Boeksamenvatting bij de 6e druk van de Research Methods for Business Students van Saunders
Boeksamenvatting bij de 6e druk van de Research Methods for Business Students van Saunders
1.1 Introductie
Dit boek legt uit welke stappen men moet nemen bij het uitvoeren van bedrijfs- en managementonderzoek. Het zal u helpen om een onderzoeksproject uit te voeren door een scala aan benaderingen, strategieën, technieken en procedures. In dit boek worden de termen methoden en methodologie gebruikt. Deze termen hebben een verschillende betekenis. De term methoden verwijst naar technieken en procedures die gebruikt worden om data te analyseren en verkrijgen. De term methodologie verwijst naar de theorie van de wijze waarop onderzoek moet worden uitgevoerd.
1.2 Wat is onderzoek?
Mensen doen systematisch onderzoek om hun kennis te verbeteren, maar onderzoek gaat niet alleen om het verzamelen van gegevens. Onderzoek vindt plaats als:
Om systematisch onderzoek gebaseerd op logische relaties te kunnen verrichten moet een onderzoeker de gebruikte methoden voor het verzamelen van gegevens uitleggen, bewijzen dat de resultaten zinvol zijn en een overzicht van eventuele beperkingen van het onderzoek geven. Het doel van onderzoek is niet alleen verklaren, beschrijven, bekritiseren, begrijpen of iets analyseren, maar ook om gewoonweg een duidelijk antwoord te geven op een specifiek probleem.
1.3 De aard van bedrijfs- en managementonderzoek
Managementonderzoek verschilt van andere soorten onderzoek omdat het transdisciplinair is (meerdere onderzoeksvelden zijn erbij betrokken) en het is een ontwerpwetenschap (design science). Bovendien moet managementonderzoek theoretisch en methodologisch nauwkeurig zijn, terwijl het ook van praktische relevantie moet zijn in de zakelijke wereld. De onderzoeker Michael Gibbons introduceerde 3 modi van kenniscreatie:
Onderzoek dat zich alleen richt op modus 1 van het creëren van kennis richt zich op het begrijpen van bedrijfs- en managementprocessen en de uitkomst hiervan, dit soort onderzoek wordt fundamenteel of zuiver onderzoek genoemd. Bij toegepast onderzoek ligt de nadruk op modus 2. In dit geval is het uitgevoerde onderzoek alleen relevant voor managers en wordt gepresenteerd op een manier dat managers het begrijpen en hiernaar kunnen handelen. Zuiver en toegepast onderzoek zijn twee uitersten, om bedrijfs- en managementonderzoek succesvol uit te voeren moet er een balans zijn tussen de theoretische modus 1 en de praktische modus 2. De karakteristieken van zuiver en toegepast onderzoek worden samengevat in figuur 1.1 op pagina 11.
1.4 Het onderzoeksproces
Als men onderzoek doet gaat dit meestal via verschillende stadia, meestal met betrekking tot: het formuleren en verduidelijken van het onderzoeksonderwerp, literatuuronderzoek, ontwerpen van het onderzoek, verzamelen van data, analyseren van data en tot slot het schrijven. Het is echter niet altijd nodig om deze stadia één voor één te passeren. Steeds vaker zal er in een stadium verwezen worden naar een ander stadium, wat betekend dat er geen lineaire lijn is in het onderzoeksproces. Daarom is het belangrijk om een sterk onderzoeksonderwerp te hebben en ideeën vele malen te herzien. Zie figuur 1.2 op pagina 14.
2.2 Karakteristieken van een goed onderzoeksonderwerp
Voordat men een onderzoeksonderwerp uitkiest is het altijd handig om eerst de beoordelingscriteria te bekijken. Het onderzoeksonderwerp moet de onderzoeker prikkelen en binnen zijn of haar mogelijkheden (capabilities) liggen. Deze mogelijkheden zijn afhankelijk van tijd, financiële middelen, in het bezit zijn van de nodige vaardigheden en toegang hebben tot de relevante gegevens. Bovendien is het nuttig voor een onderzoeker om kennis van de literatuur te hebben die gerelateerd is aan het onderwerp om zo helder inzicht te verkrijgen in het onderwerp.
Het is ook belangrijk dat er een symmetrie van potentiële uitkomsten bestaat, wat betekent dat het resultaat van dezelfde waarde moet zijn, welk resultaat je ook vindt. Als dit niet het geval is bestaat er een kans dat het resultaat dat je vindt niet waardevol is. Een onderzoeker moet ook zijn of haar carrièredoelstellingen overwegen, je moet overwegen of dit onderzoek nuttig is voor je verdere carrière.
2.3 Genereren en verfijnen van onderzoeksideeën
Er zijn veel verschillende technieken die gebruikt kunnen worden om een onderzoeksonderwerp te genereren. Deze technieken hebben betrekking op rationeel denken…:
En deze technieken zijn gebaseerd op creatief denken:
Meestal is het een combinatie van deze twee manieren van denken die tot een goed onderzoeksonderwerp leidt.
Verfijnen van ideeën
Er zijn verschillende technieken om een onderzoeksonderwerp te verfijnen. Eén daarvan is de Delphi techniek. Deze aanpak vereist dat een groep mensen, die allemaal betrokken zijn bij het onderwerp of interesse hebben in het onderwerp, helpen om een meer specifiek onderzoeksonderwerp te kiezen. Een andere manier om een onderzoeksonderwerp te verfijnen is om het onderzoeksonderwerp om te zetten in een onderzoeksvraag voordat het een onderzoeksproject is. Dit heet vooronderzoek.
Integratie van ideeën
De integratie van ideeën is een belangrijk onderdeel van een onderzoeksproject. Dit proces omvat ‘working up and narrowing down’, wat betekent dat elk onderzoeksidee moet worden ingedeeld in zijn gebied, zijn veld, en uiteindelijk in het precieze aspect waar men geïnteresseerd in is.
2.4 De transformatie van onderzoeksidee tot onderzoeksproject
Het schrijven van onderzoeksvragen
Het is zeer belangrijk om aan het begin van een onderzoeksproject een heldere onderzoeksvraag vast te stellen. Een onderzoeksvraag kan zijn:
Maak de onderzoeksvraag niet te simpel of te moeilijk om te beantwoorden. De ‘Goldilocks test’ kan nuttig zijn om te bepalen of een vraag te groot is (vraagt teveel bronnen), of te klein (biedt onvoldoende data), te warm (het is een gevoelig onderwerp) of gewoon goed. Het is ook essentieel dat een onderzoeksvraag nieuwe inzichten biedt.
Schrijven van onderzoeksdoelstellingen
Onderzoeksvragen kunnen gebruikt worden om gedetailleerdere onderzoeksvragen te produceren of als uitgangspunt voor onderzoeksdoelstellingen. Het schrijven van doelstellingen wordt over het algemeen aanvaart als een manier om het gevoel en de richting te specificeren in een onderzoeksproject. Dit is omdat onderzoeksdoelstellingen nauwkeuriger kunnen weergeven wat men duidelijk wilt maken. Onderzoeksdoelstellingen operationaliseren de onderzoeksvraag, wat betekent dat er wordt uitgelegd welke stappen er moeten worden genomen om antwoord op de vraag te krijgen.
Wat is theorie en waarom is het belangrijk?
Theorie hangt samen met causaliteit. Dit betekent dat theorie de oorzaak en gevolg relatie tussen twee of meer variabelen verklaart. Bijvoorbeeld: theorie verklaart waarom en hoe promotie het gedrag van een werknemer beïnvloedt. Logische redenering is essentieel om dit op een duidelijke manier uit te leggen. De rol van theorie is het uitleggen van de relatie tussen variabelen en voorspellingen te doen over mogelijke nieuwe uitkomsten. Adviseren hoe men op een bepaalde manier onderzoek moet doen (variabele 1) is gebaseerd op de theorie dat dit uiteindelijk tot effectieve resultaten zal leiden (tot opbrengst B zal leiden). Door onderzoek te doen is het mogelijk om data te verzamelen waardoor er uiteindelijk nieuwe theorieën ontwikkeld kunnen worden.
Een onderzoeksproject wordt ontworpen om een theorie te testen of om een theorie te ontwikkelen. Wanneer iemand een duidelijk theoretisch standpunt inneemt en dit eerst wilt testen door het verzamelen van gegevens is er sprake van een deductieve aanpak. Er is sprake van een inductieve aanpak wanneer iemand een theorie bouwt van verzamelde en geanalyseerde gegevens. Er zijn drie soorten theorieën:
2.5 Het schrijven van een onderzoeksschets (research outline)
Het onderzoeksvoorstel is een gestructureerde schets van een onderzoeksproject. Het maken van een onderzoeksvoorstel eist dat je moet overdenken wat je doet en wanneer. Dat helpt je door alle fasen van het project heen. Als men een voorstel maakt moet men zich aan de volgende algemene criteria houden:
Structuur van een onderzoeksvoorstel
3.1 Wat is een literatuuroverzicht?
Een literatuuroverzicht is een overzicht waarin men een gegrond oordeel maakt over de waarde van stukken literatuur. Wanneer men dit doet, is het noodzakelijk om waardevolle ideeën en bevindingen te organiseren. Er zijn twee soorten beoordelingen. De eerste soort gaat samen met de zoektocht voor onderzoeksideeën, omdat je dan door stukken literatuur bladert en beoordeeld welke stukken relevant zijn. De tweede soort beoordelingen wordt kritiek genoemd. Om te kunnen laten zien wat de betekenis van een onderzoeksproject is, is het noodzakelijk om het onderwerpveld, concepten, ideeën en belangrijke theorieën te begrijpen. Iemand doet ‘kritisch literatuuronderzoek’ wanneer men alleen de stukken van de literatuur kiest die relevant voor het onderzoek zijn.
3.2 Kritische beoordeling
Een kritische beoordeling moet een constructieve analyse zijn die op een kritische manier een transparante discussie ontwikkelt over wat de gekozen literatuur over een onderzoeksvraag verteld. Het moet dus niet simpelweg samenvatten waar een stuk literatuur over gaat. Integendeel, het is noodzakelijk om te evalueren wat belangrijk is voor het onderzoeksproject en wat niet.
Het doel van een kritische beoordeling
Het kritisch beoordelen van literatuur genereert de basis waarop onderzoek is gebaseerd. Het exacte doel van het lezen van literatuur hangt af van de aanpak die men wilt gebruiken in een onderzoek. Bij een deductieve aanpak wil men een theoretisch of conceptueel kader ontwikkelen die men daarna test met behulp van data. Wanneer men een analyse doet van de verzamelde gegevens en vervolgens theorieën ontwikkelt en deze koppelt aan de literatuur gebruikt de inductieve aanpak. Het verschil met een inductieve aanpak is dat men niet met vooraf bepaalde theorieën en conceptuele kaders begint. Er zijn drie manieren waarop men literatuur kan gebruiken:
Wanneer een kritische beoordeling succesvol wordt afgerond, zal het nieuwe inzichten bieden in een onderzoeksonderwerp. Het is noodzakelijk om te laten zien hoe de nieuwe bevindingen en ontwikkelde theorieën betrekking hebben op andere literatuur over het onderwerp om aan te tonen dat u bekend bent met wat reeds is gezegd over het onderwerp.
Het aannemen van een kritische kijk bij wat je leest
Om effectief te kunnen lezen is het noodzakelijk om verschillende vaardigheden te beheersen waaronder:
Previewing: Het skimmen van de tekst om erachter te komen wat het doel is
Aantekeningen maken: Het uitvoeren van een analoog met jezelf, de auteur en de problemen die daaruit naar voren komen
Samenvatten: In staat zijn om de tekst in eigen woorden te zetten
Vergelijken en contrasteren: Hoe is je denkbeeld veranderd door deze tekst?
Gebruik van review vragen: Vragen die je jezelf stelt tijdens het lezen die gerelateerd zijn aan de onderzoeksvraag
Inhoud van een kritische beoordeling
De kritische beoordeling zal uiteindelijk wordt opgenomen in een projectrapport. De kritische beoordeling moet een evaluatie van het onderzoek dat al is gedaan bevatten, demonstreren en bediscussiëren van de relaties tussen gepubliceerde onderzoeksbevindingen en verwijzen naar de literatuur waarin deze bevindingen werden gerapporteerd. Bovendien moet een kritische beoordeling de belangrijkste punten en trends op een gestructureerde manier presenteren en de relatie tonen met het onderzoek. Door dit te doen vergaren de lezers van het onderzoeksproject de achtergrondinformatie die hoort bij de onderzoeksvragen. De inhoud van een kritische beoordeling moet bevatten:
Hoe moet je ‘kritisch’ zijn
Kritisch zijn betekend dat men een gegrond oordeel moet maken over een bepaalde tekst, door het evalueren van een probleem met gebruik van duidelijke taal. Dit houdt in dat iemands eigen kritische houding moet worden gebaseerd op duidelijke argumenten en verwijzingen naar de literatuur. Kritisch zijn betekend ook een duidelijke en gerechtvaardigde analyse van de belangrijkste literatuur van een onderzoeksproject.
De structuur van een kritische literatuurbeoordeling
Een literatuurbeoordeling is een kritische analyse en beschrijving van wat andere schrijvers geschreven hebben. Het is nuttig om in de literatuurbeoordeling een overzicht te geven van in hoeverre de bestaande literatuur antwoord geeft op de gekozen onderzoeksvragen. Men moet op de beperkingen van de bestaande literatuur wijzen. Het is ook nuttig om te kijken naar de manier waarop de beoordeling betrekking op de gekozen onderzoeksdoelstellingen heeft. Er zijn drie beoordelingsstructuren:
Elk projectverslag moet verwijzen naar de belangrijkste kwesties uit de literatuur in de discussie en conclusies. Laat de beoordeling geen onkritische opsomming van eerder onderzoek worden! Het is gemakkelijk om kritisch te zijn wanneer je voortdurend probeert de vergelijken of contrasteren met verschillende auteurs en hun ideeën. De beoordeling wordt een trechter waarin je:
3.3 Beschikbare literatuurbronnen
De beschikbare literatuurbronnen kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën: primaire, secundaire en tertiaire bronnen (zie figuur 3.3 op pagina 82).
Primaire literatuur De eerste publicatie van een werk. Openbare bronnen zoals verslagen en documenten, maar ook niet-gepubliceerde werken zoals brieven en memo’s. Meestal is dit soort literatuur zeer gedetailleerd, maar krijg je er niet gemakkelijk toegang toe, daarom wordt het vaak grijze literatuur genoemd.
Secundaire literatuur Is gericht op een breder publiek, is makkelijker te verkrijgen en beter gedekt door tertiaire literatuur. Zoals boeken, tijdschriften en kranten.
Tertiaire literatuur Wordt ook wel zoekinstrument genoemd. Wordt gebruikt om primaire en secundaire literatuur te vinden. Zoals online zoekfuncties, databases en woordenboeken.
Vooral tijdschriften zijn een bron van essentiële literatuur voor vrijwel elk onderzoek omdat tijdschriften een onderzoeker van informatie voorzien die gericht is op zijn gebied. Tegenwoordig is het gemakkelijk om toegang tot tijdschriften te krijgen via online databanken. Wetenschappelijke tijdschriften publiceren alleen artikelen die geëvalueerd zijn door academici vóór publicatie. Deze artikelen worden gekenmerkt door hun kwaliteit en geschiktheid. Vakbladen worden gemaakt voor hun leden door verschillende organisaties. Hun artikelen zijn meestal meer van praktische aard dan die van wetenschappelijke tijdschriften.
3.4 Plannen van een strategie voor het zoeken van literatuur
Als men de zoektocht naar literatuur begint is het belangrijk om duidelijke onderzoeksvragen, doelstellingen en een onderzoeksvoorstel te definiëren. Hiermee voorkomt u dat u teveel informatie zoekt. Een zoekstrategie bestaat uit:
Parameters definiëren
Een manier om te beginnen met zoeken naar parameters is om door collegeaantekeningen en leerboeken te bladeren en dan aantekeningen te maken voor de onderzoeksvraag.
Genereren van zoektermen
Het is belangrijk om artikelen te lezen van belangrijke auteurs, evenals recente artikelen over het onderzoeksgebied. Dit zal helpen bij het genereren van sleutelwoorden. Recente artikelen zijn soms ook nuttig om zoektermen te verfijnen, tevens verwijzen ze soms naar andere artikelen die relevant kunnen zijn voor jouw project. De identificatie van zoektermen is een essentieel onderdeel van de planning van een zoektocht naar relevante literatuur. De definitie van zoektermen is: basisbegrippen die de onderzoeksvragen en doelstellingen beschrijven en worden gebruikt om te zoeken naar tertiaire literatuur. Andere technieken voor het genereren van zoektermen zijn:
3.5 Uitvoeren van literatuuronderzoek
Het is erg verleidelijk om je zoektocht te starten met Google, maar het zoeken van literatuur moet met zorg worden gedaan. Het onderzoeksproject moet op academisch niveau zijn en de literatuur die je gebruikt dus ook. Het vinden van literatuur doe je door:
3.6 Verkrijgen en beoordelen van literatuur
Box 3.15 op pagina 108 geeft een checklist van hoe men literatuur moet beoordelen.
3.7 Opname van literatuur
Het is belangrijk om aantekeningen te maken van de literatuur die men heeft gelezen, omdat het zal helpen om de ideeën van de literatuur te overdenken in relatie tot het onderzoek. Bij het maken van de notities is het belangrijk dat er 3 dingen worden genoteerd:
4.1 Waarom filosofie belangrijk is
De manier waarop men kiest om gegevens te verzamelen behoort in het centrum van de onderzoeks-‘onion’, zoals hieronder weergegeven. De ‘onion’ toont de aspecten die ten grondslag liggen aan de keuze van de techniek waarmee men gegevens verzamelt.
4.2 Waarom onderzoeksfilosofie belangrijk is
Onderzoeksfilosofie beschrijft de ontwikkeling van kennis en de aard van die kennis. Het begrijpen van onderzoeksfilosofie is belangrijk omdat het eigenlijke doel van het onderzoek ook is om nieuwe kennis te ontwikkelen. Het is niet waar dat de ene filosofie beter is dan de andere, maar verschillende filosofieën zouden gebruikt kunnen worden om verschillende dingen te bereiken. Twee belangrijke manieren van denken in de filosofie zijn: ontologie en epistemologie (zie tabel 4.1 op pagina 129).
Een pragmaticus is iemand die denkt dat concepten alleen relevant zijn wanneer die concepten een actie ondersteunen. Hij is van mening dat het ene filosofische standpunt waarschijnlijker leidt tot een antwoord op een onderzoeksvraag dan het andere standpunt. Bovendien is een pragmaticus ook van mening dat het mogelijk is om te werken met meerdere filosofische posities. Volgens een pragmaticus is er niet één manier van denken.
Ontologie
Ontologie is een filosofisch standpunt dat naar de aard van de werkelijkheid verwijst. Een aspect van ontologie is objectivisme. Dit betekent dat dingen bestaan met een doel en dat onafhankelijk is van de sociale factoren die betrokken zijn bij het bestaan van dat ding.
Een ander aspect is subjectiviteit, dat houdt in dat sociale gebeurtenissen gecreëerd worden door perceptie en de daaruit voortvloeiende acties van de betrokken sociale factoren. Mensen die een subjectivistisch standpunt aannemen vinden dat het nodig is om de details van een situatie te verkennen om te kunnen begrijpen wat er gaande is. Dit wordt sociaal constructivisme genoemd.
Objectivisten denken dat de cultuur van een organisatie iets is dat een organisatie ‘heeft’, terwijl subjectivisten de cultuur bekijken als iets dat een organisatie ‘is’. Managementtheorie volgt de objectivistische manier van denken.
Epistemologie
Epistemologie beschouwt wat aanvaardbare kennis is op een onderzoeksgebied. Het richt zich op de vragen: ‘Wat is kennis?’, ‘Hoe is kennis verworven?’ en ‘Wat weten mensen?’.
Positivisme
De filosofie van het positivisme verwijst naar de houding van een natuurlijke wetenschapper. Deze filosofie zegt dat het verzamelen van gegevens over een waarneembare werkelijkheid en het zoeken naar regelmatigheden en causale relaties zal leiden tot nieuwe theorieën of generalisaties. Andere karakteristieken van het positivisme zijn:
Realisme
Realisme beweert dat wat we voelen realiteit is: objecten bestaan zonder de menselijke geest. Realisme is in tegenspraak met het idealisme dat zegt dat alleen de geest en de inhoud ervan bestaan. Net al het positivisme verondersteld het realisme ook een wetenschappelijke benadering van de ontwikkeling van kennis. Er bestaan twee soorten realisme:
Er is een verschil tussen deze twee soorten realisme met betrekking tot de capaciteit van onderzoek om de wereld te veranderen. Een directe realist beweert dat de wereld relatief onveranderlijk is terwijl een kritisch realist zou beweren dat het begrip van de onderzoeker van wat hij bestudeert kan worden gewijzigd. Veel onderzoekers beweren dat wat we verkennen slechts een deel is van het grotere plaatje. Onderzoekers nemen dus meestal een kritisch realistisch standpunt in.
Interpretivisme
Interpretivisme beweert dat het noodzakelijk is voor onderzoekers om de verschillen tussen mensen in onze rol als sociale factoren te begrijpen. Wij interpreteren onze dagelijkse sociale rollen in overeenstemming met de betekenis die wij aan deze rollen geven. Interpretivisme komt voort uit twee intellectuele erfgoederen:
Het is voor een onderzoeker belangrijk om de wereld van onderzoeksobjecten te begrijpen en om de wereld vanuit hun oogpunt te begrijpen.
Axiologie
Axiologie is een onderdeel van de filosofie die zich bezighoudt met oordelen over waarde. Dit omvat waarden op het gebied van ethiek en esthetiek. Iemands eigen waarden spelen een cruciale rol in alle fasen van het onderzoeksproces. Onze waarden zijn de rode draad voor al onze acties (Heron 1996).
Onderzoeksparadigma’s
De term paradigma wordt vaak gebruikt in de sociale wetenschappen maar leidt vaak tot verwarring vanwege zijn vele betekenissen. Hier definiëren we paradigma als een manier om sociale activiteiten te onderzoeken waarvan bepaalde inzichten kunnen worden opgedaan en kunnen worden verklaard. In figuur 4.2 op pagina 141 staat afgebeeld hoe deze vier paradigma’s kunnen worden gerangschikt:
4.3 Onderzoeksbenaderingen
Deductie
De twee belangrijkste onderzoeksbenaderingen die kunnen worden gebruikt bij het uitvoeren van onderzoek zijn de inductieve en deductieve aanpak. De deductie is de ontwikkeling van een theorie en hypothesen die daarna getest worden met behulp van een onderzoeksstrategie. Deductief denken wordt gedaan wanneer een conclusie logisch afgeleid is van een set stellingen. De conclusie zal waar zijn als alle stellingen zijn bewezen. Er zijn 5 stadia van inductief onderzoek:
Er zijn drie algemene karakteristieken voor deductie:
Inductie
Met inductief redeneren is het niet waar dat wanneer een set van stellingen waar is, er een duidelijke conclusie kan worden gevormd. Dit is omdat de conclusie gebaseerd is op observaties die door mensen gedaan zijn en mensen kunnen fouten maken. Een conclusie is daarom nooit gegarandeerd goed.
Abductie
Een derde benadering, abductie genaamd, begint met een conclusie: een verrassend feit. Met een set van stellingen probeert men vervolgens de conclusie te bewijzen. Een abductieve aanpak gaat niet van theorie tot gegevens (deductie) of van gegevens naar theorie (inductie), maar combineert inductie en deductie.
5.1 Introductie
Een onderzoeker moet kunnen uitleggen waarom hij een bepaald onderwerp kiest. Deze rechtvaardiging moet worden gebaseerd op de onderzoeksvragen en doelstellingen en moet ook stroken met zijn onderzoeksfilosofieën.
5.2 Het kiezen van een onderzoeksontwerp
Een onderzoeksontwerp is een algemeen plan voor hoe een onderzoeksvraag zal worden beantwoord. Het omvat duidelijke doelstellingen die afgeleid zijn van de onderzoeksvraag, toont de bronnen waaruit gegevens gehaald worden en zal uitleggen hoe deze gegevens worden verzameld. Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende aspecten van de formulering van een onderzoeksontwerp:
5.3 De onderzoeksstrategie: kwalitatief, kwantitatief of meerdere methoden
Kwalitatief onderzoeksontwerp
Vaak wordt de term ‘kwantitatief’ gebruikt om te verwijzen naar een manier waarop gegevens verzameld worden of een procedure om numerieke data te analyseren. Enkele kenmerken zijn:
Kwalitatief onderzoeksontwerp
‘Kwalitatief’ is een term die vaak gebruikt wordt voor een manier om gegevens te verzamelen of een procedure om niet-numerieke gegevens te analyseren. Enkele kenmerken zijn:
Meerdere methoden onderzoeksontwerp
Bedrijfs- en managementonderzoek combineert kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Dit is omdat sommige gegevens die verkregen worden via kwalitatief onderzoek kwantitatief geanalyseerd kunnen worden, of kunnen worden gebruikt om een vragenlijst te ontwerpen. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek kunnen worden gezien als twee uiteinden van een continuüm. Kenmerken zijn:
Figuur 5.2 op pagina 165 bevat een afbeelding van verschillende methodologieën:
5.4 Het erkennen van de aard van een onderzoeksontwerp
Er zijn die onderzoeksontwerpen die men zou kunnen aannemen bij het verrichten van onderzoek:
1. Explorerende studie
Dit soort onderzoek is een waardevolle manier om open vragen te stellen, te ontdekken wat er gaande is en nieuwe inzichten te krijgen over een onderwerp. Explorerend onderzoek is handig wanneer men wenst om iets te begrijpen of iets wilt beoordelen. Een paar manieren waarop men verklarend onderzoek kan doen is:
2. Beschrijvende studie
Het doel van een beschrijvend onderzoek is om een nauwkeurig profiel te verwerven van gebeurtenissen, mensen of situaties. Het is mogelijk voor beschrijvende, verklarende en experimentele studies om naast elkaar te bestaan in een onderzoeksproject, waar ze elkaar kunnen aanvullen. Wanneer men beschrijvend onderzoek doet moet men voorzichtig zijn, omdat het onderzoek te beschrijvend, en daardoor waardeloos, kan worden. Dit is ook de reden waarom de meeste beschrijvende studies gecombineerd worden met verklarende studies: na het beschrijven van een fenomeen, zal onderzoek een goede verklaring geven. Dit wordt ook wel descripto-toelichting studie genoemd.
3. Verklarende studie
Bij het uitvoeren van dit soort onderzoek probeert men causale relaties tussen bepaalde variabelen te ontdekken.
5.5 Onderzoeksstrategieën
In het algemeen is een strategie een plan van aanpak om een bepaald doel te bereiken. Een strategie voor een onderzoek kan dus worden gedefinieerd als de verschillende stappen die een onderzoeker moet nemen om zijn onderzoeksvraag te beantwoorden. De doelstellingen, de samenhang met de filosofie van het onderzoek, de benadering van het onderzoek en onderzoeksdoel en meer pragmatische problemen zoals de mate van bestaande kennis en toegang tot de deelnemers en andere bronnen van gegevens moeten leiden tot de onderzoeksvraag. De volgende strategieën zullen worden besproken in dit hoofdstuk (samen met het ontwerp wat hieraan is gekoppeld).
Kwantitatief onderzoeksontwerp | Experiment Enquête |
Kwalitatief onderzoeksontwerp | Archiefonderzoek Case study |
Kwalitatief, kwantitatief of beide | Etnografie Actieonderzoek Grounded Theorie Narratief onderzoek |
Experiment
Een experiment wordt vaak gebruikt door natuurlijke wetenschappers. Het doel van een experiment is om te onderzoeken wat de waarschijnlijkheid is dat de onafhankelijke variabele veranderd als de afhankelijke variabele veranderd wordt (Hakim, 2000). Zie tabel 5.2 op pagina 174 voor de verschillende variabelen en hun betekenis. In plaats van onderzoeksvragen gebruikt een experiment hypothesen (voorspellingen). Er zijn twee soorten hypothesen in een experiment:
Bij het uitvoeren van een experiment, wordt de nulhypothese statistisch getest. De nulhypothese zal worden aanvaard wanneer de kans dat er geen statistisch verschil groter dan de voorgeschreven waarde (meestal 0,05) is. In dit geval zal de alternatieve hypothese worden afgewezen.
Er zijn verschillende experimentele ontwerpen:
Interne validiteit is de mate waarin de resultaten van een experiment kunnen worden toegeschreven aan de manipulatie in plaats van aan eventuele gebreken in het onderzoeksdesign (dit is het geval bij een laboratoriumexperiment. Externe validiteit is veel moeilijker vast te stellen bij het uitvoeren van onderzoek in het veld).
Enquête
Deze onderzoeksstrategie wordt meestal geassocieerd met de deductieve aanpak. Enquêtes worden vaak gebruikt voor verkennende en beschrijvende onderzoeken omdat de meeste enquêtes gebruik maken van vragenlijsten die gemakkelijk te begrijpen en uit te leggen zijn aan mensen. Dit is de reden waarom dit soort onderzoek zo populair is. Tevens kunnen er gegevens verzameld worden door middel van gestructureerde interviews en observaties. Kwantitatieve gegevens worden verzameld en worden geanalyseerd met behulp van beschrijvende statistiek. Wanneer men een sample van de populatie gebruikt moet men er zeker van zijn dat het sample representatief is voor de gehele bevolking.
Archiefonderzoek
Een archief onderzoeksstrategie maakt gebruik van administratieve gegevens en documenten. Niet alleen historische maar ook recente gegevens kunnen worden verzameld en geanalyseerd wanneer men deze strategie gebruikt. Met gebruik van deze strategie kunnen vragen die gericht zijn op het verleden beantwoord worden. Deze vragen kunnen verkennend, beschrijvend of verklarend zijn.
Case studie
Een case studie maakt het mogelijk om een onderwerp te onderzoeken in de real-life context. Bij een case studie is er geen duidelijke grens tussen wat bestudeerd wordt en de context waarin het bestudeerd wordt. Deze benadering is handig wanneer men beter begrip wil krijgen van een bepaald fenomeen, vooral wanneer men wil een bestaande theorie wil onderzoeken. Hieronder staan enkele kenmerken van case studies:
Etnografie
Deze benadering wordt gebruikt om bepaalde groepen mensen te bestuderen. Bij het uitvoeren van etnografisch onderzoek wil men groepen mensen analyseren die dezelfde ruimte delen (dit zou de straat, werkgroep, organisatie of zelfs samenleving kunnen zijn) en met elkaar communiceren. Cunliffe onderscheidt drie etnografische strategieën.
Actieonderzoek
Deze onderzoeksstrategie is ontworpen om een antwoord te ontwikkelen op organisatorische vragen met behulp van participatieve en collaboratieve benaderingen die gebruik maken van verschillende vormen van kennis. Actieonderzoek zal invloed hebben op de deelnemers en de organisatie buiten het onderzoeksproject. Zoals Greenwood en Levin zeiden: actieonderzoek is een sociaal proces waarin een onderzoeker werkt met leden van een organisatie om hun situatie en hun organisatie te verbeteren. Dit soort onderzoek heeft 5 thema’s:
Grounded theorie
De grounded theorie is een theorie die ontwikkeld is op basis van een set gegevens (met behulp van een inductieve aanpak). Het werd ontwikkeld als een manier om te analyseren, interpreteren en het verklaren van de betekenissen die sociale actoren construeren om hun dagelijkse ervaringen nuttig te maken. Er zijn drie fases:
De onderzoeker is tijdens alle fasen van coderen data met elkaar aan het vergelijken. Voortdurende codering gaat heen en weer tussen inductief denken (gegevens tot theorie) en deductief denken (theorie tot gegevens): tijdens het ontdekken van relaties tussen codes en het interpreteren denkt de onderzoeker inductief (hij ontwikkelt zijn eigen theorie van de relaties tussen codes). Deze SIC-interpretatie moet worden getest door het verzamelen van gegevens van andere gevallen, wat betekend dat de onderzoeker deductief denkt omdat hij zijn theorie test met andere gegevens. Dit staat bekend als het proces van abductie.
Met de grounded theorie strategie, heeft samplen niet als doel om een representatief sample te krijgen maar om het onderzoek te focussen op een kernthema, relatie of proces. Deze benadering staat bekend als theoretisch samplen en eindigt wanneer er theoretische verzadiging is of het conceptuele doel is bereikt. Dit gebeurd wanneer de data geen nieuwe eigenschappen openbaren die relevant zijn voor een categorie. Categorieën zijn dan goed ontwikkeld en worden begrepen en de relaties tussen categorieën zijn geverifieerd (Straus en Corbin, 2008).
Narratief onderzoek
De term narratief betekend verhaal of een persoonlijk verhaal die een gebeurtenis of reeks gebeurtenissen interpreteert (Saunders, 2012). Narratief onderzoek verwijst naar een onderzoeksstrategie waarin een onderzoeker van mening is dat de ervaringen van zijn deelnemers het best kunnen worden verzameld door het verzamelen en analyseren van deze verhalen. Narratief onderzoek behoudt een chronologische volgorde van gebeurtenissen zoals die verteld worden door de deelnemer. Op deze manier kan de lezer het verslag makkelijker begrijpen en kan de onderzoeker de interpretatie van de gebeurtenis vastleggen. Bij narratief onderzoek is de deelnemer de verteller van een verhaal of over een gebeurtenis, werkproject of het beheren of opzetten van een organisatorische verandering. Het kan worden gebruikt in combinatie met andere strategieën zoals complementaire benaderingen.
5.6 Tijdshorizon
Cross Sectionele studies
Als een onderzoek een momentopname onderzoekt wordt het cross-sectioneel genoemd. Dit soort studies worden vaak gebruikt in enquêtes, waar een fenomeen kan worden beschreven of kan worden verklaard hoe verschillende factoren in een andere organisatie zijn gerelateerd.
Longitudinale studies
Als het onderzoeksrapport er meer uitziet als een dagboek dat de gebeurtenissen over een langere periode vastlegt, dan wordt het longitudinaal genoemd. Het voordeel van deze tijdshorizon is dat je verandering en ontwikkeling kan bestuderen.
5.7 De ethiek van onderzoek
Als men een onderzoeksonderwerp kiest moet men rekening houden met ethiek. Sommige onderwerpen hebben meer ethische bezwaren dan andere. Men moet zeker zijn dat ethische bezwaren niet nadelig zijn voor de deelnemers (pijnlijk, schadelijk, beschamend). Bovendien moeten de deelnemers zich bewust zijn van dat ze deelnemers in het experiment zijn.
5.8 De kwaliteit van onderzoek
Men moet de ‘canons of scientific inquiry’ in zijn achterhoofd houden om de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen:
Alternatieve criteria om de kwaliteit van onderzoek te waarborgen
De ‘canons of scientific inquiry’ zijn het meest geschikt voor kwantitatieve, positivistische methodes. Onderzoekers die kwalitatief onderzoek doen vinden het lastig om de vier criteria te dekken, omdat deze niet geschikt zijn voor kwalitatief onderzoek. Als antwoord op dit probleem hebben Lincoln en Goeba nieuwe namen voor de ‘canons of scientific inquiry’ geformuleerd: dependability in plaats van betrouwbaarheid, credibility in plaats van interne validiteit en transferability in plaats van externe geldigheid. Bovendien hebben Lincoln en Goeba ook een nieuwe set criteria ontwikkeld die ‘authenticity criteria’ heten.
5.9 De rol van de onderzoeker
Voltijd studenten nemen meestal de rol van externe onderzoeker in. Dit is iemand die behoefte heeft om zich te identificeren met de organisatie waarin hij onderzoek uitvoert. De onderzoeker staat buiten de organisatie en moet daarom onderhandelen met de leden van de organisatie om toegang te krijgen tot de organisatie en data te verzamelen. Een interne onderzoeker is een onderzoeker die in de organisatie werkt. Het voordeel hiervan is dat de onderzoeker gemakkelijk toegang tot de organisatie heeft. Plus, het is waarschijnlijk dat hij ook kennis van de organisatie heeft en daardoor de complexiteit en wat er gebeurd in de organisatie begrijpt. Dit kan ook een nadeel zijn omdat zijn assumpties en vooroordelen kunnen afwijken van de werkelijkheid.
Voordat men onderzoek gaat doen moet een onderzoeker er zeker van zijn dat hij toegang zal hebben tot de gegevens die hij nodig heeft en moet hij nadenken over de ethische problemen waarmee hij geconfronteerd kan worden. Omdat bedrijfs- en managementonderzoek onvermijdelijk gebruik zal maken van menselijke deelnemers zijn er bijna altijd ethische bezwaren.
6.2 Toegang krijgen
Er zijn verschillende soorten toegang tot gegevens:
De mate van toegang kan variëren omdat dat afhankelijk is van de aard en diepte van toegang die men wil bereiken: fysieke, voortdurende of cognitieve toegang. Fysieke toegang kan moeilijk zijn omdat niet alle organisaties willen deelnemen aan activiteiten die voor hun niet noodzakelijk zijn, omdat ze er dan tijd en inspanning in moeten steken. Soms geeft de gatekeeper (degene die toegang heeft tot data en beslist wie er toegang toe heeft) geen toestemming om onderzoek te doen (omdat de organisatie er niets aan heeft of omdat het onderwerp gevoelig ligt).
Veel mensen zien toegang tot data als een continu proces en niet als één gebeurtenis. Een van de twee redenen hiervoor is dat toegang herhalend of stapsgewijs is. Nadat men toegang heeft gekregen tot een bepaalde set van gegevens kan het zijn dat men andere gegevens wilt hebben om het onderzoeksproces voort te zetten. Een andere reden waarom toegang krijgen een continu proces is, is omdat degene die data nodig heeft iemand anders kan zijn dan degene die toestemming geeft voor toegang (gatekeepers).
Fysieke toegang tot gegevens van een organisatie zal worden toegekend in een formele manier, hoewel door het beheer van een organisatie. Daarom is het nuttig om het vertrouwen te winnen van organisatorische leden. Dit type toegang wordt cognitieve toegang genoemd.
Onderhandelen over toegang
Het onderhandelen over toegang is belangrijk als men wenst om persoonlijke toegang tot een organisatie te krijgen of cognitieve toegang wil krijgen. Daarom is het belangrijk om te overwegen of het project haalbaar is (of je voldoende toegang krijgt) en toereikend (krijg je voldoende toegang om te voldoen aan de onderzoeksdoelstellingen).
Nadelen van het zijn van een externe onderzoeker
Onderzoekers moeten onderhandelen over toegang op elk niveau: fysiek, continu en cognitief. Omdat een externe onderzoeker geen status heeft in een organisatie of de groep waarin hij onderzoek wil doen, zal hij worden geconfronteerd met moeilijkheden op elk niveau van toegang. Externe onderzoekers zijn daardoor afhankelijk van de bereidwilligheid van de leden van de organisatie. Om bereidwilligheid te krijgen moet een onderzoeker zijn competenties kunnen communiceren, integer zijn en duidelijk kunnen uitleggen waarom het onderzoek zo belangrijk is.
Nadelen van het zijn van een interne onderzoeker
Ondanks dat een interne onderzoeker vertrouwd is met de organisatie en vice versa, wordt hij nog steeds geconfronteerd met problemen met betrekking tot de toegang tot data. Als een interne onderzoeker cognitieve toegang wil krijgen kan dat tot achterdocht leiden. Dit omdat andere organisatorische leden niet weten wat de interne onderzoeker zal doen met de data. Daarom is het belangrijk dat de onderzoeker het doel van zijn onderzoek communiceert.
Vertrouwdheid met de groep en voldoende tijd
Voordat men probeert om fysieke toegang te krijgen is het erg belangrijk voor de onderzoeker om zichzelf vertrouwd te maken met de organisatie of groep. Het kan veel tijd kosten (weken of zelfs maanden) voordat men fysieke toegang krijgt (als er überhaupt toegang wordt verleend). Daarom moet een onderzoeker tijdens het onderzoeksproject voldoende tijd inplannen om gegevens te verkrijgen. Men moet ook de tijd overwegen die nodig is voor een deelnemer om te beslissen of hij of zij mee doet aan het onderzoek.
Het gebruiken van bestaande contacten of nieuwe contacten ontwikkelen
Als een onderzoeker zijn bestaande contacten kan gebruiken om toegang te krijgen is het gemakkelijker om toegang te krijgen. Bestaande contacten kunnen de onderzoeker en zijn intenties vertrouwen en zullen dus eerder toegang geven.
Duidelijk zijn in wat de vereisten zijn om deel te nemen
Onderzoekers moeten helder kunnen vertellen wat er van de deelnemers wordt verwacht. Zonder duidelijke eisen kunnen deelnemers op hun hoede zijn omdat ze bijvoorbeeld denken dat ze er teveel tijd in zullen moeten steken. Dit is de reden waarom onderzoekers hun deelnemers een introductiebrief moeten geven waarin precies staat wat het doel van het onderzoek is en wat de deelnemers moeten doen.
Het overkomen van organisatorische zorgen
Organisaties kunnen bezorgd zijn over:
Mogelijke voordelen voor de organisatie om toegang te verlenen en gepaste taal te gebruiken
Organisaties en hun leden kunnen het nuttig vinden om hun eigen situatie te bespreken in een niet-bedreigende en niet-oordelende omgeving. Daarom kan het nuttig zijn om een samenvatting te maken van zijn of haar bevindingen voor degene die toegang heeft verleend. Men moet ook beseffen dat het gebruik van taal erg belangrijk is en de aard ervan moet afhangen van de aard van de mensen die deelnemen.
Het faciliteren van antwoorden, ontwikkelen van toegang en het ontwikkelen van geloofwaardigheid
Verschillende contactmethoden kunnen gebruikt worden om een verzoek tot toegang te doen (telefoon, skype, fax, e-mail), maar deze zijn niet in alle gevallen geschikt. Wanneer men een incrementele strategie gebruikt (van minimale eisen aan deelnemers tot meerdere eisen) zal men in staat zijn om toegang te krijgen tot een bepaalde hoeveelheid gegevens en zal de er een positieve relatie ontstaan met de deelnemers. Als men geloofwaardigheid ontwikkeld kan men meer toegang krijgen.
6.5 Onderzoeksethiek
Ethiek verwijst naar de standaard van gedrag met betrekking tot de rechten die degenen hebben die onderwerp van onderzoek zijn, of worden beïnvloed door jouw onderzoek. Ethiek gaat meestal samen met sociale normen (Saunders, 2012). Een sociale norm is een indicator van een soort gedrag dat men zou moeten aannemen in een specifieke situatie.
Er zijn twee conflicterende filosofische standpunten vastgesteld met betrekking tot ethiek:
De ethische gedragscode werd ontwikkeld om ethische dilemma’s die voortvloeien uit verschillende sociale normen te overkomen. Een gedragscode is een lijst van beginselen die de aard van ethisch verantwoord onderzoek schetst of een lijst van ethische standaarden.
Veel universiteiten hebben een ethische commissie om te waarborgen dat onderzoek dat door studenten uitgevoerd wordt niet controversieel is en geen risico vormt voor deelnemers. Onderzoeksethiek comités bekijken al het onderzoek dat door studenten wordt uitgevoerd en waarbij menselijke deelnemers en persoonlijke gegevens betrokken zijn. In tabel 6.3 op pagina 231 en 232 staan de algemene principes die ontwikkeld zijn om ethische kwesties te herkennen.
Ethische kwesties met betrekking tot internet-gemedieerd onderzoek
Hieronder vindt u een lijst met algemene ethische kwesties die verband houden met internet-gemedieerd onderzoek:
De term netiquette verwijst naar ‘net etiquette’, of met andere woorden de sociale normen die men online moet gebruiken. Netiquette houdt zich bezig met het gebruik van bijvoorbeeld e-mail, omdat deze slecht kunnen worden geformuleerd of onvriendelijk of onduidelijk kunnen zijn.
6.6 Ethische problemen tijdens de specifieke stadia van het onderzoeksproces
In figuur 6.1 op pagina 236 staat een opsomming van verschillende ethische kwesties die kunnen ontstaan tijdens specifieke fasen van het onderzoeksproces. De meeste ethische kwesties kunnen worden voorzien als men het onderzoeksontwerp maakt. Men moet er zeker van zijn dat het onderzoek in overeenstemming is met ethische principes en geen schade veroorzaakt voor deelnemers. Bij het zoeken naar toegang moet de onderzoeker geen druk uitoefenen op leden van de organisatie, omdat dit onaangenaam kan zijn voor hen. Wanneer er toegang wordt verleend, moeten de persoonlijke gegevens van de deelnemers anoniem en vertrouwelijk worden behandeld. Er bestaat een continuüm voor de hoeveelheid goedkeuring dat zal worden gegeven:
Wanneer er toegang wordt verleend, moeten de persoonlijke gegevens van de deelnemers anoniem en vertrouwelijk worden behandeld. Er bestaat een continuüm voor de hoeveelheid toestemming dat zal worden gegeven:
Bovendien moeten de deelnemers zich volledig bewust zijn van de informatie die van hen wordt gevraagd. Een onderzoeker moet hen daar formeel over inlichten met gebruik van een deelnemersinformatieblad. Hierin staan de eisen en implicaties om deel te nemen, de aard van het onderzoek, en hoe de gegevens worden geanalyseerd, gerapporteerd en opgeslagen en met wie ze contact op kunnen nemen bij vragen. Een meer gedetailleerde schriftelijke overeenkomt kan ook worden gemaakt, dit is een toestemmingsformulier die beide partijen moeten ondertekenen. Toestemmingsformulieren helpen om de grenzen van toestemming te verduidelijken.
Ethische problemen tijdens het verzamelen van gegevens
Zodra deelnemers of organisaties hebben toegestemd om deel te nemen aan een onderzoek, hebben zij bepaalde rechten. Deze omvatten dat zij zich op elk moment terug kunnen trekken uit het onderzoek en dat de onderzoeker zich aan de onderzoeksdoelstellingen moet houden, dit is niet het geval als de onderzoekers de deelnemers misleidt. Bovendien mag een onderzoeker niet vragen van deelnemers dat zij iets doen wat hun schade kan toebrengen of inbreuk heeft op hun privacy.
Andere ethische principes tijdens het verzamelen van data zijn dat de onderzoeker objectief moet zijn en dat hij ervoor moet zorgen dat de gegevens nauwkeurig en volledig verzameld moeten worden. Het belang hiervan heeft ook betrekking op de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek.
Wanneer men observatieonderzoek doet moet men vermijden dat men ook gedrag van het persoonlijke leven observeert (telefoongesprekken enz.), omdat dit ertoe kan leiden dat de relatie tussen de deelnemer en de onderzoeker verslechtert. Bovendien kan dit tot reactiviteit leiden. Reactiviteit is de reactie van de deelnemers op de onderzoeker en de onderzoeksinstrumenten. Men kan dit probleem oplossen door geheim onderzoek te doen, zodat de deelnemer zich er niet bewust van is dat hij wordt geobserveerd. Reactiviteit kan verminderen wanneer de deelnemers gewend raken aan de aanwezigheid van de onderzoeker. Deze aanpassing wordt gewenning genoemd. Nadat de observatie heeft plaatsgevonden moet de onderzoeker de deelnemers informeren over wat er is gebeurd en met welke reden. Dit heet debriefing.
Ethische problemen tijdens de analyse en rapportage stadia
Een onderzoeker moet zijn objectiviteit handhaven zodat hij de gegevens niet verkeerd interpreteert. Hij moet de deelnemers niet kunnen identificeren als dat niet nodig is. Vertrouwelijkheid en anonimiteit spelen in dit stadium een belangrijke rol.
6.8 Beginselen van bescherming van gegevens en gegevensbeheer
Om gegevens ethisch en rechtmatig te behandelen moet men de beginselen van de bescherming van gegevens in acht nemen. Persoonlijke gegevens zijn gegevens die betrekking hebben op een levende persoon zodat die persoon kan worden geïdentificeerd; misschien in combinatie met andere gegevens die bekend zijn bij de controleur van de gegevens. Wie dit soort gegevens controleert is onderworpen aan de bepalingen van de wetgeving inzake gegevensbescherming van het land waar diegene in woont. De onderstaande lijst geen een overzicht van een aantal die een onderzoeker in acht moet nemen. Persoonlijke gegevens moeten:
Een andere categorie van persoonlijke gegevens, bekend als gevoelige persoonlijke informatie, bevat informatie over een deelnemer zijn ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze overtuigingen, lichamelijke of geestelijke gezondheid, seksleven of procedures gerelateerd aan een vermeend strafbaar feit.
7.1 Een steekproef nemen
Als men wetenschappelijk onderzoek doet moet men altijd overwegen hoe men een steekproef gaat doen. Als het mogelijk is om de gegevens van elk groepslid te verkrijgen en analyseren wordt dit ‘census’ genoemd. Echter is dit niet altijd mogelijk, omdat er beperkingen zijn zoals: tijd, geld en toegang. Daarom wordt er vaak een steekproef gebruikt.
Een steekproef moet altijd de volledige set van alle gevallen representeren op een zinvolle en rechtvaardigbare manier (Becker, 1998). De volledige set van gevallen waaruit de steekproef wordt genomen wordt de populatie genoemd. De populatie verwijst niet noodzakelijkerwijs naar mensen, maar kan ook verwijzen naar bijvoorbeeld Chinese restaurants, elektrische auto’s of een specifieke regio. Er zijn een aantal redenen waarom een steekproef een betere optie is dan census:
Onderzoekers zoals Barnett zeggen dat een steekproef tot een hogere nauwkeurigheid leidt dan census. Dit komt doordat de onderzoeker zich richt op een kleiner aantal gevallen en daarom meer tijd heeft om de dataverzameling methode te ontwerpen. Gegevens verzameld uit minder gevallen betekend bovendien dat de informatie gedetailleerder is.
Steekproeftechnieken
Er zijn twee soorten steekproeftechnieken (zie figuur 7.2 op pagina 261):
7.2 Kanssteekproeven
Vaak worden kanssteekproeven gebruikt bij enquêtestrategieën wanneer men conclusies wil trekken over een populatie om de onderzoeksvraag te beantwoorden of om doelstellingen te bereiken. Henry (1990) adviseert om geen gebruik te maken van onderzoek dat kanssteekproeven van minder dan 50 gevallen gebruikt. Dit aantal zal niet representatief zijn voor de gehele populatie. Het proces van een steekproef nemen passeert 4 fasen:
Het steekproefkader voor een kanssteekproef is een complete lijst van alle gevallen in een populatie waaruit de steekproef is gehaald. Het is niet mogelijk om een kanssteekproef te maken zonder steekproefkader. Wanneer er geen geschikte lijst bestaat en men toch een kanssteekproef wil gebruiken, moet men een eigen steekproefkader samenstellen en ervoor zorgen dat deze valide is.
In hoeverre men de bevindingen van de steekproef kan generaliseren hangt af van de manier waarop een onderzoeker zijn steekproefkader definieert. Als een steekproefkader een lijst is van alle klanten van een organisatie, kan men alleen naar deze populatie generaliseren. Je kunt dus niet generaliseren buiten je steekproefkader. Dit is een fout die veel onderzoekers maken; ze stellen geen grenzen met betrekking tot het generaliseren van hun bevindingen.
Geschikte steekproefgrootte
Hoe groter de steekproefgrootte is, hoe kleiner de kans is dat men een fout maakt in het generaliseren naar de gehele populatie. De keuze van de grootte van de steekproef hangt af van:
Om ervoor te zorgen dat valse resultaten niet aanwezig kunnen zijn, moeten de geanalyseerde data normaal verdeeld zijn. Hoe groter de absolute grootte van een bepaalde steekproef, hoe dichter die verdeling bij de normale verdeling zal liggen. Deze relatie wordt centrale limiet stelling genoemd en treedt ook op als de populatie waaruit het monster genomen is niet normaal verdeeld is. Het is bewezen dat bij elke steekproef groter dan 30 normaliter zal resulteren in een verdeling van het gemiddelde die zeer dicht bij de normale verdeling ligt. Dit is de reden dat Stutely (2003) adviseert om een steekproef met minimaal 30 gevallen te gebruiken.
Het proces van het trekken van conclusies over een populatie op basis van data die de steekproef beschrijven wordt statistische interferentie genoemd. De ‘law of large numbers’ stelt dat grote steekproeven meer kans hebben om representatief te zijn voor de populatie dan kleine steekproeven. Bovendien is het waarschijnlijker dat het gemiddelde van een grote steekproef gelijk is aan het gemiddelde van de populatie.
Respons
Het is essentieel dat een kanssteekproef representatief is voor de populatie. Een perfect representatieve steekproef representeert de populatie exact. Er zijn vier niveaus van de reactie op vragenlijsten en gestructureerde interviews:
Redenen waarom mensen niet responderen kunnen zijn omdat ze weigeren om deel te nemen aan onderzoek, niet aan de eisen voldoen of onbereikbaar zijn. Een onderzoeksrapport moet altijd de respons vermelden. Dit kan berekend worden met de volgende formule:
Total response rate= Total number of responses/Total number in sample-ineligible
Een gebruikelijkere manier voor de berekening van de respons sluit ook de onbereikbare mensen uit. Dit is de actieve respons:
Active response rate= Total number of responses/Total number in sample-(ineligible+unreachable)
Het is belangrijk om de respons te schatten en zo nodig de steekproefgrootte te verhogen om ervoor te zorgen dat de analyse plaatsvindt op het gewenste niveau van detail. Zodra de respons en de minimale steekproefgrootte zijn geschat kan men de werkelijke steekproefgrootte berekenen met de volgende formule:
Na=n ×100re%
Na = werkelijk vereiste steekproefomvang
n = minimale steekproefgrootte
re% = geschatte respons, uitgedrukt in percentage
Een manier om de respons in te schatten is om naar de respons van soortgelijke enquêtes te kijken en de respons hierop te baseren.
Steekproeftechnieken
Er zijn vijf technieken om een kanssteekproef te selecteren:
Zie figuur 7.3 hoe men de juiste techniek kan selecteren om een kanssteekproef te doen.
Simpele random steekproef
Dit wordt gedaan door de steekproef random te selecteren uit het steekproefframe door het gebruik van een computer of random getallentabellen. U doet dit door elk geval te nummeren met een uniek nummer (beginnend bij 0) en daarna gevallen te selecteren met het gebruik van random nummers totdat je de steekproefgrootte hebt bereikt. Dit gebeurd zonder teruglegging zodat er geen één nummer twee keer geselecteerd kan worden. Dit type steekproef kan het best worden gebruikt wanneer men een nauwkeurig en toegankelijk steekproefframe heeft van de gehele populatie. De steekproef die uiteindelijk geselecteerd wordt zal representatief zijn voor de gehele populatie, omdat de nummers zonder bias zijn gekozen.
Systematische random steekproef
Dit houdt in dat de onderzoeker de steekproef selecteert door elk geval te kiezen met een bepaald interval uit het steekproefkader. Dit wordt gedaan door elk geval te nummeren in het steekproefframe (beginnend met 0), dan het eerste geval te selecteren door een random nummer, daarna de steekproeffractie te berekenen en uiteindelijk de gevallen systematisch uit te kiezen met gebruik van de steekproeffractie om de frequentie van selectie te bepalen. De steekproeffractie is de proportie van de gehele populatie die men moet selecteren, dit kan berekend worden met de volgende formule:
Sampling fraction= Actual sample size/Total population
Wanneer de steekproeffractie ¼ is, moet men elk vierde geval uit het steekproefkader selecteren. Bij het gebruik van deze techniek moet men er zeker van zijn dat de lijst geen periodieke patronen bevat omdat dat de resultaten kan vertekenen.
Stratified random steekproef
Dit is een modificatie van een random steekproef waarbij je de populatie in twee of meer relevante en significante lagen indeelt, gebaseerd op één of meer kenmerken. In andere woorden, het steekproefkader is verdeeld in verschillende deelverzamelingen waarna er een willekeurig getal wordt getrokken uit elk van de lagen. Door de populatie in te delen in een reeks van relevante lagen zal de steekproef representatiever worden omdat dat ervoor zorgt dat elk van de lagen evenredig vertegenwoordigd is in de steekproef.
Een onderzoeker kiest eerst de stratificatievariabele(n) en verdeeld het steekproefkader in discrete lagen. Daarna nummert hij elk geval in elke laag met een uniek nummer (beginnend bij 0), waarna hij de steekproef selecteert door een simpele random steekproef of een systematische random steekproef te nemen.
Cluster steekproef
Deze techniek is gelijk aan stratified random steekproef omdat het nodig is dat de populatie, voordat de steekproef genomen wordt, wordt ingedeeld in discrete groepen. Deze groepen worden clusters genoemd en kunnen gebaseerd worden op natuurlijk voorkomende groeperingen (zoals door bedrijf of geografisch gebied). In plaats van dat men de individuele gevallen van de populatie bekijkt, bestaat bij deze techniek het steekproefkader uit een lijst van clusters. Deze techniek bestaat uit drie fasen:
Deze techniek leidt tot een steekproef die de hele populatie minder accuraat representeert dan een stratified random steekproef.
Multi-stage steekproef
Dit is een ontwikkeling van een cluster steekproef. Net zoals een cluster steekproef, kan een multi-stage steekproef worden gebruikt bij discrete groepen, ook bij dezen die niet op geografie zijn gebaseerd. Deze techniek modificeert een cluster steekproef door een extra fase van een steekproef toe te voegen die ook een vorm van een random steekproef bevat. De vier fasen van een multi-stage steekproef zijn afgebeeld in figuur 7.4 op pagina 279. Omdat deze techniek is gebaseerd op diverse verschillende steekproefframes moet men ervoor zorgen dat ze allemaal geschikt en beschikbaar zijn.
Doelgerichte steekproef/judgemental steekproef
Bij dit type steekproef beoordeeld de onderzoeker welke gevallen het meest geschikt zijn om de onderzoeksvragen en doelstellingen te beantwoorden. Er zijn een aantal strategieën voor het doen van een doelgerichte steekproef:
Vrijwilliger steekproef
Snowball sampling is een type steekproef waarbij deelnemers vrijwillig hebben deelgenomen aan het onderzoek, in plaats van dat de onderzoeker de deelnemers heeft uitgekozen. Bij een self-selection steekproef vraagt de onderzoeker of de deelnemer vrijwillig wilt deelnemen aan het onderzoek.
Lukrake steekproef
Dit is een soort steekproef waarbij de deelnemers geselecteerd worden zonder een duidelijke relatie tot de onderzoeksvragen.
8.1 Secundaire data
Secundaire data zijn gegevens die al zijn verzameld voor een ander doel. Voorbeelden zijn gepubliceerde samenvattingen en ruwe data, secundaire data bestaat dus uit kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. Secundaire data wordt gebruikt om aanvullende of afwijkende kennis, interpretaties of conclusies te genereren.
8.2 Soorten secundaire data
Secundaire data die verder kunnen worden geanalyseerd worden ruwe data genoemd, dit zijn data die nog niet zijn verwerkt. Gecompileerde data (data waarvan al een selectie of samenvatting is gemaakt) kunnen ook verder worden geanalyseerd. De drie belangrijkste deelgroepen van secundaire data zijn (zie figuur 8.1 op pagina 307):
8.3 Het vinden van secundaire data
Om relevante secundaire data te vinden gaat men door 2 met elkaar verbonden stadia:
8.4 Goede en slechte kanten van secundaire data
Voordelen
Het verzamelen van secundaire data bespaart de onderzoeker veel tijd en geld. Omdat de data al verzameld zijn heeft de onderzoeker meer tijd over om de data te analyseren en interpreteren. Bovendien is het handig dat de data al verzameld zijn bij gevoelige situaties.
Een ander voordeel van secundaire data is dat deze data een goede vergelijkende en contextuele achtergrond kunnen bieden voor de onderzoeker zijn bevindingen. Het opnieuw analyseren van deze data kan resulteren in onverwachte ontdekkingen.
Nadelen
Secundaire data zijn verzameld voor een specifiek doel die verschilt van de onderzoeksvragen en doelstellingen. Het gevolg hiervan is dat de gegevens wellicht niet geschikt zijn voor het onderzoek. Bovendien kan het moeilijk of duur zijn om toegang te krijgen tot de gegevens.
8.5 Evalueren van bronnen
Als men secundaire data gebruikt moet men er zeker van zijn dat de data de onderzoeksvragen en doelen beantwoordt, als de voordelen van de data groter zijn dan de kosten is het mogelijk dat men toegang krijgt tot de data.
Als men de geschiktheid van de dataset wil beoordelen is het handig om de meetvaliditeit te testen. Zorg ervoor dat de data die u gebruikt u voorzien van de informatie die u nodig heeft om de onderzoeksvragen en doelstellingen te beantwoorden. Om er zeker van te zijn dat de verzamelde data valide en betrouwbaar zijn is het handig om een volledige uitleg te hebben van de technieken die gebruikt zijn om de data te verzamelen.
Een andere manier om de geschiktheid van secundaire data te testen is door te bepalen in welke mate de gegevens betrekking hebben op de populatie waarvan je data nodig hebt. Dit is om er zeker van te zijn dat ongewenste data worden uitgesloten en om ervoor te zorgen dat voldoende data overblijven voor de analyse zodra de ongewenste data is uitgesloten.
Bi het zoeken naar data moet men er zeker van zijn dat er geen measurement bias aanwezig is. Measurement bias kan optreden om twee redenen:
9.1 Waarom observatie ertoe doet
Wanneer de onderzoeksvragen en doelstellingen gaan over de dingen die mensen doen, is het duidelijk dat men die dingen moet ontdekken door mensen te bekijken. Observatie bestaat uit systematische observatie, opname, beschrijving, analyse en interpretatie van het gedrag. Dit hoofdstuk bespreekt twee soorten observatie:
Andere benaderingen dan observatie focussen meestal op twee verschillende soorten mensen die aan het onderzoek deelnemen: respondenten (degenen die simpelweg vragenlijsten invullen) en deelnemers (degenen die aan de meeste soorten van kwalitatief onderzoek deelnemen). Deze labels werken niet bij observatie, omdat de onderzoeker meestal participeert in de omgeving van de mensen die hij observeert. Degenen die worden geobserveerd worden ‘informanten’ genoemd.
9.2 Deelnemerobservatie
Wanneer men onderzoek doet door deelnemerobservatie probeert men volledig te participeren in het leven en de dagelijkse activiteiten van informanten. De onderzoeker wordt dus lid van de organisatie, groep of gemeenschap. Dit maakt het voor de onderzoeker mogelijk om wat er gebeurd niet alleen te observeren maar het ook te voelen.
Eén van de doelen van deelnemerobservatie is om te ontdekken wat de delicate nuances zijn van de betekenis van de opmerkingen van de respondent, die waarschijnlijk niet gevonden worden bij het gebruik van vragenlijsten bijvoorbeeld. Door zich onder te dompelen in de onderzoekssetting kan de onderzoeker zijn doel bereiken.
Deelnemerobservatie vindt zijn wortels in het symbolisch interactionisme waarbij een individu de zin probeert te ontdekken van interactie en communicatie met anderen en door dit proces zich constant aanpast aan wat de realiteit is. Deelnemerobservatie stelt de onderzoeker in staat om uit te vinden hoe individuen hun identiteit constant construeren en reconstrueren.
Typen deelnemerobservatie
Er zijn vier typen deelnemerobservatie:
Data analyse en verzameling
Het is belangrijk dat men notities maakt als men observatie-onderzoek doet. Er kunnen vier typen onderscheiden worden:
Data verzameling
Robson (2011) betoogt dat het proces van het verzamelen van data altijd met een ‘beschrijvende observatie’ begint. Dit is wanneer de onderzoeker zich concentreert op observeren en het beschrijven van de fysieke setting, bepaalde activiteiten, hun volgorde en uiteindelijk de daarmee gepaard gaande processen en emoties.
Na deze fase kan de onderzoeker een ‘narrative account’ maken waarin hij een kader van een theorie ontwikkeld die hem zal helpen te begrijpen en uit te leggen aan anderen wat er gebeurt in de onderzoekssetting. Om dit te doen kan het handig zijn om te focussen op bepaalde gebeurtenissen door ‘gerichte observatie’.
Data analyse
Kwalitatieve data worden geobserveerd vanaf het moment dat ze verzameld zijn, ook bij kwalitatieve data van deelnemerobservatie. In andere woorden vinden dataverzameling en analyse tegelijk plaats.
Betrouwbaarheid en validiteit
Deelnemerobservatie heeft een hoge ‘ecologische validiteit’, omdat het informanten en hun activiteiten bestudeert in hun natuurlijke omgeving. Toch kan deze onderzoeksmethode leiden tot problemen met betrekking tot betrouwbaarheid en validiteit: observer error, observer bias en observer effect.
Observer error vindt plaats wanneer een onderzoeker de setting waarin hij opereert niet begrijpt of te bekend is met de setting, dit kan leiden tot verkeerde interpretaties van wat er gebeurd. Observer error vindt niet expres of opzettelijk plaats.
Observer bias vindt plaats wanneer de onderzoeker zijn eigen subjectieve kijk gebruikt om de dingen te interpreteren die er in de setting gebeuren die hij onderzoekt. Dit kan het geval zijn wanneer de observator al lid is van de groep die hij wil observeren (een werknemer in een organisatie), en daardoor de setting niet objectief kan interpreteren. Bij het gebruik van geheime (covert) observatie (wanneer het doel van het onderzoek niet bekend is bij de informanten) is het lastig om te bepalen of jouw interpretaties van de informanten valide waren. Wanneer men openlijke (overt) observatie gebruikt (informanten zijn zich bewust van het doel van het onderzoek) kan de onderzoeker vragen aan de informanten of ze de secundaire observatie willen lezen. Dit heet ‘informant verificatie’.
Het observer effect vindt plaats wanneer de aanwezigheid van de waarnemer het gedrag van degenen die worden geobserveerd beïnvloed, dit kan leiden onbetrouwbare en ongeldige data. Een oplossing hiervoor is om heimelijk of met minimale interactie te handelen (wanneer de onderzoeker zich op de achtergrond bevindt). Informanten kunnen vertrouwd raken met de aanwezigheid van de onderzoeker waardoor het effect geminimaliseerd wordt. Dit wordt gewenning (habituation) genoemd.
9.3 Gestructureerde observatie
In tegenstelling tot bij deelnemerobservatie heeft gestructureerde observatie een hoog niveau van vooraf bepaalde structuur. De onderzoeker is gericht op het kwantificeren van gedrag. Daarom wordt het meestal gebruikt als een deel van het verzamelen van data, omdat deze vorm van observatie zich bezig houdt met hoe vaak dingen gebeuren en niet op zoek is naar de reden waarom dingen gebeuren.
Wanneer men dit type onderzoeksmethode gebruikt moet de onderzoeker een ‘off-the shelf’ coderingsschema bepalen of zelf ontwerpen.
Validiteit en betrouwbaarheid
Er zijn een aantal problemen wanneer men gestructureerde observatie gebruikt: observer error, informant error, time error en observer effects.
10.1 Onderzoeksinterviews
Een onderzoeksinterview is een gesprek tussen twee of meer mensen, waarbij het van de interviewer vereist wordt dat hij een rapport maakt en beknopte en ondubbelzinnige vragen stelt, terwijl de geïnterviewde bereid is om te reageren en aandachtig te luisteren. Dit hoofdstuk biedt een overzicht van een paar soorten interviews: semigestructureerde, diepgaande en groepsinterviews.
10.2 Interviews en hun functie in onderzoek en de onderzoeksstrategie
Typen interviews
Wanneer men de verschillende typen interviews categoriseert kan men onderscheid maken tussen interviews die erg formeel en gestructureerd zijn, interviews die niet over een dergelijke vooraf vastgestelde structuur beschikken en interviews die daar tussenin zitten:
Interviews kunnen één op één gedaan worden, tussen een onderzoeker en deelnemer, maar ook tussen de onderzoeker en een groep mensen (zie figuur 10.1 op pagina 375).
10.3 Semigestructureerde en diepte-interviews
Hieronder staat een lijst met de redenen waarom het gebruik van semigestructureerde en diepte-interviews voordeel op kan leveren:
10.4 Datakwaliteitsproblemen
Kwalitatieve dataproblemen die kunnen bestaan bij semigestructureerde en diepte-interviews kunnen gerelateerd zijn aan betrouwbaarheid, verschillende vormen van bias, generalisatie en validiteit. Het gebrek aan standaardisatie in dit soort interviews kan leiden tot onbetrouwbaarheid omdat andere onderzoekers mogelijk niet dezelfde informatie krijgen. Het is niet mogelijk om onbetrouwbaarheid te omzeilen. Diepte-interviews en semigestructureerde interviews zullen altijd flexibel zijn omdat er verschillende vragen gesteld zullen worden aan verschillende deelnemers, deze interviews zijn dus moeilijk te herhalen.
Het volgende kwalitatieve dataprobleem is bias. Er zijn drie typen bias:
Generaliseerbaarheid verwijst naar de mate waarin onderzoeksresultaten van toepassing zijn op andere settings. Dit is een probleem bij semigestructureerde en diepte-interviews omdat die vaak gebaseerd zijn op steekproefgrootte.
Validiteit kan ook een probleem zijn omdat dat verwijst naar de mate waarin de onderzoeker geslaagd is om toegang te krijgen tot de kennis en ervaringen van de deelnemer en in hoeverre hij de betekenis hiervan heeft af kunnen leiden.
10.5 Voorbereiden voor semigestructureerde en diepte-interviews
Wanneer men zich voorbereidt op diepte-interviews of semigestructureerde interviews is het nuttig om de vijf P’s te onthouden: prior planning prevents poor performance (vooraf plannen voorkomt slechte prestaties). Om datakwaliteitsproblemen bij semigestructureerde en diepte-interviews te voorkomen kan men een aantal maatregelen nemen bij het voorbereiden op de interviews:
10.6 Houden van diepgaande of semigestructureerde interviews
Deze sectie zal de verschillende aspecten van het houden van diepgaande of semigestructureerde interviews behandelen die zijn bedoeld om te voorkomen dat er bias optreedt die de betrouwbaarheid en validiteit van de gegevens kunnen beïnvloeden.
10.7 Het beheren van logistieke problemen en problemen met bronnen
Wanneer men een interview afneemt moet men altijd rekening houden met kwesties als hoeveel tijd er wordt besteed aan het interview, kosten, bronnen en logistiek van het plannen van interviews. Daarom moet men altijd de tijd beheren en de interviews goed inplannen zodat het interview goed verloopt.
10.8 Groepsinterviews en focusgroepen
Groepsinterviews zijn diepte of semigestructureerde interviews met twee of meer mensen. Wanneer men dat type interview doet moet men zich bewust zijn van het groepseffect, waarbij een paar geïnterviewden de discussie kunnen domineren terwijl de anderen zich afgeremd voelen. Focusgroepen zijn groepsinterviews waarbij het onderwerp duidelijk en precies gedefinieerd is. Degene die de groep binnen de grenzen van het onderwerp houdt, interesse genereert voor het onderwerp en discussie aanmoedigt wordt de ‘moderator’ of ‘facilitator’ genoemd.
Bij het gebruik van groepsinterviews moet men bij het nemen van de steekproef ervoor zorgen dat de deelnemers op een dergelijke manier gegroepeerd worden dat de ene deelnemer de bijdrage van de andere deelnemer niet verhinderd.
Het is handig om groepen te vormen waarin de deelnemers dezelfde status en werkervaring hebben. De onderzoeker moet er ook voor zorgen dat niemand de discussie domineert. Wanneer de onderzoeker bij het vierde of vijfde groepsinterview geen nieuwe informatie meer krijgt heeft hij verzadiging bereikt.
10.9 Telefonische, internet-gemedieerde en intranet-gemedieerde interviews
Telefoon
Telefonische interviews hebben een aantal voordelen: het is goedkoop, snel, en de toegang is gemakkelijk. Telefonische interviews zijn soms de enige optie omdat de geïnterviewde erg ver weg kan wonen.
Echter, het houden van telefonische interviews kan ook tot problemen lijden vanwege verminderde betrouwbaarheid, waarbij deelnemers minder bereid zijn om een verkennend debat aan te gaan. Ook kan de interviewer het non-verbale gedrag van de geïnterviewde niet zien, wat kan beïnvloeden hoe de interviewer de geïnterviewde zijn antwoorden interpreteert.
Internet- en intranet-gemedieerde interviews
Elektronische interviews worden gehouden in real time (synchroon) en offline (asynchroon). Voorbeelden van synchrone interviews zijn chatroom gesprekken of Voice-Over Internet Protocol interviews (zoals Skype). Asynchrone interviews kunnen worden gehouden via mail of internetforums.
11.1 Vragenlijsten
Onder vragenlijsten vallen alle methoden om gegevens te verzamelen waarbij de personen worden gevraagd om dezelfde set vragen te beantwoorden in een van tevoren bepaalde volgorde. Het ontwerp van een vragenlijst zal invloed hebben op de respons, betrouwbaarheid en validiteit van de verzamelde gegevens. Deze kunnen worden gemaximaliseerd door:
11.2 Overzicht van vragenlijsten
Vragenlijsten worden vaak gebruikt voor beschrijvend of verklarend onderzoek omdat ze het beste werken met gestandaardiseerde vragen die alle respondenten op dezelfde manier interpreteren. Er zijn verschillende soorten vragen:
Het kan gebeuren dat de antwoorden van de respondent de betrouwbaarheid verminderen omdat de respondent te weinig kennis of ervaring heeft en dus expres gokt. Dit staat bekend als ‘uninformed response’. Respondenten van self-completed vragenlijsten bespreken hun antwoorden soms met anderen waardoor hun antwoord niet zuiver is.
11.3 Verzamelen van data
Vragenlijsten bieden u slechts één keer de kans om data te verzamelen omdat het lastig is om respondenten te identificeren en ze normaals vragen te stellen. Dit is de reden waarom men goed moet plannen welke data men precies moet verzamelen.
Typen variabelen
Er zijn drie typen data die verzameld kunnen worden met een vragenlijst:
Om er zeker van zijn dat de data leiden tot antwoorden op de onderzoeksvragen en de verwezenlijking van de doelstellingen is het nuttig om een gegevenseisen tabel te maken (zie tabel 11.2 op pagina 425). Investigative vragen zijn vragen die beantwoord moeten worden om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen en aan de onderzoeksdoelstellingen te kunnen voldoen.
11.4 Ontwerpen van vragenlijsten
Beoordelen van validiteit
Interne validiteit met verwijst naar de mate waarin de vragenlijst meet wat de onderzoeker wil meten. Een ander type validiteit is content validiteit. Dit verwijst naar de mate waarin heet meetinstrument (de vragen) adequate dekking van de onderzoeksvragen biedt. Criterium validiteit of voorspellende validiteit betreft het vermogen van de meting, in dit geval de vragen, om accurate voorspellingen te doen. Ten slotte is constructvaliditeit de mate waarin de vragen de werkelijke aanwezigheid van de constructen die de onderzoeker wil meten meet.
Testen van betrouwbaarheid
Mitchell (1996) beschreef drie benaderingen voor het meten van betrouwbaarheid:
Ontwerpen van vragen
Als men individuele vragen voor een vragenlijst wil ontwerpen, kan de onderzoeker de vragen uit een andere vragenlijst gebruiken of aanpassen of zijn eigen vragen ontwikkelen. De eerste twee opties zijn nuttig wanneer de onderzoeker zijn bevindingen wilt vergelijken met een ander onderzoek. Deze methode zorgt ervoor dat de vragen betrouwbaar zijn omdat ze al zijn getest.
Net zoals in andere typen enquêtes kunnen vragenlijsten open, gesloten of gedwongen keuze vragen (de respondent moet kiezen uit een gegeven set antwoorden) gebruiken. Andere soorten vragen zijn:
Vertalen van vragen
Wanneer men vragen van een vragenlijst vertaald in een andere taal moet men aandacht besteden aan de lexicale betekenis (precieze betekenis van een woord), idiomatische betekenis (betekenis van groepen woorden), ervaringsgerichte betekenis (betekenissen van woorden en zinnen voor mensen in hun dagelijkse ervaringen) en grammatica/syntax (het juiste gebruik van taal).
Het doel van de vragenlijst uitleggen
In een begeleidende brief of e-mail kan de onderzoeker het doel van de enquête uitleggen aan de respondent. Dit is belangrijk omdat dit bericht invloed kan hebben op de hoogte van de responsie.
Aan het begin van de vragenlijst kan een onderzoeker duidelijk en bondig uitleggen waarom hij wil dat de respondent de vragenlijst compleet invult. Dit moet worden gedaan op de eerste pagina van de vragenlijst en in de begeleidende brief. Volgens Dillman (2009) moeten opmerkingen een duidelijke onbevooroordeelde banner, titel, ondertitel en een neutrale grafische illustratie of logo bevatten om aandacht te krijgen.
Pilot testen en het beoordelen van de validiteit
Voordat men de vragenlijst gaat gebruiken om data te verzamelen zal de pilot getest moeten worden. Het doel van een pilot test is om de vragenlijst te verfijnen, om te voorkomen dat de respondenten moeite hebben met het beantwoorden van de vragen en om ervoor te zorgen dat er geen problemen zijn bij het vastleggen van de data.
Soms heeft een onderzoeker weinig tijd en denkt hij dat het beter is om de pilot test uit te voeren met het gebruik van een vriend of familie. Dit kan het onderzoek tenminste voorzien van ‘face validiteit’: of de vragenlijst zinvol lijkt te zijn (omdat zelfs vrienden en familie in staat zijn om dit te bepalen).
12.1 Kwantitatieve data
Ruwe kwantitatieve gegevens, die nog niet zijn verwerkt of geanalyseerd, zeggen de meeste mensen niets. Om deze gegevens om te zetten in nuttige informatie moeten ze worden verwerkt. Kwantitatieve gegevens zijn alle numerieke primaire en secundaire data die de onderzoeker kunnen helpen om de onderzoeksvragen te beantwoorden of de onderzoeksdoelstellingen te bereiken.
12.2 Voorbereiden, controleren en invoeren van data
Typen data
Kwantitatieve data kunnen ingedeeld worden in twee groepen: categorische en numerieke data. Bij categorische data zijn de waarden niet numeriek te meten maar ze kunnen wel worden ingedeeld in sets/categorieën aan de hand van de karakteristieken die de variabele beschrijven of ze kunnen in rangorde worden geplaatst. Er zijn twee typen data:
Bij numerieke data worden de waarden numeriek gemeten of geteld als hoeveelheden (Berman, 2008). Numerieke data zijn dus preciezer dan categorische data omdat er aan elke gegevenswaarde een positie op een numerieke schaal kan worden toegewezen. Numerieke gegevens kunnen worden onderverdeeld op twee manieren: gebaseerd op interval en ratio data; of op basis van continue of discrete data. Interval data kunnen het verschil (interval) tussen twee datawaarden van een bepaalde variabele aangeven, terwijl ratio data het relatieve verschil (ratio) tussen twee datawaarden van een bepaalde variabele aangeven. Continue data zijn data waarbij elke waarde kan worden aangenomen (gegeven dat ze accuraat gemeten worden) terwijl discrete data precies gemeten worden (vaak hele getallen).
Nadat er bepaald is welke data verzameld moeten worden, kan de onderzoeker beginnen met het invoeren van de gegevens in data processing software (RSS/Excel). Om dit te doen moeten de gegevens worden gecodeerd met numerieke codes. Hierdoor kan de onderzoeker de gegevens snel en met minder fouten invoeren. Nadat dit is gebeurd moeten de data gecontroleerd worden op fouten.
12.3 Verkennen en presenteren van data
Turkey’s (1977) explorerende data analyse (EDA) is een handige manier om te beginnen met de analyse van kwantitatieve gegevens. Deze aanpak is gefocust op het gebruik van diagrammen om de data te begrijpen en exploreren. Soms is het mogelijk om met deze benadering te kijken naar andere relaties tussen de data, relaties die het onderzoek oorspronkelijk niet wilde testen.
Als we kijken naar de verzamelde data is het het beste om specifieke waarden te exploreren, de hoogste en laagste waarden, trends over de tijd, proporties en distributies. Zodra deze zijn onderzocht kan men beginnen met het vergelijken en het zoeken naar (causale) relaties tussen variabelen.
Verkennen van variabelen
De gemakkelijkste manier om data samen te vatten is met behulp van tabellen. Tabellen tonen de hoogste of laagste waarde echter niet visueel aan dus diagrammen kunnen een betere optie zijn voor de samenvatting van data. Een andere manier om data te presenteren is met behulp van een staafdiagram, waarbij de hoogte of lengte van elke staaf de frequentie vertegenwoordigt. Staafdiagrammen zijn vergelijkbaar met histogrammen (een andere manier om data te presenteren) waarbij de hoogte of lengte van de staaf ook de frequentie vertegenwoordigt en waarbij de continue natuur van de data wordt benadrukt door het ontbreken van tussenruimten tussen de staven. Tot slot toont een pictogram (ook vergelijkbaar met een staafdiagram) een serie foto’s die gekozen zijn om de data te representeren. Andere soorten datapresentatie zijn:
Vormen diagrammen
Als een diagram een ophoping van links naar rechts en een lange staart aan rechts vertoont (figuur 12.3 op pagina 291) is de data ‘positief scheef’. Als dit andersom is dan zijn de data ‘negatief scheef’. Wanneer de gegevens gelijk verdeeld zijn aan weerzijden van de hoogste frequentie dan zijn ze ‘symmetrisch scheef’.
Een klokvormige curve heet een normale verdeling. Met de indicator ‘kurtosis’ kunt u diagrammen vergelijken in hun platheid of puntigheid in vergelijking met de normaalverdeling. Wanneer een distributie platter is wordt het platykurtic genoemd en is de kurtosiswaarde negatief. Wanneer de distributie een piek heeft wordt dat leptokurtic genoemd en is de kurtosiswaarde positief.
Variabelen vergelijken
Contingentietabellen of ‘cross tabulation’ zijn benaderingen die men kan gebruiken om de onderlinge afhankelijkheid tussen variabelen te onderzoeken. Andere benaderingen zijn:
12.4 Het beschrijven van data met behulp van statistiek
Turkey’s verkennende data analyse is een goed benadering om data te begrijpen met behulp van diagrammen. Beschrijvende statistieken, aan de andere kant, kan men gebruiken om de variabelen numeriek te beschrijven. Ze beschrijven een variabele met de focus op de centrale tendens en spreiding. Centrale tendens wordt gemeten door algemene impressies van waarden die gezien kunnen worden als gemeenschappelijk, middling, of gemiddeld. Deze metingen worden bepaald door:
De spreiding (hoe data zijn verdeeld rond de centrale tendens) kan beschreven worden door:
12.5 Het onderzoeken van relaties, verschillen en trends met behulp van statistiek
In een onderzoek wil men vaak de relatie vinden tussen twee variabelen. Dit wordt hypothese testen genoemd, waarbij iemand de verzamelde data vergelijkt met wat diegene verwacht. Er zijn twee algemene groepen van significantietesten: de non-parametrische testen (gebruikt wanneer de data niet normaal verdeeld zijn) en de parametrische testen (deze worden gebruikt bij numerieke data).
Testen van de normale verdeling
Een manier om normaliteit te testen is om statistiek te gebruiken die bepaalt of de verdeling van een variabele significant verschilt van een vergelijkbare normale verdeling. Dit kan gedaan worden door statistische software te gebruiken die de Kolmogorov-Smirnov test en de Shapiro-Wilk test bevat. Een kans van 0,05 betekent dat er 5 procent kans is dat de dataverdeling verschilt van een vergelijkbare normale verdeling. Dus als de kans minder dan 0,05 is, zijn de gegevens niet normaal verdeeld.
Significantie testen
Als er een relatie is tussen variabelen dan zal de onderzoeker de nulhypothese verwerpen en de alternatieve hypothese aanvaarden. Het is lastig om een significante relatie te vinden met een kleine steekproef, door het vergroten van de steekproef zullen er meer relaties significant zijn. Dit komt doordat de steekproef lijkt op de populatie waaruit het geselecteerd is.
Type 1 en type 2 fouten
Een type 1 fout treedt op wanneer de nulhypothese ten onrechte wordt afgewezen en de alternatieve hypothese niet aanvaard had moeten worden. In andere woorden, de onderzoeker stelt dat twee variabelen gerelateerd zijn terwijl ze dat eigenlijk niet zijn. Statistisch significant is hetzelfde als het bepalen wat de kans zal zijn dat er een type 1 fout optreedt. Een type twee fout treedt op wanneer de onderzoeker de nulhypothese niet verwerpt terwijl dat eigenlijk wel zou moeten. Dus er wordt gesteld dat de twee variabelen niet gerelateerd zijn, terwijl ze dat eigenlijk wel zijn.
Wanneer descriptieve of numerieke data samengevat worden als een two-way contingentietabel is het handig om een chi-kwadraat test te gebruiken. Een chi-kwadraat test maakt het mogelijk om te bepalen hoe waarschijnlijk het is dat twee variabelen geassocieerd zijn. Om dit te doen moet er aan twee assumpties worden voldaan:
Verkennen van de sterkte van een relatie
Er zijn twee soorten relaties:
De correlatiecoëfficiënt kwantificeert de kracht van de lineaire samenhang tussen twee gerangschikte of numerieke variabelen tussen +1 en -1. Een waarde van +1 betekent een positieve correlatie, wat betekent dat de twee variabelen exact gerelateerd zijn en als de ene stijgt, stijgt de andere ook. Een waarde van -1 toont een negatieve correlatie, waarbij de twee variabelen precies gerelateerd zijn, wanneer de ene stijgt, daalt de andere.
13.2 Kwalitatieve data
Vaak wordt kwalitatieve data geassocieerd met een interpretieve filosofie omdat onderzoekers de subjectieve en sociaal geconstrueerde betekenissen van de deelnemers willen onderzoeken. Sociaal constructionisme betekend dat betekenissen afhankelijk zijn van de interpretaties van mensen van gebeurtenissen. Omdat kwalitatieve data van interpretatie afhangen zijn ze meestal complexer dan kwalitatieve data.
13.3 Benadering voor analyse
Onderzoek begint met behulp van een inductieve of deductieve aanpak. Wanneer men de deductieve aanpak gebruikt, gebruikt men een bestaande theorie. Bij een inductieve benadering wil men een theorie ontwikkelen die ondersteund wordt door de data.
13.4 Voorbereiden op data analyse
Kwalitatieve onderzoeksinterviews worden normaal gesproken opgenomen en vervolgens gereproduceerd door alles wat werkelijk gezegd is op te schrijven (meestal met het gebruik van een tekstverwerker). Samen met wat wat werkelijk gezegd is, moet de onderzoeker ook de toon waarop dat gezegd is en de non-verbale communicatie van de geïnterviewde noteren. De onderzoeker moet er ook voor zorgen dat de transcriptie juist is door de fouten te corrigeren, dit staat bekend als data cleaning.
13.5 Tips voor de analyse
Er zijn verschillende manieren om informatie op te nemen en aan te vullen met notities en transcripties:
13.6 Benaderingen voor analyse
In deze sectie zal de algemene aanpak van het analyseren van kwalitatieve gegevens worden verstrekt. Deze aanpak bestaat uit vijf aspecten:
Volgens Miles and Huberman (1994) bestaat het proces van analyse uit drie gelijktijdige processen: data reductie, data weergave en conclusies trekken. Data reductie betekent dat u de verzamelde data samenvat en versimpelt en/of de focus legt op een specifiek deel van de data. Data weergave focust op het organiseren en samenstellen van de gegevens in samenvattingdiagrammen of andere visuele displays. Alle data die niet samengevat of gereduceerd is wordt ‘extended text’ genoemd. Data weergave staat de onderzoeker toe om vergelijkingen te maken tussen aspecten van de gegevens, onderzoeken van relaties, belangrijke thema’s patronen en trends.
13.7 Inductieve procedures
Grounded Theorie Methode
Het doel van grounded theorie methoden is om een inductieve benadering te gebruiken om een gegronde theorie te ontwikkelen rondom de belangrijkste categorie die naar voren komt uit de gegevens. Verschillende soorten codes kunnen worden gebruikt om de data te analyseren:
Wanneer men grounded theorie onderzoek doet kan het handig zijn om een theoretische steekproef te gebruiken. Bij een theoretische steekproef kiest men een steekproef na een analyse van data om analytische categorieën en concepten verder te ontwikkelen. Het is dan belangrijk om de verzamelde data constant te vergelijken met de categorieën en concepten die gebruikt worden. De theoretische steekproef gaat door totdat er theoretische verzadiging is bereikt.
Sjabloon (template) analyse
Een sjabloon is een lijst van codes of categorieën van de thema’s die ontdekt zijn bij het verzamelen van data. Dit is een type analyse die een inductieve en deductieve benadering gebuikt om de codes te analyseren. Anders dan de grounded theorie, kan je bij sjabloon analyse de codes van tevoren specificeren om de data te analyseren, terwijl de grounded theorie alles zo inductief mogelijk probeert te houden. Grounded theorie is ook meer gestructureerd dan sjabloon analyse. Net als bij de grounded theorie wordt data gecodeerd en geanalyseerd om thema’s, patronen en relaties te ontdekken. De sjabloon benadering zorgt ervoor dat de onderzoeker de codes en categorieën hiërarchisch kan presenteren.
Analytische inductie
Dit is het proces van het verzamelen en analyseren van strategisch geselecteerde gevallen om de oorzaken van een specifiek fenomeen empirisch te bewijzen. Een uitleg wordt ontwikkeld door de processen uitgebreid te onderzoeken. Dit wordt gedaan door herhaalde cycli van ontwikkelen en testen van proposities. Deze aanpak richt zich meer op de bestaande kennis en theorie dan op deelnemer data (in tegenstelling tot de grounded theorie).
Narratieve analyse
Als men deze aanpak gebruikt, verzamelt de onderzoeker data via verhalen zoals ervaringen van de deelnemers. Verhalen kunnen niet gemakkelijk gefragmenteerd worden omdat de essentie van het verhaal dan verloren zal gaan. Verhalen moeten dus intact gelaten worden of moeten worden ‘re-storied’ in nieuwe verhalen die coherenter zijn.
Discourse analyse
Dit is een algemene term die betrekking heeft op een grote verscheidenheid van benaderingen die taal analyseren. Het onderzoekt ook hoe en waarom individuen taal op een bepaalde manier gebruiken in bepaalde sociale contexten. Anders gezegd, het onderzoekt hoe taal (discourse) gereproduceerd wordt in de vorm van spraak in de sociale wereld (Phiilips, 2002). Onderzoekers die deze benadering gebruiken zijn vaak subjectieve ontologisten.
13.8 Deductieve benaderingen
Het matchen van patronen
Deze benadering houdt zich bezig met het voorspellen van een patroon van resultaten die gebaseerd zijn op theoretische proposities om te kunnen verklaren wat de onderzoeker verwacht te vinden tijdens het analyseren van de data. Om dit te kunnen doen moet de onderzoeker met het gebruik van bestaande theorie een conceptueel of analytisch kader ontwikkelen en vervolgens de juistheid van dit kader testen om nieuwe bevindingen uit te kunnen leggen.
Opbouwen van een uitleg
Deze benadering probeert een verklaring te geven door data te verzamelen en analyseren, in tegenstelling tot het testen van een voorspelde uitleg. Deze benadering is hetzelfde als de grounded theorie maar is ontwikkelt om theoretische proposities te testen terwijl de grounded theorie ontwikkeld is om een theorie inductief construeren.
Boeksamenvatting bij de 6e druk van de Research Methods for Business Students van Saunders
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Add new contribution