Bestuursrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 5


Vragen

Vraag 1

The Nashville Experience

Jack Jansen is een fervent liefhebber van country & westernmuziek. Een aantal jaren geleden heeft hij van zijn hobby zijn beroep gemaakt: hij is een evenementenbureau gestart dat gespecialiseerd is in het organiseren van country & westernfestivals. Na een kleinschalig begin heeft hij het plan opgevat om in juli 2012 in Oosterloo een grootschalig country & westernfestival onder de naam ‘The Nashville Experience’ te organiseren met internationale artiesten, een rodeofestijn, line-dancing en een BBQ. Door raadpleging van de website van de gemeente Oosterloo weet Jansen dat hij voor zijn festival een evenementenvergunning nodig heeft. Hij maakt een afspraak met Jessica de Jong, het hoofd van de Afdeling openbare orde & veiligheid (de afdeling die in de gemeente Oosterloo is belast met de behandeling van evenementenvergunningen), om zijn plannen door te spreken. De Jong is erg enthousiast over de plannen; zij houdt zelf weliswaar alleen van klassieke muziek maar ziet het festival als een uitgelezen kans voor Oosterloo. Het festival zal immers bezoekers uit binnen- en buitenland aantrekken die een aantal dagen in Oosterloo en omgeving zullen verblijven en daar het nodige geld uitgeven. Bovendien zal Oosterloo door al die nationale en internationale aandacht ook los van het festival als aantrekkelijke toeristische plaats op de kaart kunnen worden gezet. Jansen en De Jong spreken de plannen voor het festival door, waarbij De Jong Jansen ook nadrukkelijk wijst op de eisen die worden gesteld aan het veiligheidsplan dat bij de vergunningaanvraag moet worden gevoegd. Aan het eind van het gesprek geeft De Jong aan dat zij verwacht dat de evenementenvergunning geen probleem zal zijn. Het festival wordt ook al vast op de evenementenkalender 2012 geplaatst. Afgesproken wordt dat Jansen vier maanden voor aanvang van het festival een vergunningaanvraag zal indienen. Jansen gaat daarop aan de slag met de voorbereiding van The Nashville Experience. Hij sluit contracten met country & western-artiesten, huurt cowboys, paarden en stieren voor het rodeofestijn, maakt afspraken met een cateraar en een beveiligingsbedrijf etc. etc. Medio april 2012 heeft hij zijn zaakjes zo ver voor elkaar dat hij een aanvraag voor een vergunning met een bijbehorend veiligheidsplan indient. Maar dan gebeurt er iets vervelends… een grootschalig, gratis toegankelijk dancefestival in dezelfde provincie loopt uit op een grote chaos doordat er tijdens het festival vechtpartijen zijn uitgebroken en de festivalorganisatie en de politie niet meer in staat waren om de zaak in de hand te houden. Er vallen drie doden en een groot aantal gewonden, zowel onder de bezoekers als onder de beveiligingsmensen en de politiefunctionarissen. Uit het naar aanleiding van dit incident verrichte onderzoek wordt duidelijk dat het incident is veroorzaakt doordat een groep supporters van de Oosterloose voetbalclub gericht op het dancefestival is afgegaan om daar relletjes te trappen. De burgemeester van Oosterloo zit daarop erg met het vergunningverzoek voor het The Nashville Experience in zijn maag. Een complicatie die daarbij ook nog is gerezen, is dat de Vereniging ‘Oosterloo tegen dierenleed’ veel stampij heeft gemaakt over het in het kader van het festival geplande rodeofestijn. De rodeo zou volgens deze dierenliefhebbers sowieso verboden moeten worden wegens het daardoor veroorzaakte dierenleed. De runderen en paarden die gebruikt worden, zouden regelmatig gebroken botten, vleeswonden en andere ernstige verwondingen oplopen door de sporen van de ruiters en stieren zouden pijn ondervinden door het gebruik van de flank strap, een touw dat strak om de lendenen of testikels van de stier wordt gebonden. Na ampel beraad in het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad en na overleg met de leiding van het politiekorps, besluit de burgemeester daarop de door Jansen aangevraagde evenementenvergunning te weigeren. Als reden voor de weigering wordt in de eerste plaats aangevoerd dat in het licht van de gebeurtenissen bij het dancefestival ernstige vrees bestaat voor verstoring van de openbare orde en dat de door de vergunningaanvrager voorgenomen maatregelen in verband daarmee de veiligheid van personen onvoldoende kunnen garanderen. Daarnaast wordt meer specifiek voor het rodeofestijn nog gewezen op het feit dat deze activiteit schadelijk is voor het welzijn van de daarbij betrokken dieren. Jansen is woedend; hij is het slachtoffer geworden van een door de dierenactivisten geregisseerde hetze en een door de media sterk uitvergroot incident. Volgens hem ontbreekt het de burgemeester van Oosterloo aan politieke moed om bonafide organisatoren van evenementen de kans te geven te laten zien wat ze waard zijn. Zijn festival waarvoor door de liefhebbers een toegangsprijs van 70 euro moet worden betaald, heeft een heel ander karakter dan het gratis dancefestival. Bovendien heeft Jansen na het gesprek met Jessica de Jong en de plaatsing van The Nashville Experience op de evenementenkalender omvangrijke investeringen gedaan die nu geheel verloren dreigen te gaan. Voor de dierenactivisten heeft Jansen helemaal geen goed woord over; zij hadden volgens hem in actie moeten komen tegen de beslissing om hem op de evenementenkalender te plaatsen. Jansen wil dan ook alles uit de kast halen om ervoor te zorgen dat de afwijzing van zijn vergunningaanvraag ongedaan wordt gemaakt en The Nashville Experience alsnog kan plaatsvinden. Hij wordt daarin gesteund door een grote groep country & western-liefhebbers die vrezen dat het grote spektakel waarnaar zij al zo lang uitkijken hen door de neus geboord wordt. Ook de door Jansen gecontracteerde line-dance vereniging wil Jansen’s acties ondersteunen. Samen met deze steunbetuigers roept Jansen de hulp van een advocaat in.

Welke argumenten zou Jansen c.s. tegen de weigering van de vergunning kunnen aanvoeren? Bij dit onderdeel besteedt u ook aandacht aan de vraag op welke reactie van gemeentewege men daarbij voorbereid moet zijn en in hoeverre de positie van Jansen c.s. in verband daarmee houdbaar zal zijn.

Voor het maken van deze opdracht dient u de APV van de gemeente Oosterloo te raadplegen:

APV Gemeente Oosterloo

Hoofdstuk 4 Evenementen

Artikel 4.1 Begripsomschrijving

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt onder evenement verstaan een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  1. een manifestatie in de zin van de Wet openbare manifestaties;
  2. bioscoopvoorstellingen waarop artikel 1 van de Wet op de Filmvoorstellingen van toepassing is;
  3. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet.

Artikel 4.2 Vergunningvereiste

  1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden (evenementenvergunning).
  2. Een evenementenvergunning wordt verleend aan een organisator en bevat een beschrijving van het gebied waarbinnen het evenement plaatsvindt, het tijdstip en de duur van het evenement, alsmede een beschrijving van de activiteiten en handelingen die in het kader van het evenement mogen plaatsvinden.
  3. Activiteiten, die deel uitmaken van een evenementenvergunning, zijn niet afzonderlijk vergunningplichtig uit hoofde van andere gemeentelijke publiekrechtelijke regelingen, niet zijnde belastingen, leges of retributievoorschriften.
  4. Wanneer een evenement wordt gehouden, wordt tijdens het evenement in het gebied waar het evenement plaatsvindt geen vergunning verleend aan derden voor op zichzelf staande activiteiten en handelingen op of aan de weg of het openbaar water.
  5. Tijdens een evenement behouden bestaande vergunningen voor het gebruik van de weg of het openbaar water hun rechtskracht in het gebied waar het evenement plaatsvindt.

Artikel 4.3 Waarborgsom

De burgemeester kan ter verzekering van de nakoming van de voorschriften in de vergunning bepalen dat een waarborgsom moet worden voldaan voordat het evenement wordt gehouden.

Artikel 4.4 Evenementenkalender

De burgemeester stelt jaarlijks vóór 1 november een Evenementenkalender vast voor het volgende kalenderjaar. Degene die voornemens is een evenement te organiseren kan de burgemeester jaarlijks vóór 1 september verzoeken een evenement te plaatsen op de Evenementenkalender van het volgende jaar. Aan de plaatsing van een evenement op de Evenementenkalender kunnen geen rechten worden ontleend met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.8 lid 3 sub c.

Artikel 4.5 Aanvraag

  1. De aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 4.2 dient te geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.
  2. In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
    1. de gegevens van de organisator;
    2. de geplande datum, tijdstip en locatie van het evenement;
    3. een omschrijving van de aard en karakter van het evenement;
    4. het te verwachten aantal bezoekers.
  3. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een door de organisator opgesteld veiligheidsplan.

Artikel 4.6 Organisator

  1. Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 4.2 dient de organisator aan de volgende eisen te voldoen:
    1. hij mag niet onder curatele staan danwel uit de ouderlijke macht of voogdij zijn ontzet;
    2. hij mag niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;
    3. hij moet de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt en
    4. hij moet aantoonbare ervaring hebben in het organiseren van vergelijkbare evenementen als het evenement waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
  2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid onder d gestelde vereiste.

Artikel 4.7 Maximum aantal bezoekers

De burgemeester kan op basis van het, in de vergunning aangegeven, veiligheidsplan, het risicoprofiel van de beoogde bezoekers en de voor een goed verloop van het evenement noodzakelijk geachte inzet en beschikbaarheid van gemeentelijke- en politiediensten besluiten voor het evenement een maximum aantal bezoekers vast te stellen.
Artikel 4.8 Weigeringsgronden

  1. De vergunning wordt geweigerd indien niet voldaan is aan artikel 4:6 lid 1.
  2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
    1. de openbare orde;
    2. het voorkomen of beperken van overlast;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de veiligheid van personen en zaken;
    5. de zedelijkheid of gezondheid.
  3. Daarnaast kan de vergunning worden geweigerd, indien:
    1. onevenredig veel beslag wordt gelegd op de gemeentelijke en hulpdiensten;
    2. de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement en/of
    3. in de door de burgemeester vastgestelde Evenementenkalender als bedoeld in artikel 4.4 reeds een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie.

Vraag 2a

Op grond van de gemeentelijke Verordening Autoluwe Binnenstad (VAB) geldt in de

binnenstad van Amsterdam een parkeerverbod, waarvan het college van burgemeester en wethouders alleen in uitzonderlijke situaties ontheffing kunnen verlenen. Het gemeentelijk beleid is er op gericht alleen diegenen in aanmerking te doen komen voor een parkeerontheffing die zich vanwege hun lichamelijke gezondheidstoestand slechts over beperkte afstand te voet kunnen voortbewegen. Het college beslist volgens de APV over een ontheffingsverzoek na het inwinnen van advies van de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD). De GMD is een op medisch gebied deskundige instantie die niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders.

Van Wijngaarden is een vanwege een hartinfarct afgekeurde bouwvakker die sinds zijn infarct zeer kortademig is. Om af en toe toch bij vrienden en familie in de binnenstad op bezoek te kunnen gaan, vraagt hij bij het college van burgemeester en wethouders een parkeerontheffing aan. Van Wijngaarden wordt door een aan de GMD verbonden arts gekeurd; wegens tijdgebrek pleegt deze geen overleg met de behandelende arts van Van Wijngaarden en heeft hij geen contact met hem. De keuring leidt tot een GMD-advies met de volgende inhoud: ‘bij de door onze arts verrichte keuring is gebleken dat Van Wijngaarden weliswaar medische problemen heeft, maar dat deze niet zo ernstig zijn dat hij om medische redenen voor een ontheffing in aanmerking behoeft te komen.’ Het advies wordt ter kennis van Van Wijngaarden gebracht.

Vervolgens besluit het college op grond van dit advies het ontheffingsverzoek af te wijzen. De motivering bestaat uit niet veel meer dan de verwijzing naar de inhoud het advies en de mededeling dat het college het met het advies eens is.

In hoeverre is afdeling 3.3 Awb van toepassing op de advisering door de GMD?

Vraag 2b

Is de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van het verzoek van Van Wijngaarden rechtmatig te achten?

Vraag 2c

Stel dat de GMD een voor Van Wijngaarden positief advies had uitgebracht. Zou het college van burgemeester en wethouders dan niettemin het ontheffingsverzoek kunnen afwijzen? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?

Vraag 3a

Op grond van artikel 3 van de Overlastverordening Groningen (OvG) is voor activiteiten die overlast kunnen veroorzaken een vergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig. Ingevolge artikel 4 OvG kunnen aan een dergelijke vergunning verplichtingen worden verbonden. In de Beleidsregel Bestrijding Overlast Groningen (BBOG) heeft het college van burgemeester en wethouders nader inhoud gegeven aan de toepassing van beide bepalingen.

In de BBOG valt onder meer te lezen dat als ‘activiteiten die overlast kunnen veroorzaken’ als bedoeld in artikel 3 OvG in elk geval worden aangemerkt activiteiten waarbij meer dan vijftig bezoekers worden verwacht. Dergelijke activiteiten worden blijkens de BBOG alleen vergund als tijdens de activiteit een professionele ordedienst aanwezig is.

Op welke wijze moet de BBOG bekend worden gemaakt?

Vraag 3b

Had het college van burgemeester en wethouders belanghebbenden moeten horen alvorens de BBOG werd vastgesteld en bekendgemaakt?

Vraag 3c

Zoals elk jaar wil de Vereniging Jubilate in het voorjaar van 2012 een instuif houden voor senioren in het Dienstencentrum Paddepoel. Daartoe dient zij op 5 januari 2012 een aanvraag voor een OvG-vergunning in bij het college van burgemeester en wethouders. Blijkens de aanvraag worden bij de activiteit volgens Jubilate 49 personen verwacht. Daarom zal bij de instuif geen professionele ordedienst aanwezig zijn (waarvoor men overigens ook geen geld heeft), maar zal de orde worden bewaakt door leden van Jubilate. Op 12 maart 2012 ontvangt de Vereniging een op 10 maart 2012 gedateerde brief van het college van burgemeester en wethouders waarin de aanvraag wordt afgewezen. Ter motivering stelt het college onder andere dat gelet op de bezoekersaantallen bij de instuif de afgelopen jaren, die steeds tussen de 65 en 75 lagen, het onwaarschijnlijk is dat thans slechts 49 mensen de instuif zullen bezoeken. Daarom kan op grond van de BBOG de OvGvergunning alleen worden verleend indien een professionele ordedienst aanwezig is. Nu dit niet het geval is, dient de aanvraag te worden afgewezen.

Is het besluit waarbij de aanvraag van Jubilate is afgewezen tijdig genomen?

Vraag 3d

Had het college van burgemeester en wethouders Jubilate moeten horen alvorens de aanvraag af te wijzen? Zo ja, had het college het horen mogen mandateren aan een ambtenaar van de afdeling Openbare orde en veiligheid?

Vraag 3e

Is de afwijzing van de aanvraag, onder verwijzing naar de BBOG, voor het overige rechtmatig?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  • Evenredigheidsbeginsel (Art. 3:4 lid 2 Awb): Er moet een belangenafweging zijn. Het belang van Jansen is dat het evenement doorgaat, en het belang van het College is de openbare orde, veiligheid en verstoring. De advocaten van Jansen hadden kunnen aanvoeren dat er minder ingrijpende maatregelen zouden worden genomen, om de veiligheid van het evenement te waarborgen. De advocaten van het College kunnen Art. 4:8 lid 3 sub a APV aanvoeren. De rechter toetst zeer terughoudend (Doetinchemse woonverordening & Kwantum Nederland B.V. Maxis Praxis). De rechter beslist of het bestuursorgaan wel of niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Een beroep op dit beginsel slaagt niet, mede ook omdat de rechter marginaal toetst.

  • Motiveringsbeginsel (Art. 3:46 Awb): Er moet sprake zijn van een draagkrachtige motivering die ten grondslag ligt aan het besluit. Jansen zegt dat er geen draagkrachtige motivering is, het had veel verder onderbouwd moeten worden. Het College had eventueel kunnen aanvoeren dat de rellen eenmaal gebeurd zijn en dat verwijzing daarnaar voldoende is. De rechter zal oordelen dat het oordeel beter gemotiveerd had moeten worden.

  • Specialiteitsbeginsel (Art. 3:3 Awb): HR Zwarte Piet, r.o. 6.1.1. Jansen had kunnen zeggen dat er strijd is met het specialiteitsbeginsel, dierenleed is geen geldige weigeringsgrond volgens de APV. College zegt dat dit onder de zedelijkheid valt. De rechter vindt dit argument niet opgaat, omdat dieren niet vallen onder personen of zaken.

  • Zorgvuldigheidsbeginsel (Art. 3:2 Awb): Besluiten moeten worden op een zorgvuldige wijze worden voorbereid. Jansen voert aan dat er een gebrekkig onderzoek is gedaan naar de feiten en belangen en het is niet goed onderzocht. Er waren heel dure tickets, dus dat is ook van belang voor het publiek dat op een evenement afkomt. Er is geen onderzoek gedaan naar de aard van het festival. Jansen kan ook aanvoeren dat de hoorplicht geschonden is (Art. 4:7 Awb). Het College kan hier tegen inbrengen dat zij verwijzen naar de feitelijke gebeurtenis, en wat betreft de hoorplicht kan dit op de zitting nog worden gerepareerd. Dit gebrek kan dus nog worden hersteld in de procedure.

  • Gelijkheidsbeginsel: Jansen kan aanvoeren dat er sprake is van ongelijke gevallen die gelijk worden behandeld, dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

  • Vertrouwensbeginsel: Jansen kan aanvoeren dat hij door de toezegging van de Jong het vertrouwen heeft gehad dat zijn aanvraag goedgekeurd zou worden. Zij is het hoofd van afdeling openbare orde en veiligheid. Mevrouw de Jong was heel enthousiast, zij heeft het evenement op de kalender gezet. De details werden ook echt al besproken met Jansen. Jansen heeft ook al gehandeld in goed vertrouwen dat hij het vergunning zou krijgen (Dispositievereiste). Echter loopt het op de belangen van derden stuk, die mogelijk schade oplopen als het vergunning wordt verleend.

Dus:

  1. Wie wekt het vertrouwen?

  2. Hoe wekt deze persoon het vertrouwen?

  3. Is er voldaan aan het dispositievereiste?

  4. Derden belangen schade?

Vraag 2a

Onder een adviseur wordt verstaan: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van dit orgaan (Art. 3:5 Awb). Uit de casus blijkt dat GMD niet onder verantwoordelijkheid staat van het College van Burgemeester en Wethouders. Tevens is GMD een deskundige instantie en dus een adviseur in de zin van Art. 3:5 Awb. De afdeling is van toepassing op GMD.

  1. Persoon/college > GMD

  2. Bij/krachtens wettelijke voorschrift > APV

  3. Niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van bestuursorgaan > Nee

Vraag 2b

  • Art. 3:46 Awb: Er is sprake van nogal een geringe motivering. Het College zegt ermee in te stemmen, maar zegt hierbij niet waarom en op basis van welke feiten. Er is dus geen deugdelijke, kenbare motivering.

Vereiste deugdelijke motivering:

  1. Kenbaar (Art. 3:47 Awb)

  2. Draagkrachtig

  3. Motivering

  • Art. 3:49 Awb gaat over de verwijzing. Daar staat dat een bestuursorgaan mag verwijzen, maar dat advies moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Het advies moet zelf een motivering bevatten, deze ontbreekt hier in het advies. Daarnaast moet van het advies kennis worden gegeven.

  • Art. 3:9 Awb: Vergewisplicht. Het bestuursorgaan moet het advies toetsen of deze zorgvuldig tot stand is gebracht. Het College moet zorgvuldig onderzoek doen naar de wijze waarop het advies wordt vastgesteld. Is het advies wel toereikend?

Conclusie: De afwijzing is onrechtmatig wegens strijd met bovenstaande artikelen.

Vraag 2c

Ja, dit zou kunnen (Art. 3:50 Awb). Het bestuursorgaan heeft de vrijheid om van een advies af te wijken, maar dan moet dit wel gemotiveerd worden.

Het bestuursorgaan zou een contra-expertise kunnen vragen (een ander advies van een andere deskundige).

Vraag 3a

De BBOG is een beleidsregel en dus een besluit van algemene strekking. In Art. 1:3 lid 4 Awb wordt de beleidsregel gedefinieerd. Hier geldt afdeling 3.6, bekendmaking en mededeling van besluiten. In Art. 3:40 Awb staat dat een besluit pas na bekendmaking in werking treedt.

Art. 3:42 lid 2 Awb: Publicatie in een door de overheid uitgegeven blad.

Vraag 3b

Nee, de hoorplicht geldt in beginsel alleen bij een beschikking, niet bij beleidsregels (Art. 4:7 en 4:8 Awb). Echter, in het kader van de zorgvuldige voorbereiding, dan kunnen belanghebbenden naar bijzondere omstandigheden toch worden gehoord. Dit is geen harde wettelijke plicht, het moet echt blijken uit bijzondere omstandigheden wil je die belanghebbenden toch nog horen. In dit geval heeft het College van B&W de belanghebbenden niet hoeven horen.

Vraag 3c

  • Art. 4:13 Awb: De beslistermijn is normaal gesproken 8 weken. Bij het ontbreken van een termijn mag er binnen een redelijke termijn worden beslist. In principe moet er binnen 8 weken beslist worden, maar in deze casus is er beslist na 9 weken en 4 dagen. Dit valt niet onder een redelijke termijn, er is ook geen kennisgeving gedaan dat de termijn niet gehaald zou worden (Art. 4:14 Awb). De termijn is overschreden. Het besluit is dus niet tijdig genomen.

Vraag 3d

Het horen moest wel gebeuren (Art. 4:7 Awb), het betreft namelijk een beschikking.

  1. Het bestuursorgaan is van plan de aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen,

  2. De afwijzing gaat over de feiten en belangen die aanvragen betreffen,

  3. Die gegevens afwijken van de gegevens die de aanvrager zelf heeft verstrekt.

  4. Tenzij die afweging geringe betekenis heeft voor de aanvrager

Jubilate had gewoon gehoord moeten worden. Uitzonderingen zijn niet van toepassing.

Had het College mandaat kunnen verlenen? > Art. 10:3 Awb: Loop de criteria af.

Hieruit blijkt dat dit wel kon.

Vraag 3e

De rechter zal eerst oordelen over de rechtmatigheid van de beleidsregel zelf. Deze is niet in strijd met de OvG waarop hij is gebaseerd of andere rechtsregels of beginselen.

De rechter zal ten tweede oordelen over de vraag of van de beleidsregel had moeten worden afgeweken volgens Art. 4:84 Awb.

In casu kan gezien de omstandigheden (het gaat om senioren, dus overlast zal beperkt zijn) worden gesteld dat van de beleidsregel moet worden afgeweken. In casu is dit niet gebeurd, er is dus strijd met Art. 4:84 Awb.

Daarbij is er ook geen reden gegeven voor het niet afwijken van de beleidsregel. Er is daarmee geen draagkrachtige motivering (Art. 3:46 Awb). 

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.