TentamenTests bij de 7e druk van Cognition: Exploring the Science of the Mind van Reisberg


Wat is cognitieve psychologie? - TentamenTest 1

MC-vragen

Vraag 1

Volgens het empirisme, is de basis van de wetenschap:

  1. Observatie

  2. Herhaalbaarheid

  3. Toetsing

  4. Denken

Vraag 2

Deze persoon stichtte het eerste laboratorium voor psychologische experimenten en maakte gebruik van introspectie:

  1. Edward Titchener

  2. William James

  3. Wilhelm Wundt

  4. Herman von Ebbinghaus

Vraag 3

In het behaviorisme staat observatie van het volgende centraal:

  1. Gedrag

  2. Gedachten

  3. Bewustzijn

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 4

Wat zorgde voor het afbrokkelen van het behaviorisme:

  1. Er was te weinig vooruitgang.

  2. Het was te weinig praktisch toepasbaar op het menselijk functioneren.

  3. Het werd zonder goede onderbouwing toegepast op het leren van taal.

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 5

De meest belangrijke recente ontwikkeling die van invloed was op de cognitie psychologie is de opkomst van de computer, omdat:

  1. Een computer vergelijkbaar is met een mens, met een stimulus-respons die geregeld wordt door een intern proces in het midden dat observeerbaar is.

  2. Een computer vergelijkbaar is met een mens, met een stimulus-respons die geregeld wordt door een extern proces dat niet observeerbaar is.

  3. Een computer niet vergelijkbaar is met een mens, met een stimulus-respons die geregeld wordt door een intern proces in het midden dat observeerbaar is.

  4. Een computer niet vergelijkbaar is met een mens, met een stimulus-respons die geregeld wordt door een extern proces dat niet observeerbaar is.

Vraag 6

De belangrijkste thema’s van de cognitie zijn:

  1. Aandacht, data- vs. conceptgestuurde processen en representatie.

  2. Impliciet vs. expliciet geheugen en de hersenen.

  3. Metacognitie en embodiment.

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 7

Gestalt psychologen zien over het algemeen alles:

  1. Als een mengeling van losse elementen.

  2. Een optelling van losse elementen.

  3. Een geheel.

  4. Een samenstelling.

Vraag 8

De twee belangrijkste maten voor het meten van mentale processen zijn:

  1. Reactietijd en nauwkeurigheid.

  2. Reactietijd en IQ.

  3. IQ en nauwkeurigheid.

  4. Nauwkeurigheid en associatie.

Open vragen

Vraag 1

Wat zijn bewuste mentale processen?

Vraag 2

Wat betekent introspectie en wat is het probleem met introspectie?

Vraag 3

Waarom zijn onderzoekers zich gaan richten op behaviorisme in plaats van introspectie?

Vraag 4

Waar houdt de neuropsychologie zich mee bezig?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A. Observatie.

Vraag 2

C. Wilhelm Wundt.

Vraag 3

A. Gedrag.

Vraag 4

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 5

A. Een computer vergelijkbaar is met een mens, met een stimulus-respons die geregeld wordt door een intern proces in het midden dat observeerbaar is.

Vraag 6

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 7

C. Een geheel.

Vraag 8

A. Reactietijd en nauwkeurigheid.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Gedachten, gevoelens, percepties & herinneringen.

Vraag 2

Je ‘kijkt’ naar binnen om de inhoud van je mentale leven te observeren en vast te leggen. Het probleem is dat introspectie moeilijk objectief te rapporteren is en dat niet alle mentale processen bewust zijn.

Vraag 3

In plaats van introspectie wilden onderzoekers de nadruk leggen op data die geobserveerd kon worden, zoals gedrag, stimuli en iemands leergeschiedenis.

Vraag 4

Met de manier waarop het disfunctioneren van de hersenen prestaties kan beïnvloeden.

Wat is de neurale basis van cognitie? - TentamenTest 2

MC-vragen

Vraag 1

Chemische stoffen die boodschappen doorgeven tussen neuronen heten:

  1. Axonen

  2. Synapsen

  3. Neurotransmitters

  4. Dendrieten

Open vragen

Vraag 1

Wat is het Capgras syndroom?

Vraag 2

Het brein kan worden opgedeeld in drie delen, welke delen zijn dit en wat houden ze zin?

Vraag 3

Welke structuur in de cortex is van belang bij (het doorsturen van) sensorische informatie?

Vraag 4

Van welk systeem zijn de amygdala en de hippocamus onderdeel en waar zijn deze structuren essentieel voor?

Vraag 5

Je hebt verschillende methoden voor verschillende doelen. Waarvoor gebruik je een CT-scan en/of een MRI?

Vraag 6

In welk gebied wordt apraxie, agnosie, afasie of neglect ‘opgedaan’?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Dendrieten.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Een opmerkelijke stoornis waarbij iemand de mensen in zijn wereld kan herkennen, maar ervan overtuigd is dat deze mensen niet zijn wie ze lijken te zijn.

Vraag 2

  • De ruithersenen bevinden zich direct boven het ruggenmerg en bevatten verschillende structuren die essentieel zijn voor het controleren van belangrijke levensfuncties (hartslag, ademhaling, balans, houding en alertheid). Het grootste deel van de ruithersenen, het cerebellum, wordt al jarenlang verantwoordelijk gehouden voor de coördinatie van balans en lichaamsbeweging.

  • De middenhersenen hebben verschillende functies. Ze spelen een belangrijke rol in het coördineren van beweging en zijn betrokken bij auditieve informatie en het reguleren van pijnervaringen.

  • Voor ons is echter het meest interessante deel het voorbrein, in het bijzonder de cerebrale cortex. De rimpels (convolutions) maken deel uit van de buitenste laag van het brein. De gleuven tussen deze rimpels verdelen de hersenen in verschillende delen. De grote groef is de longitudinal fissure, deze scheidt de linker hemisfeer van de rechterhemisfeer. Andere groeven verdelen de cortex in vier kwabben: de frontaalkwab, pariëtaalkwab, temporaalkwab en occipitaalkwab.

Vraag 3

De thalamus.

Vraag 4

Ze zijn onderdeel van het limbische systeem en zijn essentieel voor leren en geheugen.

Vraag 5

Deze scans vertellen iets over de vorm en grootte van de hersenstructuren.

Vraag 6

In de associatiegebieden (75% van de cerebrale cortex).

Wat is het Capgras syndroom?

Hoe werkt visuele perceptie? - TentamenTest 3

MC-vragen

Vraag 1

Conjunction search is:

  1. Het zoeken naar iets met één kenmerk.

  2. Het zoeken naar iets met meer dan één kenmerk.

  3. Het zoeken naar een nieuwe stimulus.

  4. Het zoeken naar een verband.

Vraag 2

Mind wandering is het verschijnsel dat men:

  1. Niet kan onthouden wat men ging doen.

  2. Liever gaat wandelen dan nadenken.

  3. De aandacht van de taak waar je mee bezig bent afdwaalt naar iets irrelevants.

  4. De aandacht richt op een belangrijke taak.

Open vragen

Vraag 1

Welke functies hebben kegels in het oog?

Vraag 2

Wat is het bindingsprobleem?

Vraag 3

Waar is de optische zenuw (m.b.t. visuele systeem) goed voor?

Vraag 4

Wat is laterale inhibitie?

Vraag 5

Binnen de optische zenuw bestaan twee soorten cellen: parvocellulaire (P) cellen en magnocellulaire (M) cellen. Waar dienen deze cellen voor?

Vraag 6

Wat is perceptuele constantie?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Het zoeken naar iets met meer dan één kenmerk.

Vraag 2

C. De aandacht van de taak waar je mee bezig bent afdwaalt naar iets irrelevants.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Kegels zijn gevoelig voor verschillen in kleur en kunnen focussen op details (scherpheid).

Vraag 2

Het bindingsprobleem draait om de vraag hoe allerlei verschillende elementen, die door verschillende systemen in verschillende gebieden van de hersenen komen, samengebracht worden.

Vraag 3

De optische zenuw is niet alleen een ‘kabel’ die informatieoverdracht mogelijk maakt, de zenuwcellen die hier deel van uitmaken zijn ook betrokken bij het analyseren van de visuele input.

Vraag 4

Een patroon waarbij cellen die gestimuleerd worden ‘buurcellen’ inhiberen. Dit patroon zorgt ervoor dat cellen die de buitenzijde van een oppervlakte detecteren sterker reageren, wat ook wel edge enhancement wordt genoemd.

Vraag 5

P cellen lijken gespecialiseerd te zijn in ruimtelijke analyse en de gedetailleerde analyse van vormen. M cellen zijn belangrijk voor het waarnemen van beweging en diepte.

Vraag 6

Perceptuele constantie is dat de mens de constante eigenschappen van een object al waarneemt, terwijl de sensorische informatie die men over deze objecten heeft, verschilt.

Welke functies hebben kegels in het oog?

Hoe verloopt de herkenning van objecten? - TentamenTest 4

MC-vragen

Vraag 1

Het herkenning door middel van componenten model is:

  1. Het vergelijken met alle in het geheugen opgeslagen mogelijke representaties van alle mogelijke vormen en patronen.

  2. Het herkennen van iets aan het meest opvallende kenmerk.

  3. Het herkennen van basale bouwstenen van vormen en patronen, die gecombineerd een patroon vormen.

  4. Een statistische analyse uitvoeren over de herkenbaarheid.

Vraag 2

Het niet kunnen herkennen van gezichten noemt men:

  1. Agnosie

  2. Prosopagnosie

  3. Associatieve amnesie

  4. Apperceptieve amnesie

Vraag 3

Een prime is:

  1. Een stimulus die als eerste wordt gepresenteerd om te zien of het erop volgende processen beïnvloedt.

  2. Een stimulus die als laatste wordt gepresenteerd om te zien of het erop volgende processen beïnvloedt.

  3. Een stimulus die als eerste wordt gepresenteerd om te zien of het voorgaande processen beïnvloedt.

  4. Een stimulus die als laatste wordt gepresenteerd om te zien of het voorgaande processen beïnvloedt.

Vraag 4

Priming is:

  1. Een geschreven woord activeert de betekenis van een ander woord in het geheugen.

  2. Een geschreven woord deactiveert de betekenis van een ander woord in het geheugen.

  3. Een geschreven woord activeert automatisch de betekenis van dat woord in het geheugen.

  4. Een geschreven woord deactiveert automatisch de betekenis van dat woord in het geheugen.

Vraag 5

Het tegenkomen van een bepaalde stimulus maakt dat deze stimulus later sneller verwerkt wordt, dit noemt men:

  1. Functional priming.

  2. Repetition priming.

  3. Stimulus priming.

  4. Implicit priming.

Open vragen

Vraag 1

Onze perceptie wordt geleid door verschillende eenvoudige principes. We beschikken allemaal over deze principes en daarom nemen we vaak de wereld waar op dezelfde manier als anderen dat doen. Wat zijn de principes?

Vraag 2

Wat is repetitie primen?

Vraag 3

Wat is gedistribueerde kennis?

Vraag 4

Wat houdt het McClelland en Rumelhartmodel in?

Vraag 5

Wat houdt het RBC (recognition by components) model in?

Vraag 6

Wat is een holistische herkenning?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

C. Het herkennen van basale bouwstenen van vormen en patronen, die gecombineerd een patroon vormen.

Vraag 2

B. Prosopagnosie.

Vraag 3

A. Een stimulus die als eerste wordt gepresenteerd om te zien of het erop volgende processen beïnvloedt.

Vraag 4

C. Een geschreven woord activeert automatisch de betekenis van dat woord in het geheugen.

Vraag 5

B. Repetition priming.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Deze principes zijn:

  • Gelijkheid (similarity);

  • Nabijheid (proximity);

  • Voortduring (good continuation);

  • Sluiting (closure);

  • Eenvoud (simplicity).

Vraag 2

Als je het (woord/object/persoon) vaker en/of kort geleden nog gezien hebt.

Vraag 3

De kennis is verdeeld over het hele netwerk en wordt alleen zichtbaar als je naar het hele netwerk kijkt.

Vraag 4

Het McClelland en Rumelhartmodel stelt dat activatie van een bepaalde detector kan leiden tot de inhibitie van een andere detector. Ook claimt dit model dat informatie van en naar het brein wordt verzonden, zoals het geval lijkt te zijn bij visueel verwerken.

Vraag 5

Het RBC model bevat een niveau van detectoren die gevoelig zijn voor geons, basale ‘bouwstenen’ voor alle objecten die we herkennen. Geons worden samengevoegd tot geon assemblies, die vervolgens het object model activeren. Voordelen: herkenning op basis van geons is gezichtspuntonafhankelijk; de meeste objecten kunnen herkend worden door slechts een paar geons te gebruiken.

Vraag 6

Het herkennen van iets in één keer in plaats van delen.

Het herkenning door middel van componenten model is:

  1. Het vergelijken met alle in het geheugen opgeslagen mogelijke representaties van alle mogelijke vormen en patronen.

  2. Het herkennen van iets aan het meest opvallende kenmerk.

  3. Het herkennen van basale bouwstenen van vormen en patronen, die gecombineerd een patroon vormen.

  4. Een statistische analyse uitvoeren over de herkenbaarheid.

Wat is aandacht? - TentamenTest 5

MC-vragen

Vraag 1

Het geheugen bestaat uit de/het volgende proces(sen):

  1. Coderen (encoding).

  2. Opslaan (storage).

  3. Terughalen (retrieval).

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 2

Input aandacht bestaat uit:

  1. Alertheid (arousal).

  2. Oriënterende reflexen en attention capture.

  3. Spotlight aandacht en visueel zoeken.

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 3

Sustained attention is:

  1. Het houden van aandacht voor een lange periode waarin vrij weinig gebeurt.

  2. Het vasthouden van aandacht op een vast punt.

  3. Het verplaatsen van aandacht.

  4. Vermindering van de aandacht.

Vraag 4

Het cognitieve aspect van de spontane verschuiving van aandacht naar stimuli in de wereld gebaseerd op fysieke aspecten, noemt men:

  1. Oriënterende reflex

  2. Attention capture

  3. Attention shift

  4. Attention movement

Vraag 5

De analogie dat langs elk kanaal en fysieke verbinding waarlangs informatie wordt verzonden/verwerkt een maximale capaciteit heeft, heet:

  1. Channel analogie

  2. Channel capacity

  3. Computer analogie

  4. Computer capacity

Vraag 6

Volgens het standaardmodel van informatieverweking (Atkinson en Shriffrin) volgt informatie die in het langetermijngeheugen wordt opgeslagen, deze weg:

  1. Sensorisch geheugen, codering, werkgeheugen, opslag en langetermijngeheugen.

  2. Sensorisch geheugen, opslag, werkgeheugen, codering en langetermijngeheugen.

  3. Sensorisch geheugen, codering, kortetermijngeheugen, opslag en langetermijngeheugen.

  4. Sensorisch geheugen, opslag, kortetermijngeheugen, codering en langetermijngeheugen.

Vraag 7

Patiënten met neglect:

  1. Hebben grote moeite hun aandacht et verplaatsen naar links of rechts.

  2. Negeren de wereld aan hun linker of rechterkant.

  3. Hebben vaak een hersenbeschadiging aan één hersenhemisfeer.

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Open vragen

Vraag 1

Kun je zelf beslissen waar je je aandacht aan besteed?

Vraag 2

Wat is een dichotische luistertaak en wat is hier de bedoeling van?

Vraag 3

Wat is onopzettelijke blindheid?

Vraag 4

Wat is het verschil tussen vroege en late selectie?

Vraag 5

Welke twee soorten priming heb je en wat houden deze soorten (bronnen) in?

Vraag 6

Wat gebeurt er bij mensen met het unilateraal neglect syndroom?

Vraag 7

Waarom helpt de executieve controle van de hersenen voor het uitvoeren van meerdere taken?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 2

D. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 3

A. Het houden van aandacht voor een lange periode waarin vrij weinig gebeurt.

Vraag 4

B. Attention capture.

Vraag 5

B. Channel capacity.

Vraag 6

C. Sensorisch geheugen, codering, kortetermijngeheugen, opslag en langetermijngeheugen.

Vraag 7

D. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Ja dat kan, je kan echter niet zelf (bewust) beslissen waar je ogen naar kijken. Dit halen veel mensen door elkaar.

Vraag 2

Bij deze taak krijg je verschillende input in je oren (koptelefoon). Participanten moeten aandacht besteden aan een van deze inputbronnen (attended channel) en niet aan de andere (unattended channel). Soms trad er een cocktail party effect op.

Vraag 3

Omdat je iets niet verwacht zie je het soms ook niet (zie voor verduidelijking filmpjes op YouTube).

Vraag 4

Bij vroege selectie wordt bepaalde input vanaf het begin geïdentificeerd en bevooroordeeld, zodat andere input nauwelijks geanalyseerd wordt. Bij late selectie wordt alle input relatief compleet geanalyseerd en daarna vindt pas de selectie plaats.

Vraag 5

Twee soorten priming:

  1. Stimulus-based priming: ligt eraan welke stimulus je eerder bent tegengekomen. Je hebt hier geen controle over.

  2. Expectancy priming: je hebt controle en waarneming is afhankelijk van je verwachtingen.

Vraag 6

Ze lijken input van één helft van het lichaam te negeren (en zien dus maar voor de helft, letterlijk en figuurlijk).

Vraag 7

Dit mechanisme zorgt voor het stellen van doelen en prioriteiten en leidt de functie van veel cognitieve processen.

Het geheugen bestaat uit de/het volgende proces(sen):

  1. Coderen (encoding).

  2. Opslaan (storage).

  3. Terughalen (retrieval).

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn correct.

Hoe werkt het geheugen? - TentamenTest 6

MC-vragen

Vraag 1

Factor(en) die de beschikbaarheid van informatie in het geheugen beïnvloeden zijn:

  1. Algemene kennis

  2. Bekendheid bias

  3. Opvallendheid

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 2

Het voordeel van recentheid (het primacy effect) houdt in dat, bij een opsomming van ideeën:

  1. Het eerstgenoemde idee wordt het best onthouden wordt.

  2. Het laatstgenoemde idee het best onthouden wordt.

  3. Het middelste idee het best onthouden wordt.

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 3

Een betere herinnering van de laatste items in een test wanneer het om auditieve stimuli gaat in plaats van visuele stimuli, noemt men:

  1. Het auditieve effect

  2. Het modaliteit effect

  3. Het visuele effect

  4. Het partial effect

Vraag 4

Het samenvoegen van informatie tot één “unit” waardoor meer informatie in het korte termijn geheugen kan worden gehouden, noemt men:

  1. Supervising

  2. Chunking

  3. Shrinking

  4. Expanding

Open vragen

Vraag 1

Wat gebeurt er in de retrieval fase?

Vraag 2

Wat is het iconische geheugen en wat is het echoïsche geheugen?

Vraag 3

Volgens het modale model zijn er bij informatieverwerking verschillende soorten geheugen betrokken, welke zijn dit en wat houden ze in?

Vraag 4

Als je een participant een lijst met woorden laat lezen en onthouden worden vaak de eerste en de laatste woorden onthouden. Hoe kan dit? Welke twee effecten spelen hierbij een rol?

Vraag 5

Wat is het verschil tussen intentioneel en incidenteel leren?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 2

B. Het laatstgenoemde idee het best onthouden wordt.

Vraag 3

B. Het modaliteit effect.

Vraag 4

B. Chunking.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Je lokaliseert de informatie die opgeslagen is in je geheugen en je kan dit actief gebruiken, wat ook wel ophalen (retrieval) genoemd wordt.

Vraag 2

Het iconische geheugen is het geheugen voor visuele informatie en het echoïsche geheugen is het geheugen voor auditieve informatie.

Vraag 3

Soorten geheugen:

  • Sensorisch geheugen: inhoud wordt opgeslagen in ‘ruwe’ sensorische vormen.

  • Kortetermijngeheugen: hier wordt informatie vastgehouden terwijl je ermee bezig bent.

  • Langetermijngeheugen: een grotere en meer permanente opslagplaats waar al je kennis en overtuigingen zijn opgeslagen.

Vraag 4

Effecten:

  • Eerste woorden: primacy effect; woorden zitten nog in werkgeheugen. Het primacy effect heeft echter een andere bron: geheugenrepetitie (rehearsal) van de eerste paar items. Aan deze woorden kan meer tijd en aandacht besteed worden, waardoor de kans groter is dat ze in het langetermijngeheugen worden opgeslagen en daar ook uit kunnen worden opgehaald.

  • Laatste woorden: recency effect; woorden zitten nog in werkgeheugen. Het recency effect wordt veroorzaakt door het feit dat de items die zich aan het einde van de lijst bevinden nog in het werkgeheugen zitten en daardoor makkelijk op te halen zijn.

Vraag 5

Als je er echt voor gaat zitten om dit document te lezen ben je intentioneel aan het leren (je heb de intentie iets te leren). Als je een leuk spelletje aan het doen bent en je ziet hoe tactisch iemand speelt en leert daarvan, dan leer je incidenteel.

Wat gebeurt er in de retrieval fase?

Wat is de relatie tussen acquisitie en terughalen van informatie? - TentamenTest 7

MC-vragen

Vraag 1

Het woordfrequentie-effect op de reactietijd bij twee bestaande woorden op de Lexical decision task, houdt in dat:

  1. Er meer tijd nodig is voor het coderen van lage-frequentiewoorden dan bij hoge-frequentiewoorden.

  2. Er meer tijd nodig is voor het zoeken in het lage termijn geheugen naar het woord bij lage-frequentiewoorden dan bij hoge frequentie-woorden.

  3. Er meer tijd nodig is voor het beslissen of het woord een echt woord is bij lage-frequentie-woorden dan bij hoge frequentie-woorden.

  4. Er meer tijd nodig is voor de motorische respons bij lage-frequentie-woorden dan bij hoge frequentie-woorden.

  5. Er meer tijd nodig is voor de bij lage-frequentie-woorden dan bij hoge frequentie-woorden.

Vraag 2

Wanneer men spreekt over bestaande kennis of context die meer basale processen beïnvloedt dan heeft men het over:

  1. Top-down verwerking

  2. Bottom-up verwerking

  3. Metaverwerking

  4. Basisverwerking

Vraag 3

Als er sprake is van associatie van twee processen, betekent dat dat bij beschadiging van een van de twee processen, de ander:

  1. Ook verstoord wordt.

  2. Niet verstoord wordt.

  3. Meer plaats vindt.

  4. Minder plaats vindt.

Vraag 4

Dankzij encoding specifity, kan men bij het terghalen van informatie (recall) gebruik maken van:

  1. Mnemonics

  2. Retrieval cues

  3. Prototypes

  4. Metatheorie

Open vragen

Vraag 1

Wat is context afhankelijk leren?

Vraag 2

Wat is een retrieval cue?

Vraag 3

We hebben twee soorten van kennis ophalen (uit het geheugen), welke twee zijn dit en wat houden beide soorten in?

Vraag 4

Wat is het verschil tussen het expliciete en het impliciete geheugen?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Er meer tijd nodig is voor het zoeken in het lage termijn geheugen naar het woord bij lage-frequentiewoorden dan bij hoge frequentie-woorden.

Vraag 2

A. Top-down verwerking.

Vraag 3

A. Ook verstoord wordt.

Vraag 4

B. Retrieval cues.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Leeromgeving kan van invloed zijn op het herinneren van materiaal.

Vraag 2

Hint om bepaald materiaal te onthouden. Wordt gebruikt wanneer het geheugen in onderzoeken getest wordt.

Vraag 3

Herinnering (recall); informatie die we eerder zijn tegengekomen (je hebt de bron; source memory).

Herkenning (recognition): je haalt informatie uit je geheugen door herkenning (familiarity).

Vraag 4

Bij het impliciete geheugen gebeuren dingen vaak onbewust (je fiets gewoon, je denk niet meer na hoe je je evenwicht houdt of hoe je je benen beweegt). Bij het expliciete geheugen gaat dit niet zo, daarvan moet je de kennis even weer ophalen.

Wat is context afhankelijk leren?

Hoe onthouden we complexe gebeurtenissen? - TentamenTest 8

MC-vragen

Vraag 1

Het maken van deze oefententamenvragen is een vorm van:

  1. Maintenance rehearsal

  2. Elaborative rehearsal

  3. Intelligent rehearsal

  4. Working rehearsal

Open vragen

Vraag 1

Wat is een transplantatiefout?

Vraag 2

Wat gebeurt er bij het misinformatie-effect?

Vraag 3

Welke drie verschillende factoren zorgt er voor dat iemand informatie goed kan onthouden?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Elaborative rehearsal.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Een fout in het vaststellen van de verbinding tussen twee gebeurtenissen.

Vraag 2

Bij het misinformatie-effect worden de herinneringen van participanten beïnvloed door misinformatie die ze verkregen nadat een gebeurtenis had plaatsgevonden. Het is makkelijker om een waarschijnlijke suggestie te planten. Ook gaat dit eenvoudiger als de participant over een gebeurtenis na moet denken (imagination inflation) en er niets slechts iets over hoort.

Vraag 3

Drie manieren:

  • Betrokkenheid bij de te onthouden gebeurtenis: mensen kunnen materiaal dat gerelateerd is aan henzelf beter onthouden, wat ook wel het self-reference effect wordt genoemd.
  • Emotie: iets met een emotie onthoud je sneller, daarnaast besteden mensen vaak ook meer aandacht aan een emotionele situatie. Tot slot is er bij emotionele gebeurtenissen vaak sprake van herhaling.
  • Lang verval: het lijkt zo te zijn dat bepaalde herinneringen een status van permanente opslag (permastore) bereiken.

Wat is een transplantatiefout?

Wat zijn concepten? - TentamenTest 9

MC-vragen

Vraag 1

Binnen het connectionisme is het aanpassen van gewichten van bepaalde connecties in het verborgen niveau gebeurt vanuit het output niveau terug naar binnen:

  1. Gedistribueerde representatie

  2. Massively parallel processing

  3. Lokale minima

  4. Backpropagation

Vraag 2

Binnen het connectionisme vindt men deze units:

  1. Input units

  2. Verborgen (interne) units

  3. Output units

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 3

Geons zijn binnen de Recognition by components theorie:

  1. Geometrische basisfiguren

  2. Geometrische tekeningen

  3. Geometrische verhoudingen

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct

Vraag 4

De nauwkeurigheid van het terug rapporteren van items aan het eind van een reeks, noemt men:

  1. Free recall

  2. Serial recall

  3. Het primacy effect

  4. Het recency effect

Vraag 5

Baddeleys model voor het werkgeheugen bestaat uit:

  1. Een central executive

  2. Twee auxiliary systems

  3. Een episodische buffer

  4. Alle 3 bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 6

Een effect dat invloed heeft op de fonologische lus is:

  1. Het woordlengte-effect

  2. Het articulaire onderdrukkingseffect

  3. Het fonologische gelijkeniseffect

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 7

Werkgeheugen capaciteit is:

  1. Bij ieder persoon gelijk en afhankelijk van de leeftijd.

  2. Bij ieder persoon gelijk en afhankelijk van cognitieve processen.

  3. Bij ieder persoon anders en afhankelijk van de leeftijd.

  4. Bij ieder persoon anders en afhankelijk van cognitieve processen.

Vraag 8

In hoeverre items als typisch lid worden beschouwd van een categorie, noemt men:

  1. Relatedness

  2. Typicality

  3. Potentiality

  4. Differential

Vraag 9

De permanente opslag van nieuwe informatie uit het geheugen in de neurale structuur, noemt men:

  1. Interferentie

  2. Codering

  3. Consolidatie

  4. Reconsolidatie

Open vragen

Vraag 1

Wat wordt in het hoofdstuk over kennis bedoeld met ‘concepten’?

Vraag 2

Wat houdt de prototype theorie in?

Vraag 3

Wat houdt exemplaar-gebaseerd redeneren in?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Backpropagation.

Vraag 2

D. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 3

A. Geometrische basisfiguren.

Vraag 4

D. Het recency effect.

Vraag 5

D. Alle 3 bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 6

D. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 7

D. Bij ieder persoon anders en afhankelijk van cognitieve processen.

Vraag 8

B. Typicality.

Vraag 9

C. Consolidatie.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Bouwstenen die kennis mogelijk maken.

Vraag 2

De prototype theorie probeert een concept te karakteriseren door het centrum van een categorie te specificeren. Een prototype zal over het algemeen een gemiddelde zijn van verschillende categorieleden die jij bent tegengekomen.

Vraag 3

In sommige gevallen vindt categorisatie plaats aan de hand van specifieke leden van een categorie in plaats van algemene informatie over de gehele categorie (exemplaar-gebaseerd redeneren).

Binnen het connectionisme is het aanpassen van gewichten van bepaalde connecties in het verborgen niveau gebeurt vanuit het output niveau terug naar binnen:

  1. Gedistribueerde representatie

  2. Massively parallel processing

  3. Lokale minima

  4. Backpropagation

Wat is taal? - TentamenTest 10

MC-vragen

Vraag 1

Taal valt op de volgende niveaus te analyseren:

  1. Fonologisch en syntactisch

  2. Lexicaal en semantisch.

  3. Conceptueel en overtuigingsgericht.

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 2

Whorf’s linguïstische relativiteitshypothese stelt dat:

  1. De taal die je spreekt de manier waarop je denkt beïnvloedt.

  2. De manier waarop je denkt je taalgebruik beïnvloedt.

  3. Je taalgebruik je succes in het leven beïnvloedt.

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 3

Hoe een zin geordend is, noemt men:

  1. Syntax

  2. Context

  3. Extax

  4. Synthese

Vraag 4

Twee belangrijke factoren in de cognitieve rol van syntax zijn:

  1. Planning en perceptie

  2. Respons en planning

  3. Planning en automatische verwerking

  4. Automatische verwerking en perceptie

Vraag 5

Het garden path fenomeen houdt in dat:

  1. Je het verkeerde pad bent ingeslagen en terug moet bij het lezen van een zin.

  2. Je wordt afgeleid door de omgeving en raakt de weg kwijt.

  3. Je het verkeerde woord leest door interferentie.

  4. Je niet verder kan lezen omdat je zicht geblokkeerd wordt.

Vraag 6

Wanneer iemand problemen heeft met het produceren van taal, spreekt men van:

  1. Wernicke’s afasie

  2. Broca’s afasie

  3. Conductie afasie

  4. Alexie

Open vragen

Vraag 1

Als de stembanden snel geopend en gesloten worden ontstaat er voicing. Er zijn verschillende manieren waarop spraak geproduceerd kan worden. Geluiden kunnen op verschillende manieren omschreven worden, welke manieren zijn dit?

Vraag 2

Waarnaar verwijst categorische perceptie?

Vraag 3

Wat betekent de orthografie als informatiedeel van een woord?

Vraag 4

Wat betekent semantische representatie?

Vraag 5

Wat houdt de relativiteitstheorie van Whorf in?

Vraag 6

Wat valt er te zeggen over de woordenschat van tweetalige kinderen?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 2

A. De taal die je spreekt de manier waarop je denkt beïnvloedt.

Vraag 3

A. Syntax.

Vraag 4

C. Planning en automatische verwerking.

Vraag 5

A. Je het verkeerde pad bent ingeslagen en terug moet bij het lezen van een zin.

Vraag 6

B. Broca’s afasie.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Verschillende manieren:

  • Manier van productie: kijken naar de manier waarop de ademstroom onderbroken wordt.

  • Worden de ademstromen wel of niet met de stembanden geproduceerd?

  • Articulatieplaats: waar wordt de ademstroom stopgezet?

Vraag 2

Het verwijst er naar dat je beter bent in het onderscheiden van geluiden tussen categorieën dan binnen categorieën.

Vraag 3

Orthografie: de opeenvolging van letters waarmee je een woord kunt spellen;

Vraag 4

Semantische representatie: een verbinding van betekenis aan een geluid.

Vraag 5

Volgens Whorf vormt taal onze gedachten, mensen die in een andere taal spreken hebben dus een andere manier van denken.

Vraag 6

In het begin hebben tweetalige kinderen een kleinere woordenschat, maar dit verschil maken ze snel goed.

Taal valt op de volgende niveaus te analyseren:

  1. Fonologisch en syntactisch

  2. Lexicaal en semantisch

  3. Conceptueel en overtuigingsgericht

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Wat is visuele verbeelding? - TentamenTest 11

MC-vragen

Vraag 1

Boundary extension is het:

  1. Een gedeeltelijk afgebeeld plaatje wordt afgemaakt door het visuo-spatial sketchpad.

  2. Een afbeelding in gedachten gedraaid wordt.

  3. Het denken te herinneren dat ene afbeelding verder verschoven is.

  4. Alle drie de bovenstaande beweringen zijn juist.

Vraag 2

Geheugenstrategieën:

  1. Vormen een structuur aan de hand waarvan informatie geleerd kan worden.

  2. Door middel van visualisaties, rijmwoorden of andere associaties en door deze te oefenen blijft er een duurzaam, duidelijk geheugenspoor achter dat niet snel vergeten wordt.

  3. Helpen bij de retrieval omdat ze voor cues zorgen.

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Open vragen

Vraag 1

Wat is visueel denken?

Vraag 2

Wat gebeurt er bij een mentale rotatietaak?

Vraag 3

Heeft een groot deel van de mensheid een fotografisch geheugen?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A. Een gedeeltelijk afgebeeld plaatje wordt afgemaakt door het visuo-spatiel sketchpad.

Vraag 2

D. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Denken in plaatjes.

Vraag 2

In een mentale rotatietaak proberen participanten de afbeeldingen eerst op dezelfde lijn te krijgen en vervolgens oordelen ze over de gelijkenis van de afbeeldingen.

Vraag 3

Er is vrij weinig over het fotografische geheugen bekend, maar we weten dat het een zeldzame capaciteit is. Deze term moet dan ook voorzichtig gebruikt worden.

Boundary extension is het:

  1. Een gedeeltelijk afgebeeld plaatje wordt afgemaakt door het visuo-spatial sketchpad.

  2. Een afbeelding in gedachten gedraaid wordt.

  3. Het denken te herinneren dat ene afbeelding verder verschoven is.

  4. Alle drie de bovenstaande beweringen zijn juist.

Hoe werkt oordelen en redeneren? - TentamenTest 12

MC-vragen

Vraag 1

Groepen van drie statements, waarvan op basis van de eerste twee statements een logische conclusie (het derde statement) kan worden getrokken, noemt men:

  1. Syllabels

  2. Syllogismen

  3. Symbolisme

  4. Stating

Open vragen

Vraag 1

Wat houdt een representativiteitsheuristiek in?

Vraag 2

Hoe komt het dat we ‘gokkersfouten’ maken?

Vraag 3

Wat is confirmatie bias?

Vraag 4

Emoties heeft ook veel invloed op beslissingen, spijt is hier een voorbeeld van. Somatische markers zijn lichamelijke sensaties en hebben invloed. Onderzoek laat echter zien dat mensen verrassend slecht zijn in het voorspellen van hun eigen emoties (affective forecasting). Welk hersengebied is hierbij betrokken?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Syllogismen.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Wanneer je een waarschijnlijkheid wilt beoordelen, maak je soms daarvoor in de plaats gebruik van gelijkenis, dit noemt men een representativiteitsheuristiek.

Vraag 2

De assumptie van homogeniteit ertoe leidt dat we denken dat een representatief geval van een categorie dezelfde eigenschap heeft als de algehele categorie, terwijl dit niet het geval is.

Vraag 3

De neiging van mensen om meer rekening te houden met bewijs dat je overtuigingen ondersteunt, dan bewijs dat hier tegen in gaat. Als je, terwijl je bewust bent van bewijs voor het tegendeel, toch vol houdt noemen we dit overtuigingsvolharding.

Vraag 4

De orbitofrontale cortex.

Wat houdt een representativiteitsheuristiek in?

Wat zijn probleemoplossingsstrategieën en wat is intelligentie? - TentamenTest 13

MC-vragen

Vraag 1

Stereotypering heeft te maken met:

  1. Steekproefgrootte

  2. Uiterlijk

  3. Karakter

  4. Overtuigingen

Vraag 2

Bij functionele rigiditeit:

  1. Is de neiging van mensen om van objecten en concepten het functionele te zien.

  2. Is de neiging van mensen om objecten en concepten allen in hun gewone omgeving en normale manier te gebruiken.

  3. Is de neiging van mensen om vast te houden aan bepaalde methoden.

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 3

Een diep, bruikbaar, begrip van iets voornamelijk bij moeilijke problemen, noemt men:

  1. Inzicht

  2. Overtuiging

  3. Analogie

  4. Fixedness

Vraag 4

Bij het gebruiken van een analogie is dit van belang:

  1. Overeenkomstigheid tussen de objecten.

  2. Parallelle structuur herkennen.

  3. Het doel van de analogie.

  4. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 5

De verschillende fasen van een probleem noemt men:

  1. De operators

  2. De sequentie

  3. De verdeling

  4. Het probleemgebied

Vraag 6

Bij een goed-gedefinieerd probleem:

  1. Is de beginstatus en het einddoel duidelijk.

  2. Is de beginstatus duidelijk en het einddoel onduidelijk.

  3. Is de beginstatus onduidelijk en het einddoel duidelijk.

  4. Is de beginstatus onduidelijk en het einddoel onduidelijk.

Open vragen

Vraag 1

Wat zijn de vier fasen van creativiteit?

Vraag 2

Wat is predictieve validiteit (m.b.t. IQ)?

Vraag 3

Wat is het verschil tussen vloeiende en gekristalliseerde intelligentie?

Vraag 4

Wat is het Flynn-effect?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Overtuigingen.

Vraag 2

B. Is de neiging van mensen om objecten en concepten allen in hun gewone omgeving en normale manier te gebruiken.

Vraag 3

A. Inzicht.

Vraag 4

D. Alle drie bovenstaande antwoorden zijn correct.

Vraag 5

D. Het probleemgebied.

Vraag 6

A. Is de beginstatus en het einddoel duidelijk.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Voorbereiding, incubatie, illuminatie (Aha! moment) en verificatie. Niet alle onderzoekers zijn het hier echter me eens.

Vraag 2

Bij deze strategie breken mensen het probleem vaak op in sub-problemen, met elk hun eigen doel, waardoor ze het probleem eenvoudiger kunnen oplossen. Geeft aan hoe goed/slecht je een prestatie kan voorspellen aan de hand van IQ.

Vraag 3

  • Vloeiende intelligentie: omgaan met nieuwe en ongebruikelijke problemen.

  • Gekristalliseerde intelligentie: vaardigheden en kennis.

Vraag 4

Het gemiddelde IQ wordt hoger over de jaren heen, dit wordt het Flynn effect genoemd.

Stereotypering heeft te maken met:

  1. Steekproefgrootte

  2. Uiterlijk

  3. Karakter

  4. Overtuigingen

Hoe verlopen bewuste en onbewuste processen? - TentamenTest 14

Open vragen

Vraag 1

Wat zijn ‘action slips en hoe kunnen ze verklaard worden?

Vraag 2

Welke mogelijke verklaring voor het verschil tussen wakker zijn en slapen geeft het boek?

Vraag 3

Wat houdt de neurale werkplaatshypothese?

Vraag 4

Waar heeft iemand het over als hij spreek over ‘fenomenaal bewustzijn’?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Action slips zijn de momenten dat je iets anders doet dan je je had voorgenomen. Bijvoorbeeld je tanden poetsen in de badkamer terwijl je eigenlijk het nagelknippertje kwam halen. Het cognitieve onbewuste zorgt voor efficiëntie, maar moet inleveren met betrekking tot flexibiliteit en (executieve) controle. Zo wordt het bijvoorbeeld beïnvloed door gewoontes of invloeden van de situatie. Dit kan verklaren waarom action slips zich voordoen, iets anders doen dat hetgeen wat je had voorgenomen.

Vraag 2

De neurale werkplaatshypothese.

Vraag 3

De neurale werkplaatshypothese begint met het idee dat veel verwerking in het brein wordt uitgevoerd door afzonderlijke, gespecialiseerde hersenmodules. Wanneer je echter je aandacht op een bepaalde stimulus richt, worden de neuronen van verschillende modules aan elkaar verbonden via werkplaatsneuronen (oplossen van het binding probleem). Voor het opsporen van conflict tussen verschillende mentale operaties is de anterior cingulate cortex van belang. Ook kan het neurale werkplaatsidee een verklaring geven voor het verschil tussen wakker zijn en slapen.

Vraag 4

Over de subjectieve ervaring van bewustzijn.

Wat zijn ‘action slips en hoe kunnen ze verklaard worden?

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.