Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
A. Nervus hypogastricus
B. Nervus intercostalis
C. Nervus laryngeus recurrens
D. Nervus phrenicus
E. Nervus vagus
A. Chronische vermoeidheid
B. Hyperventilatie
C. Lage rugpijn
D. Oorpijn
A. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Müller en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Wolff
B. De uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Wolff en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Müller
C. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Müller
D. De uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Wolff
A. Buizen van Müller
B. Buizen van Wolff
C. Mannelijke foetale gonaden
D. Vrouwelijke foetale gonaden
A. 2e decade
B. 4e decade
C. 6e decade
A. Erytrocyt
B. Leukocyt
C. Lymfocyt
D. Trombocyt
A. Antibiotica toedienen
B. Een thoraxfoto maken in liggende houding
C. Vernevelen met adrenaline
D. Zuurstof toedienen
A. Curatieve geneeskunde
B. Palliatieve geneeskunde
C. Preventieve geneeskunde
D. Transformerende geneeskunde
A. Fase 1
B. Fase 2
C. Fase 3
D. Fase 4
A. Arteria iliaca interna
B. Arteria femoralis
C. Arteria profunda femoris
D. Arteria saphena
A. Activator
B. Initiator
C. Enhancer
D. Promoter
A. Actine
B. Calmoduline
C. Tropomyosine
D. Troponine
A. Kupffer-cellen
B. Micromegakaryocyten
C. Plasmacellen
D. Reed-Sternberg cellen
A. Handgeschreven wilsverklaring
B. Terminale fase van de ziekte
C. Uitzichtloos lijden
A. Depolarisatie
B. Hyperpolarisatie
C. Repolarisatie
A. De inzet van tweedelijnsvoorzieningen
B. Het tegengaan van recidieven
C. Het zo vroeg mogelijk opsporen en behandelen
A. Het in stand houden van de angiogenese
B. Een defect in een DNA-herstelproces
C. Het ontsnappen aan apoptose
D. Het ongevoelig worden voor externe groei stimuli.
A. Gegevens die over langere tijd gelijk blijven
B. Gegevens die continu in vaste klassen blijven, zoals sekse
C. Gegevens die alleen bij benadering gemeten kunnen worden
A. Descriptieve uitspraak
B. Expressieve uitspraak
C. Normatieve uitspraak
A. Cognitief aspect
B. Emotioneel aspect
C. Gedragsmatig aspect
D. Sociaal aspect
A. Ja, alleen donatie van cornea is mogelijk.
B. Ja, alleen donatie van huid is mogelijk.
C. Ja, zowel donatie van huid als cornea is mogelijk.
D. Nee, donatie is in deze situatie niet mogelijk.
A. Ieder jaar
B. Eens in de 2 jaar
C. Eens in de 5 jaar
D. Eens in de 10 jaar
A. 45 dB
B. 85 dB
C. 115 dB
A. Blaaskanker
B. Leukemie
C. Longkanker
D. Prostaatkanker
A. Aanvullend labonderzoek naar ferritine en ijzervoorraad
B. Sigmoïdoscopie
C. Starten met ferrofumaraat
A. 5%
B. 30%
C. 70%
A. Anti-emeticum
B. Antipsychoticum
C. Laxans
D. Luchtwegverwijder
E. Maagbeschermer
A. Allergische rhinitis
B. Groei van de neus
C. Hormonale veranderingen in de puberteit
D. Trauma
A. Legionella Pneumoniae
B. Pseudomonas aeruginosa
C. Streptococcus pneumoniae
Te vinden in: Clinically Oriented Anatomy (zesde editie 2010), Moore K. e.a., blz. 85 en Sobotta Atlas voor precieze anatomie en lokalisatie zenuwen.
Meestal is er bij oorpijn een achterliggende oorzaak te achterhalen, al dan niet direct dan wel op de langere termijn. Dit is vaak niet het geval bij chronische vermoeidheid, lage rugpijn en hyperventilatie, daar wordt relatief vaak geen oorzaak voor gevonden.
Te vinden in: Het geneeskundig proces: Klinisch redeneren van klacht naar therapie (derde herziene druk 2009), Grundmeijer H. e.a.
Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7egeheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 148-150.
Rond de negende/tiende week van de zwangerschap gaan de oergeslachtscellen, de buizen van Müller of Wolff, zich ontwikkelen. Hierbij ontwikkelen zich uit de buizen van Müller door afwezigheid van het mannelijke hormoon testosteron, de inwendige vrouwelijke geslachtsorganen of, in aanwezigheid van testosteron, tot de geslachtsorganen bij de man. De testis die zich op dit moment ontwikkelen produceren Antimüllerhormoon, waardoor ontwikkeling van de buis van Müller wordt gestopt. Ezelsbruggetje: Wolff = Niet Women, Müller = Niet Male.
Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7egeheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 148-150.
Het osteosarcoom is een kwaadaardige bottumor die bestaat uit cellen die bot produceren, de osteoclasten. De meest voorkomende ontstaanslocatie is de bovenarm danwel het been, rondom de knie. Het is de meest voorkomende bottumor bij kinderen en jongvolwassenen, en ontstaat meestal tussen de leeftijd van 10 en 20 jaar.
Te vinden in: Orthopedie (tweede herziene druk, 2008), Verhaar J. e.a., blz. 331.
Te vinden in: Medical Genetics (vierde editie 2010), Jorde L. e.a., blz. 31 en 52.
Tijdens diagnosestelling van een epiglottitis wordt wel af en toe, wanneer de klinische toestand van het kind het toelaat, een röntgenfoto van de hals gemaakt. Echter, de arts houdt hierbij het kind rechtop, legt het niet plat neer omdat de weinige ruimte die er nog was om adem te halen, dan bekneld zal worden door het achterover vallen van het gezwollen strottenklepje. Daarnaast is (vermoeden op) een epiglottitis een sterke contra-indicatie voor het verrichten van het keelonderzoek met behulp van een tongspatel, omdat hierdoor keelspasmen kunnen worden opgewekt en het kind binnen korte tijd kan stikken. Epiglottitis is een aandoening die door de komst van de vaccinatie van Hemophilus Influenzae type B flink in incidentie is gedaald. Wanneer een kind zich met een epiglottitis presenteert, is een streptococcus pneumoniae of een staphylococ de meest waarschijnlijke veroorzaker.
Te vinden in: Leerboek kindergeneeskunde: Een interactieve benadering in woord en beeld (2009/2010), Brande van den J. e.a., blz. 578-580.
Door middel van amputatie van de niet-aangedane borst hoop je een recidief te voorkomen, oftewel dit is een preventieve handeling. Curatief was bijvoorbeeld de amputatie van de borst waar borstkanker in gevonden was. Palliatieve geneeskunde spreken we van als curatie, oftewel genezing, geen optie meer is in het behandelplan en is vooral gericht op symptoombestrijding danwel –verlichting.
Te vinden in: Medische ethiek (derde herziene druk 2009), Have ten H., e.a., blz. 117-118.
Fase 1: Eerste indruk verkrijgen van farmacologische en mogelijk toxicologische eigenschappen (verdeling in het bloed, opname, uitscheiding, etc). Hierbij ontbreekt een onmiddellijk therapeutisch belang.
Fase 2: Nagaan of het medicijn doeltreffend is bij de indicatie die de onderzoekers voor ogen hebben. Hierbij wordt ook gezocht naar een optimale dosis. Dit geschiedt bij relatief kleine aantallen patiënten
Fase 3: Gericht op aantonen van effectiviteit van het middel met als doel het onderscheiden van het onderzochte middel ten opzichte van al andere bestaande middelen. Hierbij zijn veel grotere groepen patiënten betrokken dan bij fase-2 studies (in de duizenden). Dit fase-onderzoek kan makkelijk enige jaren duren.
Fase 4: Postmarketing surveillance, met als doel het opmerken van onverwachte bijwerkingen van het middel die naar voren komen/worden gemeld in de eerste periode na introductie op de markt.
Te vinden in: Clinical epidemiology: The essentials (vijfde editie 2013/2014), Fletcher R. e.a., bladzijde 143-144.
De arteria poplitea is de arterie die diep in je knieholte te voelen is. Logischerwijs is de arteria femoralis de verbindende arterie tussen de arteria iliaca externa en de arteria poplitea.
Te vinden in: Sobotta, atlas of human anatomy (14e hernieuwde editie 2009), Putz R. e.a., blz. 18.
De promoter is de plek waar het RNA-polymerase zich aan hecht, en waar het DNA of RNA zich zal ontwinden om vervolgens gekopieerd te worden. Een activator en een initiator bestaan niet. Een enhancer is de stap nog voordat het RNA-polymerase zich aan de promoter hecht, en geeft aan waar reparatie/duplicatie nodig is aan het RNA-polymerase.
Te vinden in: Essential cell biology (derde editie 2009/2010), Alberts B., blz. 236-237.
De myosinekop en het actinefilament (skeletspieren) of calmoduline (glad spierweefsel) zijn in rust ongekoppeld. Wanneer een spiervezel wordt geactiveerd, komt Calcium vrij uit cytosol en bindt zich aan troponine. Door deze reactie wordt tropomyosine opzij getrokken en komt er een bindingsplaats vrij, waardoor de myosinekop aan het actine danwel calmoduline kan binden. Bij dit proces wordt ATP gehydrolyseerd en komt er dus energie vrij, in de vorm van een spiercontractie. Bij een beweging herhaalt bovenstaand proces zich meermaals. Calciumionen binden zich dus aan troponine.
Te vinden in: Histology: a text and atlas with correlated cell and molecular biology (zesde herziene editie 2011), Ross M. e.a., blz. 316.
Kupffer-cellen zijn een soort macrofagen die zich in de lever bevinden, en die geactiveerd worden bij chronische alcoholisten. Aanwezigheid van Reed-Sternberg cellen is diagnostisch voor de diagnose Hodgkin-lymfoom.
Te vinden in: Stehouwer et al. Interne geneeskunde, veertiende druk, 2010. Hoofdstuk 9: Hemato-oncologie.
Te vinden in: KNMG richtlijn http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Richtlijn-uitvoering-euthanasie-en-hulp-bij-zelfdoding-2012.htm
Te vinden in: Medical Biochemistry, J.W. Baynes & M.H. Dominiczak, derde editie 2009, blz. 581.
Antwoord B wordt geschaard onder tertiaire preventie, primaire preventie dient ter voorkoming van ontstaan van ziekte.
Te vinden in: Mackenbach J. e.a., Volksgezondheid en gezondheidszorg (derde geheel herziene druk 2004), 2004, blz. 87.
Te vinden in: Kumar V. e.a. Robbins and Cotran pathologic basis of disease (7e editie 2005), blz. 289, 302-303.
Te vinden in: Haynes R. e.a., Clinical epidemiology: how to do clinical practice research (derde editie 2005/2006), blz. 451-456.
Te vinden in: Have ten H. e.a., Medische ethiek (tweede herziene druk 2003), blz. 11.
S: Sociaal, C: Cognitief, E: Emotioneel, G: Gedragsmatig en S: Somatisch. Er wordt in dit verhaal bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan een eventuele achterliggende angst van patiënt.
Anamnese en lichamelijk onderzoek (5edruk 2008), Meer van der J. e.a., blz. 23-24.
De cornea transplantatie kan tot 86-jarige leeftijd, de huid tot 81-jarige leeftijd. www.transplantatiestichting.nl
Te vinden in: NHG standaard Preventie en vroegdiagnostiek van cervixcarcinoom.
Weetje: onderzoek naar borstkanker middels mammografie gebeurt van 50 tot 76 jaar om de 2 jaar.
Te vinden in: https://www.hoorwijzer.nl/hoorhulpmiddelen/beschermende-hoorhulpmiddelen/gehoorbeschermers-voor-werksituaties.html
Er is sprake van een microcytaire anemie, een mogelijke oorzaak is ijzergebrek. Dit kan ontstaan na chronisch of veel bloedverlies. Dit zal bij deze patiënte een goede verklaring zijn. Het starten van een ijzerpreparaat (ferrofumaraat) is daarom voldoende, aanvullend onderzoek is niet nodig.
Het is een veelvoorkomende maligniteit bij mannen op oudere leeftijd. De ziekte hoeft niet altijd klinische verschijnselen te geven. Als een man maar oud genoeg wordt, krijgt hij bijna zeker prostaatcarcinoom.
Een bekende bijwerking van morfinederivaten is obstipatie. Daarom moet de huisarts ook laxantia starten.
Trauma (door bijvoorbeeld neuspeuteren) is de meest voorkomende oorzaak van een neusbloeding bij jongeren.
Te vinden in: Een community-acquired longontsteking kan veroorzaakt worden door verschillende soorten verwekkers zoals virussen, bacteriën en gisten. De meest frequente verwekker van CAP is streptococcus pneumoniae. Legionella pneumoniae is een belangrijke verwekker van hospital-acquired longontstekingen.
A. Elleboog
B. Enkel
C. Heup
D. Knie
A. Mm. Extensores carpi en extensor digitorum
B. Mm. Extensores en flexores carpi
C. Mm. Triceps en biceps brachii
D. Mm. Triceps brachii en extensor digitorum
A. Dorsaal
B. Ventraal
A. Een bolle, gespannen buik met spierverzet
B. Een niet reponeerbare zwelling in de lies
C. Een worstvormige zwelling palpabel rechts naast de navel
D. Pijn bij druk in de linker fossa iliaca
E. Pijn bij percussie in de rechter fossa iliaca
A. Longweefsel en viscerale pleura
B. Viscerale pleura en pariëtale pleura
C. Pariëtale pleura en thoraxwand
A. Echografisch vervolgen van de diameter
B. Endovasculaire behandeling van het aneurysma
C. Het plaatsen van een aortabuisprothese
A. Een stille buik
B. Gootsteengeruis
C. Normale peristaltiek
A. Acute pancreatitis
B. Galsteen in de ductus choledochus
C. Pancreaskopcarcinoom.
A. Massieve hematothorax
B. Spanningspneumothorax
A. Intubeert de patiënt endotracheaal
B. Plaatst een dikke infuusnaald in de 2e intercostaalruimte
C. Plaatst een thoraxdrain in de 5e intercostaalruimte
D. Vraagt met spoed een thoraxfoto aan
Te vinden in: Fysische diagnostiek (eerste druk 2010), Jongh de T. e.a., blz. 248.
Bij ongeveer 20% van alle humerusschachtfracturen ontstaat er schade aan de nervus radialis (zie de Sobotta voor de precieze anatomie). Symptomen zijn dat de patiënt zijn pols en duim niet meer kan strekken, oftewel uitval van de Mm. Extensores carpi en extensor digitorum.
Te vinden in: Clinically Oriented Anatomy (zesde druk 2010), Moore K. e.a., blz. 742.
Te vinden in: Clinically oriented anatomy (zesde editie 2010), Moore K. e.a., blz. 364, Sobotta anatomische atlas.
A past bij verdenking op een appendicitis waarbij het kind zich klassiek presenteert met continue pijn, vervoerspijn, koorts en niet per se bloed op de ontlasting. B past bij een hernia inguinalis. D en E passen niet klassiek bij een invaginatie. De leeftijd (4 maanden tot 3 jaar) in combinatie met het klassieke verhaal van koliekachtige pijnen waarna het kind weer rustig is zonder verhoging past bij een invaginatie. De diagnose kan gesteld worden middels echo-beeldvorming. De behandeling bestaat uit het rectaal toedienen van contrastvloeistof met behulp van waterdruk onder continue röntgendoorlichting. Hierbij is te zien dat het stuk dunne darm wat in het colon was geschoven, zich weer langzaam naar zijn originele plek verplaatst. Recidieven kunnen optreden!
Gooszen e.a. Leerboek Chirurgie, hoofdstuk bovenste tractus digestivus bij kinderen en hoofdstuk onderste tractus digestivus bij kinderen.
Te vinden in: Clinically Oriented Anatomy, K.L. Moore et al, 7th edition 2013 blz. 120
Te vinden in: Sabiston textbook of surgery, C. Townsend et al, 18thedition 2008, blz. 1918.
Een buikoperatie in het verleden geeft verklevingen, die een mechanische ileus kunnen veroorzaken. Daarbij hoort typisch gootsteengeruis. Een stille buik past bij een paralytische ileus.
Te vinden in: Leerboek chirurgie (7edruk 2012), Gooszen, H. e.a., H22.2, blz. 292-293.
Deze vrouw presenteert zich met de klassieke symptomen van een galsteenaanval (choledocholithiasis). Hierbij komt een galsteen vast te zitten in de ductus choledochus, waardoor koliekaanvallen optreden. Door de belemmerde afvoer van gal naar het duodenum kan icterus ontstaan. Galstenen komen vaak voor in de “female, fair, fat and forty”.
Pancreaskopcarcinoom is in eerste instantie vaak symptoomloos. Acute pancreatitis presenteert zich met heftige pijn in het epigastrio (vaak uitstralend naar de rug), misselijkheid, braken, koorts, koude rillingen, afgenomen eetlust en soms hemodynamische instabiliteit.
Te vinden in: Harrison's Online, http://www.accessmedicine.com.proxy.ubn.ru.nl:8080/content.aspx?aID=2874254) hfdst. 305.
Bij een spanningspneumothorax is er sprake van een ventielmechanisme waardoor vrije lucht wel de thoraxholte in kan komen, maar er niet meer uit kan stromen. De hoeveelheid lucht neemt steeds verder toe, waardoor de druk op de grote vaten en het hart toeneemt en circulatoire insufficiëntie kan ontstaan. Een hypersonore hemi-thorax past bij dit klinisch beeld. Bij een hematothorax is de percussie juist gedempt door de aanwezigheid van bloed in de thoraxholte.
Te vinden in: Gooszen H. e.a., Leerboek chirurgie, 2006, 6e dr., Blz. 79.
Een spanningspneumothorax vereist snelle handeling om circulatoire insufficiëntie en shock te voorkomen. Door het plaatsen van een dikke infuusnaald kan de vrije lucht in de thorax weer naar buiten stromen, neemt de druk op hart en grote vaten af en voorkomt men ernstige complicaties.
Te vinden in: Thijs L., Acute geneeskunde (7e geh.herz. dr. 2009): een probleemgerichte benadering in acute genees- en heelkundige situatie Blz. 320.
A. Klinisch: Een monomorfe eruptie. Histopathologisch: Kernhoudende keratinocyten in de hoornlaag.
B. Klinisch: Een monomorfe eruptie. Histopathologisch: Verruiming van de intercellulaire ruimte tussen keratinocyten in de hoornlaag.
C. Klinisch: Een polymorfe eruptie. Histopathologisch: Kernhoudende keratinocyten in de hoornlaag.
D. Klinisch: Een polymorfe eruptie. Histopathologisch: Verruiming van de intercellulaire ruimte tussen keratinocyten in de hoornlaag.
A. Het is een potentiële marker of precursor voor melanoom
B. Het is een maligne aandoening
C. Het is al aanwezig bij de geboorte
A. Constitutioneel eczeem
B. Eczema seborrhoicum adultorum
C. Pityriasis rosea
D. Psoriasis vulgaris
A. Acne conglobata
B. Acne vulgaris
C. Folliculitis
D. Impetigo
A. Erysipelas
B. Erythema multiforme
C. Impetigo vulgaris
D. Urticaria
A. Onscherp begrensd
B. Matig scherp begrensd
C. Scherp begrensd
A. Acne vulgaris
B. Ichthyosis vulgaris
C. Impetigo vulgaris
A. Crème
B. Lotion
C. Zalf
A. Lentigo
B. Melasma
C. Erysipelas
D. Vitiligo
A. Op geen enkele brandwond
B. Enkel op de graad 1 brandwonden
C. Enkel op de graad 1 en 2 brandwonden
D. Op alle brandwonden (graad 1, 2 en 3)
A. Erythema infectiosum
B. Erythema palmare
C. Livedo racemosa
D. Livedo reticularis
A. Antibioticum-bevattende huidcrème
B. Er hoeft niets gedaan te worden
C. Nat verband
D. Systemisch antibioticum
A. Chronische discoïde lupus erythematodes
B. Rosacea
C. Seborroïsch eczeem
D. Systemische lupus erythematodes
Psoriasis bestaat uit één soort efflorescentie, daarom de term monomorf.
Te vinden in: Rook’s Textbook of Dermatology (achtste editie 2009/2010), Rook A. et al, Hoofdstuk 10, paragraaf Psoriasis.
Te vinden in: Robbins and Cotran Pathologic Basis of Disease (achtste editie 2009/2010), Kumar V. e.a., blz. 1170.
Bovenstaand beschreven beeld past in alle opzichten bij psoriasis vulgaris:
Lokalisatie: Strekzijden knieën en ellebogen, de stuit en het behaarde hoofd
Treedt meestal symmetrisch op
Erythematosquameuze plaques die scherp zijn begrensd en in grootte variëren
Kaarsvetfenomeen: bij krabben het witter, glanzender en zilverachtiger worden van de ondergrond
De plaques veroorzaken soms, maar niet altijd jeuk
Pityriasis rosea kenmerkt zich door een zogenaamde plaque mère (‘moedervlek’) van ongeveer 2-5 cm waarmee de aandoening zich in eerste instantie presenteert. Hierna zullen zich verspreid over het lichaam, vooral op de romp, rozerode schilferende soms jeukende maculae ontstaan, welke matig scherp begrensd zijn. Behandeling is hierbij niet nodig omdat ze aandoening vanzelf weer verdwijnt. Wel kan symptoombestrijding worden gegeven wanneer iemand ernstige jeuk ervaart.
Seborroïsch eczeem bij volwassen wordt gekenmerkt door de voorkeurslocalisatie enkel op plekken waar veel talg wordt geproduceerd, denk aan het behaarde hoofd, de oogranden, nasolabiale plooien, baardstreek, wenkbrauwen, retro-auriculaire gebied, oorschelpen, gehoorgang, lichaamsplooien en de navel. Het gaat hierbij om matig scherp begrensde laesies.
Constitutioneel eczeem is onwaarschijnlijk in bovenstaand beschreven casus omdat dit type eczeem zich meestal op kinderleeftijd presenteert. De efflorescentie komt grotendeels overeen met seborroïsch eczeem. Constitutioneel eczeem wordt meestal gezien in de elleboogsplooien en knieholten.
Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009), Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 75-91.
Voor meer achtergrond en plaatjes van bijbehorende efflorescenties zie www.huidziekten.nl.
Het antwoord op deze vraag wordt eigenlijk al gegeven door de vraagstelling. De term ‘jeugdpuistjes’ omvat één van de soorten acne (antwoord C en D vallen af). Hierbij bestaat een niet zo ernstige (acne vulgaris) en ernstige vorm (acne conglobata) van, dus antwoord A is het antwoord. Wat bij Chris het verschil maakt tussen acne vulgaris en acne conglobata zijn de noduli met korstvorming en de littekens, deze verschijnselen duiden op de ernstigere vorm van acne namelijk acne conglobata. De daarvoor genoemde efflorescenties (comedonen en papulopustels) kunnen prima passen bij zowel acne vulgaris als acne conglobata.
Folliculitis beschrijft het beeld passend bij ontsteking van het bovenste deel van de haarfollikel en kan men herkennen aan de vele kleine puskopjes op plekken waar haar groeit (bij jongens in de puberteit dus ook de baardstreek meegerekend).
Impetigo is een bacteriële huidinfectie die zich kenmerkt door vesikels (blaasjes) en pustels met mogelijk exsudatieve honinggele korsten, veroorzaakt door de bacterie S. Aureus.
Te vinden in: Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008), Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 311, NHG Standaard Acne.
Erysipelas is hierbij de diagnose die gesteld dient te worden. Hieraan moet gedacht worden in verband met:
Aanwezigheid van een porte d’entrée (insectenbeet)
Scherp gedemarqueerd
Grote plek, in dit geval 20 cm
Ernstig ziek zijn, in dit geval hoge koorts en braken (flauwvallen, algehele malaise, koude rillingen en ernstige hoofdpijn kunnen ook goed bij het beeld passen)
Veroorzaker: Beta-hemolytische streptococ
Impetigo vulgaris en urticaria passen niet bij het beschreven tijdsbeloop. Erythema multiforme kenmerkt zich door schietschijflaesies, die verspreid over het lichaam te zien zijn.
Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009), Sillevis Smit J.H. e.a., blz. 326.
Zie voor plaatjes www.huidziekten.nl, zakboek en dan psoriasis.
Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn, J.H. Sillevis Smitt et al, negende druk 2013, blz. 79.
Ichthyosis vulgaris is vissenschubhuid, impetigo vulgaris krentenbaard.
Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn, Sillevis Smitt et al, negende druk 2013, blz. 191.
‘Droog op droog, nat op nat.’
Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn, Sillevis Smitt et al, negende druk, 2013, blz. 96.
Lentigo en melasma worden juist gekenmerkt door een donkere verkleuring van de huid. Erysipelas is rood en scherp begrensd. Een tekort aan melanocyten kenmerkt vitiligo (scherp begrensd), waarbij altijd de differentiaal diagnose Lepra in het achterhoofd gehouden moet worden.
Vloten van W., Dermatologie en venerologie (derde herziene druk, tweede oplage 2003), 2003, blz. 94.
Op een derdegraads brandwond groeit nooit meer haar en zal ook de sensibiliteit niet meer terugkeren.
Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn (8egeheel herziene druk 2009) Sillevis Smitt J.H. e.a. blz. 185.
Erythema palmare wordt typisch bij zwangere vrouwen gezien, evenals melasma in het gelaat.
Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn: een systemische introductie (9e geheel herziene druk 2014) Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 70.
Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleem oplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a.
Het betreft hier waarschijnlijk een orf, na bijvoorbeeld een geitenbeet.
Rosacea tast met name de huid van neus en wangen aan. De aandoening heft een vasculaire component (teleangiëctasieën, erytheem) en een acneïforme component (papels, papulopustels en noduli). Soms ontstaat hyperplasie van de weke delen van de neus (rhinophyma). Het wordt verergerd door blootstelling aan zon en door alcohol, hete dranken, fysieke inspanning, warm en vochtig klimaat, gekruid eten, kortom omstandigheden waarin vasodilatatie plaatsvindt. Rosacea komt vaker voor bij vrouwen en bij mensen met een licht huidtype.
Chronische discoïde lupus erythematodes is een vorm van lupus erythematodes (LE) waarbij enkel de huid is aangedaan, met name in het gelaat, op de borst en rug. De laesies bestaan uit scherpbegrensde, licht schilferende, schotelvormige (discoïde) plaques die licht jeuken. Met name de aan zon blootgestelde huid is aangedaan. Het wordt veroorzaakt door een auto-immuun ontstekingsreactie. Seborroïsch eczeem heeft als voorkeurslocatie de vette huid, dat wil zeggen voorhoofd, hoofdhuid. Systemische LE wordt gekenmerkt door een vlindervormig exantheem.
Te vinden in: Vloten van W., Dermatologie en venereologie, 2003, 3e herz. dr. 2e opl., Blz. 178.
A. Skeletspiercellen
B. Satellietcellen
C. Fibroblasten
A. Dystrofine
B. Myosine
C. Fibrine
D. Troponine
A. Alle dochters zullen draagster zijn van hemofilie-A.
B. Alle zonen zullen hemofilie-A hebben.
C. 25% van haar dochters zal draagster zijn van hemofilie-A.
D. 50% van haar zonen zal hemofilie-A hebben.
A. Ovariumcarcinoom
B. Endometriumcarcinoom
C. Melanoom
D. Longcarcinoom
A. Familiaire adenomateuze polyposis syndroom
B. Juveniele poliposis
C. Lynch syndroom
A. Korter
B. Even lang
C. Langer
A. VHL
B. BRCA-1
C. RET
4. CDH-1
A. Moeder
B. Vader
Een skeletspiercel draagt niet zelf bij tot regeneratie van zijn eigen soort cellen, daar heeft het satellietcellen voor nodig. Fibroblasten zorgen voor synthese van het bindweefsel.
Te vinden in: Histology: A text and atlas with correlated cell and molecular biology (vijfde editie 2005/2006), Ross M. e.a., blz. 260-264.
Dystrofine zorgt er normaliter voor dat spiervezels worden beschermd tegen spierschade tijdens bewegen (krimpen en weer langer worden van de spiervezel). Door het ontbreken van functioneel dystrofine zijn Duchenne patiënten veel gevoeliger voor spierschade. Een uiting hiervan is op jonge leeftijd bijvoorbeeld de forse kuiten van het hierboven beschreven jongetje.
Te vinden in: Vander’s human physiology: the mechanisms of body function (twaalfde editie 2011), Widmaier E. e.a., blz. 251-276.
Moeder geeft ofwel haar niet-afwijkende X-chromosoom ofwel haar afwijkende X-chromosoom aan haar zonen, daarom 50% kans. 50% van de dochters zal draagster zijn van hemofilie-A. Bij hemofilie-A betreft het een afwijkend factor VIII-gen.
Te vinden in: Kumar & Clark’s Clinical Medicine (zevende editie 2009), Kumar P. e.a., blz. 439.
Naast coloncarcinoom wordt endometriumcarcinoom het meest frequent gezien. Vormen van kanker die ook kunnen voorkomen bij HNPCC zijn ovarium-, maag-, dunne darm- en urotheelcelkanker. Verder ook hersencarcinoom en een melanoom.
Te vinden in: Bijlsma E. e.a., Leerboek medische genetica (zevende herziene druk 2005), blz. 218.
Te vinden in: Oncologie, C.J.H. van de Velde, e.a., achtste druk 2010, blz. 49.
Een telomeer is het uitende van een chromosoom. Bij iedere deling wordt een klein stukje van het telomeer ontrafelt. Bij een ouder persoon hebben meer delingen plaats gevonden dan bij jongeren, dus zullen de telomeren logischerwijs ook korter (meer ontrafeling) zijn dan bij jongere personen.
Te vinden in: Jorde L. e.a., Medical genetics (derde editie 2003), blz. 237.
BRCA-1 geeft een verhoogd risico op ovarium- en/of mammacarcinoom. BRCA-2 geeft een verhoogd risico op pancreascarcinoom en een verhoogd risico op mamma- en prostaatcarcinoom bij mannen specifiek.
Te vinden in: Mitochondrieel DNA erft altijd maternaal over.
Leerboek medische genetica (zevende herziene druk 2005), Bijlsma E. e.a. blz. 160-163.
A. 16 weken
B. 24 weken
C. 32 weken
A. Chlamydia trachomatis
B. Escherichia coli
C. Neisseria gonorrhoeae
D. Ureaplasma urealyticum
A. Cervicale poliepen
B. Endometriose
C. Pelvic inflammatory disease (PID)
D. Submuceus myoom
A. Twee
B. Drie
C. Vier
A. Ectopische zwangerschap
B. Placenta loslating
C. Spontane abortus
A. Het eerste vlak van Hodge
B. Het tweede vlak van Hodge
C. Het derde vlak van Hodge
D. Het vierde vlak van Hodge
A. één vene en één arterie
B. twee venen en één arterie
C. één vene en twee arteriën
D. twee venen en twee arteriën
A. Chlamydia trachomatis
B. Escheria coli
C. Humaan papillomavirus (HPV)
D. Neisseria gonorrhoeae
A. Aangezichtsligging
B. Achterhoofdsligging
C. Stuitligging
D. Voorhoofdsligging
A. Bepalen van beta-HCG in het serum
B. Echografie van de genitalia interna
C. Expectatief
D. Verwijzing naar de gynaecoloog voor fertiliteitsonderzoek
A. Hodge 1
B. Hodge 2
C. Hodge 3
D. Hodge 4
A. De placenta
B. Het corpus luteum
Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (6egeheel herziene druk 2007), blz. 287.
Salpingitis is het synoniem voor PID, oftewel Pelvic Inflammatory Disease. 60% van de PID’s worden door een SOA (seksueel overdraagbare aandoening) veroorzaakt. In 50% van deze gevallen is de Chlamydia trachomatis de veroorzaker, in 10% Neisseria gonorrhoeae. In 25-50% van de gevallen zou een andere verwekker, bijvoorbeeld de E. Coli maar ook een streptococ en Mycoplasma, de veroorzaker zijn.
Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (zesde herziene druk 2007), Heineman M. e.a., blz. 716. NHG Standaard Pelvic Inflammatory Disease.
Typische klachten passend bij endometriose:
Cervicale poliepen kunnen zeker op deze leeftijd worden gezien, echter zijn deze meestal asymptomatisch, hooguit treden er contact- of intermenstruele bloedingen op. Een zogenaamde PID (pelvic inflammatory disease), letterlijke vertaling een ontsteking in het kleine bekken, is een gevolg van een Seksueel Overdraagbare Aandoening (SOA), bijvoorbeeld Chlamydia, oftewel een micro-organisme wat zich vanuit de vagina naar hoger liggende structuren heeft verspreid. Chronische buikpijn zoals beschreven in bovenstaande casus kan zeker bij een PID passen, echter vertoont een PID geen relatie met de menstruatie, zoals wel het geval is bij bovenstaande casus. Daarnaast kan iemand ontstekingsverschijnselen, zoals koorts, vertonen. Een submuceus myoom kent als typerende symptomen: Intermenstrueel bloedverlies, dysmenorroe en menorragie. De hierboven beschreven dyspareunie past hier niet bij.
Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie, de voortplanting van de mens (zevende geheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 844-851).
Twee arteriae umbilicalis en één vena umbilicalis.
Te vinden in: Practical paedicatrics (zesde editie 2007), Robertson D. e.a., blz. 334.
Een placentaloslating past niet bij bovenstaande symptomen, en past niet bij de termijn waar de zwangerschap zich in bevindt. Een spontane abortus kan buikpijn geven maar daar gaat meestal geen beeld van een hypovolemische shock mee gepaard. Een ectopische zwangerschap, oftewel een extra-uteriene graviditeit (EUG) kan dit acute beeld veroorzaken wanneer bijvoorbeeld de tuba (eileider) knapt. De patiënt zal bleek en met een lage bloeddruk binnen komen en zal met spoed geopereerd moeten worden.
Te vinden in: Junqueira L, e.a., Bew door E. Wisse e.a., Functionele histologie (tiende geheel herziene druk 2004), blz. 602.
Wanneer het derde vlak van Hodge is gepasseerd, is het hoofdje van de baby voorbij het smalste punt en kan theoretisch de partus vaginaal plaats vinden. Wanneer het hoofd vóór vlak drie blijft steken en de partus niet vordert, kan of moet een sectio caesaria worden overwogen.
Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (vijfde herziene druk 2004), blz. 269.
Twee arteriae umbilicalis en één vena umbilicalis.
Te vinden in: Brande van den J. e.a., Kindergeneeskunde (derde geheel herziene druk vierde oplage 2004), blz. 456.
Salpingitis kenmerkt zich door opstoot- en slingerpijn.
Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (zesde herziene druk 2007), blz. 443.
Te vinden in: Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7e geheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 351.
Pas 24 maanden na het stoppen van de prikpil is de fertiliteit (en de menstruatiecyclus) bij vrouwen vergelijkbaar met diegenen die OAC of een IUD gebruikten. Het goede beleid is daarom expectatief.
De vlakken van Hodge geven de mate van indaling in het baringskanaal weer. De vlakken van Hodge zijn vier evenwijdige denkbeeldige vlakken. H1 loopt van de bovenrand van de symfysis pubis tot het promontorium van het sacrum en komt overeen met de bekkeningang. H2 loop evenwijdig langs de onderrand van de symfysis pubis. H3 loopt door de spinae ischiadicae en H4 door het uiteinde van het os coccygis. Wanneer de grootste omvang van het hoofd H3 gepasseerd is, zal het bekken geen baringsbelemmering meer vormen.
Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens, 2007, 6e herz. dr., Blz. 312.
Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens, 6e herz.dr. 2007, 2e opl. 2008, Blz. 257.
Het corpus luteum zorgt voor progesteronproductie tot ongeveer 10 weken na de conceptie. Hierna wordt het overgenomen door de placenta.
Weetjes voortplanting | |
Leydig cellen | Testosteron. (vesicula seminalis levert grootste volume) |
Sertoli cellen | Sperma |
Muller buizen | Eileider, uterus, vagina (XX) |
Wolff cellen | Urineleiders (XY) |
Baarmoederhalskanker onderzoek | 30-60 jaar |
Epididymis | Bijbal. opslag zaadcellen |
Vesicula seminalis | Zaadblaas. klier wat vocht toevoegt aan spermacellen |
Prostaat | Klier. voegt hulpstoffen aan sperma toe. Voorkomt terugstroom sperma |
LH | Stimuleert testis tot testosteronproductie |
Klinefelter syndroom | 47 XXY |
Turner syndroom | 45 X |
Edward syndroom | Trisomie 18 |
N. Pudendus | Innervatie van bekkenbodemspieren in het perineum |
Eisprong | Tot stand als oestrogeenproductie max |
Progesteron | Opbouw endometrium na innesteling |
Oestrogenen | Klaar maken endometrium voor innesteling. eisprong |
24wk zwanger | Uterus reikt navel hoogte |
mola hydatidosa | kan ontaarden in chorioncarcinoom |
positieve Coombs test | moeder 0 en kind A |
Verdieping voortplanting | |
Anatomie | Epididymis, ductus deferens, vesicula seminalis, urethra |
Fluor vaginalis | Candida Symptomen: jeuk!, wit brokkelig, niet-riekend Diagnostiek: hyfen in KOH, pH <4.5 (zuur) Behandeling: Miconazol Bacteriële vaginose Symptomen: homogeen fluor Diagnostiek: amine test +, clue-cellen, pH >4.5 Behandeling: self-limiting Trichomonas infectie Symptomen: Jeuk, geelgroen fluor, schuimend, soms vbv Diagnostiek: pH >4.5, leukocytose, flagellaten, protozoa Behandeling: metronidazol, clindamycine |
SOA | Chlamydia Symptomen: vaak asymptomatisch. Soms fluor/PID bij vrouw. Urethritis/proctitis bij man Diagnostiek: PCR. Vrouw: vaginale wat, Man: 1e urinestraal/rectumwat Behandeling: azitromycine, eventueel doxycycline Gonorroe Symptomen: soms asymptomatisch. Vrouw: urethritis, cervicitis. Man: urethritis. Eventueel faryngitis. Diagnostiek: PCR. Vrouw: vaginale wat, Man: 1e urinestraal/rectumwat Behandeling: ceftriaxon, eventueel ciprofloxaxine Trichomonas (zie hierboven) Herpes genitalis Symptomen: prodromen daarna blaasjes.Vrouw: pijn, dysurie, fluor. Man: urethritis, balantitis. Oorzaak: HSV type 1 en 2 Diagnostiek: klinisch. Eventueel serologie Behandeling: valaciclovir Condylomata acuminata Symptomen: bloemkoolachtige wratten, rozerood tot grijswit Oorzaak: HPV Diagnostiek: klinisch. Eventueel histologie of HPV onderzoek Behandeling: podofyllotoxine, eventueel imiquimodcreme |
Weetjes neonatologie | |
Geboorte |
|
Colostrum | 1e dagen moedermelk |
eisen neonaat | <24u mictie, <48 uur meconium lozing |
Suppletie naast borstvoeding | Week 2 t/m 3e maanden: Vit K (dag 8), Vit D (dag 14) en eventueel ijzer |
Gewicht neonaat | Gemiddeld 3500 (jongen), 3350 (meisje). Per week 150gr erbij. |
Gewichtsverlies | Tot 10% verlies eerste dagen is acceptabel |
Coeliakie | Symptomen: bolle buik & platte billen |
Cyanose | 4x T’s. Tetralogie v Fallot, Transpositie grote vaten, Tricus spidalis, Truncus arteriosus/open botalli |
Fontanel | Intrekking = uitdroging Bolling = intracraniële druk |
ALTE | Apparent life-threatening event |
Trommelvliezen | Rood = reactief Pral/Bomberend = OMA Dof = effusie |
Ziekte v Hirschsprung | Distaal colon bevat geen ganglioncellen: geen innervatie, strictuur + proximale dilatatie. |
Koemelkeiwit allergie | IgE-gemedieerde allergische reactie tegen 1 of meer koemelkeiwtifracties in kunstvoeding. Diagnostiek: eliminatie provocatietest |
Pylorushypetrofie | Hypertrofie van m. Circ en longitudinale vd pylorus en distale antrum, obstructie maaguitgang, projectiel braken en failure to thrive |
Moro reflex | Schrikreactie armen en benen spreiden en vervolgt door omhels beweging |
Galant reflex | Heup 45 gr exorotatie bij prikkeling ruggengraad ipsilateraal |
Serotiniteit | 2wk na verwachte bevallingsdatum nog geen bevalling |
Verdieping neonatologie | |
APGAR score | Op 1, 5 en 10 min na geboorte. 10 is beste
|
Kinderaaandoening | Coarctatio aortae Definitie: Vernauwing aorta dat toevoer v onderste lichaamsdeel belemmerd Symptomen: LV zet meer kracht want weerstand in aorta hoog RR hoog aan armen, pulsaties lies laag Behandeling: ductus Botalli sluiting uitstellen middels medicatie op 2e-3e jaar chirurgische correctie Persisterende ductus botalli: Normaliter: na geboorte gaan longen open, dus minder weerstand waardoor weerstand in art systeem omhoog en druk in LA omhoog, foramen dicht. O2 rijk bloed vanaf de aorta door ductus. O2 remt prostaglandinesynthese, ductus dicht. Prematuren: longen onvolgroeid dus O2 is nog laag en blijft ductus langer open. Tetralogie v fallot: VSD, pulmonale stenose, overrijdende scheve aorta, hypertrofie rechter ventrikel Ventrikelseptumdefect: Definitie: O2 rijk bloed tijdens systole naar RV. Pulmonalisklep is open dus toegang tot longen. Druk in longen omhoog, hydrostatische druk omhoog, collaps longblaasjes. Symptomen: kreunen (glottis dicht), PIP in blaasjes, tegen gaan van collaps, tachycardie, gewicht omlaag, spugen , zweten, intrekkingen Behandeling: diuretica, ACE-remmer (weerstand in aorta omlaag), eventueel chirurgisch hechten Atrium Septum defect Definitie: RA en RV dilatatie tijdens diastole. Druk in longen omhoog, minder erg dan VSD. Symptomen: weinig/geen Gevolg: irreversibele pulmonale hypertrofie en/of ritmestoornissen Behandeling: vaak spontaan, eventueel op 4e-5e jaar chirurgisch parapluutje via endovasculaire toegang |
Hielprikscreening | In 1e week (liefst dag 4)
|
Tanner stadia | Meisje (MPA): Borstontwikkeling vanaf 8 jaar (gem 10.5 jaar) Menarche gem 13 jaar Piek groei 11.5 jaar Jongen (GPA): Groeitestikels (9.8-13.4 jaar) middels kralenketting Piekgroei testis volume 12 ml (14 jaar) |
Hyperbilirubine | Definitie: >80-120umol/l <24 geel is alarm. Vaak ongeconjugeerd bij hemolyse. (cave infectie) 24u-3wk geel: vaak fysiologisch >3wk geel: zowel geconjugeerd/ongeconjugeerd Oorzaak: overproductie stoornis, conjugatie stoornis, uitscheidingsstoornis diagnostiek: volledig lab eventueel urinetest op galactosemie, hielprik behandeling: Fototherapie: breekt ongeconjugeerd bilirubine af. + vocht optimaliseren + eventueel wisseltransfusie Voorkom kernicterus (ongeconjugeerd in basale ganglia en nuclea) |
Spraak en taalontwikkeling |
|
A. Antibiotica lokaal: Clindamycine of erytromycine
B. Antibiotica oraal: Doxycycline
C. Benzoylperoxide of retinoïde lokaal
D. Isotretinoïne oraal
A. Intrekkingen van de thorax bij ademen
B. Piepende ademhaling
C. 40 graden Celcius koorts
D. Een verlengd expirium
A. 6.1 mmol/L
B. 6.9 mmol/L
C. 7.8 mmol/L
D. 11.0 mmol/L
A. Amoxicilline
B. Cefuroxim
C. Nitrofurantoïne
D. Trimethoprim
A. Anemie door vitamine-B12-deficiëntie
B. Aplastische anemie
C. Thalassemie
D. Ijzergebreksanemie
A. Bacteriële vaginose
B. Candida-infectie
C. Chlamydia-infectie
D. Trichomonasinfectie
A. Bacterieel
B. Viraal
A. Delier
B. Goedaardige ouderdomsvergeetachtigheid
C. Ziekte van Alzheimer
D. Ziekte van Parkinson
A. Epstein-barrvirus
B. Herpes Simplexvirus
C. Human parvovirus
D. Varicella Zostervirus
A. Coxartrose
B. Ziekte van Bechterew
C. Aspecifieke lage rugpijn
D. Lumbosacraal radiculair syndroom
A. Crustae op de huid
B. Hevige pijn
C. Koorts
A. Anticholinergicum
B. Inhalatiecorticosteroïd
C. Kortwerkend β2-sympaticomimeticum
D. Langwerkend β2-sympaticomimeticum
A. Antihistaminicum
B. Inhalatiecorticosteroïd
C. Langwerkend β2-sympaticomimeticum
D. Xanthinederivaat
A. Een antibioticakuur
B. Colchicine
C. Diclofenac
D. Methotrexaat
A. Insuline
B. Metformine
C. Sulfonylureumderivaat
A. Atenolol
B. Gliclazide
C. Het koolhydraatarm dieet
D. Metformine
A. Constitutioneel eczeem
B. Dermatomycosis corporis
C. Psoriasis vulgaris
D. Scabiës crustosa
A. Escherichia coli
B. Proteus mirabilis
C. Trichomonas vaginalis
D. Klebsiella species
Bij overwegende aanwezigheid van papels en pustels wordt benzoylperoxide boven retinoïde lokaal aanbevolen. Echter wanneer er juist veel comedonen worden gezien, dan is retinoïde lokaal wel het middel van eerste keus. Stap twee in de behandeling is de lokale antibiotica. Daarna volgt de orale antibiotica in de vorm van Doxycycline. Het laatste middel is isotretinoïne oraal en wordt als laatste optie gegeven, dankzij de hevige bijwerkingen die het middel kent maar ook de grote teratogeniteit. Daarom moet, als de huisarts isotretinoïne oraal voorschrijft, hij/zij er zeker van zijn dat patiënte niet zwanger is of kan worden. Behandeling middels isotretinoïne gebeurt zelden door de huisarts zelf, vaak wordt de patiënt doorverwezen naar een dermatoloog.
Te vinden in: NHG-Standaarden voor de huisarts (2009), Wiersma T. e.a., blz. 843.
Alarmsymptomen zoals beschreven in de NHG-standaard zijn: Ernstig ziek zijn (combinatie koorts, tachypneu, verwardheid/sufheid), ernstige dyspneu, hemoptoë (bloed ophoesten) en pijn vastzittend aan de ademhaling (kan duiden op een longembolie). Bovenstaande patiënt wordt niet omschreven als een ernstig zieke patiënt. Wel vertoont hij ernstige dyspneu, te zien aan het intrekken van de thorax bij ademen, wat een directe doorverwijzing rechtvaardigt.
Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., blz. 318. NHG Standaard Acuut Hoesten.
Voorwaarden voor het stellen van de diagnose Diabetes Mellitus Type 2 zijn of twee maal op twee verschillende dagen gemeten nuchtere veneuze plasmaglucosespiegel > 7.0 mmol/L, óf éénmalig gemeten 11.0 mmol/L in combinatie met klachten van een hyperglycemie. Klachten waarmee de patiënt meestal naar de huisarts gaat zijn onder andere polyurie, dorst, vermagering en recidiverende urineweginfecties.
Te vinden in: NHG Standaarden voor de huisarts, Diabetes Mellitus type 2.
De nitriettest is positief, dus er is sprake van een urineweginfectie. Omdat zwangeren in de risicogroep vallen behandel je deze groep altijd met antibiotica vanwege het risico op weefselinvasie. Op dit moment heeft patiënte met haar temperatuur nog geen teken van weefselinvasie. In dat geval behandel je als eerste keus met nitrofurantoïne en als tweede keus amoxicilline/clavulaanzuur. Daarnaast neem je bij zwangeren met een urineweginfectie altijd een urinekweek af op GBS. Indien deze positief is, is dit namelijk een indicatie tot het intraveneus toedienen van antibiotica tijdens de partus. Wanneer het een zwangere mét tekenen van weefselinvasie was geweest, dan had je haar meteen doorverwezen naar de specialist.
Te vinden in: NHG-standaard urineweginfecties.
Referentiewaarden Hb: Mannen 8.5-11.0 mmol/L, vrouwen 7.5-10.0 mmol/L. MCV < 80 = microcytaire anemie, MCV 80-100 = normocytaire anemie, MCV > 100 = macrocytaire anemie. Een ijzergebreksanemie is altijd microcytair. Een thalassemie bij de hierboven beschreven patiënte is zeer onwaarschijnlijk, niet alleen gezien de leeftijd maar daarnaast ook het ontbreken van een belaste familieanamnese hiervoor. Het alcoholgebruik van patiënte moet je al op het spoor zetten van een vitamine –B12-deficiëntie, evenals patiënte zich bijvoorbeeld had gepresenteerd als een enthousiaste veganist. Aplastische anemie is dan de minst waarschijnlijke optie gezien het zeer zeldzame voorkomen hiervan. Kortom, een anemie door vitamine-B12-deficiëntie is meest waarschijnlijk het geval.
Te vinden in: NHG Standaard Anemie voor de huisarts.
Candida:
Jeuk, irritatie
Witte, niet-riekende afscheiding
Brokkelige witte fluor
Bij LO: Rode geïrriteerde vagina/vulvawand
KOH-preparaat toont (pseudo-) hyfen van Candida Albicans
Bacteriële vaginose:
Homogene fluor
pH fluor > 4.5 (normaal 4 – 4.5)
positieve aminetest (deze is positief bij ruiken van een rotte visgeur na toevoeging aan druppel KOH)
Clue-cellen in het fysiologisch-zoutpreparaat
Chlamydia:
Positieve test bij PCR diagnostiek (hetzelfde geldt voor Gonorrhoe
Trichomonas:
Jeuk
Geelgroene fluor
Rode vaginawand
pH > 4.5
Leukocytose
Fysiologisch-zoutpreparaat toont flagellaten oftewel Trichomonaden
Positieve kweek (moet op dag van afname in laboratorium worden getest)
Te vinden in: NVOG Richtlijnen. http://www.nvog.nl, blz. Fluor Vaginalis, bekijk ook de NHG Standaard Fluor Vaginalis.
Niets in bovenstaand verhaal duidt op een bacteriële infectie. Stel de jongen had witte stippen/beslag op zijn tonsillen gehad, had dat geduid op een bacteriële infectie. Daarnaast komt uit dit verhaal niet naar voren dat hij heel erg ziek is los van zijn koorts van 39 graden, wat ook kan duiden op een bacteriële infectie.
Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleem oplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., blz. 164.
Te vinden in: NHG Standaard voor de huisarts (2009) Wiersma T. e.a., blz. 498-499.
Het Epstein-barrvirus is de bekende veroorzaker van de ziekte van Pfeiffer, oftewel mononucleosis infectiosa. Het Herpes Simplexvirus (HSV) is de verwekker van de koortslip, maar ook van genitale herpes. Type 1 HSV veroorzaakt de koortslip maar bijvoorbeeld ook keratitis herpetica. Type 2 HSV is hoofdverantwoordelijk voor herpes genitalis. Het humane Parvovirus is het micro-organisme wat de vijfde ziekte (‘slapped cheecks’) veroorzaakt.
Te vinden in: Dermatovenerologie voor de eerste lijn (achtste geheel herziene druk 2009), Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 348.
De jonge leeftijd past niet bij coxartrose. De leeftijd past daarentegen wel bij de ziekte van Bechterew, evenals de klachtenpresentatie, echter is dit niet de meest waarschijnlijke diagnose, maar 1 die je in je achterhoofd moet houden wanneer de klachten aanhouden met stijfheid voorop. Het lumbosacraal radiculair syndroom typeert zich door een positieve test van Lasègue, waar in bovenstaande casus geen sprake van is.
NHG standaard lumbosacraal radiculair syndroom, T.O.H. de Jongh et al. Diagnostiek van alledaagse klachten, derde herziene druk, 2011. Hoofdstuk 52: Rugpijn, lage; blz. 683.
Te vinden in: Handboek verrichtingen in de huisartspraktijk, A. Goudwaard et al, 2009, blz. 281.
De eerste stap in behandeling van astma bij kinderen is het zo nodig toedienen van een short-acting beta-agonist (SABA), bijvoorbeeld salbutamol. Wanneer dit >3 keer per wordt gebruikt, dan is toevoeging van een inhalatiecorticosteroïd de volgende stap (zoals budesonide).
Te vinden in: NHG standaard: Astma bij kinderen.
Zie vraag 12.
De afwezigheid van uraatkristallen maakt jicht onwaarschijnlijk, dus valt behandeling met colchicine af. Een antibioticakuur gaat bij afwezigheid van micro-organismen ook de artritis niet tegen. Methotrexaat is een latere stap wanneer er sprake is van polyartritis, geen mono-artritis. Zie de NHG-standaard.
Te vinden in: NHG Standaard Artritis.
Stappenplan diabetes mellitus type II: leefstijladviezen – metformine – SU-derivaat – insuline.
Te vinden in: NHG standaard Diabetes Mellitus type 2
Allereerst in de behandeling van Diabetes komen educatie en leefstijladviezen. Het medicamenteuze stappenplan wat wordt toegepast wanneer de bloedsuikers niet goed te reguleren blijken is als volgt: Stap 1: Metformine. Stap 2: Toevoeging sulfonylureumderivaat (gliclazide). Stap 3: Insuline toevoegen. Ook voor het weer afbouwen van medicatie wordt dit stappenplan gevolgd, maar dan van stap 3 naar 2 naar 1.
Te vinden in: NHG standaard Diabetes Mellitus type 2, Kumar & Clark’s clinical medicine (8eeditie 2012), Kumar P. e.a. blz. 1010-1013.
De leeftijd en de lokalisatie van de plekken zijn in dit verhaal kenmerkend voor constitutioneel eczeem.
Te vinden in: NHG standaard Eczeem.
E. coli is onderdeel van de normale fecale flora. Via het epitheel van de urinewegen kan het opstijgen en de blaas koloniseren. Andere micro-organismen afkomstig uit de normale fecale flora, zoals Klebsiella en Proteus, kunnen ook urineweginfecties veroorzaken. Dit gebeurt echter minder vaak dan E. Coli. Trichomonas vaginalis veroorzaakt vooral vaginitis.
Te vinden in: Jongh de T. e.a., Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (2e herz. dr. 2005), Blz. 528.
Weetjes longen | |
ACE-remmers: | 1-20% van de hoestklachten |
Anatomische shunt longen | Flow vanuit de a. bronchiales naar de vena pulmonales |
Astma medicatie | Bètamimeticum en eventueel inhalatiecorticosteroïd |
Celademhaling | In mitochondriën |
Clemastine | Anti- histamine (werkt versuffend) |
Ipratropiumbromide | Antagonisme van muscarinereceptor. COPD en astma behandeling |
Hartafdruk long | Op lobus superior |
Q-koorts | Gramnegatieve coxiella burnetii (zoönose) |
Surfactans | Productie door type II pneumocyten; vergroot contractie long |
Penumonectomie | Intercostaal ruimte 5 (drain), intercostaal ruimte 2 (naald, pneumothorax) |
Tuberculose | Vaak in longtoppen |
Algemeen: | |
Intima | Bevat geen zenuwcel, wel endotheel, glad spiercel, fibroblast |
Verdachte lymfeklier | Supraclaviculair, hard, pijnloos (verdenking maag carcinoom hoog) |
Heparine | Activeert antitrombine (langzamere stolling) |
CML | Translocatie 9, 22 = Philadelphia |
Sarcomen | Metastaseren hematogeen |
Vit K afhankelijke stollingsfactoren | 1972 (2, 7, 9, 10) |
onderkoeling | vertraagd de stolling |
Ijzer | best opgenomen in duodenum |
B-lymfocyten | Hormonale afweer |
T-lymfocyten | Cellulaire afweer |
Verdieping hematologie: | |
Hemofilie | Definitie: erfelijke stollingsstoornis A= deficiëntie VIII ( (80%) (x-linked) C= deficiëntie XI (autosomaal) Behandeling: toediening van ontbrekende stollingsfactor per injectie |
Huishouding | Extracellulair = meeste Na Intracellulair= meeste K |
Multipele myeloom | Definitie: ziekte van Kahler Oorzaak: maligne woekering van plasmacellen vooral in beenmerg. Bepaalde immunoglobulines. Symptomen: moe, anemie (gedrang van andere bloedcellen), infecties, Bence-Jones proteïnurie (lichte ketens/immunoglobinen in urine), botpijn.(osteolytische schade), hypercalciëmie, nierfunctiestoornis Diagnostiek: beenmergpunctie op immunoglobulines Behandeling: chemotherapie, radiotherapie |
Ziekte van Wilson | Definitie: koperstapelingsziekte Oorzaak: gen defect chr.13, koper niet uitgescheiden via gal, stapelt in organen Symptomen: vaak Spaanse. Lage ceruloplasmine Diagnostiek: ceruloplasmine in bloed, leverbiopt Behandeling: Koperarm dieet en chelerende middelen |
Pernicieuze anemie | Definitie: Bloedarmoede, macrocytair MCV Oorzaak: te weinig productie van intrinsic factor (in maag) tekort aan Vit B12 opname (door ileum) Symptomen: moe, depressie, gewricht-/zenuwklachten Behandeling: Vit B12 injectie, 1x in 8wk 1000mcg
|
Bloedgroepen | Bloedgroep 0 kan je aan iedereen doneren Antigeen A Antigeen B geen A ontvangen geen B ontvangen 0 X X A X X B X X AB X X Rhesus D (belangrijk in zwangerschap) Wanner moeder – en 1e kind +, maakt moeder antistoffen. Probleem bij volgende zwangerschap, want antistoffen gaan naar foetus. |
Weetjes bewegen: | |
spondylolisthesis | Afschuiven van wervel naar ventraal |
Klapvoet | N. Peroneus profundus (m. Tibialis anterior, alle flexoren van de tenen) |
Colchicine | Remt migratie granulocyten en leukocyten (jicht medicatie) |
Behcet syndroom | Aften in mond, genitaal, iritis |
Laseque test | Positief bij zenuwwortellaesie |
Kanalen van Haver | Zorgen voor voeding van botcellen |
Haemarthrose knie | Meestal schade voorste kruisband |
Horner syndroom | Miosis (kleine pupil), ptosis (afhangend ooglid), anhidrose (geen zweetsecretie) |
Monteggia | Ulnarisbreuk met radiuskopdisocatie |
Somatische zst | Innerveert spiervezels en skeletspieren |
Myocard | Dwarsgestreept spierweefsel |
Verdieping bewegen: | |
Pols fractuur | Colles; extra-articulair, naar dorsaal en radiair (meest voorkomend, vooruit vallen) Barton: intra-articulair, naar dorsaal en radiair Smith: extra-articulair, naar volair (achteruit vallen) |
Jicht | Definitie: pijnlijke reumatische ontsteking Oorzaak: gekristalliseerd urinezuur in gewricht, vaak distaal, koude omgeving Symptomen; plots, rood, zwelling, pijn, warmte, functiebeperking, tophi Diagnostiek: 60% grote teen Behandeling: diclofenac, colchicine (acute fase), alluperinol (chron) |
Calciumhuishouding | PTH verhoogt calciumconcentratie (terugresorptie in nieren en stim osteoclasten) Vitamine D remt PTH, verhoogt de calciumabsorptie in darm Cacitonine: verlaagt de calciumconcentratie (remt nierresorptie, remt osteoclasten, remt absorptie in darm) |
Spiercontractie | Rust: myosine kop zit vast aan actine filament Vrij ATP bindt myosine kop en de kop laat los en verschuift (contractie) Kop bindt opnieuw actine filament, waardoor het hele complex verschuift |
Weetjes medicatie: | |
cefuroxim | gevoelig Staphylococcus aureus (meticilline-gevoelig), Streptococcus pyogenes |
Metronidazol (flagyl) | Geen antimicrobiële werkingen. Gevoelig: niet–obligaat aerobe gram–positieve micro–organismen, Bacteroides fragilis, Clostridium difficile, Clostridium perfringens, |
Miconazol | Vaginale candida |
Hydrochloortiazide | Jicht risico |
Sensitiviteit | Van alle zieken wie had positieve test. A/A+C |
Specificiteit | Van alle gezonde wie had negatieve test. D/D+B |
Algemeen: | |
UWI | Oorzaak: 90% E. Coli Ongecompliceerd: nitrofurantoïne Zwangerschap: nitrofurantoïne 7dg Zwangerschap + weefselinvasie of vlak voor partus: amoxicilline-clavulaanzuur Gecompliceerd; koorts, weefselinvasie: amoxicilline-clavulaanzuur Oorzaak urinewegsteen: proteus mirabilis |
Clostridium difficile | Definitie: Bacterie. 50% onderdeel normaal darmflora. Oorzaak: verblijf in ziekenhuis / AB gebruik / immuunsysteem – dan ziek Symptomen: pseudomembraneuze collitis, diarree, buikpijn, koorts Behandeling: stop AB + contact isolatie. Start eventueel metronidazol |
Operant conditionering | Definitie: leerproces door bekrachtigen of straffen na respons Positief bekrachtigen = aanbieden pos prikken (snoep, speelgoed) Negatief bekrachtigen = achterhouden / stoppen van neg prikkel (stop lawaai) Pos straffen = toedienen van neg prikkel (slaan, schelden) Neg straffen = onthouden van pos prikkel (eten) |
Klassiek conditionering | Definitie: leerproces door conditionele stimulus (CS) te laten volgen door conditionele stimulus (UCS). |
A. Borrelia burgdorferi
B. Neisseria gonorrhoea
C. Staphylococcus aureus
D. Streptococcus pyogenes
A. Diarrhea gastricum
B. Haematemesis
C. Haematocolon
D. Melaena
A. De exocriene klieren van de pancreas
B. De glomeruli van de nieren
C. De perifere zenuwtakken in de benen
D. De retinale bloedvaten van het oog.
A. Bronchoscopie
B. Decompressie rechter hemithorax
C. CT-thorax
D. X-thorax
A. Acute respiratory distress syndrome (ARDS)
B. Asbestosis
C. Emfyseem
D. Sarcoïdose
A. Juist
B. Onjuist
A. B
B. C
C. K
A. Microcytair
B. Normocytair
C. Macrocytair
A. Acuut myocardinfarct
B. Hypertrofe cardiomyopathie
C. Thoracaal aorta aneurysma
D. Virale myocarditis
A. Adenomateuze poliepen
B. Dysplasie
C. Pseudomembraneuze plaques
D. Ulcera
E. Vlokatrofie
A. FSH
B. HCG
C. Inhibine
D. LH
A. Gewichtsafname
B. Gewichtstoename
A. Muller-cellen
B. Leydig-cellen
C. Sertoli-cellen
D. Wolff-cellen
A. Bilirubine
B. Biliverdine
C. Haem
D. Urobiline
A. Foliumzuur deficiëntie
B. Hemolyse
C. Tekort aan intrinsic factor
D. Vitamine B12 deficiëntie
A. Pariëtale pijn, gevolgd door viscerale pijn
B. Viscerale pijn, gevolgd door pariëtale pijn
C. Enkel pariëtale pijn
D. Enkel viscerale pijn
A. Algehele vergroting van de schildklier
B. Hyperfunctie van de schildklier
C. Solitaire nodus van de schildklier
D. Zwelling in de hals
A. Ciclocapronzuur
B. Protamine
C. Vitamine K
A. Alkalisch fosfatase (AF)
B. α1-foetoproteïne (AFP)
C. Carcino-embryonale antigeen (CEA)
D. Kankerantigeen 125 (CA-125)
A. De compliance met betrekking tot inname lager is
B. De gastro-intestinale opname hoger is
C. De receptorgevoeligheid hoger is
D. De renale excretie lager is
A. Sarcoïdose
B. Systemische lupus erythematodes (SLE)
C. Ziekte van Marfan
D. Ziekte van Bechterew
A. Granulomatose met polyangiitis (ziekte van Wegener)
B. Reumatoïde artritis
C. Sarcoïdose
D. Systemische lupus erythematodus (SLE)
A. Bronchuscarcinoom
B. Longemfyseem
C. Pleuravocht
D. Pneumonie
E. Pneumothorax
A. In de adenohypofyse
B. In het bijniermerg
C. In de bijnierschors
D. In de neurohypofyse
A. Insuline
B. Glucagon
C. Leptine
A. Atrofie
B. Hypertrofie
C. Hyperplasie
D. Metaplasie
A. Elastisch kraakbeen
B. Hyalien kraakbeen
C. Vezelig kraakbeen
A. Adventitia
B. Intima
C. Lamina elastica interna
D. Media
A. Citroenzuurcyclus
B. Glycogenolyse
C. Ureumcyclus
D. Vetzuurafbraak
A. Ze verlagen de pH
B. Ze produceren toxines
C. Ze remmen specifiek de celdeling van de pathogenen
D. Ze sporuleren
A. Longembolie
B. Hartinfarct
C. Aortadissectie
D. Pneumothorax
E. Pericarditits
A. Atelectase
B. Pleuravocht
C. Pneumothorax
D. Tuberculose
A. Neuromusculair
B. Niet pathologisch
C. Obstructief
D. Restrictief
A. Decompensatio cordis
B. Longembolie
C. Myocardinfarct
D. Pneumonie
A. Linker atrium
B. Linker ventrikel
C. Rechter atrium
D. Rechter ventrikel
A. De alvleesklier
B. De hartspier
C. De perifere bloedvaten
D. De retina
A. Coxsackievirus
B. Epstein-Barr virus
C. Hepatitis-A virus
D. Influenzavirus
A. Levensbedreigende hematurie
B. Postrenale obstructie
C. Ureter ruptuur
D. Urosepsis
A. Remt de secretie
B. Stimuleert de secretie
C. Beïnvloedt de secretie niet
A. Colitis ulcerosa
B. Lactose intolerantie
C. Laxantiamisbruik
A. Arteriële zuurstofspanning
B. Brain natriuretic peptide
C. Kreatinine
D. Troponinen
A. Eerstegraads AV geleidingsstoornis
B. Type 1 tweedegraads geleidingsstoornis
C. Type 2 tweedegraads geleidingsstoornis
D. Derdegraads AV geleidingsstoornis
A. Regelmatige supraventriculaire tachycardie
B. Onregelmatige supraventriculaire tachycardie
C. Regelmatige ventriculaire tachycardie
D. Sick-sinus syndrome
A. Acetylcholinereceptoren komen bij de partus in de bloedcirculatie van het kind
B. De auto-immuun reactie van de moeder stimuleert ook het immuunsysteem van het kind
C. IgG-antilichamen tegen acetylcholinereceptoren kunnen de placenta passeren
D. Immuuncomplexen met acetylcholinereceptoren komen bij de partus in het bloed van het kind terecht.
A. Adenomateuze poliepen
B. Bloedende hemorroïden
C. Diverticulitis
D. Ulcera bij de ziekte van Crohn
A. Beide splitsen polysacchariden
B. Beide splitsen eiwitten
C. Pepsine splitst polysacchariden, trypsine splitst eiwitten
D. Trypsine splitst polysacchariden, pepsine splitst eiwitten
A. Hematurie
B. Hypertensie
C. Hypercholesterolemie
D. Nierfunctieverlies
E. Leeftijd <50 jaar.
A. Pariëtale laag
B. Viscerale laag
A. Anemie bij chronisch bloedverlies
B. Anemie bij chronisch nierfalen
C. Anemie bij hemodilutie na vochttoediening
D. Aplastische anemie
De Gonokok en de streptococ veroorzaken in zeldzame gevallen een septische artritis, meestal is de staphylococcus aureus de veroorzaker van het ziektebeeld. Borrelia burgdorferi is de bacterie die teken met zich mee kunnen dragen en waardoor je de ziekte van Lyme kunt ontwikkelen.
Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (2eherziene druk 2005), Jongh T. e.a., blz. 635.
Haematemesis is het ophoesten van helderrood bloed. Optie A en C zijn termen die niet in de reguliere interne geneeskunde worden toegepast.
Te vinden in: Essential Surgery: Problems, diagnosis and management (vierde druk 2007), Burkitt H. e.a., blz. onbekend.
Diabetes heeft op vele vlakken zijn invloed. Van bovenstaande antwoorden is er maar één antwoord waar de ziekte geen invloed op heeft. De overige antwoorden betreffen diabetische nefropathie, diabetische polyneuropathie (een veel geziene klacht) en diabetische retinopathie, waarvoor patiënt tijdig op controle komen bij de oogarts.
Te vinden in: Robbins and Cotran pathologic basis of disease (achtste editie 2009/2010), Kumar V. e.a., blz. 1139-1142.
Er wordt een spanningspneumothorax beschreven. Dit ontstaat doordat, bij een traumatische pneumothorax, aan wond ontstaat waardoor lucht wordt aangezogen de longholte in, maar er minder lucht uit dan in gaat. Hierbij wordt de spanning in de thoraxholte opgebouwd, waarbij bijvoorbeeld de vena cava onder druk kan komen te staan en zo vitale functies bedreigd worden. Daarom is het van essentieel belang de diagnose a vue te stellen, geen overige diagnostische middelen in te zetten maar direct te behandelen middels een drain en zo voor decompressie van de rechter hemithorax te zorgen.
Te vinden in: Leerboek chirurgie (tweede geheel herziene druk 2012), Gooszen H. e.a., blz. 621-622.
Asbestosis en sarcoïdose zijn voorbeelden van restrictieve longaandoeningen. ARDS is een restrictieve aandoening die gezien wordt in kritieke situaties.
Te vinden in: Robbins basic pathology (achtste editie 2007), Kumar V. e.a., blz. 485.
Alle bevindingen passen bij BPH, behalve dat deze ‘plaatselijk zeer vast aanvoelt’, dit zou kunnen passen bij een maligniteit.
Te vinden in: Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008), Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 279.
Te vinden in: Medical biochemistry (derde editie 2009), Baynes J. e.a., blz. 80.
Referentiewaarden Hb: Mannen 8.5-11.0 mmol/L, vrouwen 7.5-10.0 mmol/L. MCV < 80 = microcytaire anemie, MCV 80-100 = normocytaire anemie, MCV > 100 = macrocytaire anemie. Een ijzergebreksanemie is altijd microcytair. Vitamine-B12 deficiëntie kenmerkt zich juist door een macrocytaire anemie.
Te vinden in: Kumar & Clark’s Clinical Medicine (zevende editie 2009), Kumar P. e.a., blz. 392, NHG Standaard anemie.
Gezien de jonge leeftijd van bovenstaande patiënt zijn antwoord A en C zeer onwaarschijnlijk. Een hypertrofe cardiomyopathie is meestal de onderliggende oorzaak bij jonge sporters die plots dood neervallen op bijvoorbeeld het voetbalveld. Dit ligt meestal ten grondslag aan een aangeboren structurele afwijking. Een virale myocarditis kan zeker het geval zijn geweest bij zo’n jonge patiënt, alleen is het uiterst ongebruikelijk dat iemand daaraan overlijdt.
Te vinden in: Robbins basic pathology (achtste editie 2007), Kumar V. e.a., blz. 397-398.
Ter diagnostiek van coeliakie worden ook vaak antistoffen bepaald in het bloed, namelijk anti-gliadine antistoffen en anti-endomysium antistoffen. In de praktijk blijkt deze bepaling in combinatie met een positief effect na toepassing van een streng glutenvrij dieet al voldoende om de diagnose te stellen. De gouden standaard blijft echter aangetoonde vlokatrofie.
Te vinden in: Stehouwer et al, Interne geneeskunde, 14egeheel herziene druk, 2010. Hoofdstuk 17: 17.6: Aandoeningen van de dunne darm
FSH wordt door de hypofyse geproduceerd, en stimuleert de Sertoli-cellen die inhibine produceren. LH stimuleert de Leydig-cellen tot productie van het hormoon testosteron.
Te vinden in: Guyton A. e.a., Textbook of medical physiology (elfde editie 2006), blz. 1006.
Te vinden in: Sherwood L., Human physiology: from cells to systems (zesde editie 2006/2007), zesde editie, blz. 661.
Ezelsbruggetje: Testosteron Leydig = TL(=buis). Sertoli-cellen produceren Inhibine, wat de productie van testosteron door de cellen van Leydig remt.
Te vinden in: Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (vijfde herziene druk 2004), blz. 112.
14. Antwoord D
Te vinden in: Baynes J. e.a., Medical biochemistry (tweede editie 2005), blz. 404.
Coeliakie wordt gekenmerkt door atrofie van de darmvilli. Dit kan gepaard gaan met malabsorptie van belangrijke nutriënten zoals foliumzuur en ijzer. Anemie kan hiervan een gevolg zijn.
Klassiek presenteert appendicitis zich met buikpijn diffuus rondom de navel, dit is de viscerale pijn die geassocieerd is met de inflammatie van het orgaan zelf. Naarmate de inflammatie van de appendix toeneemt, kan het pariëtale peritoneum geprikkeld raken door lokale irritatie. Deze pijn kan makkelijk gelokaliseerd worden rechts in de onderbuik (McBurney) en wordt pariëtale pijn genoemd.
Te vinden in: Burkitt H. e.a., Essential surgery: problems, diagnosis and management (derde editie 2002), blz. 570.
Te vinden in: Farmacotherapeutisch kompas.
CEA wordt verhoogd gevonden bij coloncarcinomen, CA-125 bij ovariumcarcinomen.
De nierfunctie neemt af met de leeftijd, een verminderde excretie is hier het gevolg van.
Het syndroom van Raynaud is een bekend fenomeen bij SLE.
Te vinden in: Kumar P. e.a. Kumar & Clark’s Clinical Medicine (achtste editie 2012), blz. 535-538.
Symptomen die bij SLE passen: vlinderexantheem, Raynaud fenomeen, artritiden, nierafwijkingen, fotofobie etc.
Te vinden in: Interne geneeskunde (14egeheel herziene druk 2010) Meer van der J. en Stehouwer C. e.a. 22.5.2 systemische lupus erythematodes p. 912
Te vinden in: Anamnese en lichamelijk onderzoek (4e lichtgewicht druk 2006) Meer van der J. e.a. blz. 155-159.
De adenohypofyse geeft vele hormonen af, bijvoorbeeld ACTH, TSH, FSH, LH, groeihormoon, prolactine. De neurohypofyse geeft ADH en oxytocine af. Het bijniermerg produceert adrenaline en noradrenaline, de bijnierschors geeft mineralocorticoïden (aldosteron), glucocorticoïden (cortisol), androgenen en oestrogenen (de laatste twee in een hele kleine concentratie ten opzichte van de gonaden).
Insuline zet glucose dat niet direct wordt gebruikt, bijvoorbeeld na een koolhydraatrijke maaltijd, om in glycogeen. Wanneer de bloedsuikerspiegel te laag dreigt te worden zorgt glucagon weer voor omzetting van het eerder opgeslagen glycogeen naar glucose.
Metaplasie is de reversibele verandering van het ene gedifferentieerde celtype naar een ander gedifferentieerd celtype door prikkels van buitenaf, bijvoorbeeld roken. Hyperplasie is de toename in het aantal cellen, hypertrofie is de toename in celgrootte en atrofie is de afname in celgrootte.
Elastisch kraakbeen bevat elastine en bevindt zich in het buitenoor en de buis van Eustachius. Hyalien kraakbeen is rijk aan collageen type II en bevindt zich voornamelijk in de synoviale gewrichten, trachea en de larynx. Vezelig kraakbeen bevat vooral collageen type I en dit bevindt zich in de tussenwervelschijven, de symfyse en de meniscus in de knie.
De arteriewand is opgebouwd uit verschillende lagen. In de intima – de binnenste laag van de arteriewand – vindt het proces van atherosclerose plaats. Bij atherosclerose ontstaan er om verschillende redenen laesies in de intima, wat door vele processen uiteindelijk leidt tot de zogenoemde “plaques”. Bij vordering van de atherosclerose wordt het lumen van een arterie steeds nauwer.
Door verbranding van glucose tijdens inspanning komt er lactaat vrij. Lactaat wordt op zijn beurt weer afgebroken in de citroenzuurcyclus. Deze cyclus is aeroob: zolang er voldoende zuurstof wordt aangevoerd naar de spieren, kan lactaat worden afgebroken in de citroenzuurcyclus. Wanneer de zuurstof behoefte toeneemt tijdens zware inspanning (er komt heel veel lactaat vrij) en onvoldoende zuurstof wordt aangeleverd, kan lactaat zich ophopen.
Melkzuurbacteriën produceren lactaat, hetgeen de vaginale pH verlaagt. Hierdoor wordt de groei van pathogene soorten geremd.
De jongen heeft het syndroom van Marfan (lang, mager, bril), wat een bindweefselziekte is. Patiënten met het syndroom van Marfan hebben een verhoogd risico op een aortadissectie op jonge leeftijd, vanwege zwakte van het bindweefsel. Lage bloeddruk, hoge pols en hoge AF pleiten voor een mogelijke aortadissectie.
Een verplaatsbare demping van de linkerlong past het beste bij pleuravocht. Atelectase en pneumothorax geven geen verplaatsbare demping.
Restrictieve longaandoeningen worden gekenmerkt door een verlaagd VC en een verhoogd FEV1. Obstructieve longaandoeningen worden gekenmerkt door een verlaagd FEV1.
Bij deze anamnese moet men meteen bedacht zijn op een mogelijke longembolie aangezien twee belangrijke risicofactoren aanwezig zijn: lange vlucht en gebruikt van derde generatie orale anticonceptie. Daarnaast is pijn vastzittend aan de ademhaling karakteristiek voor een longembolie.
De depolarisatiegolf verspreidt zich vanuit de sinusknoop door de atria en via de AV-knoop en de bundel van His naar de ventrikels.
In ‘silent ischemia’ is er sprake van objectiveerbare ischemie (ECG afwijkingen) van het myocard zonder dat er pijn optreedt. Patiënten met diabetes mellitus hebben een verhoogd risico op stille ischemie.
Vaak wordt er voor myocarditis (ontsteking van de hartspier) geen oorzaak gevonden. Wanneer er wel een virale oorzaak wordt ontdekt is het coxsackievirus B (een enterovirus) de meest frequente oorzaak van virale myocarditis in volwassenen.
Koorts en koude rillingen geven aan dat er sprake is van een infectieuze component. Urosepsis ontstaat doordat een infectie die in de urinewegen is ontstaan, zich naar de bloedbaan heeft verspreid. Obstructie van de urinewegen door bijvoorbeeld een niersteen, kan een infectie veroorzaken.
Te vinden in: De nervus vagus (nervus X) is onderdeel van het parasympatische zenuwstelsel en stimuleert onder anderen de maagsapsecretie en gastro-intestinale peristaltiek. Het parasympatische systeem is vooral actief in rust.
Colitis ulcerosa is een inflammatoire darmziekte. Door ontsteking van de mucosa van het colon kunnen de volgende symptomen zich voordoen: diarree met bloedbijmenging, buikpijn, vermoeidheid en koorts. Lactose intolerantie geeft andere symptomen: opgeblazen gevoel, krampen, flatulentie, diarree zonder bloedbijmenging, misselijkheid. Bij laxantiemisbruik kan er sprake zijn van diarree, echter zonder bloedbijmenging.
Te vinden in: Kasper D., Harrison's principles of internal medicine, 2005, 16e ed., Blz. 228-229.
Troponinen worden bepaald wanneer verdenking bestaat op een myocard infarct, hetgeen hier niet het geval is gezien de symptomen. Troponine C, troponine I en troponine T zijn eiwitten die een complex vormen in dwarsgestreepte spiercellen en betrokken zijn bij spiercontractie. Het myocard is een vorm van dwarsgestreepte spier. Wanneer ischemie in het myocard optreedt, komen troponinen vrij uit de ischemische myocardcellen in de circulatie. Een stijging in de troponinenwaarden in het bloed kan daarom op een myocardinfarct duiden. Troponine T en troponine I zijn het meest specifiek voor myocardinfarct. Kreatinine geeft een beeld van de nierfunctie. De arteriële zuurstofspanning wordt bepaald door arterieel bloed te onderzoeken. Hiermee kan de gasuitwisseling ter hoogte van de alveoli beoordeeld worden. Het beste onderscheid wordt gemaakt door het brain natriuretic peptide (BNP) te bepalen. BNP is een eiwit dat in de cardiomyocyten van de ventrikels wordt gesynthetiseerd en vrijkomt in respons op excessief rekken, zoals bij hartfalen wanneer het volume in de ventrikel toeneemt. NT-proBNP is een precursor van BNP en kan evenals BNP gebruikt worden om hartfalen te diagnosticeren. Hiervoor gelden echter andere referentiewaarden dan voor BNP.
Te vinden in: Kumar P. e.a., Kumar & Clark, Clinical Medicine, 2005, 6e ed., Blz. 789.
In de eerstegraads AV geleidingsstoornis wordt elke P-top nog gevolgd door een QRS-complex, de PQ-tijd is echter verlengd vanwege vertraagde geleiding door de AV-knoop. De tweedegraads AV geleidingsstoornis wordt onderverdeeld in twee typen: Mobitz I en Mobitz II. In Mobitz I vindt na elke hartslag geleidelijke verlenging van de PQ-tijd plaats tot het moment dat een QRS-complex wegvalt, waarna de cyclus opnieuw begint. In Mobitz II is er sprake van at random wegvallen van het QRS-complex, zonder verlenging van de PQ-tijd. De derdegraads AV geleidingstoornis is een totaal blok. Dit wil zeggen dat geen enkel impuls vanuit de sinusknoop via de AV-knoop nog naar de ventrikels wordt geleid. Op het ECG is er complete temporele dissociatie tussen de P-toppen en de QRS-complexen. Een escape rhythm vanuit een pacemaker site in de ventrikels zorgt voor ventriculaire depolarisatie onafhankelijk van de impulsen van de sinusknoop.
Te vinden in: Fauci A., Harrison's principles of internal medicine, 2008, 17e ed., Blz. 1420-1421.
Fibrilleren is de snelle, onregelmatige en ongesynchroniseerde contractie van het myocard. Boezemfibrilleren (ofwel atriumfibrilleren) is dus een supraventriculaire arrythmie waarbij depolarisatie van de atria onafhankelijk van het vuringsritme van de sinusknoop plaatsvindt. Impulsen worden onregelmatig en te snel vanuit naar de atria naar de ventrikels geleid. Er is dus ook sprake van een tachycardie. Het sick-sinus syndroom is een aandoening van sinusknoop zelf waarbij vooral bradycardieën optreden.
Te vinden in: Jongh de T. e.a., Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (2e herz. dr. 2005) Blz. 344-345.
Myasthenia gravis is een ziekte van de neuromusculaire overgang. Patiënten maken autoantilichamen aan van het IgG type gericht tegen de postsynaptische acetylcholinereceptoren, waardoor het excitatoire effect van de neurotransmitter acetylcholine postjunctioneel niet doorgegeven kan worden aan de spier. Klachten hierbij zijn: spierzwakte, vermoeidheid. In veel gevallen uit de ziekte zich als eerste in de oogspieren (ptosis). Kenmerkend voor IgG antilichamen is dat zij in staat zijn om de placenta te passeren. De circulerende maternale IgG autoantilichamen kunnen dus in de foetale circulatie terechtkomen, waardoor het pasgeboren kind tijdelijk symptomen kan hebben van myasthenia gravis. Maternale antilichamen verdwijnen uiteindelijk uit de circulatie van het kind, hiermee verdwijnen ook de symptomen van de ziekte.
Te vinden in: Parham P., The immune system (3e ed. 2009), Blz. 268, 415.
Colo(rectale) carcinomen ontstaan uit pathofysiologisch complexe processen. Vaak is er sprake van progressie van een premaligne laesie (zoals een adenomateuze poliep) naar een invasief carcinoom door genetische mutaties. In de hereditaire aandoening Familial Adenomatous Polyposis (FAP) is er sprake van een mutatie in het APC-gen. Dragers van dit defecte gen hebben bijna 100% kans op het ontwikkelen van een colorectaal carcinoom. In het Hereditary Non-Polyposis Colon Cancer (HNPCC) syndroom is er sprake van een defect in mismatch repair genen.
Colorectale poliepen worden onderverdeeld in hypertrofische en neoplastische poliepen. Hypertrofische poliepen bestaan uit gedifferentieerde cellen die slechts zeer zelden (eigenlijk nooit) maligne ontaarden. Neoplastische poliepen bestaan uit cellen die hun normale differentiatie hebben verloren. Deze cellen kunnen benigne of maligne zijn. In dat laatste geval zal men niet meer van een poliep spreken, maar van een carcinoom. De meeste benigne neoplastische colorectale poliepen zijn adenomateus. Dit betekent dat zij uit epitheliale cellen van glandulaire aard bestaan. Adenomateuze poliepen kunnen tubulair, villeus, tubulovilleus of sessiel zijn.
Hemorroïden zijn afwijkende veneuze vaatstructuren, deze kunnen niet maligne ontaarden. Divertikels zijn uitstulpingen van de darmwand, deze kunnen ontsteken (diverticulitis) maar niet maligne ontaarden. Patiënten met inflammatoire darmziekten zoals Crohn of colitis ulcerosa hebben een verhoogde kans op colorectaal carcinoom. De meeste colorectale carcinomen ontstaan echter door progressie van een adenomateuze poliep naar een invasief carcinoom.
Te vinden in: Kumar V. e.a., Robbins basic pathology, 2007, 8e ed., Blz. 619.
Pepsine wordt gesynthetiseerd in de maag en breekt eiwitten af. Trypsine wordt als de precursor trypsinogeen in de pancreas gesynthetiseerd en in het duodenum geactiveerd tot trypsine door enteropeptidase. Evenals pepsine splitst het eiwitten.
Te vinden in: Berg J. e.a., Biochemistry, 2012, 7e ed., Blz. 303.
Het nefrotisch syndroom is de klinische manifestatie van schade aan de glomeruli. Het kan primair optreden bij een specifieke nierziekte, of secundair bij een systemische aandoening met betrokkenheid van de nieren. Primaire oorzaken van het nefrotisch syndroom zijn minimal-change nefropathie, focale glomerulosclerose, membraneuze nefropathie. Secundaire oorzaken zijn diabetes mellitus, SLE, pre-eclampsie, virale infecties (hep. B, hep. C, HIV). De kenmerken van het nefrotisch syndroom zijn:
proteïnurie (>3,5g per 24u) door toegenomen permeabiliteit van de glomeruli voor eiwitten
oedeem, met name in de benen maar ook in het gelaat
hypoalbuminemie
hyperlipidemie: door eiwitverlies via de nieren gaat de lever actief eiwitten synthetiseren, inclusief lipoproteïnen, waardoor het plasma cholesterol kan stijgen.
Te vinden in: Jong de P. e.a., Klinische nefrologie (4e herz. dr. 2005), 2005, 4e herz. dr., Blz. 218.
De viscerale laag bedekt het hart zelf, als deze aangeprikt wordt is men de pericardholte al voorbij.
Te vinden in: Moore K. e.a., Clinically oriented anatomy, 2010, 6e ed., Blz. 128.
Erytropoiëtine stimuleert de hematopoiëse. Het wordt gesynthetiseerd in de nieren en kan in geval van nierfalen onvoldoende worden aangemaakt.
Te vinden in: CVZ College voor Zorgverzekeringen, Farmacotherapeutisch Kompas 2010, Blz. 300.
Weetjes endocrinologie: | |
Sulfonylureumderivaten | Bv Tolbutamine. Stimuleert insuline afgifte (type 2) |
Immunoglobuline (Ig.) | Antistof = antilichaam (een eiwit) |
Feochromocytoom | Tumor bijniermerg (adrenaline en dopamine) Hypertensie! |
Verdieping endocrinologie: | |
Diabetes insipidus | Definitie: ontbreken (craniaal) of ongevoeligheid (nefrogeen) van ADH Oorzaak: onvoldoende afgifte Anti Diuretisch Hormoon uit hypofyse achterkwab Symptomen: polyurie (‘s nachts), polydipsie, sufheid, coma Diagnostiek: dorstproef Behandeling: vasopressine analoog (ADH = vasopressine) |
Overgevoeligheidsreacties (Gell & Cooms) | Type I: Oorzaak: mestcellen binden Fc deel IgE degeneratie mestcel + vrijkomen mediatoren (ontstekingsreactie) histamine Kenmerken: pas na herhaald contact allergeen Vb: anafylaxie, atopisch eczeem/astma, hooikoorts, medicijnen Type II: Oorzaak: antilichaam IgM/IgG gericht tegen antigeen van lichaam eigen (of getransfuseerde) cellen killercel reacties of lysis. Kenmerken: via complement activatie Vb: autoimmuun hemoltische anemie, MG, pemhigus, Good pasture syndr Type III: Oorzaak: immuuncomplexen slaan in weefsel neer complement geactiveerd, granulocyten aangetrokken ontsteking + schade Vb: SLE, polyarteritis nudosa, post-strept glomerulonefritis Type IV: Oorzaak: antigeen gesensibiliseerde T-cellen, lymfokines vrij, bij herhaald contact, aantrekken macrofagen (onsteking), tegen auto-antilichamen Vb: Lepra, TBC, Crohn, Sarcoidose |
Complimentsysteem | Bevat factoren (eiwitten) die door middel van lysis (doden) van de met antilichaam (bact/virus) bedekte micro-organisme en fagocyterende cellen aantrekken door chemotaxis. Pas actief wanneer contact met immuuncellen (granulocyten, monocyten, B- Lymfocyten) of rechtsstreeks met bacterie/virus Geen leervermogen nodig, onderdeel van innate immuunsysteem |
Adenohypofyse achterkwab | ADH |
Adenohypofyse voorkwab | TSH-schildklier, ACTH –bijnierschors, FSH –groei rijping follikel ovaria, LH-rijping follikel en productie oestrogenen, GH-groei in epifysair schijven, Prolactine-melkproductie |
Bijnierschors | Aldosteron (behoudt water en Natrium) |
Bijniermerg | Adrenaline / noradrenaline |
Weetjes cardiologie: | |
Acuut reuma | Meest voorkomende oorzaak van mitraalklepstenose |
Atriumfibrilleren | Meest voorkomende hartziekte op oudere leeftijd |
Sinusknoop | In rechter atrium |
Harttamponade | Pulsus paradoxus, gedempte harttoon, arteriële druk gedaald, veneuze druk verhoogd. Obstructie shock. |
2e harttoon | gespleten bij inspiratie |
CO2 teveel | Trommelstokvingers, centrale cyanose |
Endocarditis | Splinterbloedinkjes onder nagels (+koorts, moe en malaise) |
Virale myocarditis | Meest voorkomende voorzaak: coxsackievirus |
Verdieping cardiologie: | |
Decompensatio cordis | Definitie: Hartfalen. Acute vorm = asthma cardiale DC links: vocht ophoping in longen DC rechts: vocht ophoping in perifeer deel lichaam. Centraal veneuze druk verhoogd en leverstuwing. Oorzaak: afhankelijk systolisch of diastolisch Symptomen: Moeheid, kortademigheid, gewichtstoename (geen pijn op borst) Behandeling: bètablokkers en ACE-remmers |
A. Dubbelzien
B. Flikkerscotoom
C. Homonieme hemianopsie
A. Nervus axillaris
B. Nervus medianus
C. Nervus radialis
D. Nervus ulnaris
A. Nervus oculomotorius links
B. Nervus oculomotorius rechts
C. Nervus opticus links
D. Nervus opticus rechts
A. L4
B. L5
C. S1
A. Linker cerebellaire hemisfeer
B. Rechter cerebellaire hemisfeer
C. Linker cerebrale hemisfeer
D. Rechter cerebrale hemisfeer
A. Ogen dicht laten knijpen
B. Oogbewegingen, letten op scheelzien
C. Tanden laten zien
D. Vragen welke dag het is
A. Vitamine B1
B. Vitamine B5
C. Vitamine B6
D. Vitamine B12
A. Astrocyten
B. Microglia
C. Oligodendrocyten
D. Schwanncellen
A. Nervus medianus
B. Nervus radialis
C. Nervus ulnaris
A. De nervus oculomotorius-links
B. De nervus oculomotorius-rechts
C. De nervus opticus-links
D. De nervus opticus-rechts
A. Nervus facialis
B. Nervus glossopharyngeus
C. Nervus hypoglossus
D. Nervus trigeminus
A. Bitemporale hemianopsie
B. Centraal scotoom
C. Homonieme hemianopsie
D. Kokerzien
A. Bepaling van de centraal veneuze druk
B. Onderzoek van de gezichtsvelden
C. Palpatie van de schildklier
D. Testen van het reukvermogen
A. L1-L2
B. L3-L4
C. S1-S2
D. S3-S4
A. Arteria cerebri anterior links
B. Arteria cerebri anterior rechts
C. Arteria cerebri posterior links
D. Arteria cerebri posterior rechts
A. Hyperreflexie
B. Hyporeflexie
C. Pathologische voetzoolreflex
A. n. medianus
B. n. radialis
C. n. ulnaris
A. Nervus trigeminus en nervus facialis
B. Nervus trigeminus en nervus oculomotorius
C. Nervus trigeminus en nervus ophtalmicus
D. Nervus trigeminus en nervus opticus
A. Epilepsie
B. Multipele sclerose
C. Tumor cerebri
D. Ziekte van Parkinson
A. Afasie
B. Dubbelzien
C. Gehoorverandering
A. Links-rechts verschil in kniepeesreflex
B. Positieve proef van Lasegue
C. Positieve proef van Romberg
D. Rijbroekanesthesie
A. Buig uw knieën
B. Buig uw nek
C. Houd uw armen in de lucht
D. Sluit uw ogen
Te vinden in:
Neurologie (vierde herziene druk 2010), Hijdra A. e.a., blz. 303,
NHG Standaard Hoofdpijn.
Ezelsbruggetje: DR. PMUK Dropping hand + Radialis, Predikershand + Medianus, Ulnaris + Klauwhand.
Te vinden in:
Klinische Neurologie (zestiende herziene druk 2007/2008), Kuks J. e.a., blz. 138.
Sobotta voor precieze anatomie en verloop van de hierboven genoemde zenuwen.
Allereerst de directe en indirecte pupilreactie. De directe pupilreactie is de reactie van de pupil waarin geschenen wordt met het lampje. De indirecte pupilreactie is de reactie van de pupil waar niet in geschenen wordt die gelijktijdig optreedt met de directe pupilreactie maar dan in het andere oog. In bovenstaande casus laat het rechteroog een intacte directe en indirecte pupilreactie zien en het linkeroog geen enkele pupilreactie, dus niet direct en niet indirect.
De nervus opticus (N. II) is de afferente baan naar de hersenen (afferent = ad in Latijn = naar), en vormt dus de verbinding tussen het netvlies en de hersenen. De nervus opticus zorgt voor zicht. De nervus oculomotorius (N. III) is de efferente baan (efferent = ex in Latijn = uit) vanuit de hersenen naar verscheidene spieren, waaronder de Musculus sphincter pupillae die zorgt voor vernauwing van de pupil, oftewel voor de directe en indirecte pupilreactie.
Kortom, in bovenstaande casus in de efferente zenuw links aangedaan, oftewel de linker nervus oculomotorius. De efferente zenuwbaan rechts is intact, want het oog rechts laat een directe en indirecte pupilreactie zien. Aangezien er in de casus niet wordt gesproken over de visus, kan worden aangenomen dat beide afferente zenuwbanen (de nervus opticus links en rechts) intact zijn.
Te vinden in: Klinische neurologie (zeventiende herziene druk 2012), Kuks J. e.a., blz. 89-90 en blz. 99-100.
In bovenstaande casus wordt een radiculair syndroom beschreven. Klachten die hierbij passen zijn een uitstralende pijn, tintelingen, soms een gestoorde sensibiliteit en eventueel afgenomen reflexen. Belangrijk hierbij is te benoemen dat de pijn in de bil of lager zit, en meestal niet ter hoogte van de beknelde wortel zelf (dus niet in de rug zelf). Het bepalen van de lokalisatie hiervan kan gemakkelijk wanneer je onderstaand overzicht in je hoofd hebt:
L4:
L5:
S1:
Wordt meestal veroorzaakt door een HNP van L5-S1
Uitstralende pijn via bil naar laterale zijde van boven- en onderbeen, tot in laterale voetrand. Tip: Wanneer sensibiliteit van de kleine teen meedoet, gaat het altijd om S1!
Afgenomen achillespeesreflex
Eventueel lichte parese van voetflexoren
Voor een overzicht van de sensibiliteitsstoornis passend bij bovenstaande niveaus, zie de NHG standaard Lumbosacraal Radiculair Syndroom.
Te vinden in: Neurologie (vierde herziene druk 2010), Hijdra A. e.a., blz. 318.
Te vinden in: Neurologie, A. Hydra e.a. Vierde herziene druk 2010. Zie anatomie en verloop van nervus opticus richting de visuele schors in de occipitaal kwab.
Gezicht: Tanden laten zien, let op symmetrie. Armen: Beide armen recht voor zich uit laten steken met handpalmen naar boven. Spraak: Zijn er veranderingen in de spraak, woordvindstoornissen of onduidelijke spraak bijvoorbeeld. Tijd: Hoe laat zijn de klachten begonnen?
Te vinden in: Wiersma T. e.a., NHG-standaarden voor de huisarts, 2007, blz. 359-360.
Vele voedingssupplementen bevatten een hoeveelheid van vitamine B6 (pyridoxine) die de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid flink overschrijdt. Bij een vitamine B6 intoxicatie wordt polyneuropathie, maar ook het ‘burning feet syndrome’ beschreven.
Te vinden in: Neurologie, A. Hijdra e.a., vierde herziene druk 2010, blz. 435.
Astrocyten vormen een belangrijk onderdeel van de bloed-hersenbarrière. Microglia vormen de macrofagen van het CZS. Schwanncellen zijn onderdeel van de myelineschede, elke Schwann cel vormt één segment, waarna de knoop van Ranvier zo’n segment opvolgt. Schwann cellen zorgen voor myelinisatie in het perifere zenuwstelsel. Oligodendrocyten verzorgen de myelinisatie in het centrale zenuwstelsel.
Te vinden in: Functionele histologie, L.C. Junqueira en J. Carneiro, 11edruk 2007, blz. 207
De nervus medianus verzorgt de M. flexor digitorum superficialis, M. flexor digitorum profundus, M. flexor pollicis longus, M. opponens pollicis, M. abductor pollicis brevis en de M. flexor pollicis brevis, oftewel oppositie van de duim is bij schade aan de nervus medianus niet meer mogelijk. De nervus medianus wordt vaak beschadigd/bekneld bij supracondilaire humerusschacht fracturen maar ook bij het carpaaltunnel syndroom.
Te vinden in: Clinically oriented anatomy (7th ed. 2013/2014) Moore K. e.a., blz. 790.
Bij het schijnen van licht in het rechter oog, wordt er geen signaal doorgegeven naar de hersenen. De afferente banen doen het wel, omdat beide ogen een pupilvernauwing laten zien bij beschijnen van het linker oog. De efferente baan van het rechter oog moet dus aangedaan zijn. Dit is de n.opticus rechts.
Het betreft hier de chorda tympani. Zie voor de anatomie en de precieze ligging van de chorda tympani en nervus facialis de Sobotta atlas.
Neuritis optica: kokerzien. Occipitaal infarct links/rechts: bitemporale hemianopsie. Hypofysetumor op chiasma opticum: kokerzien, oftewel heteronieme hemianopsie. Uitval van één van de twee n. optici: homonieme hemianopsie (met 1 oog niets zien).
Te vinden in: www.oogartsen.nl
Namelijk kokerzien.
De kniepeesreflex loopt over wortel L4. De achillespeesreflex loopt afferent over wortel S1. Bij lichamelijk onderzoek is de kniepeesreflex verlaagd dus wortel L4 is bekneld.
Er is sprake van een homonieme hemianopsie rechts wanneer in beide ogen het rechter gezichtsveld is weggevallen. Omdat de banen gekruist zijn moet het infarct links zitten. De a. cerebri posterior links verzorgt het gebied van de tractus opticus. Daar moet het infarct gelokaliseerd zijn.
Hyperreflexie is aanwezig bij eerste motorneuron aandoeningen. Een pathologische voetzoolreflex (dus volgens Babinski) is geassocieerd met eerste motorneuron uitval. Hyporeflexie is aanwezig bij tweede motorneuron aandoeningen. GBS is een acute demyeliniserende aandoening van de perifere zenuwen, hierbij past dus hyporeflexie.
De n. radialis innerveert de helft van de handrug aan de duim kant, maar niet de vingertoppen. De mediale kant wordt zowel op de handrug als palmair geïnnerveerd door de n. ulnaris. De n. medianus innerveert de laterale handpalm.
De nervus trigeminus (n. V) is een gemengde sensorische en motorische hersenzenuw. De trigeminus verzorgt de sensibele innervatie van het gezicht en de motorische innervatie van de kauwspieren. De trigeminus heeft drie vertakkingen:
V1: nervus ophtalmicus (sensorisch): aftakkingen hiervan verzorgen de sensibele innervatie van cornea, corpus ciliare en iris
V2: nervus maxillaris (sensorisch): sensorische innervatie van wangen, cavum nasi, palatum, bovenlip
V3: nervus mandibularis (sensorisch en motorisch): motorische innervatie van kauwspieren, onder andere de musculus masseter en sensorische innervatie van kin, onderlip, kaak.
De nervus oculomotorius (n. III) is een motorische hersenzenuw die de oogspieren aanstuurt. De oculomotorius innerveert de volgende spieren:
m. rectus superior
m. rectus inferior
m. rectus medialis
m. levator palpebrae superior
m. obliqus inferior
De nervus facialis (n. VII) is een sensorische, motorische en parasympathische hersenzenuw die onder andere aangezichtsspieren aanstuurt:
m. orbicularis oculi
m. stapedius
De corneareflex onderzoekt de functie van de nervus trigeminus en de nervus facialis. De afferente (sensorische) banen van de V1 tak van de nervus trigeminus detecteren stimuli op de cornea. In de trigeminus nucleus in de medulla oblongata (hersenstam) wordt deze informatie via interneuronen overgedragen aan de efferente (motorische) banen van de nervus facialis, waarna de motorische respons in gang komt. Het resultaat is het dichtknijpen van de ogen. Er is altijd sprake van een consensuele respons, dat wil zeggen dat het oog dat geen prikkel heeft ontvangen ook dicht wordt geknepen. Dit komt doordat interneuronen de sensibele informatie niet alleen aan de ipsilaterale, maar ook aan de contralaterale motorische takken van de nervus facialis overdragen.
Te vinden in: Hijdra A. e.a., Neurologie, 2010, 4e herz. dr., Blz. 67, 68.
Stilma J. e.a., Oogheelkunde (2e herz. dr. 2008) Reeks Praktische huisartsgeneeskunde, 2008, 2e herz. dr., Blz. 282.
Multipele sclerose is een demyeliniserende aandoening van het centrale zenuwstelsel. Kenmerkend voor de ziekte zijn de “plaques” ofwel gebieden waar de myelineschede van neuronen is aangetast. De precieze oorzaak van de aandoening is nog niet duidelijk, wel bekend is de inflammatoire component van de ziekte. CD4 T-cellen lijken betrokken te zijn. De ziekte kent verschillende klinische uitingen: relapsing-remitting, primair progressief, secundair progressief en fulminant.
De klinische verschijnselen zijn onder andere: visusstoornissen, spraakstoornissen, spierzwakte, sensibele stoornissen. Visusstoornissen worden veroorzaakt door aantasting van de nervus opticus (neuritis optica).
Er is hier sprake van een perifere nervus facialis laesie, mogelijk een Bell’s palsy. De nervus facialis innerveert naast de aangezichtsspieren ook de musculus stapedius in het middenoor. In gecontraheerde toestand dempt de musculus stapedius de trillingen van de stapes en beschermt het binnenoor tegen te hoge geluidsniveaus (hyperacusis). In deze casus is dus ook gehoorverandering te verwachten.
Te vinden in: Kuks J. e.a., Klinische neurologie, 2007/2008, 16e herz. dr., Blz. paragraaf 9.6.
De proef van Lasegue wordt uitgevoerd door de patiënt in liggende houding te onderzoeken. Terwijl de patiënt op zijn rug ligt, wordt het gestrekte been omhoog getild. Als de patiënt radiculaire pijnklachten krijgt wanneer het been in een hoek 30-70 graden wordt verheven, is de proef positief. Een positieve Lasegue wordt gezien bij discus herniatie. De pijnklachten worden veroorzaakt door rekking van de wortel en dura bij een reeds door de hernia geprikkelde wortel.
De proef van Romberg wordt uitgevoerd door de patiënt rechtop te laten staan, met de voeten naast elkaar, en tenminste een halve minuut stil te blijven staan. Als dat lukt, wordt gevraagd de ogen te sluiten en nog een minuut zo stil mogelijk te blijven staan.
De test is positief als de patiënt met open ogen wel stil kan blijven staan maar met gesloten ogen niet. De test is negatief als de patiënt zowel met open ogen als met gesloten ogen stil kan blijven staan, of als de patiënt in beide gevallen niet stil kan blijven staan.
Als de proef van Romberg positief is, is er zeer waarschijnlijk sprake van een stoornis in het evenwichtsorgaan of het proprioceptiesysteem, of van de bijbehorende zenuwbanen.
Rijbroekanesthesie is geassocieerd met het cauda equina syndroom. Het cauda syndroom is een ernstig neurologische aandoening waarbij de zenuwen in de cauda equina in gedrang komen. Het gevolg hiervan is een verlies van functie van de plexus lumbosacralis.
Kenmerken symptomen zijn:
ernstige rugpijn
anesthesie in het rijbroekgebied
incontinentie voor faeces
incontinentie of retentie van urine
zwakte beenspieren
sexuele dysfunctie
Mogelijke oorzaken:
tumor
trauma
spinale stenose
Het cauda syndroom vereist spoedbehandeling om ernstige blijvende neurologische schade te voorkomen.
Te vinden in: Boukes F. e.a., NHG-standaarden voor de huisarts, deel 1 (2012), http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum.htm, 2012, Blz. 711).
Zie uitleg bij vorige vraag.
Weetjes neurologie: | |
Wernicke | Sensorische spraak, linker temporaalkwab (begrip) |
Broca | Motorische spraak, linker frontaalkwab (hoeveelheid) |
Actiepotentiaal | Start bij verandering in natrumpermeabiliteit |
Repolarisatie | Verhoging in de permeabiliteit voor kalium |
Bell verlamming | 7e hersenzenuw n. Facialis. Gelaat uitval |
myastenia gravis | antilichamen tegen acetylcholinereceptor. Uitputting van spierkracht. Start armen. |
Guillain Barre | Verlamming van onder naar boven. Post virale infectie |
Brughoektumor | Evenwichtsstoornis, aangezichts- en gehoorproblemen (oorsuizen) |
Dubbelzien | N. abducens aangedaan |
Tethered cord | Beenslapte, plasproblemen, hairy patch/vette tumor op onderrug |
Hyphaema | Bloed in onderste helft iris |
Inklemming | Hersenstam. afwezige pupilreflex |
Thompsontest | Positief = afwezige plantairflexie. Bij aolledige achillespeesruptuur |
Meningeale prikkeling | Passief kin op borst en knieën optrekken = symptoom van Brudzinski I |
Slikklachten + tongatrofie | N. Hypoglossus (XII) |
Ejaculatiestooornissen | Nn. hypogastrici |
Ptosis | N. oculomotorius (m. Levator palpebrae) en m. Tarsalis (spier van muller.) |
Cushing triad | Bradycardie, hypertensie, irregulaire hartslag |
Verdieping neurologie: | |
Handzenuwen | N. radialis innerveert extensie pols en duim, dig II, III Uitval: dropping hand. Bij bovenarm♯ saturday night palsy N. Ulnaris innerveert spreiders vingers, adductor duim Uitval: klauwhand. Bij elleboog steun, laesie C8 N. medianus innerveert flexie pols, dig I, II, III, abductie I, sensibiliteit vinger toppen Uitval: predikers hand. Bij glaswond, Carpaal Tunnel Syndroom |
Dermatomen | Th10 = navel / Th4 = tepel |
Hersenvliezen | Dura, arachnoide, pia Subduraal hematoom; meest voorkomend bij val. Langzaam Epiduraal hematoom; slagaderlijke bloeding, snel, schilvorming Subarachnoidale bloeding: vaak aneurysma, spider vorm op scan |
Oogspieren | Tot onze spijt, altijd redelijk langzaam N. trochlear: obliquus superior N. abducens: rectus lateralis N. oculomotorius: de rest ( obliquus inferior, rectus medialis, rectus superior, rectus inferior) |
Reflexen | Kniepeesreflex: L2, L3, L4 Achillespeesreflex: S1, S2 Bicepsreflex: C5, C6 Tricepsreflex: C6, C7, C8 Corneareflex: afferent N. Ophtalmicus (V) . efferent N. Facialis (VII) Pupilreflex: afferent N. Opticus (II). Efferent N. Oculomotorius (III) |
Syndroom van Horner | Symptomen: ipsilateraal, miosis (kleine pupil), ptosis, anhidrose (zweetkliersecretie) Innervatie: orthosympatische uitval Miosis door overheersing n. Oculomotorius Milde ptosis door verslapping spier v Muller (m. Tarsalis), n. Occulomotorius werkt wel |
Parkinson | Definitie: zenuwcellen v substantia nigra sterven langzaam af Oorzaak: productie dopamine faalt aansturing bewegingen faalt Symptomen: rigiditeit, akinesie (bewegingsarmoede), rusttremor, freezing (moeizaam starten bew) Behandeling: Levodopa (bijwerking; chorea) |
Parkinsonisme | Definitie: combinatie van symptomen Oorzaak: verschillende aandoeningen. waarbij dopamine wordt tegen gewerkt. Ontvangende cellen afsterven (MSA), beschadigd raken (tumor, bloedaandoening) effect van medicatie Symptomen: stijfheid, tremor, maskergelaat, startprobleem, zachtere/minder spraak, houdingsreflex verlies. |
Perifere N. Facialis VII laesie links | Definitie: Bellse parese Symptomen: linker oog open, linker mondhoek hangt af, → rimpels voorhoofd, → traanvocht |
Centrale N. Facialis laesie | Symptomen: aangedane kant mondhoek hangt, oog niet aangedaan, want dubbelzijdig geïnnerveerd |
Multipel Sclerose | Definitie: auto-immuunziekte Oorzaak: myeline schade – afsterven cellen – verval oligodendrocyten Symptomen: oogklachten (dubbelzien), stijve spieren, sensorische klachten, moe Diagnostiek: MRI en lumbaal punctie Kenmerken: relapsing-remitting beloop, steeds minder herstel Behandeling: methylprednison (acute fase) + IGN-B (remt inflammatie respons) |
Hoofdpijn | Migraine: pijnstilling, NSAIDs en eventueel triptanen (profylactische B-Blokkers). Spanningshoofdpijn: antidepressiva (amitriplytine) Clusterhoofdpijn: O2, sumatriptan s.c. (profylactische Ca-antagonist, lithium) |
A. macula, bloedvaten, papil
B. papil, bloedvaten, macula
A. de achterste oogkamer
B. de voorste oogkamer
C. het achterste lenskapsel
A. Keratitis herpetica
B. Recidiverende cornea-erosie
C. Thygeson superficial keratitis
D. Adenovirale keratoconjunctivitis
A. Ablatio retinae
B. Acuut glaucoom
C. Exsudatieve maculadegeneratie
D. Neuritis optica
A. Conjunctiva
B. Cornea
C. Oogleden
D. Retina
A. Aanval van acuut glaucoom
B. Contusio bulbi
C. Erosio cornae
D. Perforatio bulbi
Te vinden in: Oogheelkunde (tweede geheel herziene druk 2008), Stilma J. e.a., blz. 49.
Achterliggende gedachte is dat er slechts één van de drie hierboven genoemde opties in de praktijk uitvoerbaar is, namelijk optie C.
De takvormige beschadiging vormt hier de aanwijzing naar het antwoord. Antwoord C en D laten bij fluoresceïne-onderzoek juist puntvormige epitheliale laesies zien. Een recidiverende cornea-erosie kan voorkomen, echter kent ook niet de takvormige beschadiging die in bovenstaande casus wordt beschreven. Onthouden: takvormige beschadiging: Herpes simplex keratitis.
Te vinden in: Oogheelkunde (tweede herziene druk 2008), Stilma J. e.a., blz. 193.
Het verhaal van de lichtflitsen en de mouches volantes (zwarte stipjes, soms ook wel beschreven als ‘spinnetjes’), passen typisch bij een ablatio retinae. Vaak vertellen patiënten dat ze een zwart gordijntje langzaam hebben neer zien komen voor hun ogen, dit is de retina die langzaamaan het achterste glasvocht met zich mee naar beneden trekt. Typisch voor acuut glaucoom is hoofdpijn in combinatie met een acute visusdaling en een rood, pijnlijk oog met een half wijde starre pupil. Exsudatieve maculadegeneratie kent geen acute visusdaling.
Te vinden in: www.oogartsen.nl
Een epitheeldefect in de cornea dat met fluoresceïne is behandeld wordt zichtbaar onder blauw licht.
Te vinden in: Lang K. e.a., Ophthalmology: a pocket textbook atlas, 2007, 2nd rev. ed., Blz. 62.
De moeder presenteert de klassieke symptomen van een erosio cornae: pijn, tranen, gevoel dat er iets in het oog zit. De klachten zijn ontstaan direct na het trauma, er is dus geen reden om aan een aanval van acuut glaucoom (drukverhoging in het oog) te denken. Contusio bulbi onstaat na een stomp trauma aan het oog, dat is hier niet het geval. Er zijn ook geen aanwijzingen voor een perforatie.
Te vinden in: Stilma J. e.a., Oogheelkunde, 2008, 2e herz. dr., Blz. 296.
Weetjes oogheelkunde: | |
Dioptrie | Brekingssterkte lens. Hoe groter D, hoe sterker de lens. |
Traanfilm | Over conjunctiva en cornea heen. Lipide (Meibom), water (traanklier), mucine (slijmbekercel) |
Choroïdea | Vaatvlies. Bloedvoorziening o.a. kegels en staafjes |
Traanweg | Gladula lacrimalis – punctum lacrimalis – canaliculus lacrimalis – saccus lacrimalis – ductus nasolacrimalis – neus. 10-20% verdampt |
Kinderen | Altijd hypertroop |
Anisometropie | Verschil in refractie tussen beide ogen. >4D medische indicatie voor contactlenzen |
Accomoderen | Lens boller maken |
Astigmatisme | Vooral van cornea (rugby vorm) |
Oog verwijderder | Parasympatilytica = verlamming m. Sphincter pupillea (antagonist) Bv tropicamide, atropinem cylopentolaat Regelt ook accommodatie spier m. Cilliare remt vlakke lens Ontspanning = cycloplegie |
Staafjes | In donker goed zien, want lichtgevoelig |
Kegels | Kleurwaarneming |
Iridodialyse | Scheur in wortel van iris (aan sclera zijde) |
Anisocorie | Pupilgrootte verschil |
Adie pupil | Parasymptomatisch werkt onvoldoende: verwijder pupil |
Syndroom v horner | Sympatische zenuwschade: ptosis en miosis |
Parasympaticolytica | Mydriasis (verlamming m, sphincter) en enige cycloplegie (ontspannen m. Ciliaris) |
Macula degeneratie | Afsterven van de kegels (centraal slechter zien) Diagnostiek: Amsler rooster Behandeling: angiogeneseremmer |
Bijziend | myoop = dichtbij goed te zien. Beeld voor netvlies. Holle neg lens nodig. |
Verziend | hypertroop = ver goed te zien Beeld achter netvlies. Bolle pos lens nodig. |
Algemeen | |
Verbranding | Definitie:
TVLO: Hoofd = 9%, Arm = 9%, Been = 18%, Romp voor = 18%, Romp achter = 18%, Geslachtsdeel = 1 % Behandeling: 1e hulp: eerst water, de rest komt later Ongeveer 10min koelen, lauw stromend water Verwijder geen vastgekleefde kleding Afhandeling van TVLO hoeveelheid infusie 0.9%NaCl geïndiceerd. Voorkom shock 4ml x kg x %TVLO |
Kraanwater productie door corpus cilliare. Zorgt voor aanvoer voedingsstoffen en zuurstof. Via achterste oogkamer naar voorste oogkamer naar kamerhoek via trabekelsysteem naar afvoerkanaaltjes (v Schlemm) richting bloedbaan. Kanaaltjes v Schlemm lopen rondom parallel aan limbus. | |
Iris spieren | M. sphincter pupillae (kringspier): miosis (nauwe pupil) = parasympatische stimulatie muscarine receptor – scherpte diepte toename via n. Oculomotorius (N III) |
M. dilator pupillae (radiare): mydriasis (verwijde pupil) = sympatische stimulatie adrenerge receptor – scherpte diepte afname via N. Trigeminus (N V) | |
accommodatie | m. cilliares regelt accommodatie via zonulavezels
|
acuut glaucoom iridocyclitis | rood, pijn, misselijkheid/braken, oogboldruk, wijde licht stijve pupil rood, pijn, visus, nauwe pupil |
A. Borderline stoornis
B. Delirium
C. Depressie
A. Hoofdpijn
B. Jeuk
C. Moedeloosheid
A. Burgemeester
B. Geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis
C. Huisarts
D. Officier van Justitie
E. Rechter
A. Depressieve stemming of gevoelens van waardeloosheid
B. Depressieve stemming of verlies van interesse en plezier
C. Gevoelens van waardeloosheid of suïcidegedachten
D. Verlies van interesse en plezier of suïcidegedachten
A. Debriefing in groepsverband
B. Een expectatief beleid
C. Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)
D. Start van een serotonine heropname remmer (SSRI)
A. Bewustzijn
B. Denken
C. Executieve functies
D. Oordeelsvermogen
E. Perceptie
A. Afname mobiliteit
B. Eerdere suïcidepoging
C. Gemetastaseerd prostaatcarcinoom
D. Status na CVA
A. Delier
B. Dementie
C. Depressie
A. Achtervolgingswaan
B. Affectieve vervlakking
C. Akoestische hallucinatie
D. Onsamenhangende spraak
E. Sociaal terugtrekgedrag
A. Geloven het sterkst in zelfzorg.
B. Brengen spanningen en conflicten tot uiting in lichamelijke symptomen
C. Verdringen hun symptomen gedurende perioden van stress
D. Stellen het bezoek aan een arts het meeste uit (patiënts delay)
A. Confabulatie
B. Incoherentie
C. Neologisme
D. Ontsporing
A. Affectieve functies
B. Cognitieve functies
C. Conatieve functies
A. Affectief vermogen
B. Cognitief vermogen
C. Conatief vermogen
A. Antisociale persoonlijkheidsstoornis
B. Borderline persoonlijkheidsstoornis
C. Narcistische persoonlijkheidsstoornis
D. Theatrale persoonlijkheidsstoornis
A. Antisociale persoonlijkheidsstoornis
B. Borderline persoonlijkheidsstoornis
C. Narcistische persoonlijkheidsstoornis
D. Theatrale persoonlijkheidsstoornis
A. Auditieve hallucinaties
B. Bewustzijnsstoornis
C. Bewegingsonrust
A. Derealisatie
B. Illusoire vervalsing
C. Visuele hallucinatie
D. Visuele disperceptie
A. Bewustzijn
B. Emotie
C. Denken
D. Perceptie
E. Spraak
A. Aanpassingstoornis met paniekaanval
B. Gegeneraliseerde angststoornis met een paniekaanval
C. Paniekstoornis
A. Een obsessief compulsieve stoornis
B. Een psychose
Te vinden in: Leerboek Psychiatrie (2005) Hengeveld M. e.a., blz. 187.
Hoofdpijn en jeuk zijn specifieke voorbeelden van SOLK.
Te vinden in: Ziekten in de huisartspraktijk (vijfde herziene druk 2008), Lisdonk van de E. e.a., bladzijde 118.
Te vinden in: De Wet BOPZ (achtste herziene druk 2011), Keurentjes R.
In de NHG standaard Depressie staan de volgende criteria beschreven uit de DSM-IV: Depressie: gedurende minstens twee weken vijf of meer symptomen, waarvan ten minste één van de twee eerste symptomen:
1. Sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna dagelijks
2. Duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten
3. Duidelijke gewichtsvermindering of –toename
4. Slapeloosheid of overmatig slapen
5. Psychomotorische agitatie of remming
6. Moeheid of verlies van energie
7. Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens
8. Verminderd vermogen tot concentratie of besluiteloosheid
9. Terugkerende gedachten aan de dood, suïcidegedachten, suïcideplannen of suïcidepoging.
Te vinden in: Beknopte handleiding bij de Diagnostische criteria van de DSM-IV-TR (2006), Koster van Groos G. (APA), blz. 210.
Te vinden in: Leerboek Psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a., blz. 363.
Een waan is een stoornis in de inhoud van het denken, waarbij iemand overtuigd is van de juistheid van zijn eigen gedachte(n), ook als deze niet overeenkomen met de waarheid.
Te vinden in: Leerboek Psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a., blz. 47.
Ongeacht welke populatiegroep, een eerdere suïcidepoging is de allerbelangrijkste risicofactor voor een suïcide, of het nu geriatrische patiënten, volwassenen of adolescenten betreft. De aanwezigheid van een depressie bij bovenstaand beschreven patiënt is ook zeker een belangrijke risicofactor, dit is nummer 2 in dit verhaal. Nummer 3 van risicofactoren is het lijden aan een ernstige lichamelijke ziekte, of dat nu het gemetastaseerd prostaatcarcinoom of het CVA betreft (of juist de combinatie van die twee). Door aanwezigheid van deze aandoeningen is de mobiliteit van patiënt afgenomen, wat weer bij kan dragen aan een depressie. Goed om te weten: Wanneer een oudere een suïcidepoging onderneemt, heeft hij grote kans van slagen (ten opzichte van andere populatiegroepen). Met andere woorden wil dit zeggen dat wanneer een oudere een suïcidepoging onderneemt, hij of zij ook zeer graag wil sterven en er zelden een andere reden achter de suïcidepoging zit (bij adolescenten bijvoorbeeld een schreeuw om aandacht, etc.)
Te vinden in: Inleiding gerontologie en geriatrie (vierde herziene druk 2004), Euldering F. e.a., bladzijde 161.
De snelheid van het ontstaan van de klachten duiden op een delier als onderliggende oorzaak. Deze lijkt uitgelokt te worden door een aanwezige urineweginfectie met klachten van incontinentie (terwijl deze eerder niet worden beschreven) en zeer frequente mictie. Een gedaald of wisselend bewustzijn past bij de diagnose delier. Motorische onrust wordt hier ook vaak bij beschreven, maar hoeft echter niet aanwezig te zijn om de diagnose te kunnen stellen.
Dementie wordt gekenmerkt door een geleidelijk ontstaan van de klachten, waarbij er naast geheugenstoornissen ook sprake moet zijn van één of meer cognitieve functies: agnosie, stoornissen in executieve functies, apraxie of afasie. Van geen van deze stoornissen blijkt sprake te zijn in bovenstaande casus.
De vergeetachtigheid zoals beschreven in bovenstaande casus zou ook kunnen passen bij een depressie, echter zijn daar geen beschreven aanwijzingen voor. De vergeetachtigheid zou dan veroorzaakt worden door het gebrek aan aandacht bij het inprenten van nieuwe informatie.
Te vinden in: Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleemoplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a., Hoofdstuk 64 Vergeetachtigheid.
Negatieve symptomen worden beschreven als het ontbreken van uitingen van psychische functies die bij een normaal persoon wel aanwezig zijn. Voorbeelden van negatieve symptomen: Spraakarmoede, apathie, sociaal terugtrekgedrag (in bovenstaande casus niet duidelijk omschreven) en affectieve vervlakking (monotone stem, geen emotie tijdens gesprek). Positieve symptomen bestaan niet in de context van schizofrenie.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (tweede geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a., bladzijde 264-266.
Te vinden in: Taylor S., Health Psychology (5eeditie 2003), blz. 264.
Neologisme is het gebruiken van niet-bestaande woorden.
Te vinden in: Hengeveld M. e.a., Leerboek psychiatrie (2005), blz. 44.
Affectieve functies hebben te maken met stemming en affect, cognitieve functies met bewustzijn, geheugen, aandacht, concentratie en oriëntatie. Conatieve functies hebben te maken met het algemene vooromen, de mimiek en gestiek en de spraak.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 702.
Cognitief: Bewustzijn, aandacht, oriëntatie, waarneming, denken, geheugen. Affectief: Emoties. Conatief: Psychomotoriek, motivatie, gerichte gedrag.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 20.
Bij een narcistische persoonlijkheidsstoornis: grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 522.
Het betreft hier vier persoonlijkheidsstoornissen uit Cluster B.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 522.
De criteria volgens de DSM-IV: bewustzijnsstoornis, veranderingen in cognitieve functies, ontwikkeling in een korte tijd.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 217.
Bij derealisatie ervaart de persoon een scheiding tussen zichzelf en de wereld, zijn identiteit of lichamelijkheid. Het leven wordt vaak beschreven als een film, wazig en onecht. Het is vaak het gevolg van langdurige stress of psychisch trauma.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 714.
Een hallucinatie is een zintuiglijke waarneming die niet overeenkomt met wat er in de werkelijkheid gebeurt. Een illusie is een foutieve interpretatie van reële externe prikkels. Dit zijn dus stoornissen in de perceptie.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 717.
Voor wie aan een gegeneraliseerde angststoornis lijdt, staan de frequentie, intensiteit en duur van de zorgen niet in verhouding tot hun feitelijke bron. De optredende spanningen staan de dagelijkse gang van zaken in de weg.
Te vinden in: Leerboek psychiatrie (2egeheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 330.
Patiënten met een obsessief compulsieve stoornis ervaren hun dwanggedachten (obsessies) vaak als opgedrongen en zinloos (egodystoon). Ze veroorzaken angst en spanning; de patiënt probeert de nadelige gevolgen van deze gedachten te onderdrukken of weg te halen door het uitvoeren van handelingen en rituelen. Patiënten met psychotische wanen ervaren hun ideeën niet als vreemd of afwijkend.
Te vinden in: Hengeveld M. e.a., Leerboek psychiatrie, 2009, 2e geh.herz. dr., Blz. 346.
Verdieping psychisch | |
Positieve symptomen | Wanen: stoornis in inhoud van denken, bestaande persoonlijke fundamentele overtuiging in strijd met werkelijkheid en niet corrigeerbaar.
Hallucinatie; ervaren van zintuiglijke ervaringen met werkelijkheidskarakter, zonder externe
Formele denkstoornis/onsamenhangende spraak
Katatoon of chaotisch gedrag; verstarring
|
Negatieve symptomen |
|
Angststoornis | Gegeneraliseerde angststoornis: Definitie: Continue aanwezigheid van angsten en nervositeitsklachten zonder aanleiding. Symptomen: Piekeren over dingen waar geen reden toe is. Extreme bezorgdheid. Diagnostiek: >6 mdn Behamdeling: psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie (applied relaxation), Buspiron eventueel SSRI Aanpassingsstoornis: Definitie: Extreme emotionele en gedragsproblemen in reactie op minimaal 3 mdn geleden herkenbare stressfactor, greep op situatie verloren, bv burnout, < 6 mdn. Predisponerend: perfectionisme/subassertiviteit Behandeling: *crisisfase *probleem-opl fase *toepassingsfase, cognitieve- gedragstherapie Paniekstoornis: Definitie: plotselinge paniekaanvallen die zich blijven herhalen en ongerustheid hierover ontstaat Behandeling: psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie (eventueel responstherapie), SSRI Sociale fobie: Definitie: aanhoudende vrees voor sociaal functioneren, voor schut staan, kritiek, acceptatie Behandeling: psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie (sociale vaardigheidstraining) Specifieke fobie: Definitie: aanhoudende vrees voor bepaald voorwerp of bepaalde situatie (subtypen; dieren, bloed, naalden, hoogtes) Behandeling: psycho-educatie, cognitieve therapie (applied tension; coping), geen medicatie Obsessieve-compulsieve (dwang-) stoornis Definitie: dwanggedachten en/of dwanghandelingen, voor besmetting, gevaar, controledwang, symmetrie/tellen/ordenen/verzamelen. Serotinine/dopamine systemen. Patiënt herkent eigen gedachten (verschil met psychose) Behandeling: cognitieve gedragstherapie +responstherapie, SRRI/TCA (alleen seronine), evt stereotactische chirurgie of DBS Stressstoornis Definitie: blootstelling aan psychotrauma, herbeleving, vermijding, verhoogde prikkelbaarheid *Acute stressstoornis: Definitie: VG traumatische ervaring, herbeleving, vermijding, derealisatie/depersonalisatie, < 4 wk Behandeling: gaat vanzelf over, wordt soms PTSS *Posttraumatische stressstoornis Definitie: VG traumatische ervaring, herbeleving, vermijding, zweten, schuldgevoel, slaapgebrek, > 4 wk Behandeling: Psycho-educatie, Pyschotherapie en eventueel SSRI (bij depressie), *Cognitieve gedragstherapie (imaginaire exposure) *EMDR *KEP |
Psychotische stoornissen | Schizofrenie Definitie: >2 sympt: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, katatoon/chaotisch, neg symptomen. >6 mdn, ontwikkeling geleidelijk. Introvert, terugtrekkend, angstiger. Dopamine systeem Schizofreniforme stoornis Definitie: schizofrenie symptomen maar > 1 maand en < 6 maanden, vaak een voorlopen. Schizoaffectieve stoornis Definitie: kenmerken van schizofrenie (wanen/hallucinatie) +stemmingsstoornissen (manie/depressie) Waanstoornis Definitie: inhoud van de waan verband met positie van de patiënt ten opzichte van ander. Geen bizarre waan, zou echt kunnen zijn. >1 maand, geen negatieve symptomen, weigering behandeling, geen schizofrenie |
Autisme spectrum stoornis | Autistische stoornis Definitie: triade van stoornis in sociaal contact, communicatie en rigiditeit/stereotypie gedrag Behandeling: (niet curatief) psycho-educatie en psychosociale interventies Ziekte van Asperger Definitie: stoornis in sociaal contact, rigiditeit, maar taal is goed ontwikkeld, vaak bovengemiddeld intelligent PDD-NOS Definitie: atypische autisme, wel triade kenmerken, maar lichtere vorm Stoornis van RETT Symptomen: normale ontwikkeling, vervolgens verlies van verworven vaardigheden, meisjes Desintegratieve stoornis Symptomen: zelfde als Rett maar met medische afwijking Hoog functionerend autisme Multiplex Complex Development Disorder (MCDD) Symptomen: niet teruggetrokken, heel open |
Stemmingsstoornis | Depressieve stoornis Definitie: sombere stemming grootste deel vd dag, verlies aan interesse en plezier Epidemiologie: life-time prevalentie 15% Oorzaak: chronische afnamen 5HT concentratie in synapsspleet, upregulatie postsynaptische (+verandering) effect-receptoren en presynaptische autoreceptoren. Symptomen: vervreemding, piekeren, besluiteloosheid, wanen/hallucinaties ,verlies van libido, vertraging in denken en handelen, slaapstoornissen, verlies van eetlust, concentratie omlaag, demoralisatie, gedeprimeerd, onmacht, lusteloosheid, labiel, moeheid Behandeling: psychotherapie (lichte) + SSRI, SNRI, TCA, TCA +lithium, MAO-remmer, ECT Dysthyme stoornis Symptomen: depressieve stemming die 2 jaar duurt, maar waar geen sprake is van depressieve stoornis Bipolaire stoornis Epidemiologie: life-time prevalentie 1% Oorzaak: kleine hippocampus. Overactiviteit limbisch systeem(emotie) Manie: afgenomen activiteit recht frontaalkwab. Verhoogde dopamine. Depressie: afgenomen activiteit linker frontaalkwab. Verlaagde dopamine/serotonine Symptomen: extreme stemmingswisselingen van manie en depressie +opgeblazen gevoel eigenwaarde, jagende gedachte, grootheidswanen, overactief, verhoogde energie, minder slaapbehoefte, spreekdrang, impulsief, prikkelbaar Eventueel hypomanie (II)= geen wanen/hallucinaties en geen duidelijke beperking van functioneren I = minimaal 1 manische OF gemengde episode vaak mannen II = minimaal 1 hypomanie vaak vrouwen Behandeling: stemmingsstabilatoren + eventueel SSRI (deze induceren manie, dus niet te lang) Cyclothyme stoornis Symptomen: treedt een reeks hypomane episoden, onderbroken door episoden van lichtere depressie en uitputting Stemmingsstoornis door somatische aandoening of middel gebruik |
Verwardheid; Delier | Definitie: organisch- psychiatrische stoornis, gevolg van lichamelijke ziekte, alcohol/benzodiazepine onthouding of geneesmiddel. Symptomen: Bewustzijnsstoornis, gestoorde oriëntatie, waarnemingstoornis. Behandeling: onderliggende lichamelijke ziekte behandelen, Haloperidol, Clozapine, Benzodiazepine (onthoudingsdelier), Anticholinergicum (centrale anticholine delier), Vit B (alcohol misbruik) |
Anti-psychotica | Effect: remming dopaminerge neurotransmissie door dopamine D2-receptor blokkade Bijwerkingen:
|
Anti-depressiva | Effect: versterken serotonerge, noradrenerge, dopaminerge transmissie (remming heropname) Bijwerkingen: duizeligheid, misselijkheid, slaapstoornissen
|
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Add new contribution