Artikelsamenvattingen Inleiding tot het Europees recht

Op deze pagina worden diverse artikel samenvatting samengebracht rond het thema Europees recht. De artikelen waren eerder onderdeel van universitaire vakken met een inleidend karakter en geven een goede inleiding tot het Europees recht.

Page access
Public
Supporting content I (full)
Welke juridische ontwikkelingen hebben plaatsgevonden tussen 1950 en 2016? - Artikel

Welke juridische ontwikkelingen hebben plaatsgevonden tussen 1950 en 2016? - Artikel


Wat was het doel van de Schuman Verklaring (1950)?

De achterliggende gedachte van het Schuman plan was de eenwording van Europa. Samenwerking tussen de grootmachten Frankrijk en Duitsland (die tijdens de WO II tegenover elkaar stonden) zou daarvoor noodzakelijk zijn. Zodoende kwam er een supranationale autoriteit waaraan het gezag over kolen en staal (belangrijke grondstoffen voor de oorlogsindustrie) werd overgedragen. Deze autoriteit zou de gezamenlijke markt voor kolen en staal reguleren, met het oog op de economische eenwording van Europa. Er werd gesproken over feitelijke solidariteit: juridisch afdwingbare rechten en plichten tegenover elkaar tussen lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de andere spelers op de interne markt.

Wat werd er vastgesteld in het Verdrag van Parijs (1951)?

Belgie, West-Duitsland, Frankrijk, Italie, Luxemburg en Nederland hebben de EGKS opgericht; de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Het Verdrag geeft gehoor aan het Schuman plan en creeert een hoge autoriteit voor kolen en staal. Kort na het tekenen van dit verdrag ontstond het idee van verdere economische samenwerking met een volledige ‘’Common Market”; een gemeenschappelijke markt.

Welke verdragen werden er in Rome vastgelegd (1957)?

De Europese Economische Gemeenschap (EEG) legt de basis voor de EU zoals die vandaag de dag is vorm gegeven. Een belangrijk doel was het bereiken van een gemeenschappelijke markt met de vier vrijheden; goederen, werknemers, diensten en kapitaal. Ook de institutionele grondslag werd gelegd: - een Europese Commissie; - de Algemene Vergadering (het huidige Europese Parlement); - de Raad van Ministers; - en het Hof van Justitie.

Wat wordt er verstaan onder de Empty Chair Crisis (1965)?

Frankrijk wilde geen sterke supranationale EEG en nam daarom niet meer deel aan de zittingen van de Raad. Vervolgens konden de Lidstaten het niet eens worden over de invulling van het Europees landbouwbeleid, waarna een crisis ontstond.

Wat staat er in het Luxemburg Akkoord (1966)?

Een of meerdere Lidstaten konden het op EU niveau reguleren en eventueel oplossen van belangrijke zaken tegenhouden. Als gevolg daarvan vond er soms helemaal geen afstemming of stemming in de Raad plaats, wat leidde tot stagnatie van het politieke integratieproces in Europa. Zodoende werd het Hof van Justitie in Luxemburg ‘de motor van de Europese integratie’ met de mogelijkheid tot het afdwingen van een negatieve economische integratie, waarbij de lidstaten het functioneren van de interne markt niet mogen beperken.

Waarom werd de Single European Act opgesteld (1988)

Deze akte volgde het Luxemburg akkoord op mede met het oog op het voorkomen van de verlamming van de ontwikkelingen in Europa. Hierdoor was er geen veto (mogelijkheid) meermaar een ambitie van stemmen met een gekwalificeerde meerderheid in de Raad van Ministers.

Wat was een belangrijke gebeurtenis in Duitsland in 1989?

De Berlijnse muur heeft na de WO II Oost – en West-Duitsland van elkaar gescheiden. In 1989 viel deze muur.

Op welke drie pijlers is het Verdrag van Maastricht gebaseerd (1992)?

Het Verdrag van Maastricht stond in het licht van het oprichten van de EU met een economische unie en een muntunie in Europa. De drie pijlers van de EU zijn neergelegd in twee verdragen; het EU Verdrag en het EG Verdrag. De drie pijlers zijn: I: Europese Gemeenschappen II: Gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidbeleid III: Politiele en justitiele samenwerking

Wat werd er middels het Verdrag van Amsterdam bereikt (1997)?

Met het Verdrag van Amsterdam werden een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het Verdrag van Maastricht, zoals het eenvoudiger maken van de besluitvorming.

Welk doel diende het Verdrag van Nice (2000)?

Dit verdrag was een poging voorbereiding van de EU op toetreding van nieuwe lidstaten. Maar grote veranderingen bleven uit.

Waarvoor werd het Grondwettelijk Verdrag opgesteld (2004)?

Het Grondwettelijk Verdrag zou schoon schip moeten maken met de voorbije verdragen. Het doel was een duidelijk, korter en overzichtelijk verdrag. In totaal hadden 18 lidstaten dit verdrag geratificeerd.

Uit welke twee verdragen bestaat het Verdrag van Lissabon (2007)?

Met het Verdrag van Lissabon hebben enkele procedurele en institutionele aanpassingen van het Grondwettelijke Verdrag plaats gevonden. Het Verdrag van Lissabon bestaat uit twee verdragen; het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

N.B. Het VWEU is het voormalig EG Verdrag.

Met welke landen werd de EU uitgebreid van 6 tot 28 lidstaten?

1951

- Frankrijk - Duitsland - Italie - Belgie - Nederland - Luxemburg

1973

- Verenigd Koninkrijk - Ierland - Denemarken

1981

- Griekenland

1986

- Spanje - Portugal

1995

- Oostenrijk - Finland - Zweden

2004

- Tjechie -  Polen - Hongarije - Slovenie - Slowakije - Estland - Cyrpus - Letland - Litouwen - Malta

2007

- Bulgarije - Roemenie

2013

- Kroatie

Access: 
Public
Negatief advies van het Hof van Justitie over de toetreding van de EU tot het EVRM. Na de euro-crisis, nu een grondrechtencrisis? - Barkhuysen & Bos - Artikel

Negatief advies van het Hof van Justitie over de toetreding van de EU tot het EVRM. Na de euro-crisis, nu een grondrechtencrisis? - Barkhuysen & Bos - Artikel


In december 2014 adviseerde het Europese Hof van Justitie negatief over de toetreding van de EU tot het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het ontwerp-toetredingsakkoord kan volgens het Hof de specifieke kenmerken en de autonomie van het Unierecht aantasten. Het voorziene co-respondentmechanisme is onvoldoende om

de kenmerken van de Unie in stand te houden. Het miskent ook de specifieke kenmerken van het Unierecht m.b.t. het rechterlijk toezicht op handelingen, maatregelen of nalatigheid van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid.

1. Inleiding: achtergrond van de wens om toe te treden

Toetreding van de EU tot het EVRM is een oude wens en hierover is lang onderhandeld. Dit heeft geresulteerd in een ontwerpakkoord met betrekking tot die mogelijke toetreding. Het negatieve advies van het HvJ EU gaat over dit akkoord. De toetreding van de EU tot het EVRM moet een probleem oplossen dat al lang bestaat. Namelijk dat binnen de EU verschillende lagen/lijnen van grondrechtenbescherming bestaan wat o.a. leidt tot (rechts)onzekerheid en procesrechtelijke complicaties. De afzonderlijke EU lidstaten zijn gebonden aan enerzijds nationaal geborgde grondrechten (de Grondwet) en anderzijds aan internationaal geborgde grondrechten, waarvan het EVRM in de praktijk de belangrijkste is. De EU (instellingen) waren lange tijd niet gebonden aan gecodificeerde grondrechten. In de praktijk is dit opgelost door internationaal erkende grondrechten binnen de EU rechtsorde te erkennen als algemene beginselen van Unierecht waarvan de eerbiediging door het HvJ wordt verzekerd. Bij de invulling hiervan werd dan aansluiting gezocht bij mensenrechtenverdragen zoals het EVRM. Via die weg was het EVRM dus (indirect) toch geldig binnen het Unierecht. Hiernaast heeft men gewerkt aan een eigen EU grondrechtencatalogus (Handvest van de Grondrechten van de EU). Dit Handvest heeft sinds 2009 de status van verdrag en werkt dus rechtstreeks door in de communautaire rechtsorde. Sindsdien zoekt het Luxemburgse HvJ EU primair aansluiting bij het Handvest als een beroep wordt gedaan op fundamentele rechten en vrijheden. Het EHRM doet uiteraard nog steeds uitspraak op basis van het EVRM. En de lidstaten en hun nationale rechters zweven daar een beetje tussenin (nationale constitutie, EVRM en Handvest). Met dus ook meerdere ‘hoogste rechters’ die het laatste woord hebben en moeten zorgen voor de rechtseenheid. Dit roept vragen op als welke rechter er nu wanneer en waarvoor bevoegd is (het ‘procesrecht’), maar vooral welke rechter nu eigenlijk het laatste woord heeft over de uitleg van grondrechten in Europa (het ‘materiële’ recht). Juist bij fundamentele rechten en vrijheden is het van belang helderheid te hebben. Het fundamentele karakter impliceert namelijk dat er alleen één uitleg zou moeten zijn van een grondrecht en daar dus ook (rechts)zekerheid over zou moeten bestaan. Toetreding van de EU tot het EVRM zou een positieve bijdrage leveren aan de uniformering van grondrechtenbescherming binnen Europa. Daarmee zou de EU gebonden zijn aan dezelfde (supranationale) grondrechten als haar lidstaten, die allemaal zijn aangesloten bij het EVRM. Zo kunnen nationale rechters EU-wetgeving en het handelen rechtstreeks toetsen aan het EVRM. Ook het EHRM zou deze mogelijkheid krijgen na toetreding van de EU tot het EVRM. Dan zou een duidelijke hiërarchie ontstaan wat betreft grondrechtenbescherming. Het HvJ EU zou altijd eerst een eigen beoordeling mogen maken van een schending van fundamentele rechten, en het EHRM zou het laatste woord krijgen. Zo kan de rechtseenheid over grondrechten binnen Europa worden gegarandeerd. Juristen, lidstaten en Europese instellingen menen dat toetreding van de EU tot het EVRM verstandig is.

2. Een negatief advies

Het was een grote verrassing dat het HvJ een negatief advies gaf over de toetreding van de EU tot het EVRM. Het HvJ had eerder meerdere wensen kenbaar gemaakt (zoals dat het de optie zou moeten krijgen om een schending van het EVRM eerst zelf te beoordelen) en deze wensen zijn ook grotendeels ingewilligd. Toch kwam het tot een negatief advies. Bij toetreding tot het EVRM wordt het Hof (zoals nationale rechters) onderworpen aan de controlemechanismen van het EVRM en aan de oordelen van het EHRM. Op zichzelf is dat volgens het Hof toelaatbaar, maar wel ziet het Hof een aantal problemen.

Artikel 53 Handvest

Het Hof stelt dat art. 53 EVRM verdragspartijen de optie biedt om strengere maatstaven van grondrechten te hanteren. Volgens het Hof moet deze mogelijkheid worden afgestemd met artikel 53 Handvest. De mogelijkheid om ‘strengere maatstaven’ te hanteren moet worden begrensd door de regel dat dit geen afbreuk mag doen aan het beschermingsniveau van het Handvest en aan de voorrang, eenheid en nuttige werking van het Unierecht. Dit is volgens het Hof ten onrechte niet geregeld in het ontwerp.

Het beginsel van onderling vertrouwen

Het concept stelt dat de Unie wordt gelijkgesteld met de andere verdragspartijen. Volgens het Hof miskent dit de aard van de Unie omdat de lidstaten bepaalde bevoegdheden aan de Unie hebben overgedragen. Het Hof heeft er met name problemen mee dat het EVRM vereist dat lidstaten in hun onderlinge verhoudingen, ook als deze betrekkingen door het Unierecht worden geregeld, van elkaar controleren of zij de grondrechten eerbiedigen, terwijl het Unierecht voorschrijft dat de lidstaten onderling vertrouwen moeten hebben. Zo vind het Hof dat het evenwicht waarop de Unie berust en de autonomie van het Unierecht in gevaar brengen, waarvoor ten onrechte niets geregeld zou zijn in het ontwerp-toetredingsakkoord.

De prejudiciële procedure

Het nieuwe Protocol 16 bij het EVRM geeft de hoogste rechtscolleges van de lidstaten de mogelijkheid om advies te vragen aan het EHRM over de uitleg van het EVRM. Volgens het HvJ staat dit op gespannen voet met de prejudiciële procedure van art. 267 VWEU omdat dit juist vereist dat rechtscolleges (als het gaat om de verenigbaarheid van Unierecht) een prejudiciële vraag indienen bij het HvJ. Dat het concept niet voorziet in de toetreding van de Unie tot het 16de Protocol doet daar volgens het HvJ niet aan af, omdat het EVRM deel gaat uitmaken van het Unierecht en het door dit protocol ingestelde mechanisme afbreuk zou kunnen doen aan de autonomie en de doeltreffendheid van de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU, vooral als de door het Handvest gewaarborgde rechten aan de orde zijn die corresponderen met rechten uit het EVRM. Het Hof doelt op het geval dat een lidstaat zelf wel toetreedt tot het 16de Protocol en de nationale rechter van die lidstaat er voor kiest om een vraag te stellen aan het EHRM en niet aan het HvJ (via de prejudiciële procedure).

Artikel 344 VWEU

Op grond van artikel 344 VWEU zou het HvJ exclusief bevoegd moeten zijn om geschillen tussen lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Unie hierover (dus: over het EVRM dat onderdeel gaat uitmaken van het Unierecht) te beslechten. Deze exclusiviteit is echter niet als zodanig geregeld. Integendeel; art. 33 EVRM bepaalt namelijk dat verdragsluitende partijen (waaronder dus de EU lidstaten) elke vermeende niet-nakoming van het EVRM (ook die door de EU zelf) bij het EHRM kunnen voorleggen (het “statenklachtrecht”). Het loutere bestaan van die mogelijkheid is voor het HvJ EU voldoende om te oordelen dat afbreuk wordt gedaan aan het vereiste van artikel 344 VWEU.

Het co-respondentmechanisme

Het ontwerp voorziet in een correspondentmechanisme dat de optie biedt voor zowel lidstaten als de Unie om zich als procespartij te voegen in zaken bij het EHRM. Om tot een oordeel te komen moet, volgens het Hof, ook een beoordeling worden gemaakt van het Unierecht. En het HvJ zegt daartoe exclusief bevoegd te zijn. Als het EHRM een eigen beoordeling zou maken van Unierecht dan zou dat, volgens het HvJ, de bevoegdhedenverdeling binnen de EU kunnen doorkruisen.

Het recht van het Hof om eerst een eigen beoordeling te maken

Het EHRM heeft nadrukkelijk een subsidiair karakter: een klacht is pas ontvankelijk als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput (art. 35 lid 1 EVRM). Het ontwerp bevat daarom een mechanisme om ervoor te zorgen dat het HvJ altijd eerst zelf over een mogelijke EVRM schending kan oordelen, voordat het EHRM aan zet is. Dit is gekoppeld aan het co-respondentmechanisme. Toch ziet het Hof enkele problemen. Zo meent het Hof dat ten onrechte niet is geregeld dat het zelf bindend kan bepalen of de rechtsvraag die in de procedure voor het EHRM aan de orde is, al wel of niet eerder door het Hof is beoordeeld. Ook bevat de toetredingsovereenkomst volgens het HvJ geen optie voor het Hof om te oordelen over de uitleg van secundair Unierecht (verordeningen, richtlijnen enz.). Het Hof leidt dit af uit de toelichting in het ontwerp-toetredingsakkoord, waarin enerzijds onderscheid wordt gemaakt tussen primair recht (de Verdragen), waar het HvJ EU wel een eigen uitleg aan zou mogen geven, en anderzijds secundair recht, waar het HvJ EU alleen de geldigheid (‘validity’) zou mogen beoordelen. Ook dit is volgens het Hof in strijd met het uitgangspunt dat het zelf bij uitsluiting bevoegd is om een definitieve uitleg aan het Unierecht te geven.

Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (‘GBVB’)

Op grond van art. 24 VEU heeft het HvJ EU slechts een beperkte bevoegdheid om te beoordelen of (maatregelen in het kader van) het GBVB van de Unie al dan niet in strijd is/zijn met grondrechten. Toetreding van de Unie tot het EVRM zou volgens het Hof toe kunnen leiden dat het EHRM zich over kwesties zou mogen uitlaten die aan de beoordeling van het HvJ zijn onttrokken. Dit is dan strijd met de kenmerken van het Unierecht.

2.3. Reactie op de door het Hof geconstateerde problemen

De problemen die het HvJ ziet bij het ontwerp, zijn volgens de schrijvers niet allemaal goed te begrijpen. De argumenten van het Hof wat betreft de mogelijke samenloop van twee prejudiciële procedures is beter te begrijpen. De toetreding brengt volgens de schrijvers automatisch mee zich dat een ‘hoger’ rechtscollege wordt geplaatst boven het HvJ. Er wordt een statenklachtrecht geïntroduceerd bij het EHRM waaraan de EU is onderworpen. Het HvJ had het ook anders kunnen zien, namelijk dat zijn exclusieve bevoegdheid niet (altijd) geldt als het een geschil betreft waarbij het EVRM in het geding is, omdat art. 6 VEU een wijziging heeft aangebracht op de geschillenregeling. In die zin dat het Hof een stukje autonomie heeft ingeleverd ten gunste van het EHRM. Zoals wanneer lidstaten toetreden tot het EVRM. Ook dan wordt een supranationaal rechtscollege (EHRM) geplaatst boven de hoogste nationale rechter. Dit heeft er niet voor gezorgd dat het EHRM zich sterk is gaan bemoeien met nationale aangelegenheden. Het EHRM volgt namelijk een zeer terughoudende toetsing, o.a. door de toekenning van ‘margin of appreciation’ voor de lidstaten. Introductie van het 14de Protocol heeft deze terughoudende benadering versterkt o.a. door de invoer van een hoge ontvankelijkheidsdrempel. Zo sterk is de aantasting van de autonomie van het HvJ dus niet.

Waar het betreft het oordeel van het HvJ dat het de exclusieve en bindende bevoegdheid zou moeten hebben om ook te beoordelen of een vraag al dan niet eerder aan het EHRM is voorgelegd, rijst ook het gevoel dat het Hof hier wel erg veel waarde hecht aan de eigen autonomie. Goed denkbaar is dat het EHRM zich hier in de praktijk terughoudend zou hebben opgesteld. Zo houdt het EHRM in de regel strikt de hand aan artikel 35 lid 1 EVRM dat voorschrijft dat alle andere rechtsmiddelen moeten zijn uitgeput. Concreet houdt dit in dat het eerst aan de hoogste rechter van de lidstaat (in de EU: het HvJ EU) moet zijn voorgelegd. Of dit zo is, zou relatief eenvoudig zijn te beoordelen door het EHRM en in elk geval niet de uitleg vergen van de jurisprudentie van het HvJ waar het Hof zo bang voor is.

Het HvJ merkt terecht op dat het raar zou zijn als het EHRM zich over bepaalde handelingen van de EU op GBVB-gebied zou kunnen uitlaten, terwijl de Verdragen uitdrukkelijk voorschrijven dat de eigen rechter (het HvJ EU) die bevoegdheid niet heeft. Het was verstandig geweest als hiervoor iets zou zijn opgenomen in het ontwerp. Anderzijds is het HvJ soms wel bevoegd te oordelen over een bepaalde grondrechtenschending en dit betreft juist die situaties die normaal bij het EHRM komen. Uit art. 275 en 263 VWEU volgt namelijk dat diegene die individueel geraakt wordt door besluiten die op grond van het GBVB worden vastgesteld, daartegen wel in beroep kan bij het HvJ. Juist dan is ook het EHRM bevoegd. In de praktijk zouden er weinig situaties zijn waarin het HvJ EU niet, en het EHRM wel bevoegd is te oordelen over grondrechtenschendingen door de EU op grond van het GBVB.

3. Wat nu?

Volgens het HvJ tast het ontwerp-toetredingsakkoord de specifieke kenmerken en de autonomie van het Unierecht aan en voldoet dus niet aan het Protocol 8 bij het VEU. Ook kan het akkoord afbreuk doen aan art. 344 VWEU, is het co-respondentmechanisme onvoldoende om de specifieke kenmerken van het Unierecht in stand te houden en miskent het de specifieke kenmerken met betrekking tot het rechterlijk toezicht op handelingen van de Unie op het gebied van het GBVB. Sommige punten zijn dus zeker te verbeteren.

Maar het is duidelijk dat zodra de autonomie van het HvJ wordt bedreigd (vooral wat betreft zijn exclusieve bevoegdheid om het Unierecht uit te leggen) er een wezenlijk probleem is. Volgens het Hof omdat dit de ‘specifieke kenmerken van het Unierecht aantast’. Toetreding tot het EVRM impliceert automatisch dat een andere rechter (EHRM) en rol gaat spelen binnen de communautaire rechtsorde. Het is ook de essentie van het EVRM dat er één verdragsrechter is die de verdragsstaten en hun rechters als externe partij tot de orde kan roepen en de rechtseenheid bewaart. In de praktijk zal het voor het EHRM onmogelijk zijn te oordelen over de vraag of Unierecht al dan niet in strijd is met het EVRM, zonder daarbij ook een analyse te maken van ditzelfde Unierecht. Hoewel het EHRM steeds benadrukt geen vierde instantie te zijn. Zou dit worden uitgesloten, dan zou toetreding van de EU tot het EVRM in feite ook geen zin meer hebben. Ook valt slecht voor te stellen dat dit voor de verdragspartijen bij het EVRM (niet zijnde de lidstaten van de EU) acceptabel is, omdat zij die bevoegdheid wel hebben ‘weggegeven’. Bijvoorbeeld Rusland die herhaaldelijk is veroordeeld door het EHRM en op dit moment een slechte relatie heeft met de EU. De vraag speelt of het nog veel zin heeft om toetreding van de EU tot het EVRM na te blijven streven. Daarnaast heeft het HvJ al eerder negatief geadviseerd over toetreding van de EU tot het EVRM. Verder is het op dit moment helemaal niet slecht gesteld met de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden binnen de EU. Veel van het Unierecht wordt direct of indirect uitgevoerd door de lidstaten. Omdat zij wel zijn aangesloten bij het EVRM kan via die lijn wel geklaagd worden bij het EHRM over het Unierecht. Het EHRM heeft jurisprudentie ontwikkeld waarbij het EHRM als uitgangspunt hanteert dat de EU de grondrechten beschermt op een wijze die als gelijkwaardig kan worden beschouwd met de bescherming die wordt verlangd door het EVRM en klachten over EU-rechtshandelingen om die reden in beginsel niet-ontvankelijk verklaart. Als dit duidelijk echter niet het geval is, kan het EVRM ingrijpen. Hiernaast beschikt de EU sinds het Verdrag van Lissabon over een grondrechtencatalogus in de vorm van het Handvest. Dit Handvest zoekt expliciet aansluiting bij het EVRM en het HvJ ziet toe op de naleving hiervan, met inachtneming van de jurisprudentie van het EHRM. Op zichzelf is er dus sprake van een voldoende niveau van grondrechtenbescherming binnen de communautaire rechtsorde. Toch blijven de schrijvers een ongemakkelijk gevoel houden bij het advies van het HvJ. Vooral omdat het hier gaat om fundamentele rechten en vrijheden. Kennelijk oordelen alle betrokken partijen in de EU dat het goed zou zijn als de Unie partij zou worden bij het EVRM, al was het maar vanuit symbolisch oogpunt. Dit zou dan niet mogen sneuvelen omdat het HvJ zich in zijn autonomie bedreigd voelt. Het is toch ook niet aan het Hof zelf om te beoordelen wie de hoogste rechter is als het gaat om fundamentele rechten en vrijheden? Hier ligt wat de schrijvers betreft ook de oplossing: middels een wijziging van de Verdragen kan de lidstaten om een expliciete machtiging worden gevraagd om de exclusieve bevoegdheden van het HvJ te beperken voor zover dit nodig is om toetreding tot het EVRM mogelijk te maken. Zoals de lidstaten dit al voor hun eigen hoogste nationale rechters hebben gedaan toen zij toetraden tot het EVRM en lag toch al (impliciet) besloten in het besluit om de EU te laten toetreden tot het EVRM. Het moet voor het HvJ kennelijk nog even expliciet(er) worden gemaakt in de Verdragen.

Access: 
Public
Wat is het verband tussen soevereiniteit en integratie binnen de Europese Unie? (Cuyvers) - Artikel

Wat is het verband tussen soevereiniteit en integratie binnen de Europese Unie? (Cuyvers) - Artikel


Soevereiniteit en integratie lijken moeilijk verenigbare begrippen binnen de Europese Unie. Toetreding, en daarmee integratie, tot de Europese Unie zorgt immers voor verplichtingen en het naleven van de regels van de Europese Unie. Dit houdt automatisch een afbreuk aan de nationale soevereiniteit in. Anderzijds kan er geen sprake zijn van volledige integratie wanneer de lidstaten van de Europese Unie hun soevereiniteit behouden. Dit proefschrift wil echter laten zien dat de begrippen soevereiniteit en integratie in het kader van de Europese Unie niet zo onverenigbaar zijn als ze op het eerste gezicht lijken.

Kan de Europese Unie gezien worden als een confederaal systeem?

De Europese Unie wordt vaak aangeduid in termen als ‘sui generis’ of ‘unidentified political object’: een niet in een hokje in te delen constructie. Het is echter de vraag of de Europese Unie niet gezien kan worden als een confederaal systeem. Om dit te onderzoeken is in dit proefschrift de Europese Unie op zestien constitutionele vergelijkingspunten vergeleken met de Amerikaanse Articles of Confederation en de transformatie van deze confederatie tot de huidige Amerikaanse staatsvorm. Het blijkt dat de Europese Unie op acht van de zestien punten binnen het confederale spectrum blijft, waarbij er onder andere geen sprake is van een eigen volk en van de mogelijkheid tot het uittreden van een lidstaat. Op vijf punten lijkt de Europese Unie meer binnen het federatieve spectrum te blijven. Zo heeft het recht van de Europese Unie voorrang op het nationale recht en is er sprake van een directe werking van het Unierecht. Op de overige drie punten is de Europese Unie gemengd. Dit leidt tot de conclusie dat de Europese Unie een modern confederaal stelsel heeft ontwikkelt, met daarboven op een federale structuur die met name toeziet op het rechtssysteem en de marktbevoegdheden. Het gevaar van een dergelijke constructie zit hem in de situatie dat de bovenste federale structuur meer wordt uitgebreid dan het onderliggende confederale stelsel kan of wil dragen.

Wat wordt verstaan onder volkssoevereiniteit?

Er is soms wat verwarring over het gebruik van de term ‘soevereiniteit’. Grofweg kan deze term onderscheiden worden in interne en externe soevereiniteit en heeft het begrip zich in vijf stappen ontwikkeld. Als eerste formuleerde Bodin een intern gericht concept over de verhouding tussen een heerser en zijn onderdanen binnen een bepaalde bestel. Daarna werd dit intern gerichte concept opgepakt door de grondleggers van het internationale recht die ingingen op de interactie tussen de verschillende soevereinen. De term soevereiniteit kreeg hiermee een extern gericht kader en berust op de aanname dat ieder bestel een soeverein heeft die het gehele bestel extern kan vertegenwoordigen. Gedurende de derde stap werd de machtspositie van de soeverein onder constitutionele controle gebracht. De soeverein is ook vaak niet meer als persoon aan te wijzen, zoals bijvoorbeeld de koning, maar als natie. Dit betekent in de praktijk dat de interne soevereiniteit steeds meer synoniem staat aan delegatie van bevoegdheden en het beperken van de macht van de soeverein. De vierde stap laat echter zien dat de externe soevereiniteit een tegenovergestelde ontwikkeling doormaakt. De staat kan als enige extern soeverein zijn en iedere staat heeft zeggenschap over het eigen territorium. Hoe de staat is ingedeeld is onbelangrijk voor het begrip van externe soevereiniteit. Dit heeft tot gevolg dat interne en externe soevereiniteit twee aparte begrippen zijn geworden en dat de staat zowel extern soeverein is als de houder van alle interne soevereine bevoegdheden die immers gedelegeerd zijn aan organen van de staat. Als laatste stap, een ontwikkeling die momenteel gaande is, wordt de discrepantie tussen interne en externe soevereiniteit steeds lastiger houdbaar. Bevoegdheden worden van de staat overgedragen naar andere entiteiten, zoals de Europese Unie. Dit doet af aan de macht van de externe soeverein (de staat). Dit hoeft echter niet af te doen aan het concept van interne soevereiniteit. Dit concept gaat immers al langere tijd uit van delegatie van bevoegdheden aan organen waarvan er geen een soeverein is, met als enige verschil dat er nu buiten de staat wordt gedelegeerd. Dit leidt tot een botsing tussen de interne en de externe soevereiniteit, maar niet noodzakelijkerwijs tot een botsing tussen Europese integratie en interne soevereiniteit.

Wat is er in de VS bijzonder, gezien deze kwestie?

In de Verenigde Staten, waar een federaal stelsel gehanteerd wordt, worden de begrippen soevereiniteit, democratie en federalisme aan elkaar gekoppeld door te stellen dat zowel het federale systeem als de aparte staten berusten op directe mandaten van het volk. Dit maakt het federale systeem als de staten democratisch legitiem en blijft de uiteindelijke soevereiniteit bij het volk. Het delegeren van bevoegdheden naar een (externe) entiteit is hiermee niet onverenigbaar gebleken met het begrip van interne soevereiniteit. De Europese Unie volgt een gelijke ontwikkeling, met drie belangrijke verschillen. Ten eerste is er binnen de Europese Unie geen sprake van één volk, maar van verschillende soevereine volkeren die een gedeelte van hun bevoegdheden overdragen aan de Unie. Daarnaast worden deze bevoegdheden gedelegeerd buiten een eigen overkoepelende federale staat. Als laatste worden de bevoegdheden gedelegeerd aan een entiteit die als niet-statelijk kan worden beschouwd. Hoewel deze verschillen andere uitdagingen met zich mee brengen kan er niet gesteld worden dat de Europese Unie afdoet aan de soevereiniteit van de volkeren van de lidstaten. Er is een bovenstatelijke overheid gecreëerd waaraan bevoegdheden kunnen worden gedelegeerd. De volkeren van de lidstaten kunnen daarom zelf nog steeds de confederale basis bieden die de Europese Unie nodig heeft om de daarbovenop liggende federale structuur in stand te houden. Voor een betere integratie van de Europese Unie in de lidstaten wordt in dit proefschrift een beroep gedaan op aanpassingen in de wetgeving van de lidstaten zelf, en niet op Europees niveau zoals nu geprobeerd wordt.

Access: 
Public
Press Release No. 70/2017 - Europese Commissie - 2017 - Artikel

Press Release No. 70/2017 - Europese Commissie - 2017 - Artikel

Het gaat hier om een persbericht waarin bekend wordt gemaakt dat de Duitse verwijzende rechter prejudiciële vragen stelt aan het Hof vanwege de vraag naar het verzuim van de Bundestag (Duits parlement) en van de Duitse federale regering om aan te sturen op de intrekking of niet-uitvoering van meerdere monetaire programma’s en de rol bij de Asset Purchase Programme (APP) van de Europese Centrale Bank.

Public Sector Assets Purchase Programme (PSPP) maakt deel uit van het Expanded Asset Purchase Programme (EAPP). Dat is een kaderprogramma van de Europese Centrale Bank (ECB) voor de aankoop van financiële activa. De PSPP rekeningen zijn veruit het grootste deel van het totale volume van de EAPP. Op 12 mei 2017 had de EAPP een totaal volume van EUR 1,862.1 miljard bereikt. Hiervan was EUR 1,534.8 miljard toegewezen aan de PSPP.

De klagers stellen dat het Europees stelsel van centrale banken met het door hen ingevoerde aankoopprogramma voor overheidsobligaties (Public Sector Purchase Programme PSPP), dat een subprogramma is van het uitgebreid programma voor de aankoop van activa (Expanded Asset Purchase Programme EAPP), inbreuk maakt op het in artikel 123 VWEU neergelegde verbod van monetaire staatsfinanciering en op het beginsel van bevoegdheidstoedeling (Art. 5 VEU, en artt.119, 127 e.v. VWEU). Daarom stellen de klagers dat de Duitse Bundesbank niet mag meewerken aan dat programma en dat de Bundestag en de Duitse federale regering verplicht zijn passende maatregelen te treffen tegen het EAPP.

De Duitse verwijzende rechter (Bundesverfassungsgericht) richt zich daarom tot het Hof van Justitie. De rechter wil onder andere de volgende vraag stellen: “Maakt besluit (EU) 2015/774 van de Europese Centrale Bank inbreuk op artikel 123, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie? Is er met name sprake van een inbreuk op artikel 123 lid 1 VWEU bij het aankoopprogramma voor staatsobligaties (PSPP)? Hierbij verwijst de Duitse rechter ook naar (recente) jurisprudentie: Gauweiler C-62/14; Commissie/Luxemburg C-473/93; Pringle C-370/12.

Als het PSPP-besluit het mandaat van de ECB zou overschrijden, en inbreuk zou maken op de bevoegdheden van de lidstaten voor het economisch beleid en/of op het verbod van monetaire begrotingsfinanciering, dan moeten de vorderingen van de klagers namelijk worden toegewezen. De Duitse federale regering en de Bundestag zouden dan de grondrechten van de klagers hebben geschonden.

Access: 
Public
Brexit: over and out? - Van den Bogaert & Cuyvers - Artikel

Brexit: over and out? - Van den Bogaert & Cuyvers - Artikel


1. Leave!

Op 23 juni 2016 heeft het Britse volk zich in een raadgevend referendum uitgesproken voor een vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU. Dit artikel gaat nader in op het verloop van uittreding en bespreekt de opties voor de nieuw te onderhandelen relatie tussen het VK en de EU. Ook wordt gekeken naar de mogelijke gevolgen van de Brexit.

2. Het verstandshuwelijk tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk

De relatie tussen het VK en de EU is nooit gekenmerkt door grote liefde. Het VK heeft altijd een tegenstrijdige houding gehad ten aanzien van de Europese integratie. Enerzijds zag het VK de potentie van Europese (economische) integratie. Anderzijds is er ook altijd weerstand geweest tegen eenwording met ‘het continent’. Ook voor de VK werd de interne markt steeds belangrijker, en integreerde haar economie steeds dieper met die van de overige lidstaten. Door een combinatie van toenemende scepsis en toenemende integratie kwam de Britse politiek (vooral de conservatieve partij) in een spagaat te zitten.

3. Een nieuwe regeling voor het Verenigd Koninkrijk binnen de EU.

Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad begin 2016 werd akkoord bereikt over een ‘nieuwe regeling’ voor het VK. Premier Cameron noemde dit een ‘Better Deal for Britain’ en gaf aan dat het Britse volk als gevolg hiervan ‘veiliger en sterker’ zou zijn in de EU. Hij kondigde meteen een referendum aan op 23 juni 2016 en committeerde zich te pleiten voor Brits EU lidmaatschap. Met de eis van Cameron voor een ‘New Deal’ zat de EU gevangen tussen twee slechte opties. Als men het VK aan boord wilde houden dan moesten er concessies gedaan worden. Maar men kon de deur ook niet wagenwijd openzetten voor opt-outs en uitzonderingen. Het eindresultaat was daarmee een herbevestiging van de bijzondere positie van het VK in de Unie. Tegelijkertijd verschoof de regeling het VK verder naar de marge van het EU-integratieproject. Belangrijk was ook dat deze regeling alleen in werking zou treden als de Britten op 23 juni voor EU-lidmaatschap zou kiezen. Anders zou de deal meteen van tafel zijn. De bal lag daarmee bij het Britse volk.

4. De uitkomst van het referendum: een verdeelde unie?

De ‘New Deal’ bleek niet afdoende. Op 23 juni 2016 stemde 51,9% van de stemmers voor een vertrek uit de EU. ‘Leave’ kamp behaalde een duidelijke, zij het voor constitutionele wijziging beperkte, meerderheid. Achter de landelijke cijfers gaan enkele diepe kloven schuil, zoals tussen de verschillende regio’s en tussen leeftijden en genoten opleidingen van de kiezers. Na het referendum vond er een machtswissel plaats aan de top bij de Conservatieven. Theresa May nam het stokje over van premier Cameron. Zij maakte meteen korte metten met alle mogelijke speculaties en stelde dat Brexit ook echt Brexit betekent. De grote vraag is nu hoe dat proces van terugtreding precies moet gaan verlopen.

5. Artikel 50 VEU en het proces van terugtrekking

Het Verdrag van Lissabon introduceerde het Artikel 50 VEU. Dit erkent en reguleert het recht op terugtrekking uit de EU. De optie om de EU te verlaten bestond ook al voor Lissabon, maar art. 50 codificeerde deze mogelijkheid. Onder andere met het doel om het proces binnen het kader van het EU recht te trekken en ook om terugtrekking relatief lastig te maken. Terugtrekking moest vooral een theoretische optie blijven en is dus een beperkt middel om een juridisch uiterst complex proces te kaderen. Het artikel bevat wel enkele aanknopingspunten voor het proces van uittreding.

De terugtrekkingsprocedure begint formeel pas nadat een lidstaat ‘kennis van zijn voornemen’ geeft aan de Europese Raad. Pas dan worden de onderhandelingen formeel geopend. Het is niet duidelijk of hiervoor expliciete toestemming van het ‘soevereine’ Britse Parlement nodig is. Artikel 50 geeft geen antwoord of een eenmaal gegeven kennisgeving ook eenzijdig ingetrokken kan worden. Artikel 50 VEU voorziet in beginsel in een termijn van 2 jaar vanaf de kennisgeving om tot een terugtrekkingsakkoord te komen. Na 2 jaar valt een botte bijl. Is er dan geen terugtrekkingsakkoord, dan zijn de EU-Verdragen van rechtswege niet meer van toepassing op het VK. Er is dan sprake van een unilaterale terugtrekking zonder een regeling over de nieuwe verhouding en toegang tot de interne markt (‘harde Brexit’). De termijn van 2 jaar kan door de Europese Raad verlengd worden. In principe kan iedere lidstaat een verlenging blokkeren, of hiermee dreigen. Gevolg van een eventuele verlenging van de periode van 2 jaar is natuurlijk wel dat ook het Britse EU-lidmaatschap wordt verlengd. Op termijn kan dit politiek onhoudbaar worden in het VK.

Artikel 50 VEU geeft geen gedetailleerde regels voor het onderhandelingsproces. Het zal daarom grotendeels ad hoc vorm moeten krijgen. De Europese Raad zal waarschijnlijk de politieke kernbesluiten nemen. De Commissie zal zich meer richten op de technische uitwerking. Hoe de verhoudingen zich precies zullen ontwikkelen is nu nog onduidelijk. Tot aan de terugtrekking is het VK volwaardig lid van de EU. Het hele EU-recht blijft volledig gelden zoals alle rechten en verplichtingen als EU-lidstaat. Zo moet VK blijven bijdragen aan de EU begroting en moet het de rechtspraak van het EU Hof onverkort toepassen. Artikel 50 lid 4 VEU stelt echter één grens aan Britse participatie. Vanaf de formele kennisgeving nemen de Britten geen deel meer aan de beraadslagingen of aan de besluiten die hem betreffen. VK is hierdoor uitgesloten van alle bijeenkomsten van de Europese Raad en de Raad van Ministers die direct over Brexit gaan.

Artikel 50 VEU voorziet niet alleen in de sluiting van een terugtrekkingsakkoord, maar ook in een tweede akkoord over de nieuwe relatie tussen de EU en het VK. Het terugtrekkingsakkoord ziet op de voorwaarden voor de terugtrekking zelf. De nieuwe relatie wordt vervolgens geregeld in een apart (veel complexer en omvangrijker) akkoord. Van cruciaal belang is dat beide akkoorden een verschillende rechtsbasis hebben en daarom volgens verschillende procedures aangenomen worden.

6. De nieuwe relatie tussen de EU en het VK?

Voor de vormgeving van de nieuwe relatie tussen EU en VK kan van meerdere modellen worden uitgegaan.

  • Het ‘Noorse model’ (EER land). Hierdoor krijgt VK een ruime toegang tot de interne EU markt. Maar het doet dan bijvoorbeeld niet mee aan het landbouw- of visserijbeleid of de douane-unie. Internationale handelsakkoorden tussen de EU en derde landen zijn niet van toepassing op EER-landen. In ruil voor de geprivilegieerde toegang tot de interne markt wordt van de EER landen wel een substantiële bijdrage tot de EU-begroting verwacht. Onder het EER-model zou het VK meer dan 80% van de huidige afdracht blijven betalen. Daarnaast moet het alle-EU regels op het terrein van de interne markt implementeren en toepassen zonder daar enige invloed op te kunnen uitoefenen. Ook moet een EER-lid het volledige vrij verkeer van personen accepteren. Het EER model botst dus met bijna alle wensen van de Brexiteers inzake soevereiniteit, geld en immigratie, en lijkt dus politiek onacceptabel.

  • Het ‘Zwitserlandmodel’. Dit model staat symbool voor een ‘à la carte’ benadering: de EU en het VK bepalen samen aan welke Europese beleidsterreinen het VK wel of niet mee mag of moet doen. Zo kunnen bilaterale akkoorden worden afgesloten met de EU over deelname aan EU beleidsterreinen. De interne markt voor diensten staat echter niet open voor Zwitserland, hoewel het wel het vrij verkeer van personen heeft moeten accepteren. Dit is precies het tegenovergestelde van wat het VK wil bereiken.

  • Het ‘WTO-model’. Bij dit model sluit het VK helemaal geen akkoord met de EU maar valt het terug op het regime van de Wereldhandelsorganisatie om de handelsbetrekkingen met de EU en de rest van de wereld te regelen. Hiermee keert het VK de interne markt geheel de rug toe, en zal dan bijvoorbeeld minder toegang tot de Europese markt hebben dan Turkije of Oekraïne. Een keuze voor deze optie zou voor een grote economische schok zorgen in het VK. Zo zouden er (beperkte) invoerheffingen geheven worden op export naar de EU. En onder WTO-recht zouden dus juist de voor het VK cruciale financiële diensten geen toegang hebben tot de EU.

Geen van deze drie modellen, die allen een balans tussen integratie en soevereiniteit illustreren, lijken een oplossing te bieden voor het VK. De Britse wens om wel toegang tot financiële diensten te behouden zonder vrij verkeer van personen vormt een obstakel.

7. Europa en Nederland post-Brexit?

De individuele lidstaten beraden zich nu over de periode na de Brexit. Sommige landen (DE & FR) pleiten voor verdere integratie van de resterende lidstaten, zonder dat zij dan worden gehinderd door een VK dat continu op de rem gaat staan. Andere landen (vooral in Oost-Europa) willen een meer intergouvernementele EU. Europa moet meer bevoegdheden overlaten aan de lidstaten en meer respect betonen voor nationale belangen. Een groep landen richt zich op verdere flexibilisering van de EU. De gedachte is dat de EU meer ruimte moet laten voor integratie met verschillende snelheden. Er zou een kern-EU gevormd kunnen worden van sterk geïntegreerde lidstaten met daar omheen verschillende ‘schillen’ die minder integratie vereisen. De kans is groot dat er op sommige terreinen, verdere integratie gerealiseerd zal worden, terwijl op andere terreinen, de Unie pas op de plaats zal moeten of zelfs een stap zal moeten terugzetten ten gunste van de lidstaten. Zeker is dat in een post-Brexit EU enkele institutionele en politieke verschuivingen zullen plaatsvinden.

7.2. Nederland na de Brexit: Nexit?

Na de uitslag in het VK kwam de oproep tot een referendum over het Nederlandse lidmaatschap. Onder de nieuwe referendumwet is een raadgevend referendum alleen mogelijk over een bekrachtigd wetsvoorstel. Voor een referendum over een Nederlandse terugtrekking uit de EU moet dus eerst een bekrachtigd wetsvoorstel voor terugtrekking zijn.

8. Conclusie

De keuze van de Britten voor Leave is een duidelijke kanteling in het Europese integratieproces. Voor het eerst dreigt een lidstaat het steeds hechtere verbond te verlaten. De Brexit vormt ook een ongekende juridische uitdaging. De complexiteit en omvang van de nodigde akkoorden over de terugtrekking en de nieuwe EU-VK relatie zijn erg groot. Er wordt nauwelijks vooruitgang geboekt. Op meerdere essentiële punten was het Brexit-kamp onvoldoende voorbereid. Het VK heeft onvoldoende uitgemaakt welke toekomstige relatie het met de EU wil, laat staan dat een economisch en politiek realistisch model voorhanden is. Soevereiniteit en ‘bevrijding’ van het EU recht lijken de absolute prioriteit te krijgen en premier May lijkt het proces binnen 2 jaar te willen afronden. De kans op een harde Brexit is dan ook reëel. Tegelijkertijd beloofde May het Britse volk echter ook dat toegang tot de interne markt voor (financiële) diensten behouden zou blijven, en dat het VK als soeverein land ongekende nieuwe mogelijkheden wachten buiten de EU. Het VK wil dus het onderste uit de kan halen. Op enig moment zullen de soevereine wensdromen van het VK echter in contact komen met de werkelijkheid. Harde terugtrekkingsonderhandelingen worden verwacht. De vraag is hoe de EU en het VK de kloof tussen elkaars posities zullen overbruggen. De manoeuvreerruimte voor beide lijkt beperkt. Tenzij het VK bereid is een harde Brexit te accepteren en volledig buiten de EU interne markt te komen te staan, zal het VK mogelijk een verlengd lidmaatschap moeten accepteren totdat de nieuwe relatie met de EU in werking kan treden. En ondertussen tikt de klok gestaag verder naar de algemene verkiezingen van 2020 die op een tweede referendum over Brexit en het tot dan toe eventueel behaalde onderhandelingsresultaat zouden kunnen uitdraaien. Of en hoe Brexit dan ook echt Brexit zal zijn, moet dus nog even worden afgewacht.

Access: 
Public
Hoe worden de rechten van de mens in de EU beschermd? - Lawson - Artikel

Hoe worden de rechten van de mens in de EU beschermd? - Lawson - Artikel


Hoe is het EVRM ontstaan?

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden is van groot belang. Dit verdrag is in 1950 gesloten. Na de Tweede Wereldoorlog werd opgeroepen tot een ‘Verenigde Staten van Europa.’ Dit plan ging niet door, maar in 1948 kwam er wel degelijk een plan voor een economische en politieke unie. Deze zou zich bezig houden met allerlei onderwerpen zoals mensenrechten, maar ook de veiligheid van burgers. Ook dit ging niet door, maar in 1949 werd de Raad van Europa opgericht. In het Statuut hierbij bevestigden de lidstaten de rule of law, namelijk dat zij de vrijheid van het individu en de beginselen van de democratie belangrijk vonden. Deze beginselen moeten door iedere lidstaat worden gecodificeerd. Ook moet iedereen binnen de rechtsmacht van die staten mensenrechten genieten. De Raad van Europa is inmiddels behoorlijk uitgebreid na de val van de Berlijnse Muur. Veel landen uit het voormalig Oostblok zijn nu toegevoegd.

Wat de Raad doet wordt voornamelijk bepaald door het Comité van Ministers. In tegenstelling tot de Raad van de Europese Unie heeft het Comité geen supranationale bevoegdheden. Besluiten worden bij consensus genomen en het Comité brengt aanbevelingen, resoluties en verklaringen uit om de samenwerking tussen overheden te stimuleren. Ook kan het Comité de tekst van verdragen vaststellen, maar deze verdragen zijn slechts bindend als zij door een staat geratificeerd zijn. De Parlementaire Vergadering neemt vaak het initiatief voor nieuwe verdragen en houdt ook toezicht op de mate waarin lidstaten hun verdragsrechtelijke verplichtingen nakomen. Het Comité en de Vergadering worden ondersteund door een onafhankelijk secretariaat dat wordt geleid door de Secretaris-Generaal. Als laatste is er de Commissaris voor de Mensenrechten, die toeziet op de naleving van mensenrechten door bijvoorbeeld voorlichting en het geven van adviezen.

Na de Tweede Wereldoorlog is het VN-Handvest opgesteld om verdere schendingen van de rechten van de mens te voorkomen. Het N-Handvest bevat echter nauwelijks concrete verwijzingen naar mensenrechten. Daarom is als aanvulling hierop de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM) opgesteld. Het UVRM is een verklaring, wat inhoudt dat deze niet bindend is voor lidstaten. Het UVRM geeft een brede catalogus van mensenrechten, maar staten kunnen geen beroep doen op de schending er van.

Welke rechten en vrijheden staan in het EVRM?

Het EVRM had oorspronkelijk tot doel om alleen de klassieke grondrechten te beschermen. Denk hierbij aan de vrijheid van meningsuiting en godsdienst. Als aanvulling op het EVRM zijn er Protocollen opgesteld. Deze zijn bindend voor staten die naast het EVRM ook het betreffende protocol hebben geratificeerd. Een protocol is als het ware een verdrag in een verdrag. Sommige protocollen bevatten echter geen nieuwe rechten maar alleen procedurele maatregelen. Het EVRM bevat overigens niet alleen maar negatieve verplichtingen, zoals in de jaren ’50 werd gedacht. Dit komt later nog aan bod.

Hoe wordt toezicht gehouden op de naleving van het EVRM?

Naast het EHRM bestaat er ook een klachtenprocedure. Een individu kan dan een klacht indienen tegen een staat die het EVRM schendt. Die staat moet dan wel het individuele klachtrecht hebben erkend en de rechtsmacht van het EHRM hebben aanvaard. Een belanghebbende kan een klacht indienen bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens. Voorwaarde voor indiening is dat de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. De Commissie beoordeelt vervolgens de klacht. Niet-ontvankelijke klacht beëindigen de procedure en ontvankelijke klachten worden naar het EHRM gestuurd (mits de betrokken staat de rechtsmacht van het EHRM heeft aanvaard). Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid van een minnelijke schikking, waarbij de staat een bepaalde geldsom betaalt aan de klager. Als de betrokken staat de rechtsmacht van het Hof niet heeft aanvaard dan doet het Comité van Ministers de zaak af. De uitspraken van het EHRM zijn bindend.

De Commissie en het Hof hebben ieder te maken met een stijgende werkdruk. Er zijn inmiddels meer landen tot het EVRM toegetreden en bovendien is de bekendheid van het verdrag flink vergroot. Hierdoor weten steeds meer mensen de weg naar het EHRM te vinden. Voor de stijgende werkdruk moet een oplossing worden gevonden om te voorkomen dat de situatie onhoudbaar wordt.

De procedure moest als gevolg van de stijgende werkdruk worden hervormd. Hiervoor is het Elfde Protocol ingevoerd. Dit hield een fusie van de Europese Commissie en het EHRM in. Iedere staat die partij is bij het EVRM erkent nu ook de rechtsmacht van het EHRM. Alle verdragspartijen hebben tevens het individuele klachtrecht aanvaard. Klachten worden behandeld door een Comité van drie rechters. Artikel 34 en 35 EVRM geven de voorwaarden waar een klacht aan moet voldoen. Zo heeft het bijvoorbeeld geen zin om meerdere klachten over het zelfde onderwerp in te dienen en moeten de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Ook is het mogelijk om op inhoudelijke gronden een klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Denk bijvoorbeeld aan de kennelijk ongegrondverklaring van een klacht over abortus. Volgens klager zou abortus in strijd zijn met het recht op leven. Het Hof kan een zaak ook op deze grond afdoen.

Het Comité van Ministers ziet toe op een goede tenuitvoerlegging van de uitspraken van het EHRM. Als een zaak echt heel belangrijk is dan kan er een Grote Kamer van zeventien rechters worden ingesteld. Als een partij het oneens is met een bepaalde uitspraak dan is rehearing mogelijk. Dit is een soort intern hoger beroep waarbij een zaak binnen drie maanden naar de Grote Kamer kan worden verwezen. Vijf rechters beslissen dan of er echt reden is voor eenrehearing. Indien het Hof daadwerkelijk een arrest wijst kan dit wel vijf tot zes jaar op zich laten wachten.

Het Veertiende Protocol is bedoeld om het EHRM nog efficiënter te laten werken. Individuen kunnen nog steeds klagen en evident ongegronde zaken kunnen worden afgedaan door een enkelvoudige kamer. Dit heeft tot resultaat gehad dat eind 2011 de werkdruk voor het eerst bleek te zijn afgenomen. Kritiek op hervormingsmaatregelen was er ook. Veel landen vonden dat het EHRM zich te veel mengde in nationale aangelegenheden van staten. Hiernaast zijn ook Protocol 15 en 16 ingesteld. Het Vijftiende Protocol zorgt dat een klacht binnen vier in plaats van zes maanden moet worden ingediend. Het Zestiende Protocol ten slotte zorgt voor de mogelijkheid tot een bindend advies door het EHRM op verzoek van de hoogste nationale rechter. Ook de EU zelf is partij bij het EVRM. Hierin voorziet het Veertiende Protocol. De reden hier achter is dat de EU zo veel bevoegdheden heeft gekregen dat het ook aan de eisen van het EVRM moet voldoen.

Hoe ontwikkelt het EVRM zich?

De handhaving van de mensenrechten vormt een gezamenlijke Europese verantwoordelijkheid. Helaas dienen veel staten geen klachten in als dat nodig is. Bij conflictsituaties zoals in Noord-Ierland en Turkije heeft het EHRM geen doorbraak kunnen forceren.

Door de waakzaamheid van burgers heeft het Hof allerlei staten er op gewezen dat hun wetgeving niet in lijn is met het EVRM. Omdat er zo veel arresten van het EHRM zijn gewezen is een nieuwe uitspraak inmiddels geen voorpaginanieuws meer. Het Hof verleent echter niet alleen rechtsbescherming, maar maakt ook duidelijk hoe de verplichtingen uit het verdrag moeten worden uitgelegd. Er zijn verschillende manieren om dit te interpreteren. Bij dynamische interpretatie wordt de uitleg van een begrip gekoppeld aan de tijd waarin geleefd wordt. Als gevolg hiervan moet steeds de recente jurisprudentie worden bestudeerd om een bepaald leerstuk uit te kunnen leggen. Ook moet de staat actief zijn en in actie komen bij de schending van mensenrechten. Dit kan door belanghebbenden van een advocaat te voorzien indien zij die niet kunnen betalen, maar ook door optreden tegen bijvoorbeeld kindermishandeling. De eerdere opmerking dat het EVRM alleen negatieve verplichtingen zou inhouden voor de staat is dus niet juist.

Het EVRM heeft minder rechtskracht dan het EU-recht. Bepalingen uit het EVRM hebben geen voorrang boven bepalingen uit het nationale recht Daarnaast moet niet worden vergeten dat het Hof geen vierde instantie is waar zomaar kan worden doorgeprocedeerd. Het EHRM krijgt de klagers vaak niet eens te zien en zal alleen beoordelen of het recht op de juiste manier is toegepast. Door de ruime margin of appreciation moet het EHRM zich terughoudend opstellen als er nationale instanties zijn die de zaak beter kunnen beoordelen. Bij een onderwerp waar consensus over bestaat zal het Hof een nieuwe margin laten zien aan de staat die zich niet aan de regels houdt. Echter, als een cruciaal recht voor de klager in het geding komt dan toetst het Hof vaak intensief of het recht juist is toegepast. DE bedoeling van het EVRM is ook niet om te harmoniseren. Er zijn nu eenmaal verschillen tussen het recht van verschillende staten. De manier waarop staten de rechten invullen is ook geheel vrij.

Wat is de rol van het EVRM in Nederland?

In Nederland vervult het EVRM een belangrijke functie. De rechter in Nederland mag niet toetsen aan de grondwettigheid van wetgeving (art. 120 Gw). Daarnaast zorgt de jurisprudentie van het EHRM er voor dat het Verdrag bij de tijd blijft. Enkele bekende Nederlandse zaken zijn Kleyn, Baars, Steur en M.M. In al deze zaken werd een schending van de rechten uit het EVRM geconstateerd. Het vertrouwen dat het Nederlandse recht helemaal overeenstemt met het EVRM is dus onterecht gebleken. Ongeveer 80 keer heeft het EHRM een schending van het EVRM door de Nederlandse Staat geconcludeerd.

Access: 
Public
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.