Rechtseconomie - RUG - B2/B3 - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1

‘Maisboeren kunnen flink door akkeren’, stond in de Trouw van vrijdag 3 maart 2017.

De EU schaft namelijk eind dit jaar het productiequotum op mais af. Boeren zullen daar- door veel meer mais gaan verbouwen. Figuur 1 visualiseert de marktvraag (V) naar en het marktaanbod (A) van mais in de EU. (totaal 20 punten)
 
Welke curve gaat op basis van bovenstaande informatie waar naartoe verschuiven in figuur  1? Teken dit in figuur 1 op het antwoordformulier en leg dat daaronder in woorden uit.  Teken ook welke invloed die verschuiving in de markt heeft zowel op de geconsumeerde  hoeveelheid bieten als op de bietenprijs – en leg dat eveneens daaronder uit. (4 pnt)

Vraag 1a

Stel dat de EU ondanks  de afschaffing van het productiequotum de huidige maisprijs als minimumprijs blijft garanderen. Wat voor een soort overschot van bieten ontstaat er dan bij die minimumprijs? Geef aan wat de omvang van dit overschot is en leg dit uit aan de hand van figuur 1. (4 pnt)

Vraag 1b

Wat is gunstiger voor de omzet van de maisboeren: het handhaven van de minimumprijs voor  bieten  (zonder  opkoopregeling)  of  het  loslaten  ervan?  Verwijs  in  uw  antwoord  naar figuur  1.  Waar  hangt  het  vanaf  of  deze  minimumprijs  wel  of  niet  gunstig  uitpakt  voor  de omzet van bietenboeren? Is aan die voorwaarde voldaan in figuur 1? (4 pnt) 

Vraag 1c

Omschrijf de omvang van zowel het consumentensurplus als het producentensurplus, eerst zonder  en  dan  met  een  minimumprijs  voor  mais  (zonder  opkoopregeling).  Verwijs daarbij  naar  figuur  1  in  de  verwachte  situatie  van veel  meer  bietenteelt.  Is  die  minimum-prijs Pareto-efficiënt? En leidt de minimumprijs tot een welvaartsverlies voor de samenle-ving als geheel? Zonee, waarom niet, en zoja, hoe groot is dat verlies in figuur 1? (4 pnt)

Vraag 1d

In  werkelijkheid  garandeert  de  EU  geen  minimumprijs  voor  mais.  De  Trouw vermeldt  dat  de  boeren unie die hierover gaat,  na  afschaffing  van  het productiequotum,  ‘ieder  seizoen (...) een beperkt aantal leveringsrechten uitgeeft  [aan Nederlandse boeren]. De boeren  mogen  die  onderling  wel  verhandelen.’  Welk  doel  dient  deze  Nederlandse  zelfregulering  van  de  landbouwindustrie?  En  wat  is  de  belangrijkste  economische  voorwaarde  voor  het functioneren van de verhandelbaarheid van deze leveringsrechten? (4 pnt)

Vraag 2

In het arrest Narre/De Beer (10 juli 2001) oordeelde de Hoge Raad dat buschaffeur De Beer aansprakelijk  is  voor  de  schade  aan  fietser  Narre  die  met  de  bus  in  botsing  kwam.  Scootermobilist Narre sloeg zonder uit te kijken en zonder richting aan te geven rechtsaf en werd daarbij aangereden  door  de  bus.  De  Beer  had  twee  keer  een  luid  belsignaal  gegeven.  Toen Narre  daar niet  op  reageerde,  ging  De  Beer  ervan  uit  dat  hij  rechtdoor  zou  rijden.  Narre  sloeg echter rechtsaf en zo kwam het tot een botsing. Volgens de Hoge Raad heeft Narre geen medeschuld en is trambestuurder De beer aansprakelijk omdat hij rekening had moeten houden met mogelijke fouten van ongemotoriseerde weggebruikers. (totaal 20 punten)

Vraag 2a

Welke formule moet de rechter volgens rechtseconomen gebruiken om de medeschuld van de  gelaedeerde (het slachtoffer) optimaal te kunnen vaststellen? Geef deze formule en benoem de symbolen. (4 pnt)

Vraag 2b

Is de bovenstaande uitspraak van de Hoge Raad ten aanzien van de medeschuld van de fietser, rechtseconomisch gezien, juist of onjuist? (4 pnt)

Vraag 2c

Wat is het niveau van optimale zorg van de scootermobilist in figuur 2 en waar heeft de Hoge Raad in deze casus het juridisch vereiste zorgniveau voor de fietser ongeveer vastgesteld? Teken zowel het optimale zorgniveau als het juridisch vereiste zorgniveau voor de fietser in figuur 2 op het antwoordformulier - en leg dit daaronder in woorden uit (4 pnt)

Vraag 2d

Wat is het rechtseconomische voordeel van het bestaan van eigenschuldverweer van de ge-laedeerde (het slachtoffer) en wat is het rechtseconomische nadeel ervan? (4 pnt)

Vraag 2e

De “50% regel” van de Hoge Raad in het verkeersaansprakelijkheidsrecht bestaat uit twee onderdelen: ten eerste krijgen ongemotoriseerde volwassen slachtoffers minstens 50% van hun schade vergoed door de laedens, maar ten tweede kan dit percentage verminderd wor-den als er sprake was van opzet of roekeloosheid. Is deze “50% regel” efficiënt? (4 pnt)

Vraag 3

Bij welke productiehoeveelheid is de winst van een monopolist maximaal? (4 pnt)

  1. Waar de totale opbrengsten van de monopolist het grootst zijn
  2. Waar de marginale opbrengsten gelijk zijn aan de marginale kosten
  3. Waar de marginale opbrengsten gelijk zijn aan de totale vraag in de markt
  4. Waar de gemiddelde totale kosten het laagst zijn bij de volledige marktomvang

Vraag 4

Wat is het verschil tussen volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie? (4 pnt)

  1. Bij volkomen concurrentie treden schaalvoordelen op, bij monopolistische concurrentie treden externe effecten op 
  2. Bij volkomen concurrentie is de prijs gelijk aan de marginale kosten, bij monopolisti-sche concurrentie ligt de prijs onder de marginale kosten 
  3. Bij volkomen concurrentie zijn er veel aanbieders, bij monopolistische concurrentie zijn er weinig aanbieders
  4. Bij volkomen concurrentie zijn de goederen homogeen, bij monopolistische concurrentie zijn de goederen heterogeen

Vraag 5

Wat is een verschil tussen risicoaansprakelijkheid en schuldaansprakelijkheid? (4 pnt)

  1. Bij risicoaansprakelijkheid gaat de laedens op zoek naar het optimum, bij schuldaan-sprakelijkheid gaat de gelaedeerde op zoek naar het optimum
  2. Bij risicoaansprakelijkheid gaat de laedens op zoek naar het optimum, bij schuldaan-sprakelijkheid gaat de gelaedeerde op zoek naar het juridisch vereiste zorgniveau
  3. Bij risicoaansprakelijkheid gaat de gelaedeerde op zoek naar het optimum, bij schuld-aansprakelijkheid gaat de laedens op zoek naar het optimum
  4. Bij risicoaansprakelijkheid gaat de gelaedeerde op zoek naar het juridisch vereiste zorg-niveau, bij schuldaansprakelijkheid gaat de laedens op zoek naar het optimum

Vraag 6

Waarom integreren ondernemingen als de specificiteit van hun transacties hoog is? (4 pnt)

  1. Om optimaal gebruik te kunnen maken van beperkte aansprakelijkheid 
  2. Om een kartel te kunnen vormen dat hen meer winst oplevert
  3. Om het risico van rent-seeking te beperken 
  4. Om een holding te kunnen vormen die het ondernemersrisico stimuleert

Vraag 7

Wanneer is een liability rule bescherming van property rights volgens Calabresi en Melamed noodzakelijk? (4 pnt)

  1. Als de veroordelingskans dusdanig laag is dat het partijen verhindert een rechtszaak te beginnen
  2. Als de transactiekosten dusdanig hoog zijn dat het aansprakelijkheidsrecht niet meer werkt
  3. Als de transactiekosten dusdanig hoog zijn dat het partijen verhindert met elkaar te on-derhandelen
  4. Als de veroordelingskans dusdanig laag is dat partijen wel gedwongen zijn om met el-kaar te onderhandelen

Vraag 8

Waarom is juridisch ingrijpen niet altijd nodig om een kartel te breken? (4 pnt)

  1. Omdat het kartel uiteen kan vallen door rent-seeking binnen het kartel en door het weg-vallen van concurrentie buiten het kartel
  2. Omdat het kartel uiteen kan vallen door free-riding binnen het kartel en door toetreding van concurrenten buiten het kartel 
  3. Omdat het kartel uiteen kan vallen door moral hazard buiten het kartel en door het verminderen van de concurrentie binnen het kartel
  4. Omdat het kartel uiteen kan vallen door adverse selection buiten het kartel en door het vermijden van limietprijzen binnen het kartel

Vraag 9

Hoe luidt het Coase Theorema? (4 pnt)

  1. Bij lage transactiekosten maakt het voor de effectiviteit niet uit aan wie de eigendoms-rechten worden toegekend 
  2. Bij afwezigheid van transactiekosten maakt het voor de efficiëntie niet uit aan wie de eigendomsrechten worden toegekend 
  3. Bij hoge transactiekosten moet een property rule bescherming van eigendomsrechten worden toegepast om externe effecten te corrigeren
  4. De hoogte van de transactiekosten moet leidend zijn in de beslissing wie de eigendoms-rechten krijgt

Vraag 10

 Wanneer gaat een rationeel individu volgens rechtseconomen over tot een criminele handeling (waarbij p staat voor pakkans, K voor kosten en O voor opbrengst)? (4 pnt)

  1. Criminaliteit loont als (1-p)•K < p•O
  2. Criminaliteit loont als p•K > (1-p)•O
  3. Criminaliteit loont als (1-p)•K > p•O
  4. Criminaliteit loont als p•K < (1-p)•O

Vraag 11

Hoe scoren de onderstaande marktvormen ten opzichte van elkaar op het gebied van statische en dynamische efficiëntie? (4 pnt)

  1. Oligopolie en monopolistische concurrentie scoren relatief goed op dynamische effici-entie en het monopolie scoort relatief slecht op statische efficiëntie
  2. Oligopolie en monopolistische concurrentie scoren relatief slecht op dynamische effici-entie en het monopolie scoort relatief goed op statische efficiëntie
  3. Het monopolie scoort relatief slecht op statische efficiëntie en zowel oligopolie als mo-nopolistische concurrentie scoren relatief slecht op dynamische efficiëntie
  4. Het monopolie scoort relatief goed op statische efficiëntie en zowel oligopolie als mo-nopolistische concurrentie scoren relatief goed op dynamische efficiëntie

Vraag 12

Wat zijn de twee economische kernfuncties van property rights? (4 pnt)

  1. Het koppelen van eigendom (property) aan aansprakelijkheid (liability)
  2. Het koppelen van het gebruik (usus) aan de vruchten ervan (abusus) 
  3. Stimuleren van voorzichtig gedrag (ex post) en bescherming bieden (ex ante)  
  4. Stimuleren van investeringen (prikkels) en informeren over de waarde (prijzen)

Vraag 13

Waarom bestaan ondernemingen volgens Coase? (4 pnt)

  1. Ondernemingen bestaan als gevolg van transactiekosten: de kosten in de markt van het organiseren en coördineren van de inputs kunnen zo hoog zijn dat het loont om de transactie in een onderneming onder te brengen
  2. Ondernemingen bestaan als gevolg van transactiekosten: de kosten in de markt van contracteren en controleren kunnen zo hoog zijn dat het loont om de transactie in een onder-neming onder te brengen
  3. Ondernemingen bestaan als gevolg van externe kosten: de kosten in de markt van het produceren van goederen of diensten kunnen zo hoog zijn dat het loont om de transactie in een onderneming onder te brengen
  4. Ondernemingen bestaan als gevolg van externe kosten: de kosten in de markt van het differentiëren van goederen of diensten kunnen zo hoog zijn dat het loont om de transactie in een onderneming onder te brengen

Vraag 14

De ervaring van de Europese Commissie leert dat een machtpositie van een onderneming niet waarschijnlijk is... (4 pnt)

  1. als haar marktaandeel op de betrokken markt onder de 40 procent ligt
  2. als haar marktaandeel op de betrokken markt onder de 60 procent ligt
  3. als zij selectieve distributie toepast en horizontale prijsafspraken heeft gemaakt
  4. als zij zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten kan gedragen

Vraag 15

In Nijmegen vestigde zich een aantal benzinepompen van het merk Tango, waarbij geen perso-neel meer aanwezig was. Betalingen vonden plaats met behulp van pinpas of credit card. Daardoor kon Tango de benzine tegen een lagere prijs leveren dan de vele andere pompen in de omgeving van Nijmegen. Als tegenactie ging Texaco in Nijmegen nog eens 5 cent onder de prijs van Tango zitten. De actie van Texaco had echter ingrijpen van de ACM tot gevolg. Waarom heeft de ACM ingegrepen? (4 pnt)

  1. Omdat er sprake is van prijsdiscriminatie door Texaco
  2. Omdat Texaco misbruik maakte van zijn machtspositie op de Nijmeegse benzinemarkt
  3. Omdat hier sprake was van kartelafspraken
  4. Omdat Texaco op deze wijze probeerde de nieuwkomer uit de markt te drijven

Vraag 16

Bij een collectief goed is er sprake van optimale allocatie indien de marginale kosten van het voortbrengen van dat collectieve goed gelijk zijn aan: (4 pnt)

  1. het verschil tussen de individuele prijzen die consumenten voor dat goed over hebben
  2. het gemiddelde van de individuele prijzen die consumenten voor dat goed over hebben
  3. de som van de individuele prijzen die consumenten voor dat goed over hebben
  4. Bij tot stand gebrachte collectieve goederen is nooit sprake van optimale allocatie

Vraag 17

Waarom genereert een moederonderneming met dochterondernemingen (een holding) mogelijk hogere sociale kosten dan een onderneming zonder dochterondernemingen? (4 pnt)

  1. Omdat de moederonderneming positieve externe effecten genereert voor haar dochter-ondernemingen doordat een holding het ondernemersrisico en daarmee innovatie bevordert
  2. Omdat de moederonderneming externe kosten op derden kan afwentelen doordat zij beperkt aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door haar dochterondernemingen
  3. Omdat een holding per saldo hogere sociale lasten moet afdragen dan een onderneming zonder dochterondernemingen doordat een holding uit meerdere bedrijfsonderdelen bestaat
  4. Omdat een holding hogere transactiekosten heeft dan een onderneming zonder dochter-ondernemingen doordat onvrijwillige crediteuren risico-beperkende maatregelen nemen te-gen mogelijke schade uit onrechtmatige daad

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Omdat boeren meer bieten gaan telen, schuift de aanbodcurve naar rechts (van A 1 naar A 2) (1pnt). 
Daardoor ontstaat een nieuw marktevenwicht (was F, wordt C) (1pnt).

De bietenprijs daalt van P1 naar P2 (1pnt) en de bietenconsumptie stijgt van qR naar qB (1pnt).

Vraag 1b

Bij  een  minimumprijs  ontstaat  er  een  aanbodoverschot  van  bieten  (1pnt)  ter  grootte  van  q(RK) (2pnt).  Er worden bij een prijs P1 immers meer bieten aangeboden (G) dan er gevraagd worden (F) (1pnt).

Vraag 1c

In figuur 1 is het handhaven van de minimumprijs voor bieten gunstiger voor de omzet dan het los-laten ervan. Handhaven levert immers een omzet op van P1 x qR (1pnt), terwijl het loslaten ervan leidt  tot  een  omzet  van  P2  x  qB  (1pnt).  Het eerste oppervlak  is  groter  dan  het  tweede. Het wel of niet gunstig zijn van een minimumprijs voor de omzet van de bietenboeren  is afhanke-lijk  van  de  elasticiteit  van  de  vraag:  alleen  bij  inelastische  vraag  pakt  het  gunstig  voor  hen  uit (1pnt).  In figuur 1 is de  vraag naar suikerbieten inderdaad tamelijk inelastisch en dus is aan deze voorwaarde voldaan (1pnt), maar als die vraag elastisch zou zijn, en de afzet dus fors zou afnemen bij hogere bietenprijzen, dan zou een minimumprijs zelfs ongunstig kunnen uitpakken voor de om-zet van de bietenboeren.

Vraag 1d

Bij  een  groter  aanbod  van  bieten  (A2)  heeft  het  consumentensurplus  in  figuur  1  een  omvang  van DCA zonder minimumprijs en EFA met minimumprijs: dat laatste oppervlak is kleiner (1pnt).  Het  producentensurplus  heeft  een  omvang  van  BCD  zonder  minimumprijs  en  BHFE  met  mini-mumprijs: dat laatste oppervlak is groter (1pnt).  De minimumprijs voor suikerbieten is Pareto-inefficiënt, omdat consumenten er dan in welvaart op achteruit gaan (EFA) vergeleken met de situatie zonder minimumprijs (DCA) (1pnt). De minimumprijs leidt ook tot een welvaartverlies voor de samenleving als geheel ter grootte van HCF:  dit  is  het  verschil  tussen  het  totale  consumenten-  en  producentensurplus  zonder  minimum-prijs  (BCA)  minus  het  totale  consumenten-  en  producentensurplus  met  minimumprijs  (BHFA) (1pnt).  KK 55 en sheets week 2 (ma) slide 14

Vraag 1e

Deze zelfregulering heeft als doel te voorkomen  dat de marktprijs voor suikerbieten (en uiteinde-lijk de winst) te sterk daalt als gevolg van het loslaten van het productiequotum (2pnt). Een bieten-boer met relatief lage productiekosten koopt dan rechten van een boer met relatief hoge kosten.  De  verhandelbaarheid  van  leveringsrechten  voor  suikerbieten  werkt  alleen  als  de  transactiekosten telkens  lager  zijn  dan  het  te  behalen  voordeel  van de  transactie  zelf  (dus:  als  de  transactiekosten niet prohibitief hoog zijn) (2pnt).  KK 57; KK 144 en sheets week 4 (ma) slide 12

Vraag 2a

Bij  het  optimaal  vaststellen  van  de  medeschuld  van een  gelaedeerde  moet  de  rechter  volgens  rechts-economen de Learned Hand formule  gebruiken (1pnt). Bij schuldaansprakelijkheid is de gelaedeerde volgens deze formule medeaansprakelijk als de zorgkosten (B) kleiner zijn dan de kans op schade (p) maal de schadekosten (L) (2pnt), dus medeaansprakelijk als B < p•L (1pnt).  KK 182

Vraag 2b

De uitspraak van de Hoge Raad is rechtseconomisch gezien onjuist, omdat de Learned Hand formule niet is toegepast. Fietser Geertsema had medeschuldig bevonden moeten worden omdat zijn zorgkos-ten (B) kleiner waren dan de verwachte schade (p•L): hij had immers tegen zeer lage zorgkosten  het ongeval kunnen vermijden (2pnt), namelijk door uit te kijken en/of door één keer zijn hand uit te ste-ken (2pnt).

Vraag 2c

Het optimale zorgniveau van de fietser is X*: het minimum van de totale ongevalskosten (2pnt). Het juridisch vereiste zorgniveau voor de fietser ligt in deze casus lager dan dat optimum, bijvoorbeeld opzorgniveau Xn: de totale ongevalskosten zijn daar hoger dan economisch wenselijk is (2pnt).

Vraag 2d

Het  rechtseconomische  voordeel  van  het  bestaan  van eigenschuldverweer  is  dat  het  de  gelaedeerde prikkelt tot voorzichtig gedrag (1pnt) waardoor de totale ongevalskosten worden verlaagd (1pnt).   Het  rechtseconomische  nadeel  van  het  bestaan  van  eigenschuldverweer  is  dat  een  rechter  de  open zorgvuldigheidsnorm ex  post  moet  invullen  (1pnt)  en  het  gedrag  van  de  gelaedeerde  moet  inschatten hetgeen transactiekosten (of: systeemkosten) met zich meebrengt (1pnt). 

KK 188; KK 191 en werkgroep week 5 vraag 5

Vraag 2e

Het uitgangspunt dat de laedens minstens 50% van de schade aan de gelaedeerde moet vergoeden ver-laagt de zorgprikkel van de gelaedeerde en is inefficiënt in het geval de laedens voor minder dan 50% schuld draagt (2pnt).  De toevoeging  dat  dit percentage  verlaagd  kan  worden  bij  opzet  of  roekeloosheid  reduceert  deze  inefficiëntie (maar dit geldt alleen als de rechter volledige informatie heeft en de schuldverdeling over de  partijen  correct  kan  vaststellen;  de  kans  op  een inefficiënte uitkomst  blijft  bestaan  als  gevolg  vanasymmetrische informatie) (2pnt).  De conclusie is dat de “50% regel” ofwel niet efficiënt ofwel niet volledig efficiënt is.  (Stel dat fietser Geertsema, de gelaedeerde, voor 75% schuld heeft aan het ongeval en trambestuurder De Niet, de laedens, 25% schuld draagt. De “50% regel” is inefficiënt als de rechter deze regel zon-der billijkheidscorrectie toepast en de laedens -die 25% schuld draagt- voor 50% van de schade van de gelaedeerde aansprakelijk stelt. De “50% regel” kan niettemin efficiënt worden aangewend als de rechter de billijkheidscorrectie correct toepast en de laedens  -die 25% schuld draagt-  voor 25%  van de schade aansprakelijk stelt. De vraag is en blijft echter of de rechter over voldoende informatie be-schikt om die schuldverdeling tussen de partijen correct in te schatten.) 

Sheets week 5 (ma) slide 19 en sheets week 7 (ma) slide 23

Vraag 3

B.

Vraag 4

D.

Vraag 5

A.

Vraag 6

C.

Vraag 7

C.

Vraag 8

B.

Vraag 9

B.

Vraag 10

D.

Vraag 11

A.

Vraag 12

D.

Vraag 13

B.

Vraag 14

A.

Vraag 15

D.

Vraag 16

C.

Vraag 17

B.

Page access
Public
Check more or recent content:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer