TentamenTests bij de 14e druk van Social Psychology - Baron & Branscombe


Wat houdt de wetenschap van de sociale psychologie in? - TentamenTests 1

Vragen

Vraag 1

Een van de belangrijkste kernwaarden van de wetenschap is scepticisme. Hoe kan deze waarde het beste omschreven worden?

  1. Een toezegging tot het verzamelen en evalueren van informatie over de wereld op een manier die zo zorgvuldig, nauwkeurig en foutloos mogelijk is.

  2. Een toezegging tot het accepteren van bevindingen als accuraat enkel als ze herhaaldelijk zijn geverifieerd.

  3. Een toezegging tot het veranderen van je visie, zelfs als er sterk aan wordt vastgehouden, als bestaand bewijs suggereert dat deze visie onnauwkeurig is.

Vraag 2

Welke typen observatie worden gebruikt voor het bestuderen van sociaal gedrag?

  1. Systematische en naturalistische observaties.

  2. Systematische en experimentele observaties.

  3. Objectieve en subjectieve observaties.

Vraag 3

Het proces om proefpersonen zo veel mogelijk informatie te verstrekken over de experimentele procedures die gebruikt gaan worden voordat de proefpersonen akkoord gaan met deelname aan het experiment, is bekend als:

  1. Het vermijden van misleiding in een onderzoek.

  2. Het verstrekken van een uitgebreide debriefing.

  3. Het volgen van ethische richtlijnen.

  4. Het verkrijgen van een informed consent.

Antwoordindicatie

  1. B. Een toezegging tot het accepteren van bevindingen als accuraat enkel als ze herhaaldelijk zijn geverifieerd.

  2. A. Systematische en naturalistische observaties.

  3. D. Het verkrijgen van een informed consent.

Hoe denken wij over de sociale wereld? - TentamenTests 2

Vragen

Vraag 1

Als je in sociale cognitie de informatie gebruikt die het makkelijkst naar boven komt, welke heuristiek gebruik je dan?

  1. De prototypeheuristiek.

  2. De representativiteitsheuristiek.

  3. De beschikbaarheidsheuristiek.

Vraag 2

Waar worden selffulfilling prophecies door veroorzaakt?

  1. Information overload.

  2. Heuristieken.

  3. Schema’s.

Vraag 3

Laura gaat leren voor haar tentamen en denkt dat ze in vijf dagen genoeg tijd heeft om 10 hoofdstukken en 5 artikelen te lezen. Uiteindelijk komt ze in de knel. Ze is dus te optimistisch geweest in haar tijdsinschatting. Welke denkfout heeft ze gemaakt?

  1. Counterfactual thinking.

  2. Valkuil van het plannen.

  3. Optimistic bias.

Vraag 4

Wat is waar over de invloed van humeur op het geheugen?

  1. Je haalt meer positieve herinneringen op als je in een goed humeur bent.

  2. Een positief humeur leidt tot een minder goede herinnering.

  3. Een positief humeur leidt tot een betere herinnering.

Vraag 5

Hoe ontstaat unpriming van een schema?

  1. Door priming van een ander schema.

  2. Door niet actief met het schema bezig te zijn.

  3. Door actief met het schema bezig te zijn.

Vraag 6

Een manier waarop schema's sociale gedachten beïnvloeden is:

  1. Fungeren als een filter om onze aandacht te sturen naar bepaalde informatie en weg te sturen van andere informatie.

  2. Zorgen dat inconsistente informatie opgeslagen is in ons geheugen en snel weer teruggehaald kan worden.

  3. Activatie van meer informatie uit ons lange termijn geheugen, wat onze cognitieve capaciteit vergroot.

  4. Het activeren van de beschikbaarheidsheuristiek en automatisch primen mogelijk maken.

Antwoordindicatie

  1. C. De beschikbaarheidsheuristiek.

  2. C. Schema's.

  3. B. Valkuil van het plannen.

  4. A. Je haalt meer positieve herinneringen op als je in een goed humeur bent.

  5. C. Door actief met het schema bezig te zijn.

  6. A. Fungeren als een filter om onze aandacht te sturen naar bepaalde informatie en weg te sturen van andere informatie.

Als je in sociale cognitie de informatie gebruikt die het makkelijkst naar boven komt, welke heuristiek gebruik je dan?

  1. De prototypeheuristiek.

  2. De representativiteitsheuristiek.

  3. De beschikbaarheidsheuristiek.

Welke onderzoeksbevindingen van sociale perceptie zijn belangrijk? - TentamenTests 3

Vragen

Vraag 1

Welke vorm van non-verbale communicatie behoort niet tot de vijf basiskanalen?

  1. Aanrakingen.

  2. Houding.

  3. Paralinguïstische aanwijzingen.

Vraag 2

Waarom is herkenning van bedrog moeilijk?

  1. We hebben gebrek aan aandacht voor non-verbale aanwijzingen.

  2. Er worden te veel complexe woorden gebruikt bij bedrog.

  3. Bedrog is niet te herkennen.

Vraag 3

Uit welke twee componenten bestaat de indruk van een ander?

  1. Impliciete en expliciete impressies.

  2. Thin slices en thick slices.

  3. Exemplars en abstractions.

Vraag 4

Welke attributiefout wordt ook wel de fundamentele attributiefout genoemd?

  1. Correspondence bias.

  2. Discounting principle.

  3. Self-serving bias.

Vraag 5

In het algemeen, wanneer mensen misleiding proberen te detecteren…

  1. …doen zij dit iets beter dan kans niveau.

  2. …vinden zij anderen niet betrouwbaar.

  3. …voelen ze de behoefte om beleefd te doen.

  4. …confronteren zij anderen vaak direct.

Vraag 6

Volgens Kelley’s attributietheorie laten we ons bij de verklaring van gedrag van een persoon onder andere leiden door oordelen betreffende distinctiviteit (‘distinctiveness’). Wat verstaat hij onder distinctiviteit?

  1. De mate waarin het gedrag van de persoon in kwestie onverwacht is.

  2. De mate waarin de persoon in kwestie op een soortgelijke wijze reageert op andere stimuli.

  3. De mate waarin de persoon in kwestie op een soortgelijke wijze reageert op de stimulus op andere tijdstippen.

  4. De mate waarin de persoon in kwestie persoonskenmerken bezit die hem onderscheiden van anderen.

Vraag 7

Bij impressieformatie is het in het algemeen zo dat…

  1. …negatieve informatie zwaarder wordt gewogen dan positieve informatie.

  2. …informatie over extreem gedrag zwaarder wordt gewogen dan informatie over minder extreem gedrag.

  3. A en B zijn beide fout.

  4. A en B zijn beide goed.

Antwoordindicatie

  1. C. Paralinguïstische aanwijzingen.

  2. A. We hebben gebrek aan aandacht voor non-verbale aanwijzingen.

  3. C. Exemplars en abstractions.

  4. A. Correspondence bias.

  5. A. …doen zij dit iets beter dan kans niveau.

  6. B. De mate waarin de persoon in kwestie op een soortgelijke wijze reageert op andere stimuli.

  7. D. A en B zijn beide goed.

Welke vorm van non-verbale communicatie behoort niet tot de vijf basiskanalen?

  1. Aanrakingen.

  2. Houding.

  3. Paralinguïstische aanwijzingen.

Wat beïnvloedt de zelf en hoe wordt de zelf beïnvloed? - TentamenTests 4

Vragen

Vraag 1

Wat is waar met betrekking tot opwaartse sociale vergelijking?

  1. Het leidt tot een beter gevoel over jezelf.

  2. Het leidt tot een slechter gevoel over jezelf.

  3. Het leidt tot een slechter gevoel over de ander.

Vraag 2

Wat is stereotypedreiging?

  1. De angst om een negatief stereotype te bevestigen.

  2. De angst voor discriminatie.

  3. De angst om een negatief stereotype te uiten.

Vraag 3

Wanneer mensen in hun sociale wereld bezig zijn dan wensen zij bepaalde persoonlijke aspecten te benadrukken, zowel naar anderen als naar zichzelf. Dit heet...

  1. Integratie ('integration').

  2. Zelfpromotie ('self-promotion').

  3. Zelfdelusie ('self-delusion').

  4. Zelfwerkzaamheid ('self-efficacy').

Antwoordindicatie

  1. B. Het leidt tot een slechter gevoel over jezelf.

  2. A. De angst om een negatief stereotype te bevestigen.

  3. B. Zelfpromotie ('self-promotion').

Wat is waar met betrekking tot opwaartse sociale vergelijking?

  1. Het leidt tot een beter gevoel over jezelf.

  2. Het leidt tot een slechter gevoel over jezelf.

  3. Het leidt tot een slechter gevoel over de ander.

Wat is de rol van attitudes in de sociale psychologie? - TentamenTests 5

Vragen

Vraag 1

Wat is ego depletion?

  1. Een vermindering in zelfwaardering.

  2. Een vermindering in egoïsme.

  3. Een vermindering in zelfcontrole.

Vraag 2

Maarten kijkt vaak naar gewelddadige films. Hij weet dat dit invloed kan hebben op gedrag, maar vindt dat hij er zelf niet door beïnvloed wordt omdat hij zich hier bewust van is. Welk effect treedt er bij Maarten op?

  1. Het mere exposure effect.

  2. Het illusion of the truth effect.

  3. Het derde persoon-effect.

Vraag 3

Een reclame over tandpasta wordt gepresenteerd door een knappe man in een witte jas. Wat verwacht je met betrekking tot de overredingskracht van deze reclame?

  1. De reclame heeft door de karakteristieken van de boodschapper zeer sterke overredingskracht.

  2. De reclame heeft vooral sterke overredingskracht wanneer je bewust naar de boodschap luistert.

  3. De reclame heeft vooral sterke overredingskracht wanneer je met weinig aandacht naar de reclame kijkt.

Vraag 4

Wanneer mensen collectief niet begrijpen dat de attitudes van anderen verschillen van hun eigen attitudes, dan vertonen zij:

  1. Attitude onenigheid ('attitude discordance').

  2. Het Stockholmsyndroom ('the Stockholm syndrome').

  3. Pluralistische onwetendheid ('pluralistic ignorance').

  4. Introspectie ('introspection').

Antwoordindicatie

  1. C. Een vermindering in zelfcontrole.

  2. C. Het derde persoon-effect.

  3. C. De reclame heeft vooral sterke overredingskracht wanneer je met weinig aandacht naar de reclame kijkt.

  4. C. Pluralistische onwetendheid ('pluralistic ignorance').

Wat is ego depletion?

  1. Een vermindering in zelfwaardering.

  2. Een vermindering in egoïsme.

  3. Een vermindering in zelfcontrole.

Wat is het verband tussen stereotypering, vooroordelen en discriminatie? - TentamenTests 6

Vragen

Vraag 1

Wat is de cognitieve component van attitudes ten opzichte van een sociale groep?

  1. Stereotypering.

  2. Vooroordelen.

  3. Discriminatie.

Vraag 2

Zijn de volgende stellingen juist of onjuist?

I. Minderheidsgroepen worden gekenmerkt door in-group homogeniteit.

II. Meerderheidsgroepen worden gekenmerkt door out-group verschillen.

  1. I is juist en I is onjuist.

  2. I is onjuist en I is juist.

  3. Beide zijn juist.

  4. Beide zijn onjuist.

Vraag 3

Wat is modern racisme?

  1. Een combinatie van positieve en negatieve gevoelens over een minderheidsgroep.

  2. Het idee dat minderheidsgroepen meer gunsten ontvangen en dat er wordt ontkend dat ze worden achtergesteld.

  3. Een fenomeen dat plaatsvindt wanneer we verschillende groepen als norm gebruiken voor verschillende minderheidsgroepen.

Vraag 4

Volgens welke theorie kunnen vooroordelen teruggedrongen worden door recategorisatie?

  1. Het common in-group identity model.

  2. Het sociale-leer inzicht.

  3. De sociale identiteitstheorie.

Vraag 5

Het hebben van een negatieve attitude naar leden van een specifieke sociale groep het _______, je verschillend gedragen naar leden van verschillende sociale groepen heet _______.

  1. Vooroordelen; discriminatie.

  2. Discriminatie; vooroordelen.

  3. Vooroordelen; stereotypering.

  4. Stereotypering; discriminatie.

Antwoordindicatie

  1. B. Vooroordelen.

  2. A. I is juist en I is onjuist.

  3. B. Het idee dat minderheidsgroepen meer gunsten ontvangen en dat er wordt ontkend dat ze worden achtergesteld.

  4. A. Het common in-group identity model.

  5. A. Vooroordelen; discriminatie.

Wat is de cognitieve component van attitudes ten opzichte van een sociale groep?

  1. Stereotypering.

  2. Vooroordelen.

  3. Discriminatie.

Hoe werken leuk vinden, liefde en andere hechte relaties? - TentamenTests 7

Vragen

Vraag 1

Welke invloed hebben overeenkomsten en verschillen tussen personen op aantrekkingskracht?

  1. Overeenkomsten leiden tot grotere aantrekkingskracht, verschillen tot kleinere aantrekkingskracht.

  2. Aantrekking wordt niet verhoogd door overeenkomsten, maar wordt wel verminderd door verschillen.

  3. Wanneer we iemand aantrekkelijk vinden, zoeken we alleen maar naar overeenkomsten.

Vraag 2

Uit welke drie componenten bestaat het triangular model of love?

  1. Intimiteit, kameraadschap en zorgzaamheid.

  2. Intimiteit, passie en betrokkenheid.

  3. Intimiteit, aantrekkingskracht en verantwoordelijkheid.

Antwoordindicatie

  1. A. Overeenkomsten leiden tot grotere aantrekkingskracht, verschillen tot kleinere aantrekkingskracht.

  2. B. Intimiteit, passie en betrokkenheid.

Welke invloed hebben overeenkomsten en verschillen tussen personen op aantrekkingskracht?

  1. Overeenkomsten leiden tot grotere aantrekkingskracht, verschillen tot kleinere aantrekkingskracht.

  2. Aantrekking wordt niet verhoogd door overeenkomsten, maar wordt wel verminderd door verschillen.

  3. Wanneer we iemand aantrekkelijk vinden, zoeken we alleen maar naar overeenkomsten.

Hoe ontstaat sociale invloed en wat zijn de effecten ervan? - TentamenTests 8

Vragen

Vraag 1

Je wil een vriend van je om een grote gunst vragen. Je bent bang dat deze ‘nee’ zal zeggen. Om diens medewerking te krijgen vraag je hem eerst om een kleine gunst. Deze beïnvloedingstechniek heet:

  1. Low balling.

  2. Door in the face.

  3. Foot in the door.

  4. Deadline.

Antwoordindicatie

  1. C. Foot in the door.

Welke factoren zijn van belang bij prosociaal gedrag? - TentamenTests 9

Vragen

Vraag 1

Wat wordt gesteld door de empathie-altruïsmehypothese van prosociaal gedrag?

  1. Prosociaal gedrag komt voort uit de motivatie een ander in nood te helpen en door het feit dat het goed voelt een ander te helpen.

  2. Prosociaal gedrag wordt gemotiveerd door de wens van de omstanders om minder last te hebben van hun emotioneel onprettige gevoelens.

  3. Prosociaal gedrag wordt gemotiveerd door de positieve emotie die de helper verwacht te krijgen als resultaat van de positieve invloed die hij of zij heeft kunnen uitoefenen op het leven van een persoon in nood.

Vraag 2

Het idee dat mensen soms behulpzaam gedrag vertonen om de negatieve emoties die zij zelf ervaren te verminderen heet _______.

  1. Wederkerig altruïsme ('reciprocal altruism').

  2. Empatie-altruïsme hypothese ('empathy-altruism hypothesis').

  3. Impliciet omstander effect ('implicit bystander effect').

  4. Het negatieve staat verlichting model ('negative state relief model').

Antwoordindicatie

  1. A. Prosociaal gedrag komt voort uit de motivatie een ander in nood te helpen en door het feit dat het goed voelt een ander te helpen.

  2. D. Het negatieve staat verlichting model ('negative state relief model').

Wat wordt gesteld door de empathie-altruïsmehypothese van prosociaal gedrag?

  1. Prosociaal gedrag komt voort uit de motivatie een ander in nood te helpen en door het feit dat het goed voelt een ander te helpen.

  2. Prosociaal gedrag wordt gemotiveerd door de wens van de omstanders om minder last te hebben van hun emotioneel onprettige gevoelens.

  3. Prosociaal gedrag wordt gemotiveerd door de positieve emotie die de helper verwacht te krijgen als resultaat van de positieve invloed die hij of zij heeft kunnen uitoefenen op het leven van een persoon in nood.

Wat zijn de aard en oorzaken van agressie? - TentamenTests 10

Vragen

Vraag 1

De ________ houdt in dat agressiviteit zijn oorsprong heeft in de ervaring en/of observatie van andere mensen.

  1. Impliciete theorie van agressie.

  2. Sociaal leerperspectief theorie van agressie.

  3. Gedrevenheidstheorie van agressie.

  4. Opwindingstheorie van agressie.

Antwoordindicatie

  1. B. Sociaal leerperspectief theorie van agressie

Wat zijn de consequenties van bij een groep horen? - TentamenTests 11

Vragen

Vraag 1

Beoordeel de volgende stelling: Alle managers zijn leiders.

Deze stelling is:

  1. Waar.

  2. Niet waar.

Vraag 2

Beoordeel de volgende stelling: Formele individuele macht is de macht die afstamt van iemands positie in een organisationele hiërarchie.

Deze stelling is:

  1. Waar.

  2. Niet waar.

Vraag 3

Beoordeel de volgende stelling: Leden van een groep moeten dezelfde doelen delen.

Deze stelling is:

  1. Waar.

  2. Niet waar.

Vraag 4

Wat is de meest optimale uitkomst van een onderhandeling?

  1. Een compromis.

  2. Een fixed-pie.

  3. Een accommodatie.

  4. Een collaboratie.

Antwoordindicatie

  1. B. Niet waar.

  2. A. Waar.

  3. B. Niet waar.

  4. D. Een collaboratie.

Beoordeel de volgende stelling: Alle managers zijn leiders.

Deze stelling is:

  1. Waar.

  2. Niet waar.

Hoe ga je om met tegenspoed en bereik je een gelukkig leven? - TentamenTests 12

Vragen

Vraag 1

Beoordeel de volgende stelling: Zowel mogelijkheden als bedreigingen kunnen bronnen van stress zijn.

Deze stelling is:

  1. Waar.

  2. Niet waar.

Antwoordindicatie

  1. A. Waar.

Page access
Public
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering