussen de dorsale en ventrale route
Het is de kruising tussen ogen en oren
45. Zijn staafjes en kegeltjes zijn receptoren. Receptoren kunnen langzaam en snel zijn. Welke antwoord klopt?
Kegeltjes en staafjes zijn langzame receptoren
Kegeltjes en staafjes zijn snelle receptoren
Kegeltjes zijn langzame en staafjes zijn snelle receptoren
Kegeltjes zijn snelle en staafjes zijn langzame receptoren
46. Zet de nummers in de juiste kolom:
Mannen | Vrouwen |
|
|
Gooien van objecten
Onderscheppen van objecten
Fijne motorische controle
Wiskundig beredeneren
Ingewikkelde handbewegingen
Mentaal roteren van objecten
Wiskundige berekeningen
Ruimtelijke navigatie
Ruimtelijk geheugen
Onthouden van mijlpalen langs een route
Beter verbaal geheugen
Tekenen van mechanische objecten
47. Wat is associatieve agnosie?
Niet meer kunnen lezen
Het niet kunnen herkennen van een object, terwijl visuele functies intact zijn
Het niet kunnen herkennen van een object, ondanks heldere perceptie van het object
Het verlies van het zien van een helft van visuele veld
48. Welke definitie hoort bij ‘Dit veroorzaakt verlies van het nasaal gezichtsveld (dat wil zeggen aan de kant van de neus, dus het binnenste gezichtsveld is beschadigd aan één kant van oog)’?
Monoculaire blindheid
Visuospatiele agnosie
Nasale hemianopie
Prosopagnosie
Quandratanopie
49. Wat is allocentrische ruimte?
Ruimte ten opzichte van het individu
Individuele ruimte
Ruimte tussen object dichtbij en ver weg
Ruimte tussen twee objecten in de verte
50. Prosopagnosia is:
Moeite met het kunnen lezen van gedrukte tekst
Moeite met het kunnen natekenen van een vorm
Moeite met het herkennen van gezichten
Moeite met het vinden van de weg in een bekende omgeving
51. Macular sparing is:
Verlies van het zien van een kwart van het visuele veld van beide ogen
Verlies van het zien van een kwart van het visuele veld van één oog
Verlies van het gehoor aan beide oren
Verlies van het gehoor aan één oor
52. Wat is agrammatisme?
De wereld beweegt terwijl je ogen stil staan
Apathie en onverschilligheid, afgenomen seksuele behoeften, weinig zichtbare emotie en weinig tot geen spontane spraak
Onvermogen tot het vervoegen van werkwoorden als het toepassen van grammaticale regels
Kinderlijk gedrag, respectloos, niet tactvol, grof taalgebruik, verminderde motorische activiteit, geen waarde hechten aan socialiteit en ongepast seksueel gedrag
53. Stelling 1: Convergent denken is bij een probleem met verschillende oplossingen
Stelling 2: Divergent denken is bij een probleem met één oplossing
Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 juist
Beide stellingen zijn juist
Beide stellingen zijn onjuist
54. Wat hebben patiënten met letsel aan het orbitofrontale gebied?
Moeite met het begrijpen van gezegden
Moeite met aanpassen aan een sociale omgeving
Zijn te vrij in omgang met de omgeving
Het niet kunnen benoemen van tijd
55. Patiënten met een beschadiging in het gebied van Broca hebben moeite met:
… vervoegen van werkwoorden
… spraakvermogen
… interpreteren van taal
… verwerken van taal
56. Waarvoor gebruik je de Wiscosin Card-Sorting Test?
Onderzoeken hoe het gesteld is met het zelfregulerend gedrag
Onderzoeken hoe het gesteld is met conformerend gedrag
Onderzoeken hoe het gesteld is met associatief gedrag
Onderzoeken hoe het gesteld is met cerebrale verwerking
57. Welke vorm van amnesie is hoort bij deze definitie ‘Het is vanafRead more
Begrippenlijst bij de 6e druk van Fundamentals of Human Neuropsychology van Kolb & Wishaw
Begrip | Definitie |
Traumatische hersenschade | Een verwonding van de hersenen als gevolg van een klap op het hoofd. |
Neuropsychologie | De wetenschap van de relaties tussen hersenfunctie en gedrag. |
Breinhypothese | Het idee dat de hersenen, meer dan andere organen zoals het hart, gedrag tot stand brengt |
Neuronhypothese | Het idee dat neuronen de functionele delen van de hersenen zijn. |
Neuron | Ook wel zenuwcel. Dit is de bouwsteen van het zenuwstelsel. Een neuron bestaat uit een cellichaam (soma), een axon en meerdere dendrieten en slaat informatie op en geeft deze door. |
Brein (encephalon) | Het deel van het centraal zenuwstelsel wat in de schedel ligt en uit het anterieure deel van de neurale buis ontwikkelt. Het brein bestaat uit de voorhersenen, middenhersenen en achterhersenen. |
Hemisfeer | Een van beide helften van het brein wat uit het telencephalon bestaat |
Hersenvocht | Een helder vocht, met zouten zoals natriumchloride, wat in de ventrikels en rondom de hersenen (in de subarachnoïdale ruimte) zit. |
Cerebrale cortex | De grijze (ongemyeliniseerde) cellaag aan de buitenkant van de grote hersenen. Deze is opgebouwd uit 4-6 lagen welke bestaan uit neuronen en synaptische verbindingen. |
Temporaalkwab | Het gedeelte van de cerebrale cortex dat beiderzijds aan de zijkant van het hoofd ligt, onder de laterale sulcus grenzend aan het temporale botten van de schedel. |
Frontaalkwab | Het deel van de cerebrale cortex wat ten voorzijde van de centrale sulcus ligt. |
Parietaalkwab | Het deel van de cerebrale cortex wat onder de pariëtale botten van de schedel ligt. |
Occipitaalkwab | Het deel van de cerebrale cortex wat aan de achterkant van het hoofd ligt. |
Corpus callosum (hersenbalk) | Een zenuwvezelnetwerk wat de homotopische (=symmetrisch gelegen) hersengebieden van beide hemisferen met elkaar verbindt. |
Voorhersenen | Dit bestaat uit de cerebrale hemisferen, basale ganglia, thalamus, amygdala, hippocampus en septum |
Hersenstam | Dit bestaat uit de hypothalamus, middenhersenen, en achterhersenen. (sommigen includeren de thalamus en basale ganglia). |
Ruggenmerg | Het deel van het centrale zenuwstelsel wat door ruggengraat wordt omsloten |
Centrale zenuwstelsel | De hersenen en het ruggenmerg, dat deel van het zenuwstelsel wat door botten wordt omsloten |
Perifere zenuwstelsel | Alle neuronen die buiten de hersenen en ruggenmerg liggen. |
Autonome zenuwstelsel | Het zenuwstelsel wat onbewuste bewegingen controleert: hartslag, ademhaling, spijsvertering. |
Somatische zenuwstelsel | Het zenuwstelsel dat bewuste/vrijwillige beweging controleert (lopen, hoofd draaien) en de omgeving waarneemt (pijn, temperatuur, geluid, zicht) |
Dualisme | Het idee dat zowel het lichaam als de geest (twee aparte entiteiten) het menselijk bewustzijn vormen. |
Epifyse | Volgens Descartes het orgaan waar de ziel in huist. Tegenwoordig wordt gedacht dat deze symmetrische structuur in de epithalamus een rol speelt bij circadiane ritmes. |
Monisten | Mensen die geloven dat lichaam en geest een en hetzelfde zijn. |
Materialisme | Het idee dat alleen het zenuwstelsel genoeg verklaring voor gedrag is, en een geest/ziel dus niet nodig is. |
Gemeenschappelijke voorouder (Common descent) | Het idee dat alle dieren één gemeenschappelijke voorouder hebben. Komt voort uit de evolutietheorie. |
Frenologie | Het onderzoeken van de relatie tussen schedelvorm en persoonlijkheidstrekken |
Functielocalizatie | De hypothese dat specifieke delen van de hersenen een eigen soort gedrag reguleren. |
Broca’s gebied | Een gebied in de linker frontale kwab van de hersenen betrokken bij taalproductie. |
Broca’s afasie | Moeite met uitspreken van woorden terwijl taalbegrip behouden blijft, uit zich wanneer Broca’s gebied is beschadigd. |
Wernicke’s gebied | Gebied 22 in de linkerhemisfeer, het achterste deel van de gyrus temporalis superior. |
Wernicke’s afasie | Als gevolg van schade in Wernicke’s gebied wordt spraak niet meer begrepen of is uitgesproken spraak (hoewel bestaande uit echte woorden) niet samenhangend. |
Lateralisatie | Wanneer functies (als taal) zich aan één kant van de hersenen lokaliseren. |
Geleidings-afasie | Spraakgebrek waarbij het lijkt alsof gesproken taal goed wordt begrepen, maar woorden niet kloppend worden herhaald |
Alexie | Niet kunnen lezen. |
Apraxie | Geen complexe handelingen kunnen uitvoeren. |
Hiërarchische organisatie | Het idee dat informatie in de hersenen in serie wordt verwerkt, waarbij complexere verwerking bouwt op minder complexe systemen. |
Verspreide hiërarchie | Het idee dat gedrag door netwerken van neuronen wordt bepaald die wijd verspreid zijn. Verschillende netwerken bepalen verschillende mate van complexiteit van gedrag. |
Visuele vorm agnosie | Wanneer voorwerpen niet herkend kunnen worden aan de hand van hun vorm, en vormen niet kunnen worden gezien. |
Ventrale stroom | Neuronale verbinding voor visuele informatie van de occipitaalkwab naar de temporaalkwab, zorgt ervoor dat voorwerpen bewust herkend worden |
Optische ataxie | Het niet kunnen reiken naar of oppakken van voorwerpen doordat visuele controle weg is gevallen. |
Dorsale stroom | Neuronale verbinding voor visuele informatie van de occipitaalkwab naar de pariëtaalkwab, zorgt voor visuele controle tijdens bewegingen van het lichaam. |
Glia cel | De celsoort in de hersenen (naast het neuron) wat het neuron helpt door te isoleren, als voedingsbron aanwezig is en letterlijk ondersteunt. |
Cellichaam | Het deel van de cel waar de celkern en eiwitvormende organellen liggen. |
Axon | Een lange dunne uitstulping van het neuron dat actiepotentialen doorgeeft van het eigen cellichaam naar andere neuronen, spieren of klieren. |
Dendriet | Lange dunne vertakkende uitstulping wat actiepotentialen ontvangt van andere neuronen en doorgeeft aan het cellichaam. |
Topografische organisatie | Een ruimtelijke verdeling in de hersenen van de sensorische input van verschillende lichaamsdelen (gevoel in vingers, tenen, benen, buik, lippen, etc.) |
Synaps | Aansluiting tussen het uiteinde van een axon en een andere cel (neuron, spier, klier). |
Psychometrie | Het meten van vaardigheden bij mensen. |
Trepanatie (trephining) | Het verwijderen van een rond stuk bot, vaak uit de schedel). |
Intelligentie quotiënt (IQ) | Mentale leeftijd gedeeld door werkelijke leeftijd maal 100. Deze score is gemiddeld 100, intelligentie wordt geijkt aan deze score. |
Multiple Sclerose | Ziekte waar lokaal delen van het centraal zenuwstelsel worden blootgelegd (demyelinesatie) wat leidt tot spierzwakte, spraakgebrek en soms cognitieve achteruitgang. |
CT (computerized tomography) | Röntgenbeeld waaruit een computer een beeld vormt van de verschillende weefseldichtheden van de hersenen. In tegenstelling tot een gewone röntgenfoto kan een CT een 3D-beeld van de hersenen maken. |
PET (positron-emission tomography) | Het meten van radioactieve straling in de hersenen, waarbij de radioactieve stof kan worden gekoppeld aan verschillende stoffen als glucose en zuurstof. |
MRI (magnetic resonance imaging) | Op basis van moleculaire verschillen in magnetische trilling wordt een beeld gevormd van de hersenen. |
Cladogram | Een vertakkende stamboom die het ontstaan van een soort beschrijft, en een classificatie vormt op basis van tijd. |
Hominiden | Een verzamelnaam voor alle primaten die rechtop lopen. Dit is inclusief alle soorten levende/uitgestorven mensen. |
Genen | Functionele eenheden die kenmerken van de ene op andere generatie doorgeven en tot expressie kunnen brengen. |
Mutatie | Een onomkeerbare verandering in een gen, wat op de volgende generatie kan worden overgebracht. |
Parkinson | Een ziekte waarbij verlies van dopamine leidt tot tremor, stijfheid en een vermindering van vrijwillige bewegingen. |
Quasi-evolutionaire keten | Een hypothetische evolutionaire lijn van voorouders/herkomst. Het is hypothetisch omdat de lijn bestaat uit dieren die gelijktijdig leven, in plaats van uitgestorven zijn. |
Deoxyribonucleïnezuur (DNA) | Een groot molecuul bestaande uit twee strengen die verbonden zijn en als een helix draait. Een chromosoom bestaat uit een dubbele helix en bevat genetische informatie en bijbehorende eiwitten. |
Genoom | Het hele pakket erfelijke informatie (alle genen) in een cel. |
Encephalisatie quotiënt (EQ) | De verhouding tussen werkelijke hersengrootte en verwachte hersengrootte bij dat dier/ die lichaamsgrootte. |
Neotenie | Het verschijnsel dat de laatst geëvolueerde dieren op de kindervorm van hun voorouders lijken. |
Beroerte (stroke) | Het optreden van neurologische symptomen na het wegvallen van bloedtoevoer in (een deel van) de hersenen. |
Ischemie | Gebrek aan bloed als gevolg van een geknepen bloedvat of een bloedprop. |
Nucleus | Een groep cellen die histologisch te onderscheiden is van de omgeving |
Ipsilateraal | Gelokaliseerd aan dezelfde kant van het lichaam als het referentiepunt. |
Contralateraal | Gelokaliseerd aan de overkant van het lichaam ten opzichte van het referentiepunt. |
Bilateraal | Aan beide zijden van het lichaam |
Proximaal | Dichtbij het referentiepunt |
Distaal | Op afstand van het referentiepunt |
Afferent | Wanneer de informatiestroom naar het CZS toestroomt. |
Efferent | Wanneer de informatiestroom van het CZS af stroomt. |
Precentrale gyrus | De gyrus die voor de centrale sulcus ligt |
Parasympatisch zenuwstelsel | Het deel van het autonome zenuwstelsel dat het lichaam in een staat van rusten en verteren brengt. |
Sympatisch zenuwstelsel | Het deel van het autonome zenuwstelsel dat het lichaam in een staat van opwinding brengt, klaar om te vechten of vluchten. |
Meningen | Een drie-lagige structuur die het CZS beschermt. Deze bestaat van buiten naar binnen uit de dura mater, subarachnoïdale ruimte en pia mater. |
Hydrocephalus | Een zogenaamd waterhoofd, ontstaat wanneer de hersenvochtproductie groter is dan de -afvoer (mechanisch of regulatie). Dit vergroot het (voor-)hoofd en leidt tot afbraak van de hersenen, mentale achteruitgang en epileptische aanvallen. |
Bloed-brein barrière | Een barrière tussen bloed en hersenen, gevormd door dicht opeengepakte bloedwandcellen. Dit voorkomt de doorgang van schadelijke stoffen naar de hersenen. |
Arteria cerebri anterior | Slagader die de voorzijde van het brein en tussen de hemisferen van bloed voorziet. |
Arteria cerebri media | Slagader die het ventrale deel van de frontaalkwab, de gehele temporaalkwab en een deel van de pariëtaalkwab van bloed voorziet. |
Arteria cerebri posterior | Slagader die de occipitaalkwab en het limbisch systeem van bloed voorziet. |
Neurale stamcel | Een cel waar alle neuronen in het zenuwstelsel uit ontstaan. |
Voorlopercel | Cel ontstaan uit een stamcel, die migreert naar de goede plek en daar een neuron of gliacel maakt. |
Blasten | Een niet volgroeide neuron of gliacel |
Somatosensorische neuronen | Afferente perifere zenuwen die extra snel het ruggenmerg ingaan doordat er een directe verbinding is van dendriet op axon en het cellichaam wordt overgeslagen. |
Interneuronen | Een neuron dat een sensorisch neuron en een motorisch neuron verbindt. |
Motorneuronen | Een efferent neuron met cellichaam in het ruggenmerg en informatiestroom naar spieren. |
Grijze stof | Het deel van de hersenen wat voornamelijk uit cellichamen bestaat |
Witte stof | Het deel van de hersenen wat voornamelijk uit gemyeliniseerde axonen bestaat |
Reticulaire stof | Het deel van de hersenen wat zowel uit cellichamen als gemyeliniseerde axonen bestaat, en dus zowel witte als grijze stof bevat. |
Zenuwbaan | Een groep samenlopende axonen binnen het CZS. |
Prosencephalon | Het voorste gedeelte van het embryonale driedelige brein waar later het telencephalon en diencephalon uit ontstaan. |
Mesencephalon | Het middelste gedeelte van het embryonale driedelige brein. Het bevat het tectum en tegmentum. |
Rhombencephalon | Het achterste deel van het embryonale driedelige brein. Hier onstaan het metencephalon en myelencephalon uit. |
Telencephalon | Ook wel eindhersenen genoemd, opgebouwd uit cortex, basale ganglia, limbisch systeem en de bulbus olfactorius. |
Diencephalon | Bestaat uit de hypothalamus, thalamus en epithalamus. |
Metencephalon | Het voorste deel van het rhombencephalon, bestaat uit de pons en het cerebellum. |
Myelencephalon | Het achterste deel van het rhombencephalon, bestaande uit medulla oblongata en 4e ventrikel. |
Ventrikel | Een met hersenvocht gevulde ruimte in het brein |
Dermatoom | Het stuk huid dat door één paar afferente spinale zenuwen wordt geïnnerveerd. |
Ventrale wortel | Een zenuw, bestaande uit vezels met motorische informatie die op elk ruggenmergsegment het ruggenmerg verlaten aan de ventrale zijde. |
Dorsale wortel | Een zenuw, bestaande uit vezels met sensorische informatie die op elk ruggenmergsegment het ruggenmerg binnentreden aan de dorsale zijde. |
Wet van Bell-Magendie | De wet, vernoemd naar zijn bedenkers, die stelt dat sensorische informatie altijd via de dorsale wortel gaat en motorische informatie altijd via de ventrale wortel. |
Paraplegie | Wanneer beide benen zijn verlamd door schade aan het ruggenmerg |
Quadriplegie | Wanneer alle vier de ledematen zijn verlamd door schade aan het ruggenmerg. |
Reflexen | Een specifieke beweging die door specifieke sensorische informatie wordt ingezet. Dit gaat snel doordat de informatieloop in het ruggenmerg blijft in plaats van naar de cortex in het cerebrum en weer terug te lopen. |
Flexie | Buigen |
Extensie | Strekken |
Hersenzenuwen | 12 paar zenuwen die zowel motorische als sensorische informatie tussen hoofd en hersenen afwisselen. |
Gerefereerde pijn | Pijn die in een ander deel van het lichaam wordt gevoeld dan waar deze wordt geproduceerd. |
Cerebellum | De kleine hersenen, deel van de achterhersenen en gespecialiseerd in motorische coördinatie. |
Folia | De kleine vouwen van het cerebellum. |
Reticulaire formatie | Een groep neuronen en vezels die zowel processen in de hersenen als in het lichaam aansturen om wakker te worden. De formatie ligt vooronder in de hersenstam tussen ruggenmerg en thalamus. |
Tectum | Dit is het dak van het cerebrale aquaduct (tussen 3e en 4e ventrikel) en bevat de colliculi superior en colliculi inferior welke respectievelijk visuele en auditieve stimuli omzetten in lichamelijke reflexen. |
Tegmentum | De bodem van het cerebrale aquaduct en bevat een aantal kernen en de sensorische en motorische zenuwbanen. |
Colliculi superior | Deze kernen reguleren de lichamelijke reflex op visuele stimuli. |
Colliculi inferior | Deze kernen reguleren de lichamelijke reflex op auditieve stimuli. |
Substantia nigra | Een groep dopamine-bevattende cellichamen en axonen in de middenhersenen. Het gebied kleurt zwart in pas geprepareerde hersenen. |
Hypothalamus |
This bundle contains relevent study materials with the second and third year of the Psychology Bachelor programme, in Dutch and English for Leiden University. Do you have your own lecture notes or summaries to share? Make your fellow students happy and upload them to your own WorldSupporter profile.
Add new contribution