Research Methods in Psychology: Evaluating a World of Information - Morling - 3e druk - BulletPoints


Wat is de psychologische manier van denken? - BulletPoints 1

  • Psychologen zijn wetenschappers en psychologie is gebaseerd op onderzoek doen.

  • Psychologen kunnen producenten of consumenten van onderzoek zijn. Producenten van onderzoek nemen vragenlijsten af en verrichten onderzoek, vaak op universiteiten, consumenten van onderzoek lezen wetenschappelijke bladen en passen de theorieën toe in hun werk als therapeut, adviseur of docent.

  • Sommige psychologen zijn zowel producent als consument.

  • Voor therapeuten is het belangrijk om evidence-based treatments te volgen. Dat zijn therapieën die ondersteund worden door onderzoek.

  • De theorie-data cirkel betekent dat wetenschappers data verzamelen om hun theorieën te testen, veranderen of updaten.

  • Een theorie bevat beweringen die gaan over de relatie tussen variabelen. Theorieën leiden tot specifieke hypothesen.

  • Een hypothese kan gezien worden als een voorspelling. Het zegt iets over wat de wetenschappers verwachten te observeren, als hun theorie klopt.

  • Data kan gezien worden als een set van observaties. Data kan een theorie ondersteunen of juist tegenspreken.

  • Goede theorieën worden ondersteund door data, zijn falsifieerbaar (data kan een theorie dus tegenspreken) en parsimonious (als twee theorieën de data even goed uitleggen, maar de ene is simpeler dan de andere, dan moet er voor de simpele theorie gekozen worden).

  • Wetenschappers zijn empiristen en zij observeren de wereld systematisch. Ze testen hun theorieën met studies en zij passen hun theorieën aan op de gevonden data.

  • Wetenschappers benaderen toegepast onderzoek (problemen uit het dagelijkse leven) en basic onderzoek (bedoeld om bij te dragen aan de algemene kennis) empirisch.

  • Wetenschappers gaan ook steeds verder met onderzoeken: zodra een wetenschapper een effect heeft gevonden, wil hij/zij vervolgonderzoek doen om er achter te komen waarom, wanneer en voor wie het effect werkt.

  • Daarnaast maken wetenschappers hun bevindingen bekend in de wetenschappelijke wereld en de media.

Wat zijn bronnen van informatie in psychologisch onderzoek? - BulletPoints 2

  • Conclusies die gebaseerd zijn op ervaringen of intuïtie zijn meestal niet betrouwbaar. Een van de redenen is dat ervaringen geen vergelijkingsgroep hebben.

  • Om conclusies te kunnen trekken over een bepaalde behandeling of effect, moeten er groepen met elkaar vergeleken worden. Er moet gekeken worden naar de behandelde/herstelde groep, de behandelde/niet herstelde groep, de onbehandelde/herstelde groep en de onbehandelde/niet herstelde groep.

  • In het dagelijkse leven zijn er meerdere verklaringen voor een uitkomst. In het onderzoek worden deze alternatieve verklaringen confounds genoemd.

  • Een confound vindt plaats als je denkt dat een ding een uitkomst veroorzaakt heeft, maar er ook andere dingen veranderd zijn en het dus niet zeker is wat daadwerkelijk de oorzaak was.

  • In het dagelijkse leven is het moeilijk om variabelen te isoleren. In onderzoek is het wel mogelijk om variabelen te controleren en om één variabele per keer te veranderen.

  • Conclusies gebaseerd op intuïties zijn vaak niet betrouwbaar. Dat is omdat de meeste mensen geen wetenschappelijke denkers zijn en dus een vertekend beeld kunnen hebben van de werkelijkheid.

  • De availability heuristic (beschikbaarheid heuristiek) is een cognitieve bias en houdt in dat dingen die we snel voor de geest kunnen halen, onze gedachten sturen. Vaak zijn dat gebeurtenissen die levendig zijn of recent plaats hebben gevonden.

  • Als je alleen kijkt naar de dingen die aanwezig zijn en niet naar de dingen die absent zijn, dan bega je een present/present bias.

  • Confirmatory hypothesis testing is geen wetenschappelijke manier van onderzoek doen. Er worden vragen gesteld die een hypothese bevestigen, maar er worden geen vragen gesteld die de hypothese tegen zouden kunnen spreken.

  • De bias blind spot is de overtuiging dat we niet ten prooi zullen vallen aan een bias.

  • De meeste psychologen publiceren hun werk in drie verschillende bronnen: wetenschappelijke bladen, boek hoofdstukken en hele boeken.

  • Empirische artikelen rapporteren voor het eerst de resultaten van een onderzoek. Deze artikelen vertellen iets over de gebruikte methode, de statistische tests die zijn gebruikt en de resultaten van een onderzoek.

  • Een review artikel geeft een samenvatting van veel/alle gepubliceerde studies die over een onderwerp zijn gedaan. Een zogenaamde edited boek bestaat uit een aantal hoofdstukken die over hetzelfde onderwerp gaan, maar die door verschillende wetenschappers geschreven zijn..

  • Psychologen kunnen hun onderzoek ook in een compleet boek beschrijven. Echter, dat gebeurt niet vaak.

Wat zijn de onderzoeksinstrumenten voor consumenten? - BulletPoints 3

  • Een variabele varieert, dus het moet minimaal twee niveaus hebben.

  • Een gemeten variabele is een variabele waarbij de waarden geobserveerd en genoteerd zijn (voor abstracte variabelen worden vragenlijsten gebruikt). Een gemanipuleerde variabele is een variabele waar een onderzoeker invloed op uitoefent.

  • Een claim is een argument dat iemand maakt. Claims horen gebaseerd te worden op onderzoek.

  • Er zijn drie verschillende soorten claims: frequentie claims, associatie claims en causale claims.

  • Frequentie claims beschrijven een bepaalde mate van een variabele, dat in een numerieke waarde wordt uitgedrukt. Deze claims beweren hoe vaak iets voorkomt en gaat altijd over één gemeten variabele.

  • Associatie claims beweren dat een bepaalde niveau van een variabele geassocieerd is met een bepaald niveau van een andere variabele. Associatie claims bevatten minimaal twee variabelen en de variabelen zijn gemeten, niet gemanipuleerd.

  • Causale claims beweren dat een variabele verantwoordelijk is voor de andere variabele. Causale claims beginnen altijd met een associatie, maar ze gaan nog verder door.

  • Om van associatie naar causaliteit te gaan, moet een onderzoek aan drie criteria voldoen: covariantie (twee variabelen correleren), temporele precedentie (causale variabele komt voor de uitkomst variabele) en interne validiteit (er is geen derde variabele die invloed uitoefent op de twee variabelen).

  • Om claims te evalueren, moet er gekeken worden naar construct validiteit, externe validiteit en statistische validiteit.

Construct validiteit gaat over hoe goed een onderzoek een variabele gemeten of gemanipuleerd heeft en externe validiteit gaat over de generaliseerbaarheid (hoe goed representeren de proefpersonen de populatie?). Statistische validiteit kijkt in hoeverre de statistische conclusies accuraat zijn.

Wat zijn de ethische richtlijnen voor psychologisch onderzoek? - BulletPoints 4

  • In veel ethische systemen staat onder andere dat onderzoekers zich moeten houden aan de principes van respect, humaniteit en rechtvaardigheid.

  • Het principe van respect houdt in dat proefpersonen moeten weten wat voor vragen er gesteld gaan worden tijdens het onderzoek, welke risico’s en welke voordelen het onderzoek. Aan de hand daarvan beslissen of ze mee willen doen aan het onderzoek.

  • Het principe van humaniteit houdt in dat onderzoekers van tevoren na moeten gaan of proefpersonen en populaties risico’s oplopen of voordelen krijgen van het onderzoek.

  • Het principe van rechtvaardigheid vraagt om een balans tussen de mensen die meedoen aan het onderzoek en de mensen die voordelen krijgen van het onderzoek.

  • De richtlijnen van de American Psychological Association (APA) kunnen ook gebruikt worden. Er zijn vijf generale en tien specifieke richtlijnen.

  • De vijf generale APA-principes zijn: respect, humaniteit, rechtvaardigheid, integriteit en loyaliteit en verantwoordelijkheid (wordt samen als één principe gezien).

  • Integriteit houdt in dat docenten accurate dingen aan hun studenten horen te leren en dat therapeuten op de hoogte moeten blijven van empirisch bewijs over therapeutische technieken.

  • Loyaliteit en verantwoordelijkheid houden in dat psychologen geen seksuele relatie met hun leerlingen of cliënten aan mogen gaan en dat docenten niet een van hun leerlingen als cliënt mogen hebben.

  • Ethische Standaard 8 is het belangrijkst voor onderzoekers. Deze standaard stelt dat er een institutioneel review raad moet zijn dat bepaald of onderzoek ethisch uitgevoerd is of niet.

  • Ook staat er dat proefpersonen waarbij deceptie is gebruikt door de onderzoeker, debriefed moeten worden.

  • Ook mag er geen data gefabriceerd (verzonnen waarden) of gefalsificeerd (resultaten beïnvloeden door dingen weg te laten of door proefpersonen te beïnvloeden) worden. Daarnaast moeten onderzoekers verwijzen naar de originele auteur wanneer zij die ideeën gebruiken, anders is er sprake van plagiaat.

  • Wat onderzoek met proefdieren betreft, moet men zich houden aan de drie R’s: replacement (vervanging van dieren), refinement (verfijning, zodat het dier zo min mogelijk stress krijgt) en reduction (reductie van aantal dieren dat gebruikt wordt).

Wat zijn goede metingen in de psychologie? - BulletPoints 5

  • Zelf-rapportages kijken naar de antwoorden die mensen zelf geven op een vragenlijst of tijdens een interview.

  • Observationele metingen (gedragsmetingen genoemd) operationaliseren een variabele door observeerbare gedragingen vast te stellen. Fysiologische metingen operationaliseren een variabele door te kijken naar biologische data, zoals hersenactiviteit en hartslag.

  • Operationele variabelen (nominale variabelen genoemd) worden voornamelijk geclassificeerd als categorisch of kwantitatief, waarbij de levels van categorische variabelen categorieën zijn. De getallen van een nominale variabele hebben geen numerieke waarde.

  • Kwantitatieve variabelen kunnen verder geclassificeerd worden op een ordinale, interval en ratio schaal. Een ordinale schaal kijkt naar een rangorde en zegt ver niks over de afstand tussen de verschillende waarden.

  • Een interval schaal werkt wel met gelijke intervallen (afstanden) tussen levels en er is ook een echte nulpunt, maar die niet echt betekent dat iemand ‘niks’ heeft.

  • Een ratio schaal heeft ook gelijke intervallen en wel echt een nulpunt dat ‘niks’ betekent. Iemand kan bijvoorbeeld echt 0 dingen goed hebben op een toets.

  • Als variabelen goed geoperationaliseerd zijn, dan is er sprake van een goede construct validiteit. Construct validiteit heeft twee aspecten: betrouwbaarheid refereert naar hoe consistent de resultaten van een meting zijn en validiteit kijkt of een variabele meet wat het hoort te meten.

  • Betrouwbaarheid kan op drie manieren getest worden: test-hertest betrouwbaarheid, inter-beoordelaar betrouwbaarheid en interne betrouwbaarheid. Test-hertest betrouwbaarheid houdt in dat de onderzoeker elke keer dat hij/zij iets meet, dezelfde scores vindt.

  • Inter-beoordelaar betrouwbaarheid houdt in dat dezelfde scores verkregen worden bij verschillende beoordelaars. Interne betrouwbaarheid betekent dat een proefpersoon een consistente patroon van antwoorden geeft.

  • Betrouwbaarheid kan geanalyseerd worden met behulp van spreidingsdiagrammen en correlatie coëfficiënten. Voor een goede betrouwbaarheid moeten de punten goed rondom de rechte lijn in een spreidingsdiagram liggen en moet de correlatie positief en sterk (dicht bij waarde -1 of 1) zijn.

  • Om de interne betrouwbaarheid van een schaal te meten, kijken onderzoekers naar Cronbach’s alpha. Dit getal kan met SPSS berekend worden en hoe dichter het getal bij de 1 ligt, hoe betrouwbaarder de schaal.

  • Face validiteit betekent dat een variabele plausibel lijkt: als het een goede maat lijkt te zijn, dan heeft het face validiteit. Component validiteit kijkt of een meting alle delen van een construct bevat.

  • Criterion validiteit kijkt of de meting gerelateerd is aan een concrete uitkomst, zoals een gedrag, waar het mee geassocieerd hoort te zijn volgens de theorie. Dit kan ook geanalyseerd worden met behulp van spreidingsdiagrammen en correlaties.

  • Als er sprake is van validiteit, dan hoort de meting sterk te correleren met andere metingen van hetzelfde construct (convergent validiteit genaamd) en het hoort minder sterk te correleren met metingen van verschillende constructen (discriminant validiteit).

Hoe gebruiken we een survey en observaties? - BulletPoints 6

  • Een survey verwijst naar vragen die aan mensen gesteld worden via de telefoon, tijdens interviews, op papier, via e-mail of op het internet. Survey vragen kunnen open of gesloten zijn.

  • Soms kan een vraag zo moeilijk verwoord zijn, dat een respondent moeite zal hebben om een antwoord te geven dat zijn/haar mening accuraat reflecteert. Het is het beste om een zo simpel mogelijke vraag te stellen.

  • Onderzoekers moeten uitkijken met sturende vragen: sommige positieve of juist negatieve woorden kunnen de antwoorden van respondenten beïnvloeden.

  • Double-barreled vragen zijn twee vragen in een. Deze hebben een slechte construct validiteit, omdat je niet weet of de respondent antwoord heeft gegeven of de eerste vraag, de tweede of beide vragen.

  • De volgorde van de vragen kan ook een invloed hebben op de antwoorden die mensen geven. De beste manier om te controleren of de volgorde van vragen invloed heeft, is om verschillende versies van de vragenlijst te maken en in elke versie de volgorde van vragen te veranderen.

  • Respons sets zijn snelle responsen die een proefpersoon kan geven tijdens het beantwoorden van een vragenlijst. Soms denken mensen niet na over bepaalde vragen en zij kunnen al die vragen negatief, positief of neutraal beantwoorden.

  • Een vorm van een respons set is acquiescence of instemming. Dit houdt in dat iemand telkens ‘ja’ of ‘sterk mee eens’ antwoord op alle vragen.

  • Een manier om te kijken of iemand die telkens ‘ja’ zegt het echt eens is met de stellingen is om de vragen omgekeerd te verwoorden.

  • Een andere response set is fence sitting: mensen kiezen telkens het midden van een schaal. Een manier om dit tegen te gaan is om het midden te verwijderen.

  • Een survey is geschikt om vragen te stellen die subjectief van aard zijn: wat een persoon denkt dat hij/zij doet en wat hij/zij denkt dat zijn/haar gedrag beïnvloedt. Maar als je wilt weten wat mensen echt doen en wat hun gedrag echt beïnvloedt, dan zal je deze mensen moeten observeren.

  • Observator bias vindt plaats wanneer de verwachtingen van een observator hun interpretaties over het gedrag van proefpersonen beïnvloeden. Observator effecten vinden plaats wanneer een observator het gedrag van de persoon of het dier die/dat hij aan het observeren is verandert.

  • Reactiviteit is dat mensen hun gedrag op de een of andere manier veranderen wanneer een andere persoon kijkt. Dit kan tegen gegaan worden door zo min mogelijk op te vallen als observator of door de proefpersonen aan je te laten wennen, zodat ze vergeten dat ze geobserveerd worden.

Hoe schat je de frequenties van gedrag en overtuigingen? - BulletPoints 7

  • De externe validiteit kijkt of de resultaten van een bepaald onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar een grotere populatie. Externe validiteit is belangrijk voor frequentie claims.

  • Een populatie kan gezien worden als een hele set van mensen of producten waar een onderzoeker in geïnteresseerd is. Een steekproef is een kleinere set uit die populatie.

  • In een biased steekproef hebben sommige leden van de populatie van interesse een hogere kans om in de steekproef gestopt te worden dan andere leden van de populatie.

  • Convenience sampling en zelfselectie kunnen voor een gebiased steekproef zorgen. Convenience sampling is een steekproef van mensen die beschikbaar is om te gebruiken en zelfselectie betekent dat een steekproef mensen bevat die zelf mee willen doen aan het onderzoek.

  • Om een representatieve steekproef te krijgen, kunnen onderzoekers gebruik maken van random (probability) sampling. Dit houdt in dat elk lid van de populatie waar men in geïnteresseerd is een even grote kans heeft op het gekozen worden om opgenomen te worden in de steekproef.

  • In een cluster sample worden clusters van proefpersonen van een populatie random geselecteerd en alle individuen in alle geselecteerde clusters worden vervolgens gebruikt. Een multistage sampling lijkt hier op, maar er worden twee random samples uitgevoerd: eerst wordt een random sample van clusters gedaan en vervolgens wordt er een random sample van mensen binnen deze clusters gedaan.

  • In stratified random sampling selecteert een onderzoeker bepaalde demografische groepen en vervolgens voert hij een random selectie uit van individuen binnen elk van deze groepen.

  • Oversampling houdt in dat de onderzoeker met opzet een of meer groepen over-representeert.

  • Wanneer de externe validiteit niet belangrijk is voor een onderzoeker, dan kan hij er voor kiezen om een biased steekproef te gebruiken. Hij kan dan mensen op een niet-random manier kiezen (purposive sampling) en/of mensen vragen of ze nog twee kennissen met het onderzoek mee kunnen laten doen (snowball sampling).

  • Grotere steekproeven zijn niet altijd beter. Wanneer men resultaten wil generaliseren naar een grote bevolking (zoals van de VS) dan volstaat een steekproef van 1000 proefpersonen.

Wat is bivariate correlationeel onderzoek? - BulletPoints 8

  • Associatie claims zijn claims die de relatie tussen twee gemeten variabelen beschrijven. Een bivariate correlatie is een associatie die twee variabelen betreft.

  • De data van een correlationeel onderzoek kun je beschrijven aan de hand van een spreidingsdiagram en de correlatie coëfficiënt r. Wanneer alle proefpersonen weergeven zijn als stippen en er een lijn getrokken wordt door de stippen, dan kan men zien of de relatie positief (x hoog, y hoog) of negatief (x hoog, y laag) is.

  • De kracht van de correlatie kan aangeduid worden met de correlatie coëfficiënt r en deze loopt van -1 tot 1. Een correlatie van .10 of -.10 heeft een zwak effectgrootte, een r van .30 of -.30 heeft een matige effectgrootte en een correlatie van .50 of -.50 en groter heeft een grote effectgrootte.

  • Het is handiger om associatie claims met een categorische variabele te weergeven in een staafdiagram dan in een spreidingsdiagram. Daarnaast kan er ook beter gebruikt worden gemaakt van de t-test in plaats van de r.

  • De effect grootte is onderdeel van de statistische validiteit en associatie claims kunnen aan de hand hiervan getoetst worden. De effectgrootte kijkt naar de sterkte van een relatie en hoe dichter de r bij de 1 ligt, des te sterker de relatie (over het algemeen).

  • Sterke effectgroottes zijn nauwkeuriger en over het algemeen ook belangrijker dan zwakke effectgroottes. Zwakke effectgroottes zijn alleen belangrijk wanneer het op leven en dood komt.

  • Statistische significantie berekeningen geven een probabilistische schatting weer, p. De p zegt iets over de kans dat de associatie kwam van een populatie waarin de associatie nihil is (p kleiner dan .05 is significant, p gelijk of groter aan .05 is niet significant).

  • Uitbijters hebben vaak alleen invloed bij een kleine steekproef.

  • Wanneer niet het hele bereik van een variabele weergeven wordt (dus alleen midden inkomens en geen lage of hoge inkomens), dan spreken we van een range restriction.

  • Wanneer er wel een relatie tussen twee variabelen bestaat, maar deze niet als een rechte lijn voorgesteld kan worden, dan zou het een curvilineaire relatie kunnen zijn. Het kan zijn dat de relatie in het begin positief is, maar op een gegeven moment negatief wordt (of andersom).

  • Er kunnen geen causale inferenties gemaakt worden met associatie claims. Associatie claims kunnen niet aan alle drie voorwaarden van causaliteit voldoen, omdat associatie claims immers niet met experimenten gedaan worden.

  • Wanneer er sprake is van een associatie onderzoek en de relatie tussen de twee variabelen verandert doordat een andere variabele een invloed uitoefent, spreken we van een moderator.

Wat is multivariate correlationeel onderzoek? - BulletPoints 9

  • Onderzoek designs met meer dan twee gemeten variabelen worden multivariate correlationele designs genoemd. Voorbeelden hiervan zijn longitudinaal onderzoek en multiple-regressie designs.

  • Longitudinale designs kunnen temporele precedentie vaststellen door dezelfde variabelen bij dezelfde persoon op verschillende tijdspunten te meten.

  • Er zijn meer dan twee variabelen betrokken in een multivariate correlationeel design en je design zal daarom ook meerdere correlaties geven. Dit kunnen cross-sectionele correlaties, autocorrelaties en cross-lag correlaties zijn.

  • Cross-sectionele correlaties testen of twee variabelen die op hetzelfde tijdspunt zijn gemeten, correleren. Wanneer er gekeken wordt of dezelfde variabelen met elkaar correleren op verschillende tijdspunten, dan spreken we van autocorrelaties.

  • Onderzoekers zijn het meest geïnteresseerd in cross-lag correlaties en dat zijn correlaties die kijken of de eerdere meting van een variabele geassocieerd is met een latere meting van een andere variabele.

  • Longitudinaal onderzoek kan aantonen dat er covariantie is en het kan ook helpen met de temporele precedentie. Echter, deze studies kunnen een derde variabele (interne validiteit) niet uitsluiten en daarvoor kan er niet voldaan worden aan de criteria van causaliteit.

  • Met multivariate designs kunnen onderzoekers kijken of een relatie tussen twee variabelen blijft bestaan wanneer een derde variabel constant wordt gehouden. Je zou zo’n derde variabele op kunnen splitsen in verschillende subgroepen.

  • Met multivariate-regressie designs kun je een derde variabele uitsluiten, mits deze variabele in je model opgenomen is.

  • Als statistische maat in multipele-regressie moet je naar de bèta kijken. Bèta laat de richting en sterkte van de relatie tussen predictor en criterion variabele zien, tijdens het constant houden van de andere predictor variabelen.

  • Parsimony is de mate waarin een goede wetenschappelijke theorie de meest simpele verklaring kan bieden voor een fenomeen.

  • Wanneer variabele x direct een invloed heeft op variabele y, maar ook via variabele z kan gaan en zo indirect invloed uitoefenen op variable y, dan noemen we variabele z een mediator.

Hoe kunnen causale claims geëvalueerd worden met behulp van experimenten? - BulletPoints 10

  • In een experiment manipuleert een onderzoeker minimaal een variabele (onafhankelijke variabele) en hij meet een andere variabele (afhankelijke variabele).

  • Elke variabele die een onderzoeker met opzet constant houdt wordt een controle variabele genoemd. Dit wordt gedaan om er zeker van te kunnen zijn dat er geen alternatieve verklaringen (confounds) zijn voor de gevonden resultaten.

  • Experimenten voldoen aan de drie claims van causaliteit (covariantie, temporele precedentie en interne validiteit).

  • Een design confound is een onderzoekers vergissing in het ontwerpen van de onafhankelijke variabele. Het is een tweede variabele die varieert tegelijkertijd met de onafhankelijke variabele waar een onderzoeker in geïnteresseerd is.

  • Een selectie effect gebeurt in een experiment wanneer de soort proefpersonen in een level van de onafhankelijke variabelen systematisch anders zijn dan de proefpersonen in een andere level van de onafhankelijke variabelen.

  • Design confounds en selectie effecten zijn niet goed voor de interne validiteit. Goede experimenten gebruiken vaak random toeschrijving om selectie effecten te vermijden.

  • Soms werkt random toeschrijving niet en dan kun je matched groepen gebruiken. Dit zijn groepen van proefpersonen die overeenkomen op een bepaalde mate van een variabele die een invloed kan hebben op de afhankelijke variabele en waarvan de proefpersonen vervolgens random toegeschreven worden aan de verschillende condities van de onafhankelijke variabele waar men in geïnteresseerd is.

  • In een independent-groups design (between-group design) worden verschillende groepen proefpersonen in verschillende levels van de onafhankelijke variabele geplaatst. In een within-groups design (within-subjects design) is er maar een groep van proefpersonen en elk persoon wordt aan elk level van de onafhankelijke variabele blootgesteld.

  • Twee vormen van de independent-groups design zijn de posttest-only design en de pretest/posttest design. In het posttest-only design worden proefpersonen op een random manier in de groepen van de onafhankelijke variabele ingedeeld en ze worden één keer op de afhankelijke variabele getest.

  • In een pretest/posttest design worden proefpersonen op een random manier in twee groepen ingedeeld en ze worden twee keer getest op de afhankelijke variabele: één keer voor de blootstelling aan de onafhankelijke variabele en één keer na de blootstelling met de onafhankelijke variabele.

  • Er zijn twee typen van within-groups designs. In het concurrent-measures design worden proefpersonen blootgesteld aan alle levels van een onafhankelijke variabele op ongeveer hetzelfde moment en één voorkeur van een gedraging of denkbeeld is de afhankelijke variabele.

  • In een repeated-measures design worden proefpersonen meer dan één keer op de afhankelijke variabele gemeten- dus na blootstelling aan elk level van de onafhankelijke variabele.

  • Om order (volgorde) effecten te voorkomen, kan er counterbalancing gebruikt worden. Dit houdt in dat onderzoekers de levels van de onafhankelijke variabelen in verschillende volgordes aan proefpersonen presenteren.

Wat is de invloed van confounding en obscure factoren? - BulletPoints 11

  • Enkele bedreigingen voor interne validiteit zijn maturation, geschiedenis, regressie, attrition, test en instrumentele bedreigingen. Maturation (rijping) bedreiging is een verandering in gedrag dat spontaan met de tijd tot stand is gekomen, er kwam geen interventie aan te pas.

  • Soms treden er veranderingen op doordat er iets specifieks is gebeurd tussen de pretest en de posttest. Dit wordt een historie bedreiging genoemd en het hoeft niet een grote gebeurtenis te zijn, maar wel een die een invloed heeft op alle of bijna alle leden van de populatie.

  • Regressie bedreigingen refereren naar regressie naar het gemiddelde. Wanneer een gedrag extreem is op tijdspunt 1, zal het waarschijnlijk minder extreem zijn op tijdspunt 2.

  • Attrition is een reductie van de proefpersonen die plaats vindt voordat het onderzoek af is gelopen. Attrition wordt een probleem wanneer een bepaalde type proefpersonen niet meer meedoen aan het onderzoek (wanneer het dus systematisch is).

  • Een test bedreiging verwijst naar de verandering in een proefpersoon als gevolg van het vaker dan een keer afleggen van een test. Een instrumentele bedreiging vindt plaats wanneer een metingsinstrument met de tijd verandert.

  • Veel van de bovengenoemde bedreigingen kunnen verminderd worden door het toevoegen van controlegroepen. Toch kunnen er drie bedreigingen blijven bestaan: observator, placebo en demand characteristieken.

  • Een observator bias vindt plaats wanneer de verwachtingen van de onderzoeker zijn interpretatie van de resultaten beïnvloeden. Demand karakteristieken zijn een probleem wanneer de proefpersonen denken te weten waar een studie over gaat en daardoor hun gedrag veranderen.

  • Een placebo effect vindt plaats wanneer proefpersonen een behandeling ontvangen en beter worden, omdat ze denken dat ze een echte behandeling (bijvoorbeeld een echt medicijn in plaats van een suikerpil) gekregen hebben.

  • De drie bedreigingen kunnen verminderd worden door het uitvoeren van dubbelblind onderzoek.

  • Een nul effect betekent dat de onafhankelijke variabele geen invloed heeft gehad op de afhankelijke variabele. Een nul effect kan gevonden worden doordat het onderzoek niet nauwkeurig uitgevoerd was of doordat er daadwerkelijk geen invloed van variabele x op y was.

  • Een obscure factor kan er voor zorgen dat onderzoekers niet een invloed zien van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele. De obscure factoren kunnen twee vormen aannemen: er was niet genoeg verschil tussen groepen (between-group) of er was te veel variabiliteit in groepen (within group).

  • Als er te weinig verschil tussen groepen wordt gevonden, dan moeten de variabelen wellicht anders geoperationaliseerd worden. Bij te veel variabiliteit binnen groepen kunnen within-group designs gebruikt worden.

Hoe moet je omgaan met experimenten die meer dan een onafhankelijke variabele bevatten? - BulletPoints 12

  • Een interactie effect kijkt of het effect van de originele onafhankelijke variabele afhangt van de level van de andere onafhankelijke variabele. Er zijn verschillende soorten interacties en al die interacties kun je uit een figuur halen.

  • Wanneer de lijnen van twee onafhankelijke variabelen elkaar kruisen, spreken we van een crossover interactie. Wanneer de lijnen van twee onafhankelijke variabelen niet parallel lopen en elkaar niet kruisen, dan spreken we van een spreading (gespreide) interactie.

  • Onderzoekers gebruiken factorial designs om interacties te testen. Een factorial design is een design met twee of meer onafhankelijke variabelen (factoren genoemd).

  • In een factorial design moet er gekeken worden naar het hoofdeffecten en interactie effecten. Effecten van elke onafhankelijke variabele, hoofdeffecten genaamd, kijken naar verschillen en interactie effecten zijn verschillen van verschillen.

  • In een onafhankelijke groepen factorial design (between-subjects factorial) worden beide onafhankelijke variabelen bestudeerd als onafhankelijke groepen. In een within-groups factorial design (repeated-measures factorial) worden beide onafhankelijke variabelen gemanipuleerd binnen groepen.

  • Wanneer onderzoekers een derde onafhankelijke variabele toevoegen en alle onafhankelijke variabelen twee levels hebben, dan spreken we van een 2 x 2 x 2 factorial design, ofwel een drie-weg design. In dit design zijn er 2 x 2 x 2 = 8 cellen of condities.

Wat zijn quasi-experimenten? - BulletPoints 13

  • In een quasi-experiment hebben onderzoekers geen volle controle over de condities. Proefpersonen worden niet random toegeschreven aan de condities.

  • Matched groepen kunnen gebruikt worden om rekening te houden met de verschillen van mensen tussen de groepen. Sommige onderzoekers passen ook een wait-list design toe, waarin alle proefpersonen een behandeling ondergaan, maar op verschillende momenten.

  • Een maturation threat kan gebeuren wanneer proefpersonen met een pretest en posstest een verbetering laten zien, maar het niet duidelijk is of de verandering veroorzaakt is door de behandeling of doordat de groep spontaan verbeterd is.

  • Een historical threat (historische dreiging) gebeurt wanneer een historische gebeurtenis voor alle proefpersonen in een onderzoek tegelijkertijd met de behandeling plaats vindt. Het is dan onduidelijk te zeggen of een uitkomst veroorzaakt is door de behandeling of door een externe gebeurtenis.

  • Vergelijkingsgroepen kunnen deze dreigingen wegnemen.

  • Regressie naar het gemiddelde gebeurt wanneer een extreem resultaat veroorzaakt wordt door een combinatie van random factoren die waarschijnlijk niet weer in dezelfde combinatie zullen gebeuren. Je extreme resultaat zal dus minder extreem worden met de tijd.

  • Attrition gebeurt wanneer mensen niet meer deel willen nemen aan het onderzoek na een verloop van tijd. Het is een dreiging voor de interne validiteit wanneer mensen die weggaan systematische verschillen van mensen die blijven.

  • Een voordeel van quasi-experimenten is dat het gebruik maakt van onderzoek doen in de echte wereld. Er is geen kunstmatige setting en dus is de externe validiteit vrij goed.

  • Een ander voordeel is dat quasi-experimenten er voor kunnen zorgen dat dingen die niet als ethisch gezien worden bij een ware experiment, toch onderzocht kunnen worden.

  • Wanneer onderzoekers een kleine N-design gebruiken, in plaats van weinig informatie te halen uit een grote steekproef, halen ze veel informatie uit een kleine steekproef. Ze kunnen zelfs kijken naar één dier of één persoon in een single N-design.

  • In een stable-baseline (stabiele-baseline) design observeren onderzoekers gedrag van een lange baseline periode voordat ze beginnen met een behandeling of interventie. Als het gedrag tijdens de baseline stabiel is, dan kunnen onderzoekers met meer zekerheid zeggen dat een behandeling effectief is.

  • In een multiple-baseline design spreiden onderzoekers hun introductie van interventies over verschillende contexten, momenten of situaties.

  • In een reversal design observeert een onderzoeker probleemgedrag met en zonder behandeling, maar hij neemt vervolgens de behandeling weer weg (reversal periode) om te zien of het probleemgedrag terugkomt. Als de behandeling echt werkt, dan hoort het gedrag weer achteruit te gaan wanneer de behandeling weggenomen wordt.

Kunnen de resultaten van een onderzoek toegepast worden in het dagelijkse leven? - BulletPoints 14

  • Repliceerbaarheid houdt in dat de bevindingen, wanneer het resultaat weer uitgevoerd wordt, dezelfde resultaten tonen. Repliceerbaarheid geeft een onderzoek geloofwaardigheid.

  • In directe replicaties herhalen onderzoekers het originele onderzoek zo nauwkeurig mogelijk om te proberen te achterhalen of het originele effect ook te vinden is met nieuwe data.

  • In een conceptuele replicatie onderzoeken wetenschappers dezelfde vraag maar zij gebruiken verschillende procedures. In een replicatie-plus-extensie onderzoek repliceren de onderzoekers het originele onderzoek, maar zij voegen ook variabelen toe om meer vragen te testen.

  • Een meta-analyse is een wiskundige samenvatting van de wetenschappelijke literatuur over een onderwerp. In een meta-analyse worden vaak onderzoeken opgenomen die verschillende steekproefgroottes hebben en vaak is het dan zo dat de onderzoeken met een hogere steekproefgrootte ook zwaarder meetellen in de analyse.

  • Meta-analyses kunnen een vertekend beeld geven als studies met een nul-effect niet opgenomen zijn.

  • De overeenkomst tussen de context van een onderzoek en de ‘echte wereld’ wordt soms ook wel de ecologische validiteit genoemd. Ecologische validiteit is een aspect van externe validiteit.

  • Het hangt van het doel van je onderzoek af (en voor wie je je theorie wil laten gelden) hoeveel waarde je hecht aan externe validiteit. Sommige onderzoeken hechten vrijwel geen waarde aan externe validiteit en focussen meer op de interne validiteit.

  • Cultuur psychologen hebben laten zien dat veel theorieën die gesteund worden in een culturele context, niet gesteund worden in een andere culturele context.

  • De meeste studies zijn gedaan met proefpersonen uit de Verenigde Staten, Australië en Europa en deze proefpersonen worden ook wel de WEIRD populatie genoemd: western, educated, industrialized, rich en democratic. Deze WEIRD mensen representeren niet de hele wereld en dat je resultaten niet zomaar generaliseerbaar zijn naar de hele wereldpopulatie.

  • Veel laboratorium experimenten zijn hoog in experimenteel realisme. Dat betekent dat ze settings maken waarin mensen oprechte emoties, motivaties en gedragingen vertonen.

Page access
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Psychology Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.