Hoorcollege aantekeningen van Europees Recht week 1 t/m 3


Hoorcollege 1

Gedachte achter de Europese Unie

Na WOII was één van de motieven voor de Europese Unie: ‘nooit meer oorlog’. Maar het uitsluiten van oorlog was niet het enige doel. Er waren nog veel meer doelen:

  • Markt/welvaart (middel en doel): We moeten oorlog de facto onmogelijk maken. We zijn niet meer gewend aan oorlog. Daarnaast is oorlog voeren ook niet meer efficiënt. Er zijn nu veel efficiëntere manieren. De welvaart verhogen was ook een doel op zich.
  • Macht (geopolitiek, Rusland): Naast Europa lag de Sovjet-Unie. Het buiten houden van de Russen was ook een reden. Een reden die ook steeds actueler wordt.
  • VS (Marshall hulp, geopolitiek): De VS drong aan tot Europese integratie. Het was een soort voorwaarde voor de hulp die ze wilden bieden. De VS heeft dus een belangrijke rol gespeeld bij de Europese integratie.
  • Nationale belangen: Alle 28 lidstaten denken aan hun eigen belang. Europese integratie kwam door een groot deel van de lidstaten tot stand. Dit was zo omdat de lidstaten er voor zichzelf een voordeel in zagen.

Al deze samenkomende belangen hebben voor de Europese integratie gezorgd.

Legitimatie

De legitimiteit van de EU is gedaald en staat nu onder vuur. Legitimeert de vrede nog wel? Door de integratie verschuift een deel van de macht. Een deel blijft bij de lidstaten zelf en een deel komt bij de EU te liggen. Is er behoefte aan nationaliteit, thuis en een identiteit?

Europa is verregaand verbreed en verdiept. Eerst hadden we 6 lidstaten en nu maar liefst 28. In verschillende stappen is er een grotere club ontstaan, waardoor er nu ook meer conflicten en tegenstrijdigheden zijn. Maar waar liggen de grenzen van de EU? De markt is ook steeds verder uitgebreid, van de EGKS (kolen en staal) naar alle producten. Is er daardoor sprake van een grenzeloze markt? Moet de EU een buitenlands beleid krijgen? En natuurlijk de EMU, is dit een stap te ver of juist niet? 

Zijn er ook alternatieve en/of aanvullende bronnen van legitimiteit? Een paar die opkomen, zijn:

  • Markt en welvaart: Als de EU meer welvaart creëert, dan wordt de EU meer legitiem.
  • Sociaal Europa: Of moet er ruimte blijven voor sociale bescherming? Maar als EU sociale bescherming moet garanderen, moet de EU dan niet meer bevoegdheid krijgen?
  • Macht/veiligheid: Hebben we geen Europa nodig als redding tegen natiestaten? Lidstaten zijn te klein om alleen te overleven. Of je gaat op in een grotere eenheid of je verzint iets tussenin, zoals de Unie. Het is dus geen aanval op de natiestaat, maar juist een bescherming.
  • Fundamentele rechten: EU die zich heel erg gaat richten op fundamentele rechten, zowel binnen Europa als daarbuiten.
  • Beschaving/waarden/kosmopolitisme

 

Actualiteiten

Een actualiteit die nu speelt en laatste tijd ook veel heeft gespeeld, is de naheffing die Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben gekregen.

De financiering begint bij de Multiannual Financial Framework (MFF). Hierin staat hoeveel de Europese Unie maximaal mag uitgeven. Dit is maximaal 1,23% van het EU gross national income (GNI). Er wordt elk jaar een begroting samengesteld. De Unie mag geen tekort hebben. Het budget wordt vastgesteld door Commissie, de Raad en het Parlement tezamen. De lidstaten geven indirect ook toestemming voor de begroting via de Raad.

Er zijn drie centrale inkomstenbronnen:

  • Invoerheffingen
  • BTW
  • Directe afdracht MS op basis van het GNI

Er zijn nieuwe regels ontstaan over de berekening van de GNI, namelijk ESA210 (Europese Stelsel van Nationale en Regionale berekeningen 2010). Er wordt teruggerekend tot 2002 op basis van de nieuwe lidstaten. De lidstaten leveren deze cijfers zelf aan. Er is dus geen wijziging van de verdeelsleutel. De facto is er dus alleen maar gekeken naar de omvang van de economie. Als je niet betaald, krijg je als lidstaat een boete van 2%. Daarnaast heb je ook nog een boete van 0.25% per maand.

Over de naheffing die Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben gekregen, is er nu gezegd dat er later betaald mag worden. Het Verenigd Koninkrijk wil onderhandelen over het bedrag, maar dan wil de EU onderhandelen over de Engelse Rebate. Het idee is misschien Rebate 2015 als korting. Nederland wil de naheffing op zich wel gewoon betalen.

 

Voorrang en direct effect

Voorrang en direct effect zijn de fundamenten van de Europese rechtsorde. De kernarresten die hierbij horen zijn Van Gent & Loos, Costa t. ENEL.

Direct effect gaat over de vraag of je voor de nationale rechter direct een beroep kan doen een regel van EU recht. De EU is een eigen autonome rechtsorde. Dit betekent dat het Europese recht direct doorwerkt in de nationale rechtsorde. Dit maakt het ook zo machtig. De voorwaarden voor directe werking zijn:

  • Ten eerste moet je kijken naar de aard en de inhoud van de betrokken rechtsregel.
  • Deze rechtsregel moet vervolgens onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn om de rechter uitspraak te laten doen.

Onvoorwaardelijk: De verplichting is aan geen enkele voorwaarde gebonden en de verplichting hangt voor haar uitvoering of werking niet af van een handeling van de instellingen van de Unie of van handelingen van de lidstaten.

Voldoende nauwkeurig: De verplichting is in ondubbelzinnige bewoordingen geformuleerd.

Bepalingen die aan lidstaten of instellingen een discretionaire bevoegdheid toekennen, hebben over het algemeen geen directe werking. Verder hebben alle regels in beginsel direct effect. Alleen bij richtlijnen hebben we in beginsel alleen directe werking bij geen of onjuiste implementatie en als de omzettingstermijn is verstreken. En als er dan direct effect is, dan is deze enkel horizontaal. Het directe effect kan dan alleen worden ingeroepen tussen niet-publieke partijen onderling.

Voorrang: Europees en nationaal recht kunnen met elkaar in conflict komen. Je moet dan kijken naar het arrest Costa t. ENEL. Hierin is bepaald dat Europees recht altijd voor het nationale recht gaat, zelf de nationale Grondwet. Als het Nederlandse recht strijdig is, dan wordt dit recht buiten toepassing gelaten. Het wordt niet vernietigd.

 

Rechtsbescherming

Ten eerste is er een onderscheid tussen directe en indirecte beroepen bij het Hof van Justitie. Dit is het verschil tussen gelijk in Luxemburg procederen (art. 263 Wv) of eerst procederen in je eigen lidstaat. Er is één indirect beroep, namelijk de prejudiciële procedure.  De vraag komt dan van de nationale rechter en niet van de partijen die in het geding zijn.

De directe beroepen zijn:

  1. Beroep wegens niet-nakoming door de lidstaten (art. 258-260 VWEU)
  2. Beroep tot nietigverklaringen van handelingen van de Unie (art. 263 VWEU)
  3. Beroep wegens nalaten van de instellingen tot handelingen (art. 265 VWEU)
  4. Beroep tot schadevergoding tegen de Unie (art. 268 jo. 340 VWEU)

 

Het arrest Plaumann ging over de ontvankelijkheid van een nietigverklaring. Plaumann begint bij art. 263 Wv. Je kan de actie alleen maar instellen tegen rechtsgevolgen. Daarbij geldt er een algemeen limiet van twee maanden. Art. 263 Wv zegt dat een individu een procedure kan starten als de handelingen tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken. Plaumann gaat verder in op het ‘rechtstreeks en individueel’ raken.

In het arrest Plaumann was de vraag of een groothandelaar in mandarijnen een actie tot nietigverklaring kan instellen tegen een tot Duitsland gerichte algemene beslissing van de Commissie. De groothandelaar kan dit enkel en alleen als hij rechtstreeks en individueel geraakt is. Het Hof was van mening dat dit niet het geval was. Dit is pas het geval als het jou zo specifiek raakt, dan het lijkt alsof je de adressant was van de beschikking. Dit komt heel weinig voor. Alleen in het arrest Codorníu werd gezegd dat er aan deze voorwaarden was voldaan.

Art. 263 Wv was zo beperkt dat er heel lang discussie over is geweest. Het Gerecht heeft twee keer geprobeerd om het artikel te verbreden. Twee keer is dit niet gelukt. Uiteindelijk is het verdrag verandert, namelijk in Lissabon. Je kunt nu ook beroep instellen als het gaat om een regelgevingshandelingen die je rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen. De zaak Inuit ging hierover. Je moet hieruit weten hoe deze uitbreiding interpreteert moet worden. Regelgevingshandelingen zijn handelingen van algemene strekking met uitsluiting van wetgevingshandelingen (par. 60 van het arrest). Daarna is de vraag of deze handeling wetgevend is. Als dit het geval is, gaat deze exceptie niet op. Ook moet het geen uitvoeringshandeling zijn (de vraag is dan of de lidstaten nog moeten implementeren).

Dan nog het indirect beroep, namelijk de prejudiciële procedure van art. 267 Wv. Elke nationale rechter mag een vraag stellen, maar als jij de rechter bent in de laatste instantie dan moet je als nationale rechter een vraag stellen. Het gaat dan dus om uitspraken die niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Dit kan in Nederland dus ook de kantonrechter zijn. Er zijn drie excepties op de vraagplicht die volgen uit het arrest Cilfit:

  1. Het doet niet ter zake, het is niet relevant. Het antwoord op de vraag kan niet van invloed zijn op de uiteindelijke beslissing van de rechter. Het is niet noodzakelijk voor het wijzen van het vonnis.
  2. Acte éclairé: Als er al vaste rechtspraak bestaat met betrekking tot deze vraag. De rechter mag dan alsnog de vraag stellen, maar hij is hiertoe niet verplicht.
  3. Acte clair: Soms kan de rechter zeggen, dat hij zelf weet wat het antwoord zou moeten zijn. Het is zo duidelijk dat er geen twijfel kan bestaan over hoe de vraag opgelost moet worden. Het HvJ geeft hierdoor vertrouwen aan de nationale rechter. Een rechter kan hier natuurlijk misbruik van maken. De relatie tussen het Hof van Justitie en nationale rechter is daarom dus gebaseerd op vertrouwen.

Staatsaansprakelijkheid

Over staatsaansprakelijkheid is er niks geregeld in de Verdragen, maar volgens het Hof van Justitie is het wel inherent aan het systeem van de verdragen (Francovich).

In Köbler is bepaald dat alle delen van een staat aansprakelijk kunnen zijn, dus zelfs de rechters.

Bij staatsaansprakelijkheid is Brasserie du Pêcheur het leidende arrest. In par. 51 van dit arrest worden drie criteria genoemd, namelijk:

  1. Geschonden rechtsregel moet ertoe strekken om aan particulieren rechten toe te kennen.
  2. Er moet sprake zijn van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht.
  3. Er moet een direct causaal verband zijn tussen de schending van de op de lidstaat rustende verplichting en de door de benadeelde personen geleden schade.

In par. 55 van het arrest is er bepaald wanneer er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending. Dit is het geval als er een kennelijke en ernstige miskenning is van de grenzen van de discretionaire bevoegdheid. Kernconcept is dus die discretie. Hoe meer discretie er is, hoe onwaarschijnlijker de aansprakelijkheid wordt. Als er slechts zeer beperkte of zelfs geen discretionaire bevoegdheid is, dan volstaat een enkele inbreuk op het Unierecht al als voldoende gekwalificeerde schending.

Hoorcollege 2

Actualiteit: Het Europees Parlement

Er zijn innovaties bij het Europees Parlement. We hebben sinds kort één eerste vicepresident en zeven vicepresidenten met een eigen project. De vicepresidenten hebben de macht om een voorstel van zijn commissaris te blokkeren. Ze kunnen ook een stemming tegenhouden. Als je als commissaris iets wil, heb je de steun van de vicepresident nodig. Dit geldt ook andersom. De eerste vicepresident heeft een volledig vetorecht. Dit is nu Timmermans. 

 

De interne markt

Dit college gaat over de interne markt. Dit is een fundamentele bouwsteen van het Europese recht. We gaan vooral kijken naar het vrije verkeer van goederen. De regels die hier van toepassing zijn, zijn vaak ook van toepassing op het vrije verkeer van diensten, vestiging en kapitaal. Ook gaan we nog kijken of er grenzen zijn aan de interne markt. De vier vrijheden zijn door de rechtspraak steeds dichter bij elkaar gekomen.

Er zijn verschillende stadia van de economische Europese integratie. De eerste is de vrijhandelszone. Hierin kan je vrij handelen tussen de verschillende lidstaten. Het richt zich dus op de handel tussen de verschillende leden. De volgende stap is de douane-unie. Deze unie vormt naast een vrijehandelszone ook nog één blok naar buiten toe. Zodra een goed dus de douane-unie binnen is gekomen, kan je het vrij verhandelen tussen de lidstaten. In een vrijehandelszone vormen alle lidstaten nog een eigen externe entiteit, dit is dus niet meer het geval bij een douane-unie. Je kunt daarna ook nog gaan naar een gemeenschappelijke markt. Hierbij probeer je ook nog te garanderen dat de handel binnen de verschillende lidstaten hetzelfde is als binnen de gehele markt (binnen de interne markt). Daarna komt nog de vraag of je misschien een monetaire unie bent.

Art. 26 Wv definieert het doel van de interne markt. Het is geen direct werkende bepaling, omdat het is een doelstelling. Er wordt gesproken over goederen, personen, diensten en kapitaal. Ook wel de vier vrijheden. Als je deze bij elkaar pakt, dan heb je de vier productiemiddelen. Dit zijn de middelen waarmee je welvaart kunt creëren. Als je deze dus volledig vrij maakt, heb je een interne markt gecreëerd. Het Hof van Justitie heeft de interne markt daarna ook nog geïnterpreteerd. Het Hof stelde dat je van alle markten van de lidstaten één markt probeert te maken. Het handelen met de andere lidstaten moet hetzelfde worden als handelen binnen de lidstaten. Alle juridische belemmeringen moeten verwijderd worden om zo de welvaart optimaal te maken.

Er zijn drie verschillende soorten voorschriften:

  1. Positieve integratie (harmonisering van de wetgeving): Dit is dus Europese regelgeving. Wetgevend kan je de eisen in de lidstaten harmoniseren, maar dit is niet bij alles mogelijk.
  2. Negatieve integratie via de vier vrijheden (wegnemen van belemmeringen, zorgen voor vrije markttoegang): De vier vrijheden hebben betrekking op goederen, personen, diensten en kapitaal. Je verbiedt nationale wetgeving die het vrije verkeer onnodig belemmerd.
  3. Mededingingsregels (het functioneren van de markt). Als je uiteindelijk een goed werkende markt hebt, dan mogen bedrijven hier geen verandering in brengen. Ook ondernemingen mogen niet de mededinging vervalsen. Door concurrentie kan de interne markt dan niet kapot worden gemaakt.

 

Vrij verkeer van goederen

Je hebt twee categorieën bij het vrije verkeer van goederen:

  1. Financiële handelsbelemmeringen, ook wel tarifaire handelsbelemmeringen. Hieronder vallen de douanerechten en heffingen van gelijke werking (art. 28-32 Wv). Ook geldt er een fiscaal discriminatieverbod. Deze is neergelegd in art. 110 van het Werkingsverdrag. Deze belemmeringen vinden allemaal geen rechtvaardiging in het Verdrag.
  2. Niet financiële handelsbelemmeringen, ook wel non-tarifaire handelsbelemmeringen. Hieronder vallen kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking. Dit heeft vooral betrekking op de in- en uitvoer.

 

Financiële handelsbelemmeringen worden omschreven in art. 28 Wv. Deze bepalingen zijn van toepassing op de producten welke uit de lidstaten komen, maar ook op de producten uit derde landen welke zich in de lidstaten in het vrije verkeer bevinden. De rechten van het gemeenschappelijke douanetarief worden op voorstel van de Commissie door de Raad vastgesteld met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Art. 30 Wv verbiedt vervolgens die douanerechten. Ook heffingen van gelijke werking zijn in beginsel verboden. Het is een absoluut verbod, maar zijn twee uitzonderingen die voortkomen uit twee verschillende arresten:

  1. Commissie t. Luxemburg: Vergoeding voor daadwerkelijke, vrijwillige door de overheid verleende dienst aan de exporteur of importeur.
  2. Bauhuis: Reële kosten van door Europese wetgeving opgelegde heffingen voor keuringen.

Dit artikel moet je afzetten tegen art. 110 Wv. Dit is namelijk ook een vorm van financiële heffingen. Iedereen moet dan een bepaalde belasting betalen en dan kun je er vervolgens voor zorgen dat de belasting voor de ene hoger is dan voor de ander. Daar is art. 110 Wv voor. Dit artikel verbiedt discriminatie (gelijkwaardige producten) en protectionisme (geen belasting heffen waardoor andere producten zijdelings worden beschermd). Lidstaten mogen dus niet eigen producten extra beschermen.

Dan de niet-financiële belemmeringen. Art. 34 Wv stelt alleen dat kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen lidstaten verboden zijn. Art. 34 en 35 Wv bevatten de verboden en art. 36 Wv geeft hier de excepties op. Art. 36 Wv is een limitatieve opsomming van doelstellingen. Het Hof interpreteert deze concepten bijzonder strikt. In art. 36 Wv worden vier voorwaarden gesteld:

  1. Geen harmonisatie (Tedischi). Als er harmonisatie is, dan pas je de richtlijn toe en niet het Verdrag. Je past alleen het Verdrag toe, waar geen harmonisatie is of waar de harmonisatie niet helemaal dekt.
  2. Er moet sprake zijn van een legitiem doel: art. 36 Wv noemde deze doelen op.
  3. Evenredigheidstoets
    • geschikt (coherent en systematisch): bereikt hij zijn doel? Doet de maatregel wat hij moet doen?
    • noodzakelijk: Kun je het doel niet bereiken via minder vergaande maatregelen?
  4. Geen misbruik/willekeurige discriminatie

 

In het arrest Dassonville was de vraag wat nu precies een maatregel van gelijke werking is. Het Hof gaf er deze interpretatie aan: ‘iedere overheidsmaatregel die direct of indirect, daadwerkelijk of potentieel de intracommunautaire handel kan belemmeren’. Dit is dus een extreem breed definitie en nergens staat dat er sprake van discriminatie hoeft te zijn. Je hebt dus een heel breed verbod, en een heel nauwe mogelijkheid tot rechtvaardiging in art. 36 Wv.

In Cassis de Dijon geeft het Hof een verbreding en versmalling. Er werd bevestigd dat er een verschil is tussen maatregelen met en zonder onderscheid. Er kwam een principe van wederzijdse erkenning (verbreding, par. 14). In principe moet je als lidstaat ervan uit gaan dat de producten voldoen aan jouw vereisten. Een lidstaat moet bewijzen waarom het nodig is om producten uit andere lidstaten te weren. Een beperking was de rule of reason (par. 8). Je mag ook op andere gronden het vrije verkeer beperken. Lidstaten mogen belemmeringen rechtvaardigen op basis van alle vormen van dwingende redenen van openbaar belang. Ze mogen dus zelf aangeven wat die dwingende reden is. Een goed voorbeeld is consumentenbescherming. Maar het Hof beperkte dit wel. De rule of reason mag je alleen toepassen op maatregelen die geen direct onderscheid maken, ook wel maatregelen zonder onderscheid.

Na Cassis de Dijon bleef er een toename van de zaken. Vaak kwamen er nu ook klachten over maatregelen die het goederenverkeer niet pogen te regelen en die alleen de commerciële vrijheid beperken. Dan komt het arrest Keck. Het Hof maakte hierin een grote ommekeer. Het Hof wilde art. 34 Wv beperken zonder het effectieve nut te verkleinen. In Keck zei het Hof dat je een onderscheid moet maken tussen regels die betrekking hebben op producteisen en regels die betrekking hebben op verkoopmodaliteiten. Een producteis is bijvoorbeeld de benaming, vorm, afmetingen, gewicht etc. Deze vallen direct onder art. 34 Wv. De verkoopmodaliteiten zijn hoe, waar, wanneer en wie. Deze laatste vallen niet onder art. 34 Wv. De regels over verkoopmodaliteiten zijn geen maatregel van gelijke werking (par. 16). Het is geen belemmering, waardoor het dus ook niet gerechtvaardigd hoeft te worden. Het Hof voegt wel een paar voorwaarden toe:

  • Er moet dus sprake zijn van een verkoopmodaliteit.
  • De bepaling moet van toepassing zijn op alle marktdeelnemers.
  • De bepaling moet dezelfde invloed hebben – rechtens en in feite- op de verhandeling van nationale producten en die uit andere lidstaten.

Als Keck opgaat, dan ben je klaar. Echter als Keck niet opgaat, dan moet je kijken of de belemmering gerechtvaardigd kan worden.

In het arrest Conegate ging het om opblaaspoppen die werden geïmporteerd in Engeland. De Engelse douane nam deze goederen in beslag, omdat het tegen de zedelijke orde inging. Conegate zei dat dit een belemmering was van het vrij verkeer. Engeland erkende dat er inderdaad sprake was van een belemmering, maar zei dat ze dit konden rechtvaardigen op grond van de openbare orde. Het Hof zei dat de openbare orde zeker een grondslag is, maar het was in Engeland wel toegestaan om opblaaspoppen te maken en te verkopen, terwijl je ze niet mocht importeren. Dit vond het Hof een beetje hypocriet, waardoor deze belemmering niet werd gerechtvaardigd. De maatregel is dus niet geschikt. Als het doel de zedelijkheid beschermen is, dan moet je ook de productie ervan verbieden.

Deze basisontwikkeling is de lijn die je moet beheersen. Deze wordt door het Hof in toenemende mate ook toegepast op de andere vrijheden. Deze andere vrijheden worden steeds belangrijker. Echter heeft het verdrag voor deze vrijheden een minder uitgebreid systeem. Er is wel sterke convergentie tussen de verschillende vrijheden.

 

Vrij verkeer van diensten en vestiging

Art. 49 Wv geeft het verbod op belemmeringen van vrij verkeer van vestiging en art. 56 Wv geeft deze voor diensten. Hier zijn er natuurlijk ook weer verdragsuitzonderingen, namelijk art. 52, art. 62 en art. 52 Wv, en is er de rule of reason.

Bij vrij verkeer van diensten speelt Richtlijn 2006/123 een grote rol. Bij het vrije verkeer van diensten moet je altijd eerst naar deze richtlijn kijken.

De basisstructuur van de toets die je moet volgen:

  1. Is er sprake van harmonisatie? Zo ja, kijk in de harmonisatie-wetgeving. Zo nee, kijk wat de Verdragen bepalen.
  2. Welk artikel is van toepassing? Er zit hier nog een juridische complexiteit tussen vestiging en een dienst. Hierbij is het van belang om te kijken naar de duurzaamheid (Gebhard). Gebhard geeft hier een soort criterium voor: ‘Het enkele feit dat iemand zich een zekere infrastructuur aanbrengt, is het nog niet zo dat er sprake is van een vestiging’. Je moet dus kijken naar die duurzaamheid.

Een dienst is alles wat je tegen een vergoeding kan doen.

Het is van belang om te onthouden dat er moet een grensoverschrijdend element moet zijn voordat er gesproken kan worden van vrij verkeer.

  1. Inbreuk op de vrije verkeersrechten? Er zijn drie categorieën: directe discriminatie, indirecte discriminatie (criterium dat indirect discriminerend is) en non-discriminatoire belemmeringen. Al deze belemmeringen zijn verboden.
  2. Rechtvaardigingsgronden? Je hebt de verdragsexcepties, legitieme doelstemmingen (dwingende eisen, rule of reason, geen willekeurige discriminatie) en proportionaliteit (geschiktheid en noodzakelijkheid). Bij het vrije verkeer van diensten, vestiging en kapitaal kan je Keck niet toepassen, omdat het hierbij gewoon nooit kan gaan over een verkoopmodaliteit. Keck kan dus alleen maar gebruikt worden bij het vrije verkeer van goederen.

 

Vrij verkeer van kapitaal

In art. 63 Wv gaat het over het vrije verkeer van kapitaal. Dit vrije verkeer geldt voor het kapitaalverkeer en betalingsverkeer tussen lidstaten onderling, aar ook tussen lidstaten en derde landen. Er zijn beperkte excepties opgenomen in art. 64-66 Wv. Dit zijn echter geen generieke uitzonderingen zoals bij de andere vrijheden.

Hoorcollege 3

Vrij verkeer van personen

Personen kunnen zich vestigen, kunnen dienstverlener of werknemer zijn. We gaan vooral kijken naar vrij verkeer van werknemers. Dit is opgenomen in art. 45 Wv.

Basisidee is dat binnen de Europese interne markt iedereen een baan moet kunnen zoeken en accepteren. Arbeid is één van de productiefactoren, waardoor deze goed gealloceerd moet kunnen worden. Het doel is dus het wegnemen van belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers, waardoor de arbeidsmobiliteit verhoogd kan worden.

In het arrest Lawrie Blum is er de volgende definitie aan het begrip ‘werknemer’ gegeven: ‘gedurende een bepaalde tijd, ten gunste en onder leiden van een ander, tegen beloning prestaties verrichten’. Deze definitie roept echter nog allemaal vragen op. Het begrip moet breed geïnterpreteerd worden. Er is wel reële en daadwerkelijke arbeid vereist ‘met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn’ (par. 16 Trojani). Het arrest Trojani geeft dus een soort van ondergrens aan. Trojani was een Franse onderdaan, die in het leger des hels (in België) 30 uur verscheidene werkzaamheden verricht in ruil voor huisvesting en wat zakgeld. Hij vraagt een uitkering aan in België. België weigert dit, omdat hij geen Belg en geen werknemer is. Trojani zei dat hij wel werknemer was, omdat hij 30 uur per week werkt, onder leiding van iemand anders tegen een vergoeding.

Er was al een eerder arrest geweest, namelijk Bettray. Het Hof had hier gezegd dat ‘enkel een middel ter revalidatie of wederopneming van de betrokkenen in het arbeidsproces’ niet voldoende is om van een werknemer te kunnen spreken. In Trojani zegt het Hof dat het moet gaan om reële en daadwerkelijke arbeid. Daarnaast moet het gaan om ‘prestaties die normaliter op arbeidsmarkt worden verricht’. Bovendien moet er gekeken worden naar de aard van de prestatie en de wijze van verrichting. In het geval van Trojani doet het Hof geen uitspraak, maar het wijst erop dat het Hof van mening is dat er geen sprake is van werknemerschap. De tweede rechtsvraag was of Trojani recht had op gelijke behandeling op grond van het Unieburgerschap. België had Trojani een verblijfsrecht gegeven. Het Hof zegt dan dat wanneer iemand een verblijfsrecht heeft, hij EU-burger is en daardoor onder de gelijke werking valt. België moet Trojani dus gelijk handelen. Trojani wint uiteindelijk dus de zaak. Niet op grond van het werknemerschap, maar op grond van EU-burgerschap.

De rechten van een werknemer zijn de sterkste rechten die je als individu kan hebben. Je hebt recht op volledige, absolute gelijke behandelen op alle dimensies. Het Hof gaat heel ver in de bescherming hiervan. Het werknemerschap omvat ook het zoeken, accepteren en verrichten van werk. Je hebt hiervoor dus geen werkvergunningen nodig.

Het arrest Baumbast is een voorbeeld voor hoe ver het Hof gaat. Het Hof focust hier op de effectiviteit. Om het recht effectief te maken, moet je je gezin mee kunnen nemen. Baumbast was een Duitser die drie jaar in VK had gewerkt. In die tijd waren zijn kinderen op een Engelse school gegaan. Ook zijn vrouw, die geen burger van de Unie was, was ook meegekomen. Dan verliest Baumbast zijn status als werknemer in VK. De vraag is dan of de kinderen de rechten blijven ontlenen aan –toen- 1612/68 om te verblijven en naar school te gaan. Het Verenigd Koninkrijk was van mening dat Baumbast het land moet verlaten, maar zijn kinderen mogen wel naar school blijven gaan. Baumbast zelf had geen recht meer (zie par. 50 ‘eerbiediging van de vrijheid en de waardigheid’, ‘optimale voorwaarden’). Verder bepaalt het Hof dat wanneer de kinderen niet meer naar school zouden kunnen gaan, Baumbast dan belemmerd wordt. De kinderen hebben recht om naar die school te gaan en om de school af te maken. De kinderen hebben een zelfstandig recht om naar school te gaan. Daardoor hebben zij ook een zelfstandig recht om daar te blijven wonen. Als gevolg hiervan hebben de ouders weer een afgeleid recht om ook daar te blijven wonen. Er wordt anders een inbreuk gemaakt op het zelfstandig recht van het kind.

De rechten van de werknemer zijn uitgewerkt in secundaire regelgeving, namelijk verordening 492/2011 (dit is de harmonisatie). Het meest cruciale artikel is art. 7 lid 1 en 2.

Kinderen van werknemers ontlenen recht of studiefinanciering aan het primaire recht van de werknemer. Dit kan direct, er is dan geen inburgering nodig. Je wordt dan dus volledig gelijk behandeld. Dit is anders dan het zelfstandig recht op studiefinanciering van het kind als Unieburger. Zie hiervoor het arrest Förster. Lidstaten mogen een eis stellen van voldoende integratie en dit mag in ieder geval 5 jaar zijn.

Lidstaten mogen ook bepekringen opleggen aan werknemers. De verdragsexcepties zijn opgenomen in art. 45 lid 3 Wv. Ook is er bij de vrijheid van werknemers de rule of reason (indirecte discriminatie). Daarnaast is er ook nog art. 45 lid 4 Wv, een overheidsdienst. Deze wordt heel strikt toegepast. Als het gaat om deze uitzondering, dan moet je echt publieke bevoegdheden uitoefenen. Mensen die daadwerkelijk openbaar gezag mogen uitoefenen.

Alle vrijheden werken verticaal (burger-overheid). Maar vrij verkeer van diensten, vestiging en werknemers werken daarnaast ook horizontaal. Dit betekent dat wij ons direct tegen andere individuen kunnen beroepen op Unierecht. Hier zijn twee gevallen van, namelijk:

  1. Tegen semi-publieke actoren (vakbonden, sportbonden).
  2. Tegen particulieren (bijvoorbeeld werknemers).

EU burgerschap

Alle voorgaande rechten waren gekoppeld aan een economische activiteit. Het EU-recht sluit aan bij de economische activiteit. Het burgerschap kent rechten toe op basis van EU-status, niet op basis van activiteit. Er zitten wel beperkingen aan die rechten en je kan deze rechten alleen maar inroepen als er geen sprake is van een zuiver interne situatie. Dit concept van burgerschap is enorm gegroeid.

Het burgerschap is ingevoerd bij het Verdrag van Maastricht (1992). Dit was op suggestie van Italie. Met het burgerschap werd geprobeerd de burgers en de Unie dichter bij elkaar te brengen. Er zijn verschillende rechten gegeven. Het Hof heeft een sterke impuls gegeven aan het EU-burgerschap. Dit begon in het arrest Grzelczyk. Het Hof zij het EU-burgerschap de primaire hoedanigheid van de burgers is. Hierna is het Hof dit steeds verder gaan uitwerken. We kunnen nu direct een beroep doen op de regels van Unieburgers. Ook kan het in steeds meer situaties worden ingeroepen.

Art. 18 lid 1 Wv gaat in op het burgerschap. Elke discriminatie op grond van nationaliteit is verboden. Het is dus een soort algemeen discriminatieverbod wat rechtstreekse werking heeft. In art. 20 Wv wordt er verder ingegaan op het burgerschap. Primaire burgerschap ligt bij je lidstaat, waardoor het EU-burgerschap een secundair burgerschap is. Art. 21 lid 1 Wv gaat over het recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Dit kan dus alleen al op grond van het EU-burgerschap. Echter kunnen in Richtlijn 2004/38 hier wel voorwaarden en beperkingen aan worden gesteld.

De kernrechten zijn:

  • Recht op gelijke behandeling (art. 18 Wv)
  • Recht op reis en verblijf (art. 21 Wv, 2004/38)
  • Politieke rechten
    • Art. 20-22 Wv
    • Actief en passief kiesrecht voor Europees Parlement en gemeenteraad in de lidstaat waarin je verblijft
  • Diplomatieke en consulaire bescherming

Het burgerschap is breder. Er is geen economische activiteit vereist. Alleen handelen binnen EU recht is vereist. Burgerschap is de algemene bepaling. Vrij verkeer is de lex specialis. Eerst kijken je dus of er vrij verkeer opgaat. Als dit niet opgaat, ga je pas kijken naar het burgerschap.

 

Richtlijn 2004/38/EG

<

p>Grosse modo heeft de burger en zijn familie het recht op een beroep te doen op deze richtlijn. Familieleden vallen onder art. 2 lid 2. De echtgenoot, kinderen

Het arrest Metock gaat over familieleden die illegaal het land binnengekomen zijn. In 2006 vlucht een van de partners naar Ierland. Ierland wijst de verblijfsvergunning af. Vervolgens gaat die persoon mee naar Engeland (ze zijn getrouwd). De ene partner is dus illegaal Ierland binnengekomen. Engeland zei dat die geen beroep kon doen op 2004/38, omdat hij illegaal was binnengekomen. Het Hof had een andere mening. Het recht om bij je familie te zijn, vloeit direct voort uit 2004/38. Er is geen vereiste van voorafgaand legaal verblijf in thuisland. Ook is het tijdstip van het huwelijk niet relevant. Illegale binnenkomst is dus geen obstakel perse, maar mag wel gesanctioneerd worden.

Art. 7 van de Richtlijn gaat dus over het langere verblijf (>3 maanden). Hier worden wel wat eisen gesteld. Ten eerste moet je een werknemer of zelfstandige zijn, moet je voldoende bestaansmiddelen hebben en moet je een volledige ziektekosten verzekering hebben (Playboy). Je kan ook een student zijn met volledige verzekering en afdoende middelen tijdens je studie. Ook familieleden hebben daarnaast het recht om te blijven.

Art. 16 gaat over langdurige ingezetenen. Het is een stabiele status, die rakend is aan nationaal burgerschap. Je moet ergens langer dan 5 jaar (relatief) ononderbroken leven. Na verkrijging gelden de eisen van art. 7 niet meer. Wanneer je een langdurig ingezetene bent, krijg je vergaande gelijke behandeling. De uitwerking hiervan is geregeld in de secondaire regelgeving.

Art. 24 werkt art. 18 over gelijke behandeling verder uit. De onderdanen hebben recht op gelijke behandelingen, maar art. 24 lid 2 geeft een uitzondering voor:

  • Sociale bijstand voor eerste drie maand of periode werkzoekende (6 maanden).
  • Studiefinanciering pas na 5 jaar, wanneer er dus sprake is van afdoende integratie.
  • NB: niet voor werkzoekenden

 

Art. 28 gaat over de uitzetting. Art. 28 stelt dat iemand uitgezet mag worden als hij niet langer voldoet aan de voorwaarden. Echter zijn het niet meer voldoen aan de voorwaarden en het mogen uitzetten twee verschillende dingen. Als je een gevaar bent voor de publieke rode, veiligheid of volksgezondheid dan hebben lidstaten een goede reden om je uit te zetten. Je mag iemand alleen maar uitzetten op grond van een bedreiging in de toekomst. Het enkele feit dat iemand in het verleden een gevaar is geweest, is niet voldoende.

Hoe langer iemand in het gastland is, hoe groter de bescherming tegen uitzetting. Als iemand al langer dan 5 jaar in het gastland is dan moet er sprake zijn van ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid. Als iemand al meer dan 10 jaar in het gastland is, moet er zelfs sprake zijn van dwingende redenen.

 

Zuiver interne situatie

Je kan alleen een beroep doen op vrij verkeersrechten als er geen sprake is van een zuiver interne situatie. Dit kan echter leiden tot omgekeerde discriminatie. Een oplossing hiervoor is bijvoorbeeld de ‘België-route’, maar dit is met elke lidstaat mogelijk.

Het arrest Zambrano is van belang bij de zuiver interne situatie. In 1999/2000 kwamen de ouders Zambrano van Colombia naar België. In 2001 vindt de vader werk (zonder vergunning). In 2003 werd een tweede kind geboren (Diego). Diego krijgt de nationaliteit van België. In 2005 wordt Jessica geboren en zij is ook Belgisch. Tussen 1999-2009 zijn er allemaal procedures en aan het einde wordt de vader geen verblijfsvergunning en werkvergunning verleend. De ouders Zambrano zeggen dat ze een recht onder EU-recht hebben, in ieder geval afgeleid van onze kinderen. Het Hof zei dat er sprake was van een zuiver interne situatie en is het EU-recht dan wel van toepassing? Richtlijn 2004/38 is dan inderdaad niet van toepassing. Maar par. 42-43 van dit arrest zijn wel belangrijk. Die kinderen zijn Unieburgers en die hebben een recht te verblijven in België. Door de vader geen verblijfsvergunning en werkvergunning te geven, beperk je het recht van die kinderen. Als je die ouders uitzet, dan zullen die kinderen mee moeten en dus het grondgebied van de Unie verlaten. Dit kan worden gezien als ‘een belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten’ (par. 44). Het Hof verleent hierdoor op basis van het directe burgerschap de rechten aan de ouders.

Dan is ook nog het arrest McCarthy van belang. McCarthy is Engels en Iers, maar ze heeft nooit buiten het VK gewerkt of gewoond. Ze is gehuwd met een Jamaicaan, die geen verblijfsvergunning in VK heeft. Na het huwelijk vraagt ze een Iers paspoort aan. Haar echtgenoot krijgt geen verblijfsvergunning in VK, maar heeft McCarthy een recht op basis van EU-recht? Het Hof stelt dat het enkele feit dat je twee nationaliteiten hebt niet genoeg is (par. 41). Ook vindt het Hof niet dat er een belangrijkste recht wordt ontzegd. Hiermee zet het Hof een groot hek om Zambrano heen. Het lijkt dus dat het echt moet gaan om ‘het grondgebied van de Unie te moeten verlaten’. Dit kan enkel worden gezien als ‘een belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten’. Bij McCarthy is er sprake van een zuiver interne situatie, waardoor het Unie-recht gewoon niet van toepassing is.

Als laatste nog het arrest Josemans. Er was hier sprake van een weigering van toegang tot een coffeeshop. Dit is een belemmering van vrij verkeer van goederen en diensten vond de coffeeshop. Het Hof zei dat het vrij verkeer van goederen niet opging, omdat drugs verboden zijn en er dus niet onder vallen. Er was wel sprake van een belemmering, maar die kon dus gerechtvaardigd worden. De vraag die je jezelf kan stellen is of er hier geen sprake was van een schendig van het EU-burgerschap? Hoe zou het arrest dan zijn geëindigd?

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Content is used in bundle
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount] 1
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.