College: Uitwendige geschiedenis


Sheetnotes 18/19

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege? Maak (desgwenst) verwijzingen naar de literatuur.

DIt hoorcollege gaat over Romeins Recht: de uitwendige geschiedenis.

  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur? Vat deze kort samen

Hier is geen sprake van. Week 1a omvat Prota Hoofdstuk 5 verbintenissrecht V 1 t/m 4 en G 1 t/m 4 & Hoofdstuk 1 uitwendige geschiedenis (U) 7 & 8. 

  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken

Geen sprake van recente ontwikkelingen.

  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?

Voor het tentamen is het belangrijk globaal te weten hoe de uitwendige geschiedenis van het codificeren van het Romeinse Recht heeft plaatsgevonden. 

Ook is het van belang dat er geen gebruik hoeft te worden gemaakt van Latijnse woorden/zinnen op het tentamen.

  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen? Neem deze op en vermeld ook het antwoord

- Hoe is de codificatie van het Romeinse recht begonnen?

Justiniaus (527-565) begon met het codificeren van het Romeinsrecht. De rechtsbronnen in die tijd verschilden van het ius (ook wel juristengeschriften) en leges (keizerlijke constituties). Leges kunnen weer worden opgedeeld in: 

  • Edicata = algemene regels
  • Rescripta = beschkkingen
  • Decreta = beslissingen van de keizer als rechter 
  • Manadata = ambtsinstructies voor de ambtenaren van de keizer 

De eerste Codex Justinianus is in 529 gecodificeerd. Daarna ging het het ius te lijf. De digesten en de instituten stammen beide uit 533. 

Collegeaantekeningen 16/17

Keizer Justitianus heeft het Romeinse recht in de 6e eeuw gecodificeerd. Één van zijn Digesten is overgebleven en in de 11e eeuw ontdekt. Dit leidde tot de Universiteit van Bologna. Zo heeft het Romeinse Recht de verschillende Europese codificaties beïnvloedt. Codificatie Justitianus: Corupus Iuris Civilis betekent het lichaam van het civiele recht (het Romeinse Recht). Er waren twee rechtsbronnen:

Ius: juristen recht

Keizer Augustus (27 v. Chr - 14 na Chr): wilde alleenheerser zijn, maar wilde dit niet laten blijken. Daarom heet hij ook keizer. Hij bedacht het recht om in openbaar antwoorden te geven: Ius publice respondendi = als een jurist dit recht van de keizer had gekregen, dan mocht de jurist zijn adviezen presenteren in naam van de keizer. Dat wilden juristen natuurlijk, want in naam van keizer heeft veel gezag en bij een volgende advies komen ze sneller bij jou, en dat was goed voor de winst. De adviezen gingen wel in de richting van de mening die de keizer had.

De Praetor

Daarnaast hebben juristen commentaren geschreven in boeken, op enerzijds het wettenrecht (ius civile) en anderzijds de commentaren op het Edict van de Praetor. In Rome had je iemand die toezicht hield op de rechtspraak, de Praetor. In eerste plaats moest hij de wet toepassen. Ook bepaalde hij wanneer je mocht procederen: je moest toestemming halen bij de Praetor hij verleende dan een actie aan je. Gebaseerd op de wet, (praetor edict, elk jaar nieuw) maar hij verleende ook actie als de wet zweeg, als er leemte optrad. Kortom, hij vulde de wet aan. Een belangrijk aspect aan de Praetor was dat jaar na jaar kon de praetor zijn edict uitbreiden. De Praetor kon het recht bijstellen, aanpassen. In de andere provincies, waar geen Romeinen woonden, werden speciale Praetors ingesteld tussen Romein en niet - romein paste men het ius gentium (gelijke rechten die bij alle volken hetzelfde zijn) toe. Het Romeins recht kon namelijk niet, want dat gold alleen voor Romeinen. In ius gentium had je geen formaliteiten, een recht dat vormloos was. Dankzij dit recht, kwamen er vormloze overeenkomsten en dat zorgde ervoor dat Romeins Recht voor allerlei volken van toepassing kon zijn.

Edictum Perpetuum

Het edict van de Praetor werd elk jaar uitgebracht, elk jaar nieuwe aanpassingen. Dit toch enig ongenoegen van de keizer, die zagen liever niet dat er nog iemand veel macht had. De keizer had de Praetor onder de duim, zij deden niks wat keizer niet wilde. Het eeuwig edict maakte einde aan de grote vrijheid van de Praetor: Edictum Perpetuum. Het edict van de Praetor werd bevroren door Salvius Julianus. Vanaf dat moment was dus de keizer de enige die het edict nog kon wijzigen, dit is echter nooit gedaan want het is altijd hetzelfde gebleven. Wijzigingen vond je enkel nog in keizerlijke constituties.

Lex citandi

Keizer Theodosius II heeft als eerste geprobeerd ius (juristen) te codificeren, dit mislukte. Wat doen we dan? De beruchte citeerwet: Lex citandi 426: Oneven juristen aantal nemen, namelijk vijf. Indien de meeste hetzelfde zeggen, dan nemen we die bepaling. Als er maar vier hun mening hebben gegeven, moet je kiezen welk de beste is.

De beste jurist was Papinianus: in zijn geschriften vond je de meest ingewikkelde casussen. Zijn mening werd geheven als doorslaggevend door Theodosius II. Daarnaast had je nog jurist Ulpianus: die het meest omvangrijke dictaat heeft geschreven. Als derde was er Paulus. Hier is echter niks over bekend. De volgende is Gaius. De jurist waarvan we het werk nog in oorspronkelijke vorm hebben; de instituten van Gaius. Het is een leerboek voor eerste jaar rechten studenten die rond het jaar 160 is geschreven. En tot slot was er Modestinus, één van de laatste jurist die in eigen naam heeft geschreven. Daarna werkten juristen als anonieme juristen voor de keizers. Kortom, meeste stemmen gelden en als er paar ontbraken dan gold Papinianus. Indien Papinianus ontbrak dan moest de keizer zelf maar beslissen wie hij koos.

Leges: het keizer recht, de keizerlijke constituties

Keizers hadden in die tijd wetgevende macht toegeëigend. Langzamerhand heeft iedereen in de gaten dat de keizers de enige zijn die bepalen wat de wet inhoudt en keizers doen dat steeds opener. De tijd van Dominaat: de keizer is heer en meester van het Romeinse Rijk. Vanaf dat moment zijn er keizerlijke constituties, die komen rechtstreeks van de keizer.

Soorten keizerlijke constituties:

  • Algemene voorschriften: Edicta

  • Verzoekschriften (antwoorden op de verzoekschriften, antwoorden op hele specifieke vragen maar uiteindelijk heeft iedereen dit gezien als een algemeen geformuleerde regel): Rescripta

  • Uitspraken die zijn gedaan door keizer als rechter: Decreta. Keizer zat daar natuurlijk niet zelf, maar juristen die namens de keizer uitspraken deden. Die behoorden tot de keizer zijn adviesraad.

  • Ambtsinstructies die keizer meegaf aan ambtenaren die het Rijk werden ingestuurd, als het ware de provincies: Mandata

De keizerlijke wetten vond je in het archief van de keizer, maar het was zeer omslachtig om eerst naar Rome te gaan, waar het archief lag. Dus er werden pogingen gedaan om de keizerlijke constituties te verzamelen. De eerste poging gedaan door Theodosius II (402-450) mislukte. Hij wilde hetzelfde bereiken als Justitianus maar hij begon verkeerd. Hij begon namelijk bij het meest ingewikkelde deel en dat was niet verstandig. Hij begon niet bij de keizerlijke constituties maar bij de juristen, dat was te ingewikkeld. Ondanks dat, kwam er toch een keizerlijke constitutie verzameling, de Codex Theodosianus 438 - maar deze codificatie was niet volledig, het bevatte enkel keizerlijke constituties na 300. Indien men codificaties voor 300 wilde moest men bij eerdere verzamelingen zijn (Codex Gregorianus constituties: 196-297 en Codex Hermogenianus: constituties 291-295). Over Gregorianus weten we niet wie het is, de man was geen keizer dus de verzameling kon/mocht hij de constituties niet verklaren. Hermogenianus was een jurist, maar tevens een privé collectie om geld te verdienen. Kortom, Theodosius codificatie was niet volledig en kon betekenen dat men regels niet vond ik zijn collectie, die alsnog moest opzoeken in het keizerlijk archief.

Corpus Iuris Civilis.

Justitianus deed over wat Theodorius II probeerde, maar dan beter. Hij maakte een complete codificatie. De eerste Codex Justitianius 529 bevatte al de keizerlijke constituties. Daarna ging hij over tot het juridische aspect, de ius. Hij stelde hiervoor een commissie op in 530. In drie jaar was de verzameling klaar, de Digesten 533 = Grootste wet dat ooit gemaakt is, bestaat uit 50 boeken. Terwijl de Codex uit twaalf boeken bestaat. Daarnaast is er nog een tweede boek afgekondigd, een leerboek voor eerste jaar studenten: de Instituten van Justitianus 533. Door de Digesten te maken, kwam er een einde aan de rechterlijke uitspraak en werden dit ook een keizerlijke constitutie. Er bestaan nu geen rechterlijke uitspraken meer naast de codificatie.

2e Codex

Om het bij de tijd te houden werd er een Tweede Codex gemaakt. De herziene versie van de Codex (2e) heet de Codex Repetitae Praelectionis 534. De eerste Codex verdween en kon je niet meer op beroepen. Maar er kwam meer, de novellen: nieuwe wetgeving van Justitianus. De novellen zijn keizerlijke constituties, zijn later toegevoegd aan de Corpus Iuris Civilis bij de Codex achteraan. Niet gedaan door Justitianus zelf, hij was al overleden. Lex prosterio: de latere wet gaat altijd voor de eerdere wet. Dus als er twee letteren elkaar tegen spreken dan gaat de laatst gemaakte voor. Bij de Digesten kan dit niet worden toegepast, want die zijn allemaal van Justitianus op zelfde datum toegevoegd (533). Door interpretatie moet het probleem dan worden opgelost.

Page access
Public
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.