TentamenTests Start tot Arts - Geneeskunde UL


Oefententamen I

Vraag 1

Een arts heeft 7 verschillende CanMeds-rollen. Geef bij de volgende casus aan welke van de 7 CanMedsrollen de arts nodig heeft. Elke rol dient slechts één keer genoemd te worden.

  1. Arts van Rijn vertelt mevrouw Meissen dat het knobbeltje in haar borst kanker is
  2. Tijdens de wekelijkse overdracht overleggen chirurgen, oncologen en radiotherapeuten over de borstkanker van mevrouw Meissen en stellen een voorlopig behandelplan op.
  3. Omdat er verschillende behandelmogelijkheden zijn die in aanmerking komen zoekt dokter van Rijn naar de resultaten van recent wetenschappelijk onderzoek.
  4. Dokter van Rijn bespreekt met mevrouw Meissen de verschillende mogelijkheden, stelt uiteindelijk operatie en aanvullende radiotherapie voor en mevrouw Meissen geeft toestemming voor die behandeling.
  5. Chirurg Engel opereert mevrouw Meissen aan haar borst
  6. Dokter van Rijn ziet mevrouw Meissen regelmatig voor de nacontrole en legt haar uit hoe zij zo goed mogelijk kan omgaan met de gevolgen van de hele behandeling.

Vraag 2

Bij de huisarts komt een 17-jarige jongen Mark. Markt heeft sinds enkele jaren last van puistjes en onzuiverheden in het gezicht; acne. Vooral in de winter heeft Mark erg veel last van zijn acne. Daarnaast voelt zijn huid strak aan en ziet er niet mooi uit, met kleine ontstekingen en rode verheven plekken. Markt schaamt zich over zijn lelijke huid en durft op school daardoor ook minder mee te doen met de sociale activiteiten met zijn klasgenoten. Soms is zijn schaamte zo erg, dat Mark hierdoor thuis blijft. Mark bezoekt nu de huisarts, omdat hij graag een medicijn wilt die zijn acne doet verminderen. De huisarts vraagt tijdens de anamnese onder andere naar zijn voedingspatroon en of Mark al zelf iets doet om de conditie van zijn huid te verbeteren. Mark is wel eens bij de drogist geweest samen met zijn moeder. Hij heeft een zalfje gekocht, maar het helpt volgens hem niet zo veel. De huisarts kijkt onder de lamp nog eens van dichtbij naar de huid. Hij vertelt dat het acne is en dat het meestal vanzelf verbetert dus dat behandeling niet per se noodzakelijk is. Maar aangezien Mark veel hinder van zijn acne ondervindt, schrijft de huisarts een antibioticakuur voor hem voor. Mark moet een paar weken een lage dosis antibiotica nemen. Waarschijnlijk heeft Mark dan minder last van zijn acne, of blijft het helemaal weg. Naast deze kuur krijgt Mark ook een huid crème mee. Mark moet over zeven weken terug komen naar de huisarts en hij moet alert zijn op een eventuele allergische reactie op het antibioticum. Markt gaat vrijwel gelijk na dit consult naar de apotheek om zijn medicatie op te halen. Thuis neemt hij onmiddellijk zijn eerste capsule antibioticum in. Voor een arts is het geven van informatie een plicht. Dit plicht is vastgelegd in de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). Pas tenminste 4 regels van de informatieplicht concreet toe op deze casus.

Vraag 3

Er zijn meerdere regels die belangrijk zijn om op de juiste manier feedback te geven. Noem er drie.

  1. Beschrijf de interpretatie die je gaf aan jouw waarneming, wees in deze beschrijving helder en concreet. (Een voorbeeld: ‘’Dat komt op mij onprofessioneel over’’). OF
  2. Gebruik de ‘ik-boodschap’ bij je feedback. (Niet: ‘’je bent’’, maar ‘’ik vond dat je… of ‘’ik zag dat je…’’)
  1. Geef eerst aan wat je goed vond gaan, vertel daarna wat er volgende keer beter kan. OF
  2. Beschrijf het concrete gedrag wat je hebt waargenomen. (Niet: ‘’je bent’’, maar ‘’ik vond dat je… of ‘’ik zag dat je…’’)
  1. Geef tijdens je feedback een suggestie voor verbetering OF
  2. Geef ruimte voor reactie op de verbeterpunten
    • Houd rekening met incasseringsvermogen van de ander

Vraag 4

Een 30 jaar oude vader belt de huisarts. Hij maakt zich zorgen om zijn kindje die momenteel drie maanden oud is. Zijn kindje heeft al 2 dagen lang koorts, snottert en drinkt minder dan normaal. Ook huilt hij erg veel en slaapt hij amper, hij wordt steeds wakker.
Wat zijn de waarschijnlijk de meest voorkomende hulpvragen die patiënten in een dergelijke situatie kunnen hebben? Noem er 4.

Vraag 5

In de medische ethiek wordt veel gebruik gemaakt van 4 principes als leidraad bij het medisch handelen. 3 principes zijn: ‘niet schaden’, ‘goed doen’ en ‘respect voor de autonomie’. Wat is het 4e principe?

  1. Benoem dit principe
  2. Beschrijf in maximaal 50 woorden een situatie waarin dit principe een grote rol speelt.

Vraag 6

De totale populatie van de Europese Unie (28 landen) bestaat in 2011 uit 506.781.348 personen. In dat jaar worden er 5.271.010 baby’s geboren. In Nederland bedraagt het aantal personen dat jaar 16.655.799 en worden er 180.060 baby’s geboren

  1. Leg uit wat het bruto geboortecijfer is. Bereken dit zowel voor de EU als voor Nederland.
  2. In Duitsland was het bruto geboortecijfer in 2011 -2,3. Kan je aan de hand van dit geboortecijfer te conclusie trekken dat de bevolking in Duitsland krimp? Geef een uitleg bij het antwoord.

Vraag 7

Om de ziektelast op bevolkingsniveau te bepalen wordt er vaak gebruik gemaakt van een samengestelde ziektemaat: DALY.

  1. Noem de drie componenten waaruit de DALY is opgebouwd.
  2. Op basis van ziektelast moet de minister van volksgezondheid kiezen welke ziekte prioriteit krijgt in het beleid: longkanker en diabetes mellitus type 2.
    Beredeneer op basis van de componenten waaruit de DALY is opgebouwd voor welke ziekte de minister de voorkeur zal geven.

Vraag 8

Een huisarts in Den Haag heeft veel patiënten in haar praktijk die komen uit Nigeria. Zij merkt dat veel van haar patiënten overgewicht hebben. Zij vraagt zich af hoe het prevalentie is van Nigerianen in Nigeria. Via een literatuuronderzoek vindt zij de volgende gegevens: De prevalentie van overgewicht en obesitas is in Nederland onder Nigeriaanse mannen 69% en onder Nigeriaanse vrouwen 80%. De prevalentie in stedelijke gebieden in Nigeria is 22% onder mannen en 50% onder vrouwen. De prevalentie in de landelijke gebieden in Nigeria is 10% onder mannen en 19% onder vrouwen.

  1. Wat wordt er bedoelt met prevalentie?
  2. Welke groep van determinanten uit het Lalonde model kan een deel van de verschillen in overgewicht tussen Nigerianen in Nederland en in Nigeria verklaren. Licht uw antwoord toe.

Vraag 9

Overgewicht hangt samen met sociaaleconomische positie.

  1. Leg uit hoe de relatie van overwicht met sociaaleconomische positie zal zijn onder Nigerianen in Nigeria en autochtone Nederlanders in Nederland.
  2. Hoe zal de verdeling van het overgewicht over de SES groepen zijn onder Nigerianen in Nederland nu en over 20 jaar?

Vraag 10

Bestudeer de volgende uitspraak: “Het voorschrijven van cholesterolverlagers (statinen) of bloeddrukverlagers bij mensen met een verhoogd cholesterol vermindert de kans op een hartinfarct bij deze mensen. Toch zijn er meer hartinfarcten te voorkomen als we de hoeveelheid zout in het voedsel van de gehele bevolking beperken.”

  1. Hoe heet het fenomeen dat in deze uitspraak wordt verwoord?
  2. Leg in je eigen woorden uit wat het fenomeen betekent.

Vraag 11

De GGD in Rotterdam besluit het probleem van de hoge aantal inwoners met overgewicht aan te pakken door middel van gezondheidsbevordering. De beleidsmedewerker besluit om voor een aanpak te kiezen waarbij zij zowel inzet op gezondheidsvoorlichting als op veranderingen in de omgeving die gezond gedrag en gezonde leefomstandigheden moet stimuleren.
Noem van ieder aanpak een voorbeeld.

Vraag 12

Mieke heeft de laatste tijd erg veel last van kortademigheid. Zij gaat daarvoor naar de huisarts. Na onderzoek blijkt dat zij COPD heeft. Mieke rookt dagelijks een pakje sigaretten. De arts verwijst Mieke door naar een stoppen met roken cursus. Mieke wilt echter niet deelnemen aan deze cursus.

  1. In welke fase van gedragsverandering zit Mieke?
  2. Welke stappen moet de arts nu ondergaan?

Vraag 13

Dysplastische heupontwikkeling screening.
Alle pasgeborenen worden in Nederland gescreend op Dysplastische heupontwikkeling. Deze screening vindt op verschillende momenten in het eerste levensjaar (1, 3 en 6 maanden) plaats. Zie onderstaande tabel. De prevalentie van dysplastische heupontwikkeling is 3,7%. De sensitiviteit van de screeningstest is 86% en de specificiteit van de screeningstest is 82%.

  1. Leg aan de hand van de cijfers en de gegevens uit de tabel uit wat met sensitiviteit en specificiteit bedoelt wordt.
  2. Bereken de positieve voorspellende waarde van deze test. Schrijf je berekening op.
  3. Bij jongens is de prevalentie van dysplasie lager dan het gemiddelde. Hoe verandert de positief voorspellende waarde van de test bij jongens (Bij gelijkblijvende sensitiviteit en specificiteit)?

 

Dysplasie

Geen dysplasie

Totaal

Test positief

30

170

200

Test negatief

7

793

800

Totaal

37

963

1000

Antwoorden

Vraag 1
A. communicator
B. samenwerker
C. academicus
D. beroepsbeoefenaar
E. medisch deskundige
F. gezondheidsbevorderaar

Vraag 2 (Terug te vinden: Gezondheidsrecht hoofdstuk 2)

Regel

Toepasbaarheid casus

Prognose

Acne verdwijnt of komt in een mildere vorm terug

Therapie

Antibiotica en huidcrème

Diagnose

acne

Complicaties en bijwerkingen

Adviseren over een mogelijke allergische reactie

Vraag 4 (Terug te vinden: Het Geneeskundig Proces, hoofdstuk 2: Van klacht naar probleem)

Vraag die betrekking heeft op de prognose: Hoelang duurt het voordat het over gaat en gaat het vanzelf over?

Vraag om een behandeling: Zijn er eventueel medicijnen (antibiotica) beschikbaar die de symptomen kunnen verlichten/verhelpen?

Vraag om de ernst van de situatie: Kan het kwaad? Is het ernstig?

Vraag om de diagnose: Is het wellicht sinusitis?

Vraag 5

  1. Rechtvaardigheid
  2. Wanneer een bepaalde behandeling erg schaars is (bijvoorbeeld een donornier). Moet er worden beoordeelt wie er voor de behandeling in aanmerking komt.

Vraag 6

  1. Het bruto geboortecijfer staat voor het aantal geborenen per 1.000 inwoners. Het bruto geboortecijfer voor Nederland is dat dus: 180.060/1.6655.799 = 10,8. Voor de EU is dat: 5.271.010/506.781.348 = 10,4.
  2. Nee, dat kan je hier niet uit afleiden. De groei van een bevolking hangt bijvoorbeeld ook af van emigratie en immigratie. Daarnaast kunnen personen ook ouder worden (de gemiddelde leeftijd van de bevolking stijgt) waardoor de bevolking, ondanks een negatief bruto geboortecijfer, groeit.

Vraag 7 (Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 2)

  1. De prevalentie van de ziekte in de bevolking (hoe vaak komt de ziekte voor?). - Het aantal verloren levensjaren door vroegtijdige sterfte veroorzaakt door de ziekte. - Het aantal jaren dat is geleefd met de ziekte, waarbij er gecorrigeerd is voor de ernst van de ziekte.
  2. Veel meer mensen in de bevolking hebben de diagnose Diabetes Mellitus type 2. Mensen die de diagnose longkanker hebben is daarentegen lager. Daarentegen is het verlies in levensjaren door vroegtijdige sterfte is hoger bij longkanker: De daling in kwaliteit van leven is bij beide ziekten aanwezig, en mogelijk zelf meer bij longkanker. Maar, toch zal het verlies ongeveer gelijk uitkomen, omdat de prevalentie zoveel hoger is bij diabetes dan bij longkanker. De keuze is dus nog niet zo eenvoudig op basis van het aantal levensjaren. Voor beide ziekten kan de minister dus kiezen. De punten worden toegekend aan een juiste argumentatie.

Vraag 8

  1. Met prevalentie wordt het voorkomen van een bepaalde aandoening of ziekte in een bepaalde tijdsperiode of bepaald tijdstip, in dit geval het voorkomen van overgewicht op een bepaald moment gemeten. (Terug te vinden: Het Geneeskundig Proces, hoofdstuk 6: Diagnose)
  2. Er zijn diverse antwoorden mogelijk: (Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 1)
  • Leefstijl; mensen hebben minder lichaamsactiviteit in Nederland.
  • Leefstijl; mensen eten meer of ongezonder voedsel.
  • De sociale en fysieke omgeving; In Nederland is de voedsel schaarste minder. Ook zijn er in Nederland meer mogelijkheden om ongezond voedsel te nuttigen.
  • De sociale en fysieke omgeving; In Nederland is er meer openbaar vervoer beschikbaar en wordt de auto vaker gebruikt waardoor bewegen minder wordt.

Vraag 9

  1. In Nigeria komt overgewicht vaker voor bij mensen met een hoge sociaaleconomische status. In Nederland hangt lage sociaaleconomische status samen met overgewicht
  2. In Nederland zullen de Nigerianen vanuit de culturele gewoonten en waarden uit Nigeria vooral dikker zijn als zij een hogere sociaaleconomische positie hebben. Maar, door het contact met de Nederlandse maatschappij en de aanpassing aan onze maatschappij kan er ook een verdeling ontstaan die meer lijkt op die van de autochtone Nederlanders. Dan zou dit betekenen dat de Nigerianen in een hogere sociaaleconomische positie minder overwicht zullen hebben dan degenen in een lagere sociaaleconomische positie.
    Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 2

Vraag 10

  1. Preventieparadox
  2. Preventie bij personen met een relatief hoog risico (dus relatief grote kans om ziekte te krijgen), maar waarvan de prevalentie relatief laag is (dus relatief weinig mensen hebben deze grote kans) levert op populatieniveau minder gezondheidswinst op dan preventie bij personen met relatief laag risico (dus ieder persoon heeft weinig zelf een laag risico om uiteindelijk de ziekte te krijgen), maar waarvan de prevalentie veel hoger is (dus meer mensen hebben dit risico). Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 4

Vraag 11

  1. Gezondheidsvoorlichting: een programma voor op school over meer bewegen en gezonde voeding of bijvoorbeeld een grote campagne in de wijk over gezonde voeding en het belang van lichaamsbeweging.
  2. Veranderingen in de omgeving (economisch of politiek of sociaal-cultureel): meer speelpleinen in de buurt / meer fietspaden in de buurt/ verplichte gymles of verstrekken van fruit op school, norm veranderen over bewegen en gezonde voeding. Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 4

Vraag 12

  1. Precontemplatie fase.
  2. De arts dient te herkennen dat Mieke niet gemotiveerd is om te stoppen met roken. De huisarts kan daarop kijken of hij / zij hem zelf kan motiveren of hem doorverwijzen naar een programma dat gericht is op motiveren (bijvoorbeeld programma’s via internet). Met andere woorden, de huisarts zich eerst richten op het overtuigen van Mieke om haar gedrag te veranderen. Daarnaast kan hij ook vragen hoe de sociale situatie is van Mieke: woont zij samen, hoe is haar financiële situatie (wat zijn mogelijkheden om een programma vergoed te krijgen door een verzekeraar). Terug te vinden: Psychology for Medicine: Hoofdstuk 5 Gezondheid en gedrag

Vraag 13 (Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 5)

  1. Sensitiviteit staat voor het percentage baby’s met een dysplastische heupontwikkeling dat met de test wordt opgespoord. Dat betekent in dit geval de 30 van de 37 baby’s. Specificiteit staat voor het percentage baby’s dat geen dysplasie heeft en ook als “negatief” wordt getest (dus niet wordt opgespoord). Dus in de tabel is dat 793 van de 963 baby’s
  2. De positief voorspellende waarde van de test is: 30/200 x 100% = 15%
  3. De positief voorspellende waarde van de test wordt lager.

Oefententamen II

Vraag 1

1. Henk-Jan (64 jr.) was vroeger altijd werkzaam in de bouw als bouwvakker. Na velen jaren werken is hij momenteel met pensioen. Hij geniet erg veel van zijn pensioen. Henk-Jan leeft een vrij ongezond leven. Hij heeft een ongezond voedingspatroon; hij eet erg veel, en ook erg veel vet voedsel. Henk-Jan wordt zwaarder en zwaarder. Ook heeft hij last van kortademigheid en een afgenomen conditie. Doordat hij zo’n last heeft van zijn kortademigheid besluit hij naar de dokter te gaan. Als hij daar toch is kan hij ook eens laten kijken naar zijn knieën die al enkele maanden lastig doen. De dokter besluit dat deze gezondheidsproblemen gevolgen zijn van zijn ongezonde levensstijl en dat Henk-Jan moet afvallen. In overleg met de dokter plant Henk-Jan enkele afspraken met een diëtiste. Henk-Jan bekijkt welke impact de veranderingen zullen hebben op zijn levensstijl en geniet nog van de laatste dagen voor zijn dieet begint. In welk stadium van het transtheoretisch model zit Henk-Jan en wat kenmerkt dit stadium?

Vraag 2

Ahmed is tweedejaars geneeskundestudent. Hij heeft net geleerd dat rode puntbloedinkjes aan de onderbenen “petechiën” heten en een van de symptomen zijn van leukemie. Wanneer hij in de avond onder de douche staat bemerkt hij rode stipjes op zijn onderbeen. Nu hij aan de andere symptomen van leukemie denkt bemerkt hij dat hij de laatste werken ook vrij moe is. Hij raakt in paniek: gaat zweten en wordt duizelig. Ik zou toch niet leukemie hebben? Hij belt meteen de huisarts die de volgende dag naar zijn benen kijkt en vlooienbeten constateert. Welke drie elementen van de cognitieve component van emotie bepalen zijn handelen in deze situatie? Beschrijf waar de elementen in de casus aan de orde zijn.

Vraag 3

Het diagnostisch proces bestaat uit verschillende fasen. Noem er 7.

    Vraag 4

    Een 70 jaar oude man komt op het spreekuur van de huisarts in verband met artroseklachten aan zijn heupen en knieën. Hij is verder gezond. De arts vindt de man te dik en berekend zijn BMI. Hieruit volgt een BMI-waarde van 32. Welke vragen uit elke dimensie van het biopsychosociaal model moeten door de huisarts aan de patiënt uit de bovenstaande casus worden gesteld?

    Dimensie

    Vraag

    Biomedisch

    Specieele anamnese: waar/wanneer/hoeveel pijn of stijfheid?

    Sociaal

    Kan je nog werken? Ondervind je beperkingen bij sporten? Ondervind je beperkingen bij vrije tijd?

    Psychologisch

    Maak je je er zorgen over?

    Vraag 5

    Noem vijf verschillende risicofactoren voor obesitas.

      Vraag 6

      In de gedragsregels staat de volgende regel: “De arts informeert de patiënt op duidelijke wijze over diens gezondheidstoestand en hulpverlening die de arts voorstelt.”
      Een patiënt presenteert zich met pijn in de borst bij de huisarts. Na anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek te hebben verricht, stelt de arts de diagnose longontsteking. De patiënt wordt geïnformeerd en geeft vervolgens toestemming voor behandeling.
      Noem vijf punten waarover de arts de patiënt informeert.

        Vraag 7

        “In de laatste maanden ben ik als huisarts diverse keren gebeld door een meneer, die vindt dat ik haar buurvrouw moet helpen. De betreffende buurvrouw is een 80-jarige patiënt van mij. Deze alleenstaande vrouw heeft één dochter, met wie zij geen contact heeft. De buurvrouw zegt dat de verwardheid van haar buurvrouw toeneemt. Volgens haar loopt zij regelmatig in haar pyjama op straat en weet zij de weg naar huis dan niet meer. Zij maakt zich zorgen en vindt dat ik iets met haar informatie moet doen. ”

        1. Mag de huisarts de buurvrouw alleen aanhoren of mag de huisarts ook met haar over de patiënt spreken?
        2. Welk medisch ethisch principe past bij je antwoord?

        Vraag 8

        In 2007 woonden er in een Nederland 16.700.000 mensen. In 2007 zijn er 170.000 levend geborenen geteld en 160.000 overledenen.

        1. Bereken het bruto sterftecijfer van Nederland in 2007.
        2. In Zuid-Afrika is het bruto sterftecijfer een stuk hoger dan Nederland, namelijk: 14,0 per 1000. Leg uit waarom je deze cijfers niet zonder meer met elkaar kunt vergelijken.

        Vraag 9

        Er zijn verschillende gezondheidsindicatoren, één daarvan is levensverwachting . Een geneeskundestudent bekijkt een overlevingstabel. Zij ziet hierin dat de levensverwachting bij geboorte 78 jaar is voor mannen. Wanneer zij kijkt bij de leeftijd van 65 jaar, ziet zij echter dat de levensverwachting nog 38 jaar is.

        1. Hoe kun je verklaren dat de verwachte leeftijd voor iemand van 65 jaar hoger is dan de levensverwachting bij geboorte?
        2. In de periode tussen 1850 en 1925 is de levensverwachting bij geboorte sterk toegenomen. Noem twee maatregelen waardoor deze levensverwachting is gestegen.
        3. Een andere gezondheidsindicator is de “disability-adjusted life years”(DALY). Wat is het voordeel van een maat als de DALY ten opzichte van de levensverwachting?

        Vraag 10

        In 2007 kwamen er in Duitsland circa 26.200 nieuwe patiënten met angina pectoris (druk op de borst bij inspanning) bij. Waarvan 13.047 mannen en 13.153 vrouwen. De totale populatie bestond dat jaar uit 8.240.000 mannen en 8.300.000 vrouwen.

        1. Wat is de incidentie van angina pectoris bij mannen en vrouwen in 2007?
        2. Op 1 januari 2007 waren er in totaal 174.400 personen met een beroerte (oftewel 10,5 per 1000). Hoe noemen we dit cijfer?

        Vraag 11

        Wanneer vrouwen een huisarts bezoeken met de klacht ‘’knobbel in de borst’’. Kan de huisarts er voor kiezen haar door te sturen voor beeldvormend onderzoek. Dit beeldvormend onderzoek bestaat uit een echografie en een mammografie. De sensitiviteit van dit onderzoek blijkt ongeveer 93% en de specificiteit 95%.

        1. Wat wordt er bedoelt met de sensitiviteit van een test/onderzoek?
        2. Bij dit onderzoek is de specificiteit vrij hoog. Wat is het voordeel van een hoge specificiteit?
        3. Wat is de positief voorspellende waarde van dit onderzoek? Wat wilt deze waarde zeggen?
        4. De getallen van dit onderzoek zijn gebaseerd op een groep vrouwen waarbij een knobbel in de borst is geconstateerd. Stel dit onderzoek wordt in de algemene bevolking gehouden, wat zou er dan gebeuren met de positief voorspellende waarde?

        Vraag 12

        1. Het Lalonde Model is opgebouwd uit verschillende determinanten. Welke vier groepen determinanten hebben, volgens dit model, invloed op gezondheid?
        2. Welke drie determinanten herken je in onderstaande tekst? Benoem deze drie determinanten en geef aan in welke groep determinanten (van het LaLonde Model) ze vallen.

        Vraag 13

        De absolute levensverwachting verschilt tussen de lage en de hoge sociaaleconomische klasse. Dit verschil in absolute levensverwachting bij geboorte tussen deze groepen wordt bij vrouwen geschat op circa 6 jaar. Echter, de verschillen in gezonde levensverwachting tussen deze groepen ligt maar liefst tussen de 15 en 20 jaar.

        1. Benoem van het determinant ‘’leefstijl’’ 2 gedragingen die bijdragen aan deze grote verschillen in gezonde levensverwachting.
        2. Benoem twee determinanten uit de groep ‘’omgeving’’ die bijdragen aan deze grote verschillen in gezonde levensverwachting.

        Vraag 14

        Dokter van der Zee besluit heeft besloten om bij alle patiënten die zich presenteren met een willekeurige klacht, te vragen naar de dagelijkse zoutinname. Wanneer deze inname te hoog is, verwijst hij ze naar de website ‘’Eet bewust’’. Deze site bevat informatie over hoe je de zoutinname kunt beperken.

        1. Hoe wordt deze vorm van preventie genoemd volgens de indeling naar doelgroep? Ligt je antwoord toe.
        2. Bij een controle van het drinkwater is er een pathogene (ziekteverwekkende) bacterie aangetroffen. Doordat dit pathogeen is aangetroffen, wordt de waterleiding afgesloten en schoongespoeld totdat het water weer bacterievrij is. Hoe noem je deze vorm van preventie volgens de indeling naar “type maatregel”? Ligt je antwoord toe.

        Vraag 15

        Welke vier typen actoren spelen een rol in het zorgstelsel?

        Antwoorden

        Vraag 1 (Terug te vinden: Psychology for Medicine: Hoofdstuk 5 Gezondheid en gedrag)
        Het stadium: Preparatie/ beslissing fase. Kenmerkend aan dit stadium: Henk-Jan beslist een startpoging te ondernemen in de directe toekomst en maakt zich op om tot actie over te gaan. Zijn gedrag verandert echter nog niet. Hij blijft (nog even) dezelfde ongezonde voedingsgewoontes behouden.

        Vraag 2 (Terug te vinden: Psychology for Medicine: Hoofdstuk 2 Motivatie, emotie en gezondheid)

        1. Evaluation: Evaluatie van zijn respons (Dit is ernstig, ik moet snel naar een dokter!)
        2. Appraisal: Inschatting van de situatie (Mijn gezondheid is in gevaar!)
        3. Labelling: Betekenis verlenen aan fysiologische reacties (de verdere lichamelijke verschijnselen - vermoeidheid, verhoogde hartslag, zweten, duizeligheid, benauwdheid- zijn niet normaal en kunnen wijzen op leukemie).

        Vraag 3

        1. Begroeting
        2. Vraagverheldering
        3. Specieele anamnese
        4. Algemene anamnese
        5. Lichamelijk onderzoek
        6. Aanvullend onderzoek
        7. Diagnose

        Vraag 4 (Terug te vinden: Psychology for Medicine: Hoofdstuk 1 Psychologie en geneeskunde, paragraaf 1.4)

        Vraag 5 (Terug te vinden: NHG Standaard: Obesitas)

        1. Onvoldoende lichaamsbeweging.
        2. Genetische factoren.
        3. Energierijke voeding.
        4. Psychosociale factoren eetproblematiek/stoornissen.
        5. Obesogene omgeving: een omgeving waarbij weinig lichaamsbeweging wordt geaccepteerd en waar veel eten beschikbaar is (denk aan weinig fietspaden, weinig buitenspeelgelegenheden, veel snackbars, etc.).

        Vraag 6

        1. De diagnose: Wat houdt het precies is?
        2. De prognose: Is het ernstig? Gaat het vanzelf over?
        3. De therapie: Welke medicijnen zijn er beschikbaar?
        4. Eventuele gevolgen en risico’s voor de patiënt/bijwerkingen en complicaties.
        5. Mogelijke behandelalternatieven.

        Vraag 7 (Terug te vinden: Gezondheidsrecht, hoofdstuk 1)

        1. De huisarts mag de buurvrouw alleen aanhoren. De arts mag de buurvrouw geen verdere informatie verstrekken, aangezien zij niet bij de behandeling is betrokken.
        2. Respect voor autonomie.

        Vraag 8 (Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 3 t/m 3.5)

        1. Het bruto sterftecijfer is: 160.000 / 16.700.000 = 9,5 per 1000.
        2. De sterftekans hangt onder andere af van de gemiddelde leeftijd en de leeftijdsopbouw van een land. Wanneer je het sterftecijfer tussen landen wilt vergelijken moeten de leeftijdsopbouw en de gemiddelde leeftijd van de bevolking van het land met elkaar vergelijkbaar zijn.

        Vraag 9

        1. Wanneer iemand al 65 jaar oud is, heeft hij/zij al veel sterftekansen overleeft.
        2. Afname van de kindersterfte (door aanleg van riolering en de beschikbaarheid van veilig drinkwater). + Betere voeding. Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 1
        3. Een DALY (disability adjusted life year) bestaat uit Years of Life Lost en Years Lived with Disability van een bepaalde ziekte. Deze maat neemt dus naast de sterfte in een populatie ook de mate van ziektelast van een populatie mee. Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofstuk 2

        Vraag 10

        1. De incidentie van angina pectoris is bij mannen 1,58 per 1.000 mannen. De incidentie bij vrouwen is 1,58 per 1.000 vrouwen.
        2. Punt prevalentie. (Wanneer alleen ‘’prevalentie’’ het antwoord was is dit een half punt waard). Terug te vinden: Het Geneeskundig Proces, hoofdstuk 6: Diagnose

        Vraag 11

        1. De sensitiviteit van een test of onderzoek zegt iets over de gevoeligheid van de test. Het geeft aan hoeveel van de onderzochte personen met de ziekte er daadwerkelijk door de test/het onderzoek worden opgespoord
        2. Wanneer de specificiteit van een onderzoek of een test hoog is, zijn er weinig vrouwen die een positieve testuitslag krijgen (dus een testuitslag waaruit blijkt dat ze mogelijk borstkanker hebben) en het niet blijken hebben. Kortom: het komt nauwelijks voor dat een vrouw ten onterechte ongerust worden door de testuitslag. Zie tabel hieronder
        3. De positief voorspellende waarde van dit onderzoek is: 19/33 x 100% =58%. Deze waarde geeft de kans weer dat een vrouw met een positief onderzoek ook daadwerkelijk borstkanker heeft.
        4. De prevalentie van borstkanker is lager in de algemene bevolking dan de prevalentie van borstkanker bij vrouwen met een knobbel in de borst. De positief voorspellende waarde wordt daardoor lager.

          Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 5

         

        Wel borstkanker

        Geen borstkanker

        Totaal

        Onderzoek positief

        19

        14

        33

        Onderzoek negatief

        2

        265

        267

        Totaal

        21

        279

        300

        Vraag 12 (Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 1)

        A.

        • Gezondheidszorgsysteem
        • Biologische en genetische factoren
        • Fysieke en sociale omgeving
        • Leefstijl

        B. “De bacterie Borrelia burgdorferi kan de ziekte van Lyme veroorzaken. Deze bacterie kan worden overgedragen door een teek. Niet elke teek draagt de bacterie bij zich. In Nederland draagt ongeveer 20% van de teken de bacterie bij zich. Wanneer iemand door een teek wordt gebeten, wordt de bacterie niet direct overgedragen. Voor een tekenbeet geldt: hoe langer de teek vast zit, hoe groter de kans wordt dat de bacterie wordt overgedragen. Wanneer de teek niet langer dan 24 uur vast zit, is de kans op een overdracht zeer klein. Wanneer de teek echter langer dan 24 uur vastzit, neemt de kans op een overdracht sterk toe. Er zijn verschillende preventieve maatregelen om de ziekte van Lyme te voorkomen. Namelijk: Je lichaam te bedekken en beschermen wanneer je in de natuur loopt (door middel van het dragen van een lange broek, een shirt met lange mouwen en het dragen van een hoed of een pet). Je huid binnen 24 uur controleren op de aanwezigheid van teken wanneer je in de natuur bent geweest. Wanneer mensen elkaar vaker laten herinneren om een tekencontrole uit te voeren, is de ziekte van Lyme in veel gevallen te voorkomen.“

        Determinanten

        Groep van determinanten van het LaLonde model

        Teken / ziekte van Lyme als omgevingsdeterminant (vector gebonden infectieziekten)

        Omgeving

        Sociale steun: elkaar helpen herinneren om zich op teken te controleren

        (Sociale) Omgeving

        Het dragen van beschermende kleding.

        Leefstijl

        Vraag 13 (Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 3 t/m 3,5 ‘’determinanten van Gezondheid in Nederland’’)

        A.

        • Ongezonde voeding
        • Roken
        • Onvoldoende lichaamsbeweging

        B.

        • Arbeidsomstandigheden
        • Sociale omgeving (bijvoorbeeld veel stress)
        • Woonomgeving

        Vraag 14 (Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofstuk 4 ‘’Begrippenkader’’)

        1. Dit wordt opportunistische preventie genoemd. Mensen komen niet met de klacht die betrekking heeft op het advies, maar het advies wordt gegeven als de gelegenheid zich voordoet
        2. Hier is er sprake van gezondheidsbescherming. De gehele bevolkingsgroep die in dat gebied woont wordt beschermt tegen risico’s voor de gezondheid.

        Vraag 15 (Terug te vinden: Volksgezondheid en gezondheidszorg, hoofdstuk 1)

        1. De vrager van de zorg (de patiënt)
        2. De overheid
        3. De financier van de zorg (de verzekeraar)
        4. De aanbieder van de zorg (de arts of het ziekenhuis)
        Join World Supporter
        Join World Supporter
        Follow the author: Medicine Supporter
        Comments, Compliments & Kudos

        Add new contribution

        CAPTCHA
        This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
        Image CAPTCHA
        Enter the characters shown in the image.