Begrippenlijst en definities Psychologische Gespreksvoering: Een basis voor hulpverlening


De houding van de hulpverlener

  • Gezindheid

Standpunt dat de therapeut, naasten en de cliënt innemen tegenover het probleem van de cliënt. Dit is een persoonlijke keuze en wordt beïnvloed door opvattingen met betrekking tot de vraag hoe men met mensen om hoort te gaan.

  • Diagnose-receptgesprek

Een kort, relatief objectieve deskundige methode waarbij de psycholoog een snelle diagnose over de cliënt stelt op basis van een aantal vragen. De cliënt heeft hierbij weinig ruimte en vaak wordt te snel een diagnose gesteld.

  • Referentiekader

De veronderstellingen en eerdere ervaringen die een psycholoog heeft; deze beïnvloeden de conclusies die een psycholoog trekt over de cliënt.

  • Samenwerkingsmodel

Bij deze methode ligt de nadruk op samenwerking en laat de psycholoog de cliënt meer ruimte om zijn verhaal te vertellen en zo meer te weten te komen over zijn probleem. De cliënt is hierbij meer zelfstandig en wordt aangemoedigd zelf over oplossingen na te denken.

  • Geraffineerde manipulatie

Quasi-manipulatie die een psycholoog inzet om de cliënt subtiel te sturen, zodat deze tot nieuwe inzichten en verschillende oplossingen komt.

 

De ‘client-centered’ methode

  • Cliëntgerichte methoden

Bij dit soort methoden staat de cliënt, met zijn eigenschappen en manier van denken, centraal. Deze methoden zijn bedoeld om de cliënt zoveel mogelijk zelf te activeren bij het zoeken naar oplossingen.

  • Theorie van Rogers

Centraal in deze theorie staat zelfactualisatie centraal. Een persoon kan zich alleen goed ontwikkelen en een goede levenskwaliteit hebben als de omstandigheden van de persoon gunstig zijn.

  • Zelfactualisatie

Binnen de theorie van Rogers: de drang van een mens om zich steeds verder te ontwikkelen. Verbondenheid met anderen, toekomstgerichtheid en zelfbewustzijn is noodzakelijk voor zelfactualisatie.

  • Incongruentie

Binnen de theorie van Rogers: hiervan is sprake als een persoon wat betreft zijn gedrag niet langer op zichzelf durft te vertrouwen, maar zijn gedrag aanpast aan de omgeving. Dit gedrag is vaak niet geïnternaliseerd, wat tot spanningen leidt.

  • Helpende relatie

Binnen de theorie van Rogers: relatie tussen de cliënt en hulpverlener waarbij de cliënt zichzelf durft te zijn en onvoorwaardelijk wordt geaccepteerd.

  • Congruentie

Binnen de theorie van Rogers: ideaaltoestand van de relatie tussen cliënt en hulpverlener, waarbij er een eerlijke, echte en goede verstandhouding is tussen beiden.

  • Empathie

Het vermogen om je in te leven in de belevingswereld van een ander, terwijl je wel met beide benen op de grond blijft staan. Belangrijke eigenschap van een hulpverlener.

  • Positief mensbeeld

Het idee van Rogers dat een mens zich goed kan ontplooien zolang de omstandigheden maar goed zijn. Op dit beeld is veel kritiek gekomen.

  • Cognitieve psychologie

De wetenschap die zich bezighoudt met de manier waarop mensen informatie opnemen, verwerken en gebruiken.

  • Individuele ervaringsproces

Volgens Wexler’s cognitieve theorie: de mens is op actieve wijze betrokken bij de selectie en ordening van informatie en geeft zelf betekenis aan hetgeen hij ervaart. Iedere mens interpreteert informatie dus op een andere manier.

  • Differentiatie

De betekenisontwikkeling die leidt tot een genuanceerder beeld over een probleem van een cliënt.

  • Integratie

Het proces door middel waarvan mensen een geheel maken van waargenomen informatie door onderlinge verbanden te leggen.

  • Gevoelens

Binnen de theorie van Rogers; combinatie van emoties en psychofysiologische verschijnselen.

  • Desorganisatie

Hiervan is sprake als er een grote verandering plaatsvindt in het leven van een persoon, waardoor zijn systeem van informatieverwerking in de war raakt.

 

De sociaal-leertheoretische visie

  • De sociale leertheorie

Deze theorie gaat in op het leerproces bij het veranderen van denken en doen. De persoon wordt hierbij door zijn omgeving beïnvloed, maar beïnvloedt de omgeving zelf ook.

  • Wisselwerking persoon/gedrag/omgeving

De persoon bestaat uit een verzameling van eigenschappen, stijlen en andere persoonlijke kenmerken. Het gedrag is het actuele, waarneembare gedrag in verschillende situaties. De omgeving bestaat uit verschillende situaties/personen die invloed hebben op de persoon. Deze drie factoren interacteren met elkaar.

  • Eigenschappen

Dingen die een persoon denkt en doet die kenmerkend en opvallend zijn, zich voordoen over meerdere situaties en relatief stabiel zijn over tijd.

  • Genotype-eigenschappen

Stabiele eigenschappen die relatief onafhankelijk zijn van de situatie en de omgeving, bijvoorbeeld probleem oplossend vermogen.

  • Fenotype-eigenschappen

Eigenschappen die in verband staan met de omgeving en sterk kunnen veranderen per situatie, bijvoorbeeld sociaal functioneren.

  • Starheid

Hiervan is sprake als men extreem ongevoelig is voor situationele invloeden.

  • Karakterloosheid

Hiervan is sprake als men extreem gevoelig is voor situationele invloeden.

  • Attributietheorie

Theorie die de wijze waarop mensen het gedrag van zichzelf en van anderen verklaren in termen van oorzaak en gevolg, en hoe dit van invloed is op hun motivatie, probeert te begrijpen.

  • Attributiefout

Verwijst naar het feit dat gedrag van anderen te vaak aan hun karakter wordt toegeschreven, terwijl het eigen gedrag te vaak aan de situatie/omstandigheden wordt toegeschreven.

  • Psychologische situatie

De omgeving zoals waargenomen en verwerkt door de persoon die er zijn eigen subjectieve interpretatie aan geeft.

  • Modeling

Het aanleren van nieuw gedrag door middel van het observeren en imiteren van anderen.

  • Sociaal leren

Het overnemen van gedrag van anderen op basis van persoonlijke affiniteit, iemands ontwikkelingsstadium en aanleg voor bepaald gedrag.

  • Leren door consequenties

Manier om gedrag te leren waarbij gedrag dat een positief effect heeft, herhaald wordt, terwijl gedrag dat een negatief effect heeft vervolgens minder vaak zal worden vertoond.

  • Verwachtingen

Worden geleerd door eigen ervaring of door het horen over ervaringen van anderen; spelen een grote rol op het gedrag.

  • Vermijdingsgedrag

Vicieuze cirkel waarin je terecht kan komen als je teveel anticipeert op mogelijke gevolgen; dis is bijvoorbeeld het geval bij een sociale angststoornis.

  • Doeltreffendheidsverwachting

Binnen Bandura’s leertheorie: de overtuiging van een persoon dat hij in staat is het gedrag te vertonen dat positieve gevolgen heeft.

  • Resultaatverwachting

Binnen Bandura’s leertheorie: De verwachting van een persoon dat bepaalde vormen van gedrag in het algemeen een positief gevolg zullen hebben.

  • Zelfregulering

Het belonen, straffen en aanpassen van het eigen gedrag aan de hand van voor jezelf gestelde doelen en vergelijking met anderen.

  • Ideaalbeeld

Een te hoog ideaalbeeld en te hoge verwachtingen met betrekking tot prestaties kunnen leiden tot een gevoel van mislukking en waardeloosheid.

 

Het werk

  • Gespreksmodel

Methode voor de hulpverlener om een helder beeld over het doel van en zijn/haar rol in de therapie te krijgen.

  • Procesdoel

Doelen die betrekking hebben op het proces van de hulpverlening; worden gebruikt om het productdoel te bereiken.

  • Productdoel

Het uiteindelijke doel van de therapie, oftewel het oplossen van de problemen. Dit wordt vaak voornamelijk door de cliënt zelf bepaald.

  • Evalueren op denkniveau

Het nadenken over mogelijke gevolgen van de maatregelen die voorgesteld zijn om bij te dragen aan het oplossen van het probleem.

  • Vertrouwenspersoon

Gedragsrol van de hulpverlener waarbij rust en vertrouwen tussen hem/haar en de cliënt zeer belangrijk is. De hulpverlener moet luisteren en begrip tonen.

  • Terughoudende instelling

Noodzakelijk bij een juist omgang met de cliënt; hierdoor gaat de cliënt zelf met het probleem aan de slag en krijgt de hulpverlener meer inzicht in de belevingswereld van hem/haar. Ook voorkomt deze instelling een te snelle beoordeling.

  • Openhartige detective

Gedragsrol van de hulpverlener; wordt ingezet als een cliënt niet genoeg heeft aan een vertrouwenspersoon. De hulpverlener gaat hierbij actief op zoek naar de manier waarop de cliënt zijn wereld ordent en ervaart.

  • Docent

Gedragsrol van de hulpverlener; na de detectiverol zijn er een aantal aanknopingspunten die kunnen bijdragen aan het oplossen van het probleem. De docent moet dit op een diplomatieke, voorzichtige manier aan de cliënt uitleggen.

  • Coach

Bij deze gedragsrol van de hulpverlener moet de cliënt zelf het meeste werk verrichten. De cliënt krijgt instructies, en achteraf worden de resultaten geanalyseerd en eventueel de strategie aangepast.

  • Probleemverheldering

Hierbij proberen zowel de cliënt als de hulpverlener een duidelijker beeld te krijgen van de problemen.

  • Probleemnuancering

Hierbij probeert de hulpverlener om tot een overzichtelijke, genuanceerde kijk op de problemen te krijgen. De cliënt moet zijn beeld ook nuanceren door anders te leren denken.

  • Probleembehandeling

Het opstellen van doelen en het kiezen van een actieprogramma. De cliënt beslist welke problemen opgelost moeten worden, voert het programma uit en vertelt over zijn ervaringen. De hulpverlener biedt keuzemogelijkheden en stelt een programma op.

 

Algemene vaardigheden

  • Niet-selectieve luistervaardigheden

Hieronder vallen het non-verbale gedrag, het aandachtig volgen van het gesprek en gebruik maken van momenten waarin niets wordt gezegd.

  • Selectieve luistervaardigheden

Hieronder vallen het stellen van vragen, het parafraseren van de gegeven informatie, het stimuleren van precies antwoorden en samenvatten.

  • Regulerende vaardigheden

Hieronder vallen de opening van het gesprek, het formuleren van doelen, het maken van afspraken over doelstellingen, het verduidelijken van de situatie en het afronden van het gesprek.

  • Opening van het gesprek

Hierbij is het belangrijk duidelijk te maken wat de gang van zaken is, voorstellen te doen en structuur aan te brengen.

  • Luisteren

Hierbij is het belangrijk belangstelling te tonen zonder te veel te onderbreken en goed non-verbaal te reageren.

  • Non-verbale aandacht

Het tonen van gelaatsuitdrukkingen, weergeven van de lichaamshouding, oogcontact houden.

  • Verbale aandacht

Het geven van korte, verbale reacties en vragen stellen.

  • Selectief luisteren

Hierbij is het belangrijk vooral open vragen te stellen in plaats van gesloten vragen, gevoelens te reflecteren, concretiseren en samenvatten.

  • Concretiseren

Proberen de cliënt precies en concreet zijn problemen te laten vertellen door duidelijke vragen te stellen.

  • Metagesprek voeren

Hiervan is sprake als het gesprek leidt tot misverstanden of onduidelijkheden, en de hulpverlener het gesprek en de relatie van een afstand gade slaat. Dit is een vorm van reguleren.

 

Het nuanceren

  • Psychologisch interpreteren

Het plaatsten van de door de cliënt gegeven informatie in een psychologische theorie waarbij rekening gehouden wordt met het eigen referentiekader en de biologische en sociale factoren die een rol spelen.

  • Nuancerende vaardigheden

Het geven van informatie en inzichten met als doel bewust nuances aan te brengen.

  • Nuancerende empathie

Hierbij probeert de hulpverlener erachter te komen wat de cliënt tussen de regels door zegt en voelt en uit hij deze vermoedens naar de cliënt.

  • Confrontatie

Versterkte vorm van nuancerende empathie; hierbij confronteert de hulpverlener de cliënt met de harde feiten of een inzicht dat haaks staat op de visie van de cliënt.

  • Positief heretiketteren

Hierbij geeft de hulpverlener een positievere kijk op de verschillende aspecten van een probleem.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
wereldstage wereldroute

Tussenjaar of sta je op het punt op kamers te gaan?

Wereldroute biedt jou een leerzaam en onvergetelijk Student Prepare Program aan

WorldSupporter Resources
Samenvatting Psychologische Gespreksvoering (Lang & v/d Molen)

Samenvatting Psychologische Gespreksvoering (Lang & v/d Molen)

 


1. Introductie

Het eerste doel van dit boek is meer inzicht te geven in de processen die zich afspelen bij het psychologische gespreksvoering. Als hulpverlener moet je jezelf de vragen blijven stellen wat je wilt bereiken en waarom, en hoe je deze doelen het best kunt bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat de hulpverlener leert over de effecten van zijn eigen gedrag op de cliënt. Het tweede doel van het boek is dan ook het beschrijven van de vaardigheden die je nodig hebt als hulpverlener om iemand te helpen.

Het boek is bedoeld voor mensen die een opleiding tot hulpverlener volgen. Theoretische kennis wordt gecombineerd met praktische vaardigheden, waardoor het goed aansluit bij het ‘competentie leren’ in het huidige onderwijs.

Er wordt met name aandacht besteed aan tweegesprekken, in het bijzonder aan gesprekken waarbij de hulpvrager wat dwars zit en daarover wil praten met de hulpverlener. Wederzijds vertrouwen is hierbij van cruciaal belang, en daarom zal dit ook een uitgangspunt vormen voor de gesprekken die in dit boek worden behandeld.

2. Het standpunt van de hulpverlener

Er zijn een aantal die opkomen als we gaan nadenken over gespreksvoeringsmethoden. Allereerst moeten we onszelf afvragen hoe we willen omgaan met de cliënt, met welke methoden we willen werken en in wat voor situatie de cliënt en hulpverlener zich ten opzichte van elkaar bevinden. Als hulpverlener moet je een ‘standpunt’ innemen voordat je deze vragen kunt beantwoorden. De keuze voor een standpunt wordt grotendeels beïnvloed door welke opvattingen je als hulpverlener hebt over hoe mensen met elkaar om dienen te gaan. Voor dit algemene uitgangspunt is de term ‘gezindheid’ gekozen.

 

Gezindheid van naasten.

Bij het bespreken van problemen met je naasten, zijn deze vaak bezig met het bagatelliseren van deze problemen in het vermeende belang van jou, maar vaak ook in hun eigen belang. Vaak zit er een bepaald dilemma in de reactie van de ander: enerzijds bestaat de opvatting dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor het vormgeven van hun toekomst. Anderzijds wordt deze opvatting minder ondersteund op het moment dat iemand handelt op een, in de ogen van de ander, onverantwoordelijke manier. Om deze reden is het voor naasten vaak lastig om te helpen met problemen: grote vriendschap kan er namelijk toe leiden dat de ander grote belangen heeft bij de keuzes die de persoon in kwestie maakt. De persoon met de problemen kan daarnaast vaak ook niet vrijuit praten over wat hem dwarszit, omdat hij rekening wil houden met de ander.

 

Gezindheid van de hulpverlener.

Er zullen twee soorten hulpverleners worden besproken, waarbij er antwoord wordt gegeven op de vraag hoe de hulpverlener wil dat mensen leven, hoe de hulpverlener dat doel wil bereiken en wat de belangen zijn van zowel hulpverlener als cliënt.

  1. Diagnose-receptgesprek. Dit type gesprek impliceert vaak een stilzwijgende overeenkomst dat er een bepaalde norm is voor verantwoord handelen. De hulpverlener heeft een beeld van wat het ‘beste gedrag’ is, en daarom is de noodzaak om inzicht te krijgen in de wensen en opvattingen van de cliënt niet zo groot. De visie op de problemen van de cliënt komen vaak tot stand door een vergelijking met soortgelijke cliënten (referentiekader). Het gevaar bij dit type gesprek is dat de persoonlijke voorkeuren van de cliënt niet tot hun recht komen.

Het belang van de cliënt tijdens het gesprek is het krijgen van een oplossing, waarbij de cliënt zich vaak afhankelijk opstelt tegenover de hulpverlener. Het belang van de hulpverlener is het geven van een goed advies.

Het diagnose-receptgesprek kent een aantal gevaren. Allereerst vormt het belang van de hulpverlener om deskundig over te komen een gevaar: dit leidt mogelijk tot een te eenvoudige aanpak van de problemen. Daarnaast wordt van de cliënt verwacht zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn leven, en daarom is het van belang dat hij kan meepraten en meebeslissen. Bij de gesloten werkwijze van het type gesprek is hier echter weinig ruimte voor. Dit wordt ondersteund door wetenschappelijk onderzoek: adviezen die worden gegeven met meer openheid (waarbij de cliënt kan meepraten/meebeslissen) worden door een hoger percentage van de cliënten daadwerkelijk opgevolgd.

  1. Samenwerkingsmodel. De hulpverlener heeft de opvatting dat mensen zelf verantwoordelijk zijn, wat zou inhouden dat de invalshoek van de hulpverlening is dat de cliënt zelf een oplossing voor de problemen kiest. Dit wordt bereikt door de cliënt zelf te laten nadenken over de problemen. De hulpverlener stelt zichzelf als doel om meer inzicht te krijgen in de gevoels-, denk- en leefwereld van de cliënt. Dit is belangrijk om de cliënt goed te kunnen ondersteunen in het hulpverleningsproces.

Het belang van de cliënt in dit type gesprek is, evenals bij het diagnose-receptgesprek, het vinden van een oplossing voor het probleem. Het belang van de hulpverlener is het waarmaken van de deskundigheid. Het gaat hier wel om het aanreiken van methoden aan de cliënt die als doel hebben de cliënt zelf in staat te stellen om oplossingen te bedenken.

Als hulpverlener probeer je de feiten en gevoelens die je van de cliënt te horen krijgt te ordenen, er samenhang in te zien en aan te voelen hoe de cliënt het beleeft. Je probeert een beeld te krijgen van de belevingswereld van de cliënt. Hierbij is het van belang dat je de gevoelens die je hebt tegenover de cliënt zo goed mogelijk inschat en bewaakt. Je moet op zoek naar een handelingsmethode die ervoor zorgt dat de cliënt op zijn gemak is.

 

3. Benadering gericht op de cliënt

Theoretische kennis is nodig wanneer je mensen met persoonlijke problemen wil helpen, omdat dit je in staat stelt om systematisch en verantwoord te handelen. De theorieën die in het boek worden beschreven:

  • Biedt de hulpverlener concreet inzicht in het menselijk functioneren

  • Maakt de hulpverlener duidelijk hoe persoonlijke problemen kunnen ontstaan

  • Biedt de hulpverlener richtlijnen voor het verminderen van de problemen van de cliënt

 

Rogers theorie.

Carl Rogers heeft in eerste instantie landbouwkunde gestudeerd, maar ontwikkelde daarnaast belangstelling voor het menselijk denken. Hij besloot psychologie te gaan studeren, en ging over van een wetenschappelijke benadering naar een meer betrokken manier van werken.

Rogers besteedt veel aandacht aan ‘self-actualizing tendency’ (zelfactualisering). Hij is ervan overtuigd dat mensen zich ontwikkelen op grond van mogelijkheden die in hun aanleg gegeven zijn. Hij heeft het over een proces van ontwikkeling en verfijning, dat voornamelijk wordt bepaald door de ‘experiencing’ van een persoon, oftewel het belevings- en ervaringsproces. Een optimale vorm van experiencing kan vanzelf plaatsvinden, mits de omstandigheden gunstig zijn. Om ‘gunstige omstandigheden’ te verduidelijken noemt Rogers het belang van ‘unconditional positive regard’: onvoorwaardelijke positieve aandacht en zorg. Dit is essentieel voor een goede ontwikkeling, omdat personen die zich in een accepterende omgeving bevinden zich vrij en veilig voelen, en hierdoor de mogelijkheid hebben zich te uiten.

Om te beschrijven hoe problemen ontstaan noemt Rogers het begrip ‘conditional regard’ (voorwaardelijke aandacht en zorg). Dit is het geval als de omgeving de hoeveelheid liefde en aandacht aanpast aan het gedrag van de persoon, wat tot gevolg zou hebben dat je je als persoon niet meer vrij kunt uiten en dus niet optimaal kunt functioneren. Rogers noemt in dit verband ook ‘incongruence’ (incongruentie). Op het moment dat een persoon zich aanpast aan de verwachtingen van de omgeving en zich niet meer laat leiden door eigen gedachten en gevoelens, verkeert de persoon in een toestand van incongruentie. Vaak worden opgelegde normen geïnternaliseerd, en deze beïnvloeden de eigen ideeën. Mogelijk leidt dit tot vervreemding van jezelf.

 

Rogers methode.

Volgens Rogers is het de taak van de hulpverlener om zich zo te gedragen naar de cliënt dat zijn gedrag compenseert voor het verstorende gedrag uit de omgeving van de cliënt. Dit kan op de volgende manieren:

  1. Onvoorwaardelijke positieve waardering, zodat de cliënt zichzelf kan zijn. Dit is iets anders dan het altijd met de cliënt eens moeten zijn/alles goed vinden wat de cliënt doet

  2. Echtheid laten zien, en ook eerlijk tegenover zichzelf zijn. Ook minder mooie gevoelens tegenover de cliënt mag je toelaten, het gaat erom wat je er vervolgens in het contact mee doet

  3. Empathie, het vermogen om de situatie vanuit de beleving van de cliënt te bekijken, alsof het je eigen ervaring was (echter wel zonder uit het oog te verliezen dat het NIET jouw belevingswereld is). Empathie is erg belangrijk, omdat het bij kan dragen aan het gevoel van veiligheid van de cliënt. Daarnaast biedt het ook de mogelijkheid voor de hulpverlener om uitdrukking te geven aan bepaalde betekenissen in wat de cliënt beleeft, waarvan deze zich soms niet eens bewust is

Kritiek.

Er zijn een aantal wetenschappers die kritiek leverden op de methode/theorie van Rogers. De belangrijkste punten zijn:

  1. Rogers is te optimistisch. Rogers basisgedachte is dat iedere persoon zich onder gunstige omstandigheden kan ontplooien. Andere wetenschappers vinden dit te makkelijk gedacht en zij benadrukken dat het belangrijk is dat een persoon geactiveerd en gestimuleerd moet worden om zich goed te kunnen ontwikkelen. Ten tweede gaat de werkvorm van Rogers, waarbij de cliënt goed in staat is over zichzelf na te denken en gevoelens en gedachten kan verwoorden, uit van een bepaald intellectueel niveau. Dit is volgens andere wetenschappers te hoog gegrepen. Tot slot zijn andere wetenschappers het niet eens met de opvatting dat ‘onvoorwaardelijke acceptatie’ zorgt voor een sociaal handelende burger. Zij benadrukken dat het soms van belang is om mensen erop te wijzen dat hun manier van handelen negatieve consequenties heeft.

  2. Rogers is te vaag. Volgens de cognitief psychologen maakt het cognitieve proces (de manier van informatie opnemen, verwerken, coderen, bewaren, etc.) van informatieverwerking het mogelijk voor de mens om betekenis toe te kennen aan binnenkomende informatie. Wanneer zich problemen voordoen bij de cliënt moet de oplossing dus ook gezocht worden in het bijsturen van het informatieverwerkingsproces. Ten tweede vindt de cognitieve psychologie de opvatting dat ‘experiencing’ vanzelf plaatsvindt als de persoon zich openstelt te vaag.

  3. Rogers is WEL essentieel. De methoden en opvattingen van Rogers zijn essentieel als ‘basis voor hulpverlening’. Het belangrijkste punt hierbij is het belang dat wordt gehecht aan een goede relatie tussen cliënt en hulpverlener, omdat er anders geen sprake kan zijn van effectieve hulpverlening. Daarnaast is Rogers leidraad ‘zo min mogelijk ingrijpen’ ook van belang: er moet ruimte en gelegenheid zijn voor de cliënt om zelf een oplossing voor de problemen te vinden.

 

Cognitieve belevingstheorie.

Wexler gaat er net als Rogers vanuit dat mensen beschikken over de neiging tot ontplooiing. Hij verschilt echter sterk van mening met Rogers over de manier waarop dit gebeurt. Volgens Wexler is het namelijk een actief proces: de mens moet zelf selecteren, ordenen en betekenis toekennen aan alle binnenkomende informatie. Passiviteit zou volgens hem zorgen voor overprikkeling, want je kunt je slechts richten op een beperkt deel van binnenkomende informatie.

Het cognitieve proces van informatieverwerking is een proces waarvoor ieder mens zijn eigen stijl heeft. Het is echter wel een proces dat beïnvloedbaar is: je kunt leren om het anders te doen. Vaak zijn mensen zich niet bewust van de manier waarop zij informatie verwerken, en komen er pas achter op het moment dat ze merken dat andere mensen op een ‘andere’ manier naar dezelfde feiten kijken.

 

Twee aspecten van informatieverwerking zijn belangrijk om te noemen om goed te begrijpen wat er in het hulpverleningsproces gebeurt:

  1. Taal speelt een belangrijke rol: het benoemen van gedachten en gevoelens zorgt voor helderheid

  2. Twee principes spelen een belangrijke rol bij informatieverwerking:

    1. Differentiatie: nuancering in interpretaties en opvattingen vindt plaats op grond van informatie die binnenkomt

    2. Integratie betekent dat er samenhang wordt gezien in binnenkomende informatie, en dat er verbanden kunnen worden gelegd

In een ideale situatie gaat het differentiëren en integreren zonder problemen. Op het moment dat er wel problemen aanwezig zijn, kan dit worden gezien als gevolg van een gebrek aan selectie-, differentiatie-, en integratiemogelijkheden. Het is op dat moment de taak van de hulpverlener om de cliënt te helpen zijn informatie op een andere manier te ordenen.

Volgens Rogers is het van groot belang dat je open staat voor je eigen gevoelens. Dit biedt volgens hem mogelijkheden om vanuit je eigen geaccepteerde zelf te gaan leven. De nadruk op het belang van gevoelens is volgens Wexler echter nog te ‘vaag’, omdat het geen antwoord geeft op de vraag hoe gevoelens begrepen moeten worden. Wexler is zelf van mening dat gevoelens verbonden zijn met cognitieve processen: het verwerken van binnenkomende informatie zou tot gevolg hebben dat gevoelens zich voordoen.

De volgende vraag die zich voordoet is waarom er soms wel gevoelens bij het verwerken van informatie komen kijken en soms niet. Enkele factoren spelen hierbij een rol:

  1. De betekenis die de informatie heeft voor de persoon

  2. Sommige informatie zorgt voor een grote verandering voor de persoon, waarbij de informatie in het systeem moet worden geplaatst, maar dit eigenlijk niet past. Dit zorgt voor desorganisatie in het informatieverwerkingssysteem

  3. Soms wordt nieuwe informatie veroorzaakt doordat een persoon op een andere manier kijkt naar dezelfde situatie, en hierdoor tot nieuwe inzichten komt

 

Een goede relatie tussen hulpverlener en cliënt is essentieel voor de hulpverlening. Op het moment dat de cliënt in een persoonlijk moment erg emotioneel wordt (soms om onduidelijke redenen), moet de hulpverlener:

  • Deze gevoelens onvoorwaardelijk accepteren

  • Alles wat hij merkt aan de cliënt zelf congruent verwerken en bedenken wat hij er vervolgens mee wil doen

  • Empathisch reageren

 

4. De sociale leertheorie

Aanhangers van de sociale leertheorie zien mensen als wezens met veel mogelijkheden om te ontwikkelen. Het gaat om een combinatie van aanleg en omgevingsinvloeden die de ontwikkeling van de persoon bepalen. Andere theorieën zien gedrag soms alleen als gevolg van de eigenschappen van de persoon (personalistische benadering), of puur als gevolg van de omgevingsinvloeden (klassiek-behaviorisme). Volgens Bandura spelen niet alleen aanleg en omgeving een rol bij het bepalen van gedrag, maar is het gedrag zelf ook van invloed op zowel de omgeving als op de persoon. Voor de hulpverlening betekent dit dat je niet tot oplossing van problemen komt door alleen te kijken naar iemand persoonlijke eigenschappen, gedrag of situatie. Het is daarentegen ook onmogelijk om alle factoren te overzien, want dit zorgt voor verwarring en kan het erg lastig maken om tot probleemoplossing te komen.

Mischel heeft veel nagedacht over het toekennen van eigenschappen aan een persoon. Hij is van mening dat er belangrijke verschillen zijn in de stabiliteit van gedrag op verschillende momenten:

  • Intellectuele en cognitieve functies: de manier van probleemoplossing zijn vaak stabiel en niet van de situatie afhankelijk

  • De invloed van de situatie is op het gebied van sociaal functioneren wel erg groot: de externe situatie beïnvloed het gedrag van de persoon

Bij deze visie moeten wel twee kanttekeningen worden gemaakt. Allereerst is de mate waarin een persoon gevoelig is voor situationele invloeden verschillend per persoon. Ten tweede is de uiting van persoonlijke verschillen tussen mensen in sterke mate afhankelijk van de ruimte die daarvoor door de situatie wordt toegelaten (zeer strikte regels bij militairen laten bijvoorbeeld weinig persoonlijke verschillen toe). Voor de hulpverlening betekent dit dat het begrip ‘eigenschap’ met voorzichtigheid moet worden behandeld, en de hulpverlener moet voorzichtig omspringen met generalisatie van het gedrag van de cliënt in verschillende situaties.

Gedrag is leerbaar, en door de sociaal leertheoretici zijn een aantal algemene leerprincipes aangereikt:

  1. Leren via voorbeelden (de kunst bij iemand anders afkijken). Als je anderen bezig ziet vorm je je al snel een idee van hoe dit nieuwe gedrag uitgevoerd wordt. Vervolgens kan deze informatie gebruikt worden om zelf ook dit gedrag te vertonen. Er hangen wel drie voorwaarden aan om succesvol te leren via voorbeelden:

    1. De aandacht moet gericht worden op het voorbeeldgedrag, en je moet dit gedrag ook op de juiste manier waar kunnen nemen

    2. Je moet het nieuwe gedrag kunnen onthouden

    3. Je moet het nieuwe gedrag zelf kunnen uitvoeren. Dit is een belangrijk punt, aangezien er veel verschil zit tussen ‘weten dat’ en ‘weten hoe’

  2. Leren via consequenties. Wanneer je gedrag vertoont en daar positief effecten op volgen, is de kans groot dat je dit gedrag opnieuw vertoont in situaties die vergelijkbaar zijn. Consequenties die aan het handelen hangen hebben een aantal functies:

    1. Informatieve functie: op grond van effecten die volgen op het handelen ontwikkel je kennis die richting geeft aan je handelen in de toekomst

    2. Motiverende functie: als je weet wat het gevolg is van je gedrag, dan is dat een belangrijk motief voor het al dan niet aanpassen van dat gedrag

Gedrag als het volgen van voorbeeld of het leren van consequenties is niet zo simpel als het lijkt. Er zit een station tussen het leren en het zelf vertonen: de informatieverwerkende persoon. Door ervaring leer je verbanden te zien tussen situaties, de manier van handelen en de uitkomsten. Het is echter de verwachting die is verbonden met toekomstig gedrag: deze wordt geleerd door het selecteren en interpreteren van feiten, de handelingen en de gevolgen daarvan. Hierin kunnen

Read more