TentamenTests bij de 1e Custom UU Edition van Understanding Research - Neuman


Wat is het belang van onderzoek? - Tentamens 1

Oefenvragen bij Wat is het belang van onderzoek? - CH.1

Vragen

Vraag 1

Kenmerk(en) van kritisch denken is/zijn…

  1. Vermijd drogredeneringen

  2. Houd een open kijk op de verschillende aspecten van het probleem

  3. Houd rekening met verborgen aannames (hidden assumptions)

  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 2

Onderzoek is…

A. Het goed bestuderen en lezen van specifieke documenten

B. Bestaande informatie verzamelen en hieruit een conclusie trekken

C. Kritisch denken en het aannemen van een oriëntatie

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 3

Als een conclusie wordt getrokken, gebaseerd op kleinschalig onderzoek…

A. Kan deze alleen gefalsifieerd worden

B. Kan deze alleen geverifieerd worden

C. Kan deze zowel gefalsifieerd als geverifieerd worden

D. Kan deze niet gefalsifieerd en niet geverifieerd worden

Vraag 4

Kwantitatieve data … en kwalitatieve data …

A. Is bewijs in de vorm van nummers; is bewijs in de vorm van visuele beelden, woorden of geluiden

B. Is bewijs in de vorm van visuele beelden, woorden of geluiden; is bewijs in de vorm van nummers

C. Geeft betrouwbare resultaten; geeft onbetrouwbare resultaten

D. Komt minder vaak voor; komt vaker voor

Vraag 5

Onder kwantitatieve data vallen…

A. Experimenten

B. Vragenlijsten

C. Inhoudsanalyse en bestaande statistiekenanalyse

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn mogelijk

Vraag 6

Welke van onderstaande stellingen is/zijn juist?

  1. Etnografisch veldonderzoek valt onder kwalitatief onderzoek
  2. Historisch-vergelijkend onderzoek valt onder kwalitatief onderzoek

A. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

B. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

C. Beide stellingen zijn juist

D. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 7

Welke van onderstaande stellingen is/zijn juist?

  1. Bij explorerend onderzoek worden vaak kwantitatieve data gebruikt
  2. Bij evaluerend onderzoek wordt antwoord gegeven op de vraag: “Werkt het?”

A. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

B. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

C. Beide stellingen zijn juist

D. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 8

Basic social research is gericht op vorderingen van fundamentele kennis, maar mist vaak…

A. Een praktische korte termijntoepassing

B. Betrouwbaarheid

C. Validiteit

D. Alle bovenstaande antwoorden

Vraag 9

De stappen in het onderzoeksproces kunnen in deze volgorde worden beschreven:

A. Observatie – deductie – theorie – inductie – toetsing – evaluatie

B. Deductie – observatie – inductie – theorie – toetsing – evaluatie

C. Observatie – inductie – theorie – deductie – toetsing – evaluatie

D. Inductie – observatie – theorie – deductie – toetsing – evaluatie

Vraag 10

Zet de volgende stappen van het onderzoeksproces in de juiste volgorde:

Data verzamelen – Anderen informeren – Design study – Data interpreteren - Onderwerp selecteren – Data analyseren – Hoofdvraag formuleren

Antwoordindicatie

  1. D

  2. D

  3. C

  4. A

  5. D

  6. C

  7. B

  8. A

  9. C

  10. Onderwerp selecteren – hoofdvraag formuleren – design study – data verzamelen – data analyseren – data interpreteren – anderen informeren

Hoe vertaal je een onderzoeksvraag naar een onderzoeksplan? - Tentamens 2

Oefenvragen bij: Hoe vertaal je een onderzoeksvraag naar een onderzoeksplan? - CH.2

Vragen

Vraag 1

Aan welke vier eisen moet een onderwerp voor onderzoek voldoen?

Vraag 2

Een “literature review” is…

A. Een maatstaf voor hoe betrouwbaar een artikel is

B. Onderzoek naar eerder gedane bevindingen over dit onderwerp

C. Een korte samenvatting van een artikel

D. De afsluitende samenvatting van een artikel

Vraag 3

Zet de zes stappen voor het opstellen van een “literature review” in de goede volgorde.

Onderzoeksverslagen lokaliseren – referentielijst maken – onderwerp verfijnen – onderzoeksverslagen lokaliseren, lezen, en notities maken – “literature review” schrijven – onderzoek ontwerpen – notities organiseren

Vraag 4

Een inductieve manier van onderzoek gaat vaak samen met …; een deductieve manier met …

A. Kwalitatieve data; kwantitatieve data

B. Kwantitatieve data; kwalitatieve data

C. Kwalitatieve data; kwalitatieve data

D. Kwantitatieve data; kwantitatieve data

Vraag 5

Plaats het soort onderzoek dat het vaakst wordt gebruikt bij de juiste benadering. Koppel de letters aan de nummers.

A – Verklarend onderzoek (explanatory research)

B – Beschrijvend onderzoek (describing research)

C – Explorerend onderzoek (exploratory research)

1 – Inductief

2 – Deductief

3 – Beide

Vraag 6

In de context van sociaal-wetenschappelijk onderzoek betekent de term “universe” het volgende:

A. Het universum; het heelal

B. Algemeen

C. Bij iedereen hetzelfde

D. Een brede categorie waar de bevindingen van onderzoek op van toepassing zijn

Vraag 7

Kwantitatieve data passen binnen het … pad van onderzoek; kwalitatieve data passen juist binnen het … pad

A. Non-lineaire; lineaire

B. Centrale; perifere

C. Lineaire; non-lineaire

D. Perifere; centrale

Vraag 8

Behalve de afhankelijke en de onafhankelijke variabele, kan er ook sprake zijn van een …

A. Middelste variabele (middle variable)

B. Onderliggende variabele (underlying variable)

C. Tussenliggende variabele (intervening variable)

D. Ingeklemde variabele (sandwiched variable)

Vraag 9

Een “grounded theory” (geaarde theorie) houdt in dat …

A. De theorie per definitie waar is

B. Veel theorieën op deze ene theorie zijn gebaseerd

C. Ideeën en thema’s verkregen zijn door data-observatie

D. Deze theorie op slechts één andere theorie is gebaseerd

Vraag 10

“Spuriousness” is een fenomeen dat vermeden moet worden binnen wetenschappelijk onderzoek, maar wat is dit precies? Leg dit begrip kort uit

Antwoordindicatie

  1. Generaliseerbaar, gaat over sociale patronen, aggregates (heeft te maken met meerdere personen) en is empirisch observeerbaar

  2. B

  3. Onderwerp verfijnen – onderzoek ontwerpen – onderzoeksverslagen lokaliseren, lezen, en notities maken – notities organiseren – “literature review” schrijven – referentielijst maken

  4. A

  5. A – 2; B – 3; C – 1

  6. D

  7. C

  8. C

  9. C

  10. Spuriousness komt voor wanneer twee variabelen causaal verbonden lijken, maar dit in realiteit niet zijn, omdat een derde, onvoorziene factor de ware oorzaak is.

Welke rol speelt ethiek in onderzoek? - Tentamens 3

Vragen

Vraag 1

Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist?

  1. Onderzoeksfraude en plagiaat zijn twee vormen van scientific misconduct

  2. Iets dat ethisch is, hoeft niet per se legaal te zijn

A. Stelling 1 is juist; stelling 2 is onjuist

B. Stelling 1 is onjuist; stelling 2 is juist

C. Beide stellingen zijn onjuist

D. Beide stellingen zijn juist

Vraag 2

Wat houdt het begrip “principle of voluntary consent” in?

Vraag 3

De term “informed consent” slaat op…

A. Dat de onderzoeker met de proefpersonen praat

B. Dat de onderzoeker stap voor stap uitlegt wat er gaat gebeuren

C. Een overeenkomst dat de participant meedoet en de onderzoeker kan hem/haar hieraan houden en hiertoe verplichten

D. Een overeenkomst waarin participanten laten weten, dat zij willen deelnemen aan en bevestigen te weten wat het onderzoek inhoudt.

Vraag 4

Coercion” moet vermeden worden om het onderzoek ethisch te houden. Leg kort uit wat dit begrip inhoudt.

Vraag 5

Anonimiteit in onderzoek houdt in dat …

A. De onderzoeker de participant niet ziet

B. De participant de onderzoeker niet ziet

C. Gegevens van de participant niet terug te leiden zijn naar de participant als individu

D. De participant over geen enkel gegeven van het onderzoek beschikt

Vraag 6

Vertrouwelijkheid in onderzoek houdt in dat …

A. De papieren met gegevens van de participant niet mogen worden doorverkocht

B. Bepaalde informatie die in vertrouwen is verteld aan de onderzoeker niet wordt doorgespeeld

C. De onderzoeker niks over het onderzoek vertelt tegen de participant

D. De onderzoeker als enige de data verwerkt

Vraag 7

Anonimiteit en vertrouwelijkheid moeten altijd samengaan om aan de ethische richtlijnen van onderzoek te voldoen. Waar of niet waar?

Vraag 8

Wat is de functie van een IRB (Institutional review board)?

A. De impact van onderzoeksprocedures op participanten in de gaten houden

B. In de gaten houden of alle onderzoeken die gepubliceerd worden wel betrouwbaar zijn

C. In de gaten houden of alle onderzoeken die gepubliceerd worden wel valide zijn

D. Het uitgeven van subsidies aan onderzoekers voor het doen van onderzoek

Vraag 9

Af en toe kan het voorkomen dat je als onderzoeker een subsidie krijgt van een sponsor die bepaalde resultaten wil hebben. Hij koopt jou dan als het ware om, om tot deze resultaten te komen. Hoe moet je handelen?

A. Luisteren naar deze sponsor, hij subsidieert jouw onderzoek en jij moet dus aan zijn/haar wensen en eisen voldoen

B. Niet luisteren naar deze sponsor, legitiem onderzoek kent geen restricties

C. Uitzoeken in hoeverre de gewenste resultaten overeen komen met de resultaten die de sponsor wil hebben, en de gemiddelde data publiceren

D. Met andere onderzoekers overleggen wat je moet doen

Antwoordindicatie

  1. D

  2. Participanten moeten expliciet en vrijwillig toestemmen met hun deelname

  3. D

  4. Coercion is de lichamelijke, sociale, legale, professionele, financiële of andere mogelijke druk op de participant gedurende het onderzoek

  5. C

  6. B

  7. Niet waar

  8. A

  9. B

Hoe werkt het nemen van steekproeven? - Tentamens 4

Oefenvragen bij: Hoe werkt het nemen van steekproeven? - CH.4

Vragen

Vraag 1

Een representatieve steekproef (sample) bestaat uit mensen die…

A. Alle kenmerken bezitten, die de oorspronkelijke populatie ook bezit

B. Mee willen werken aan het onderzoek, ongeacht leeftijd, sekse, etniciteit en andere kenmerken

C. Allemaal afkomstig zijn uit één leeftijdsklasse

D. Allemaal dezelfde etniciteit hebben

Vraag 2

Een willekeurige steekproef houdt in…

A. Dat willekeurig mensen van straat worden gehaald om deel te nemen aan het onderzoek

B. Dat willekeurig één stad of regio wordt gekozen, waaruit participanten worden geworven

C. Dat een willekeurig proces (zoals random digit dialing) is gebruikt om participanten te werven

D. Dat de onderzoeker een oproep plaatst en willekeurig participanten kiest uit de mensen die op komen dagen

Vraag 3

Een probleem dat kan/de problemen die kunnen ontstaan bij convenience sampling (gemakssteekproef) is/zijn…

A. Het kan erg onrepresentatieve steekproeven opleveren

B. Het mist de diepgang die gevraagd wordt bij kwalitatief onderzoek

C. Het mist de context die gevraagd wordt bij kwalitatief onderzoek

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 4

Er zijn veel verschillende manieren om een steekproef te trekken, die allemaal worden besproken in hoofdstuk 4 van Neuman. In deze vraag is het de bedoeling dat je bij iedere manier van sampling een korte uitleg geeft over wat het precies inhoudt. In deze uitleg moet je tevens duidelijk laten blijken dat alle manieren verschillend zijn. Bij deze vraag betreft het alleen niet-willekeurige manieren van sampling.

A. Convenience sampling

B. Quota sampling

C. Proposive/judgmental sampling

D. Snowball sampling

Vraag 5

Het begrip population parameter verwijst naar…

A. Alle kenmerken van de gehele populatie, die je schat op basis van een steekproef

B. Alle kenmerken van de steekproef, die je schat op basis van de bestaande populatie

C. De maat waarmee je bepaalt welke eigenschappen de gehele populatie bezit

D. De maat waarmee je bepaalt welke eigenschappen de steekproef bezit

Vraag 6

Wat houdt het begrip sampling error, ook wel steekproeffout, in?

A. De fout dat een niet-willekeurig selectieproces is gebruikt in plaats van een willekeurig selectieproces

B. De mate waarin een steekproef verschilt van de oorspronkelijke populatie

C. Dat er “foute”, ofwel onbruikbare, resultaten zijn verkregen

D. Dat er participanten hebben deelgenomen, die eigenlijk niet deel zouden moeten nemen, op basis van bepaalde kenmerken

Vraag 7

Wat zijn de vier verschillende typen van willekeurige steekproeven?

Vraag 8

Zet de stappen, die gemaakt worden in simple random samples in de juiste volgorde.

A. Lokaliseer ieder element dat in jouw steekproef moet komen

B. Ontwikkel een accuraat steekproefkader

C. Selecteer elementen middels een willekeurige selectieprocedure

Vraag 9

Random digit dialing is een manier om een steekproef op te zetten, maar wat houdt het precies in?

A. Dat de onderzoeker willekeurig cijfers intypt en dat telefoonnummer belt

B. Door de computer gegenereerde willekeurige selectieprocedure van telefoonnummers

C. De onderzoeker belt iemand willekeurig, en vraagt aan diegene weer enkele willekeurige nummers van zijn/haar kennissen

D. Het is een te moeilijk uitvoerbare selectieprocedure en wordt daarom niet gebruikt

Vraag 10

Maak de volgende zinnen kloppend door de juiste keuze te maken

A. Hoe (groter/kleiner) de steekproefgrootte, hoe (groter/kleiner) de steekproeffout

B. Hoe (groter/kleiner) de homogeniteit, hoe (groter/kleiner) de steekproeffout

C. Hoe (groter/kleiner) de populatie, hoe (groter/kleiner) de sampling ratio (steekproefratio) moet zijn om een accurate steekproef te behouden

D. Hoe (groter/kleiner) de populatie, hoe (groter/kleiner) het betrouwbaarheidsinterval

Antwoordindicatie

  1. A

  2. C

  3. D

  4. De uitleg bij de verschillende soorten van sampling zou in ieder geval de volgende kernen moeten bevatten:

    1. Convience sampling is een niet-willekeurige steekproef, waarin een niet-systematische selectiemethode wordt gebruikt. Het is dus een methode die veelal leidt tot een onrepresentatieve steekproef. (Het is wel goedkoop en snel). Een voorbeeld ter verduidelijking op dit antwoord, is na afloop van een college Psychologie aan de Universiteit Utrecht een paar studenten een vragenlijst voorleggen en deze data gebruiken om een uitspraak te doen over alle psychologiestudenten in Nederland.

    2. Quota sampling is een niet-willekeurige steekproef, waarin je alle middelen gebruikt om vooraf ingestelde categorieën (die kenmerken zijn van de populatie) in te vullen. Als de categorieën bijvoorbeeld zijn man-vrouw, en deze verhouding is bekend in de huidige populatie (bijvoorbeeld 40%-60%), kies je bij deze steekproef 4 mannen in iedere leeftijdscategorie die je onderzoekt, en dan corresponderend 6 vrouwen.

    3. Purposive or judgmental sampling is een niet-wilekeurige steekproef, waarbij je veel diverse middelen gebruikt om eenheden te selecteren, die voldoen aan erg specifieke karakteristieken. Je kunt deze manier om twee redenen gebruiken: (1) om erg informatieve gevallen te selecteren, en (2) om gevallen binnen een specifieke, moeilijk te bereiken populatie te selecteren.

    4. Snowball sampling is een niet-willekeurige manier van een steekproef trekken, waarin selectie is gebaseerd op connecties in een al bestaand netwerk.

  5. A

  6. B

  7. (1) Simple random samples, (2) Systematic random samples, (3) Stratified random samples, en (4) Cluster samples

  8. B, C, A

  9. B

  10. De juiste zinnen:

    1. Hoe groter de steekproefgrootte, hoe kleiner de steekproeffout

    2. Hoe groter de homogeniteit, hoe kleiner de steekproeffout

    3. Hoe kleiner de populatie, hoe groter de sampling ratio (steekproefratio) moet zijn om een accurate steekproef te behouden

    4. Hoe groter de populatie, hoe kleiner het betrouwbaarheidsinterval

Waarom en hoe meten we? - Tentamens 5

Oefenvragen bij: Waarom en hoe meten we? - CH.5

Vragen

Vraag 1

Het proces van dataverzameling kan verschillend zijn bij verschillende onderzoeken. De verschillen in dataverzameling zijn afhankelijk van welke data je aan het verzamelen bent: kwantitatieve of kwalitatieve data. Het proces kan op vier verschillende aspecten verschillen, namelijk:

A. Timing, direction, linkages en data form

B. Timing, linkages, data form en researcher

C. Direction, researcher, linkages en data form

D. Timing, direction, researcher en linkages

Vraag 2

Wat houdt het begrip “conceptualisatie” in?

Vraag 3

Na het conceptualiseren van het onderwerp vindt operationalisatie plaats. Wat houdt de term “operationaliseren” in?

A. Het daadwerkelijk uitvoeren van het onderzoek

B. Het onderzoeksconcept voorleggen aan jouw leidinggevende, zodat hij of zij goedkeuring kan geven voor het uitvoeren van het onderzoek

C. Een conceptuele definitie verbinden aan specifieke meeteenheden

D. Met de complete onderzoeksgroep nadenken over wie wat gaat betekenen binnen het onderzoek; een taakverdeling maken

Vraag 4

De conceptuele hypothese is:

A. Een hypothese met de variabelen als abstracte concepten

B. Een hypothese met de variabelen als erg duidelijke concepten

C. Een hypothese, waarbij de variabelen nog moeten worden beschreven

D. Een hypothese, die nog goedgekeurd moet worden door de onderzoeker

Vraag 5

Wat is het verschil tussen de conceptuele en empirische hypothese?

Vraag 6

Wat houdt het begrip betrouwbaarheid in, wanneer gekeken wordt naar meetinstrumenten?

Vraag 7

Wat wordt bedoeld met het begrip validiteit, wanneer gekeken wordt naar meetinstrumenten?

Vraag 8

Hoe kan het begrip “measurement validity” het best worden omschreven?

Vraag 9

Welke drie vormen van measurement validity worden beschreven in hoofdstuk vijf van Neuman?

A. Face validity, content validity en overall validity

B. Face validity, content validity en criterion validity

C. Content validity, overall validity en criterion validity

D. Overall validity, criterion validity en face validity

Vraag 10

Zet de vier “levels” van meetmethoden in de goede volgorde, van laagste naar hoogste.

Ordinal, Interval, Nominal, Ratio

Vraag 11

Wat houdt de term “mutueel exclusief” (mutually exclusive) in?

A. Dat er slechts één benaming is voor de variabele

B. Dat er meerdere benamingen voor de variabele zijn, maar er slechts één juist is

C. Dat een eenheid in slechts één categorie van de variabele past

D. Dat een eenheid in meerdere categorieën van de variabele thuishoort

Vraag 12

Wat betekent het als een variabele “uitputtend” (exhaustive) is?

Antwoordindicatie

  1. A

  2. Het begrip conceptualisatie heeft de volgende betekenis: het verfijnen van een idee door het een zeer duidelijke, expliciete definitie te geven

  3. C

  4. A

  5. De conceptuele hypothese bevat abstract omschreven variabelen; de empirische hypothese daarentegen wordt beschreven in termen van specifieke meetmethoden van variabelen.

  6. Als een meetinstrument betrouwbaar is, is de meting afhankelijk en consistent.

  7. Als een meetinstrument valide is, meet het wat het hoort te meten.

  8. Measurement validity is de overeenkomst tussen een concept en hoe het wordt gemeten.

  9. B

  10. Nominal – ordinal – interval – ratio

  11. C

  12. Als een variabele uitputtend (exhaustive) is, houdt dit in dat alle mogelijke uitkomsten zijn opgenomen in de categorieën van de variabele.

Wat is vragenlijstonderzoek en welke vormen zijn er? - Tentamens 6

Oefenvragen bij: Wat is vragenlijstonderzoek en welke vormen zijn er? - CH.6

Vragen

Vraag 1

Uit welke drie fasen bestaat vragenlijstonderzoek?

Vraag 2

Een voorbeeld van een fout in woordgebruik is:

A. Dubbele vraag

B. Prestigevertekening

C. Ambiguïteit

D. Leidende vraag

Vraag 3

Noem de drie eigenschappen, die een gesloten vraag moet hebben.

Vraag 4

De definitie van een quasi-filtervraag is:

A. Een vraag met een ‘weet ik niet’ antwoordmogelijkheid

B. Een vraag die bestaat uit twee delen, waarbij in het eerste deel wordt bepaald wie de vervolgvraag moet beantwoorden

C. Een vraag zonder ‘weet ik niet’ antwoordmogelijkheid

D. Een vraag waarbij je de respondent eerst vraagt naar zijn mening en daarna wat die mening is

Vraag 5

Geef een korte definitie van sociale wenselijkheidsvertekening.

Vraag 6

In welke interviewfase wordt het informed consent overlegd?

A. Introductie

B. Hoofdfase

C. Slotfase

Vraag 7

Het effect waarbij de antwoorden van een respondent beïnvloed worden door de interviewer heet:

A. Stereotype threat

B. Interviewervertekening

C. Responsvertekening

D. Stereotypevertekening

Vraag 8

Het garanderen van de privacy van respondenten, mensen niet dwingen deel te nemen en oprechte doelen hebben zijn voorbeelden van:

A. Informed consents

B. Interviews

C. Vragenlijstonderzoeken

D. Ethische kwesties

Antwoordindicatie

  1. Opstartfase, uitvoeringsfase en analysefase

  2. C

  3. Mutueel exclusief, uitputtend en gebalanceerd

  4. A

  5. Het effect dat mensen antwoorden, zoals ze denken dat ze zouden moeten antwoorden of zodat ze een positief beeld van zichzelf neerzetten.

  6. A

  7. B

  8. D

Hoe werkt het uitvoeren van experimenteel onderzoek? - Tentamens 7

Oefenvragen bij: Hoe werkt het uitvoeren van experimenteel onderzoek? - CH.7

Vragen

Vraag 1

Zet de volgende stappen van een experiment in de goede volgorde: (1) experimenteel design bedenken, (2) participanten willekeurig toewijzen aan condities, (3) hypothese bedenken, (4) data analyseren, (5) manipulatie toepassen bij experimentele groep, (6) participanten debriefen en (7) experimentele setting ontwerpen.

Vraag 2

Wat is het alternatief bij kleine groepen voor willekeurige toewijzing bij grote groepen?

Vraag 3

Wat is geen kenmerk van een experiment?

A. Een posttest

B. Een pretest

C. Een controlegroep

D. Niet-willekeurige toewijzing

Vraag 4

Wat is geen type experimenteel design?

A. Pre-experimentele designs

B. Ware experimentele designs

C. Post-experimentele designs

D. Quasi-experimentele designs

Vraag 5

Welk experimenteel design heeft twee experimentele groepen, waarvan de ene wel een pretest krijgt en de andere niet, en twee controlegroepen, waarbij de ene wel een pretest krijgt en de andere niet?

A. Solomon viergroepen design

B. Klassiek experimenteel design

C. Latijns vierkant design

D. Tweegroepen met alleen posttest design

Vraag 6

In de designnotatie:

A. Staat X voor onafhankelijke variabele, O voor willekeurige toewijzing en R voor afhankelijke variabele

B. Staat X voor afhankelijke variabele, O voor onafhankelijke variabele en R voor willekeurige toewijzing

C. Staat X voor onafhankelijke variabele, O voor afhankelijke variabele en R voor willekeurige toewijzing

D. Staat X voor afhankelijke variabele, O voor willekeurige toewijzing en R voor afhankelijke variabele

Vraag 7

Interne validiteit:

A. Is de mate waarin resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar andere situaties

B. Stelt of de onafhankelijke variabele de afhankelijke variabele heeft beïnvloed

C. Stelt of de afhankelijke variabele de onafhankelijke variabele heeft beïnvloed

Vraag 8

Als participanten door het maken van de pretest ervaring met het experiment hebben en daarna anders presteren, heet dit:

A. Experimentator verwachting

B. Selectievertekening

C. Maturatie

D. Testeffect

Vraag 9

Welke situatie vormt geen bedreiging voor de externe validiteit?

A. Kunstmatige setting

B. Niet-representatieve participanten

C. Reactiviteit

D. Contaminatie

Vraag 10

Gebeurtenissen die post facto als experiment worden gebruikt, maar die niet als zodanig gepland waren, heten:

A. Veldexperimenten

B. Wetenschappelijke experimenten

C. Natuurlijke experimenten

D. Willekeurige experimenten

Antwoordindicatie

  1. (3) Hypothese bedenken, (1) experimenteel design bedenken, (7) experimentele setting ontwerpen, (2) participanten willekeurig toewijzen aan condities, (5) manipulatie toepassen bij experimentele groep, (6) participanten debriefen en (4) data analyseren.

  2. Matching

  3. D

  4. C

  5. A

  6. C

  7. B

  8. D

  9. D

  10. C

Wanneer doe je non-reactief onderzoek en hoe werkt dit? - Tentamens 8

Oefenvragen bij: Wanneer doe je non-reactief onderzoek en hoe werkt dit? - CH.8

Vragen

Vraag 1

Als mensen zich er niet van bewust zijn dat ze onderzocht worden, heet dit:

A. Experimenteel onderzoek

B. Vragenlijstonderzoek

C. Non-reactief onderzoek

Vraag 2

Wat is geen non-reactieve onderzoekstechniek?

A. Bestaande statistiekenanalyse

B. Fysiek bewijsanalyse

C. Inhoudsanalyse

D. Historische vergelijkingsanalyse

Vraag 3

Geef aan welke van de volgende stellingen juist/onjuist is/zijn.

  1. Bij manifeste codering kijk je naar de zichtbare, oppervlakkige inhoud van een tekst.

  2. Bij latente codering kijk je naar de onderliggende, impliciete betekenis van de inhoud.

A. Stelling I is juist, stelling II is onjuist

B. Stelling I is onjuist, stelling II is juist

C. Beide stellingen zijn juist

D. Beide stellingen zijn onjuist

Vraag 4

Beschrijf het begrip interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Engels: inter-rater reliability).

Vraag 5

Wat is een acceptabel niveau voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid?

A. 0.80

B. 0.60

C. 0.70

D. 0.75

Vraag 6

Bij welke manier van data-analyse begin je met data en eindig je met een hypothese?

A. Bestaande statistiekenanalyse

B. Inhoudsanalyse

C. Non-reactieve statistiekenanalyse

D. Multipele regressie-analyse

Vraag 7

Wat is een ecologische misvatting?

A. Statistische informatie wordt op zo’n manier gerapporteerd dat er een verkeerde indruk van de precisie van de meting ontstaat.

B. Je maakt verkeerde interpretaties doordat je data van een hogere eenheid van analyse gebruikt om uitspraken te doen over een lager niveau van eenheid.

C. Je zoekt data over een onderwerp waar je niet veel vanaf weet en interpreteert het dus verkeerd.

D. De data die jij nodig hebt ontbreken, omdat ze niet verzameld zijn of omdat de data in verkeerde categorieën zijn onderverdeeld.

Vraag 8

Wat is het verschil tussen bestaande statistiekenanalyse en secundaire data-analyse?

Vraag 9

Hoe heet het aanpassen van je meting door het te delen door een basis, zodat je groepen van verschillende groottes met elkaar kan vergelijken?

A. Standaardisering

B. Normalisering

C. Operationalisering

D. Manipulering

Vraag 10

Wat zijn belangrijke ethische kwesties bij non-reactief onderzoek?

Antwoordindicatie

  1. C

  2. D

  3. C

  4. Je kijkt ermee of verschillende beoordelaars op dezelfde manier beoordelen. Het geeft aan hoe consistent een inhoudsanalyse. Het is een getal tussen 0 en 1.

  5. C

  6. A

  7. B

  8. Secondaire data-analyse maakt gebruik van data die verzameld zijn voor onderzoek en al eerder geanalyseerd zijn.

  9. A

  10. De privacy van de participanten en de bron van de data (omdat participanten niet weten dat ze meedoen moet extra voorzichtig worden omgesprongen met vertrouwelijkheid en anonimiteit. Data zijn vaak afkomstig van bijvoorbeeld overheden, die bepaalde redenen kunnen hebben voor het verzamelen van data).

Hoe werkt het statistisch analyseren van de data? - Tentamens 9

Oefenvragen bij: Hoe werkt het statistisch analyseren van de data? - CH.9

Vragen

Vraag 1

Wat wordt er verstaan onder precoderen?

Vraag 2

Geef aan welk antwoord onjuist is.

A. Univariate statistiek beschrijft meer dan twee variabelen.

B. Inferentiële statistiek bepaalt of je resultaten significant zijn.

C. Bivariate statistiek beschrijft twee variabelen.

D. Descriptieve statistiek beschrijft numerieke informatie en vat deze samen.

Vraag 3

Vul in: een ... kun je plotten, dan heet het een ... ; ... geeft het gemiddelde aan, terwijl... de hoogste en de laagste score waartussen alle waarden vallen, aangeeft.

A. Normaalverdeling, frequentieverdeling; de centrale tendens, de spreiding

B. Frequentieverdeling, normaalverdeling; het percentiel, de spreiding

C. Frequentieverdeling, normaalverdeling; de centrale tendens, het bereik

D. Normaalverdeling, frequentieverdeling; de centrale tendens, het percentiel

Vraag 4

Vul in: ... is het middelpunt van de dataverdeling, ... is de meeste voorkomende waarde in een frequentieverdeling en ... is de som van de waarden gedeeld door het aantal waarden.

A. De mediaan, de centrale tendens, het gemiddelde

B. De modus, het gemiddelde, de centrale tendens

C. De modus, het gemiddelde, de mediaan

D. De mediaan, de modus, het gemiddelde

Vraag 5

Geef aan welke van deze stellingen juist/onjuist is/zijn.

  1. Bij een rechtsscheve verdeling (positively skewed) is het gemiddelde hoger dan de mediaan, en de mediaan hoger dan de modus.

  2. Bij een linksscheve verdeling (negatively skewed) is de piek links en de staart rechts.

A. I is juist, II is onjuist

B. II is juist, I is onjuist

C. I en II zijn juist

D. I en II zijn onjuist

Vraag 6

Leg uit hoe je de standaardafwijking berekent.

Vraag 7

Welk antwoord is onjuist?

A. Een z-score van 1 betekent een afwijking van +1 standaardafwijking boven het gemiddelde.

B. Een populatie met een hoog gemiddelde zal ook een hoge standaardafwijking hebben.

C. Je berekent de z-score van een waarde door de standaardafwijking van de score af te trekken en de uitkomst door het gemiddelde te delen.

D. 50% van de verdeling valt boven een z-score en 50% eronder.

Vraag 8

Welk antwoord is onjuist?

A. Het tegenover elkaar in een tabel zetten van waarden van variabelen heet cross-tabulatie.

B. Een contingentietabel visualiseert de relatie tussen variabelen.

C. Voor variabelen van nominaal of ordinaal niveau kun je bivariate tabellen gebruiken.

D. In een spreidingsdiagram (scatterplot) plot je de waarde van iedere observatie.

Vraag 9

Geef aan welke van deze stellingen juist/onjuist is/zijn.

  1. Multipele regressie-analyse wordt gebruikt om het effect van meerdere onafhankelijke variabelen op een afhankelijke variabele te meten. Het is alleen geschikt voor interval of ratio meetniveau.

  2. De ß-coëfficiënt is een getal dat voor iedere onafhankelijke variabele de sterkte en de richting van het verband met de afhankelijke variabele weergeeft. De R2 is de proportie verklaarde variantie.

A. I is juist, II is onjuist

B. II is juist, I is onjuist

C. I en II zijn juist

D. I en II zijn onjuist

Vraag 10

Welk antwoord is onjuist?

A. Een type I fout is de fout dat je een nulhypothese accepteert, terwijl er in werkelijkheid wel een effect is.

B. De kans dat je resultaten toe te schrijven zijn aan toeval is de statistische significantie, een kansberekening en daarom kan het niets met zekerheid zeggen.

C. Een type II fout is de fout dat je een alternatieve hypothese verwerpt, terwijl er in feite wel sprake is van een effect.

D. Een niveau van statistische significantie is een indicatie van de statistische significantie van een relatie. Meestal wordt uitgegaan van een niveau van 5%.

Antwoordindicatie

  1. Je data direct al een code geven. Dus bijvoorbeeld op een vragenlijst al aangeven of je proefpersoon een 1 (man) of 2 (vrouw) is, of al direct nummers aan je proefpersonen en data records toekennen.

  2. A

  3. C

  4. D

  5. A

  6. (1) trek van iedere score de gemiddelde score af en kwadrateer het resultaat; (2) tel deze gekwadrateerde uitkomsten bij elkaar op; (3) deel de uitkomst door het aantal proefpersonen -1; (4) trek de wortel uit de uitkomst.

  7. C

  8. B

  9. C

  10. A

Hoe werkt observatie in veldonderzoek en op welke manieren kan dit? - Tentamens 10

Oefenvragen bij: Hoe werkt observatie in veldonderzoek en op welke manieren kan dit? - CH.10

Vragen

Vraag 1

Geef aan welke van deze stellingen juist/onjuist is/zijn.

  1. Het uitgangspunt van veldonderzoek is naturalisme: het idee dat we het meeste te weten komen door mensen in alledaagse situaties in een natuurlijke setting te observeren.

  2. Een veldonderzoeker moet zeer flexibel zijn en zich kunnen aanpassen aan voortdurend veranderende situaties. Ondanks dat er een hypothese is, kan het overzicht gemakkelijk kwijtraken.

A. I is juist, II is onjuist

B. II is juist, I is onjuist

C. I en II zijn juist

D. I en II zijn onjuist

Vraag 2

Welk antwoord is onjuist?

A. Expliciete kennis is kennis die we makkelijk kunnen observeren en die we op directe wijze bezitten.

B. Culturele kennis bestaat uit expliciete, impliciete en tacit kennis.

C. Etnografie is een onderzoeksmethode uit de culturele antropologie, waarbij een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van betekenissen en culturele kennis binnen een bepaalde groep.

D. Impliciete kennis is niet observeerbaar en blijft vaak onbesproken. Hieronder vallen impliciete culturele normen, waarvan je pas weet dat ze bestaan als ze gebroken worden.

Vraag 3

Noem de vier factoren die belangrijk zijn bij het kiezen van een field site.

Vraag 4

Welk antwoord is onjuist?

A. Bij het binnentreden van het veld moet je als eerste rekening houden met de manier waarop je je presenteert, omdat alles wat je zegt en doet belangrijk is.

B. Als je toegang vraagt aan een gatekeeper mag je eventueel je integriteit als onderzoeker opzij zetten, als het betekent dat je anders niet binnen komt.

C. Bij het opstarten van veldonderzoek moet je een open instelling hebben en niet te snel op één onderdeel focussen.

D. Een andere afweging die je bij het betreden van het veld moet maken, is hoeveel je over jezelf moet onthullen; een klein beetje kan handig zijn voor de vertrouwensrelatie met de participanten, maar niet altijd.

Vraag 5

Als je een onderzoekssituatie normaliseert:

A. Probeer je jezelf even bedreigend op te stellen als de participanten, zodat jullie op gelijke voet staan.

B. Probeer je iedereen ervan te overtuigen dat ze jou moeten vertrouwen en doe je andersom hetzelfde.

C. Probeer je de participanten niet als bedreigend en onbekend te zien, maar als iets normaals, bekends en aangenaams.

D. Probeer je gegevens over het veldonderzoek in getallen te vatten zodat je er een normaalverdeling van kan maken.

Vraag 6

Als een onderzoeker te sterk betrokken is bij een groep en zijn rol als onderzoeker hierdoor uit het oog verliest, heet dit:

A. Inclusion

B. Involvement

C. Going too deep

D. Going native

Vraag 7

Noem drie strategieën voor succes in het veld.

Vraag 8

Welk antwoord is onjuist?

A. In veldonderzoek observeer je mensen en hun gedrag, in termen van observeerbare kenmerken en acties.

B. Non-verbale signalen en positionering van mensen zijn niet zo belangrijk.

C. Je begint bij observeren met de fysieke setting. Hoe ziet het eruit en wat voor sfeer hangt er?

D. Je schrijft letterlijk op wat mensen zeggen en hoe ze het zeggen, wat betekent dat je soms gesprekken moet afluisteren.

Vraag 9

Welk antwoord is onjuist?

A. Het verschil met een normaal gesprek is dat de onderzoeker bij veldonderzoek meer vragen stelt en dat de geïnterviewde meer antwoorden geeft.

B. In veldonderzoek gebruik je gestructureerde, non-directieve, diepgaande interviews.

C. Bij veldonderzoek ben je als onderzoeker informeel en betrokken.

D. Je probeert bij veldonderzoek een setting te maken waarin de geïnterviewde zich op zijn gemak voelt.

Vraag 10

Als je met vragen probeert te achterhalen hoe concepten georganiseerd zijn, gebruik je:

A. Contrastvragen

B. Verhelderingvragen

C. Structurele vragen

D. Bevestigingsvragen

Antwoordindicatie

  1. A

  2. B

  3. Omvatting; rijkdom en verscheidenheid; onbekendheid en toepasbaarheid.

  4. B

  5. C

  6. D

  7. Een goede relatie met de participanten, gunsten bewijzen, geïnteresseerd overkomen, een novice opstelling, conflict vermijden, houding van vreemdheid

  8. B

  9. B

  10. C

Wat is historisch-vergelijkend onderzoek? - Tentamens 11

Oefenvragen bij: Wat is historisch-vergelijkend onderzoek? - CH.11

Vragen

Vraag 1

Noem een voordeel en een nadeel van historisch-vergelijkend onderzoek.

Vraag 2

Veldonderzoek en historisch-vergelijkend onderzoek:

A. Lijken op elkaar, omdat ze beide niet waardenvrij zijn en te maken hebben met uiteenlopende soorten kwalitatieve data.

B. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek niet waardenvrij is en historisch-vergelijkend onderzoek wel, maar hebben wel beide te maken met kwalitatieve data.

C. Lijken op elkaar, omdat ze kijken naar processen en statistische kenmerken en beide een beperkte externe validiteit hebben.

D. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek gebruik maakt van een ‘onderlegde theorie’ en historisch-vergelijkend onderzoek geen nieuwe concepten maakt op grond van de data.

Vraag 3

Welk antwoord is onjuist?

A. Bij historisch-vergelijkend onderzoek moet je oppassen dat je niet te snel oordeelt over wanneer mensen wat zouden moeten doen, omdat je niet weet wat jij in hun plaats zou doen.

B. Een verschil tussen veldonderzoek en historisch-vergelijkend onderzoek is dat historisch-vergelijkend onderzoek altijd uitgaat van data uit het verleden, terwijl je als observator in veldonderzoek juist het volledige begrip van een cultuur hebt, zoals een lid ervan dat ook heeft.

C. Je moet bij historisch-vergelijkend onderzoek waken voor kennis van de supracontext, omdat er allemaal dingen gaan gebeuren waar je subjecten niets van weten.

D. Een ding waar je op moet letten bij historisch-vergelijkend onderzoek is dat je geen coherentie moet opleggen; mensen handelen vaak niet consistent, dus je moet hun acties niet logischer willen maken dan ze zijn.

Vraag 4

Welk antwoord is onjuist?

A. Bij historisch-vergelijkend onderzoek integreer je macro- en microniveaus: je plaatst kleinschalige gebeurtenissen in het grote systeem.

B. Net als bij veldonderzoek begin je bij historisch-vergelijkend onderzoek vrij breed en ontwikkel je pas later een focus.

C. Tijdens het organiseren van je bewijs ontstaat er bij historisch-vergelijkend onderzoek een interactie tussen de data en de theorie.

D. Data verzamelen is bij historisch-vergelijkend onderzoek niet zo moeilijk. Je kunt veel vinden in archieven en als je onderzoeksfocus verandert, is dat niet zo erg; er verandert eigenlijk niks binnen je onderzoek.

Vraag 5

Artikelen over een onderwerp, geschreven door historici, heten:

A. Primaire bronnen

B. Recollectie

C. Running records

D. Secundaire bronnen

Vraag 6

Je eigen tijdperk gebruiken om daar andere tijdperken aan af te meten, heet:

A. Interne kritiek

B. Presentisme

C. Externe kritiek

D. Modernisme

Vraag 7

Geef aan welke van de volgende stellingen juist/onjuist is/zijn.

  1. Vergelijkend onderzoek richt zich op het onderzoeken van verschillen en overeenkomsten tussen culturen; sommige onderzoeken richten op uniciteit en andere op universaliteit van een concept.

  2. Bijna alle problemen van sociaal onderzoek gelden ook voor vergelijkend onderzoek, waarnaast het ook nog eens duur is en veel tijd kost.

A. I is juist, II is onjuist

B. II is juist, I is onjuist

C. I en II zijn juist

D. I en II zijn onjuist

Vraag 8

Noem twee manieren van dataverzameling in vergelijkend onderzoek.

Vraag 9

Noem twee belangrijke soorten van equivalentie tussen de te vergelijken groepen.

Vraag 10

Welk antwoord is onjuist?

A. Ethische kwesties bij historisch-vergelijkend onderzoek zijn min of meer hetzelfde als bij non-reactief onderzoek.

B. Het probleem van Galton beschrijft de vertekening als eenheden van vergelijking geen deel zijn van dezelfde grotere eenheid.

C. Politieke belangen kunnen een rol spelen bij onderzoek, omdat een regering bijvoorbeeld niet wil dat onderzoekers bepaalde problemen aan het licht brengen.

D. Een onderzoeker moet bij historisch-vergelijkend onderzoek goed rekening houden met privacy, omdat participanten soms dingen gewoon niet willen delen.

Antwoordindicatie

  1. Voordelen: lang vergeten praktijken of praktijken uit andere culturen kunnen inspiratie zijn voor de oplossing van een huidig probleem; de implicaties reiken verder dan bij andere onderzoeksvormen; je kunt allerlei technieken gebruiken, terwijl de data kwalitatief blijven.
    Nadelen: het neemt veel tijd in beslag; de praktische toepasbaarheid is niet altijd even duidelijk.

  2. A

  3. B

  4. D

  5. D

  6. B

  7. C

  8. Vergelijkend veldonderzoek; bestaande kwalitatieve data; crossnationaal vragenlijstonderzoek; bestaande kwantitatieve data.

  9. Lexicon equivalentie; conceptuele equivalentie; contextuele equivalentie; metingsequivalentie.

  10. B

Hoe schrijf je een onderzoeksverslag binnen de psychologie? - Tentamens 12

Oefenvragen bij: Hoe schrijf je een onderzoeksverslag binnen de psychologie? - CH.12

Vragen

Vraag 1

Geef aan welke van deze stellingen juist/onjuist is/zijn.

  1. Bij het schrijven van je onderzoeksverslag moet je een erg rigide, formele stijl met lange en complexe zinnen aanhouden. Het publiek bestaat namelijk uit wetenschappelijk onderlegde lezers.

  2. Freewriting is het geheel aan activiteit dat je voorbereidt op het serieuze schrijfproces. Een voorbeeld hiervan is prewriting, waarbij je zo snel mogelijk alles wat je denkt op papier zet.

A. I is juist, II is onjuist

B. II is juist, I is onjuist

C. I en II zijn juist

D. I en II zijn onjuist

Vraag 2

Andermans idee in je eigen woorden vatten, heet:

A. Parafraseren

B. Citeren

C. Refereren

D. Plagiaat

Vraag 3

Bij editing van je onderzoeksverslag:

A. Kijk je puur naar de mechanishe aspecten van het schrijven, zoals de grammatica of de zinsstructuur.

B. Vertrouw je erop dat de computer de grammaticale fouten er wel uit zal halen.

C. Verplaats of verwijder je ideeën, of voeg je nieuwe ideeën toe.

D. Schrijf je een introductie en een titel.

Vraag 4

Geef aan welke van deze stellingen juist/onjuist is/zijn.

  1. Vragenlijstonderzoek en bestaande statistiekenanalyse kunnen prima zomaar gebruikt worden om causale relaties aan te tonen, omdat ze ervoor gemaakt zijn om ook tijdsvolgordes te bewijzen.

  2. Experimenteel onderzoek demonstreert oorzakelijke relaties het makkelijkst, omdat dit voldoet aan alle voorwaarden voor het aantonen van causaliteit.

A. I is juist, II is onjuist

B. II is juist, I is onjuist

C. I en II zijn juist

D. I en II zijn onjuist

Vraag 5

Een onderzoeksverslag dat bestaat uit een abstract, introductie, methoden, resultaten, discussie, conclusie en een referentielijst is een:

A. Kwalitatief onderzoeksverslag

B. Historisch-vergelijkend onderzoeksverslag

C. Veldonderzoeksverslag

D. Kwantitatief onderzoeksverslag

Vraag 6

Welk antwoord is onjuist?

A. In de resultatensectie van een verslag vat je de data samen, eventueel met tabellen en grafieken.

B. Als je de resultaten wilt interpreteren, kan dit al in de resultatensectie. Je kunt vast onverwachte vondsten rapporteren en deze verklaren.

C. In de methoden vertel je hoe je het onderzoek hebt opgezet en uitgevoerd, het type ondrzoek en design. Jouw onderzoek moet namelijk gerepliceerd kunnen worden.

D. In een abstract geef je in weinig woorden een samenvatting van je onderzoek, inclusief methoden en resultaten.

Vraag 7

Noem drie kenmerken van een kwalitatief onderzoeksverslag.

Vraag 8

Geef aan welke van deze stellingen juist/onjuist is/zijn.

  1. Bij een veldonderzoeksverslag voegen de onderzoekers vaak een korte autobiografie toe om zichzelf voor te stellen. Er zijn, net als bij kwantitatief onderzoek, aparte secties voor data en conclusies.

  2. De beste volgorde bij een veldonderzoeksverslag is de chronologische volgorde, waarbij je abstracte analytische thema’s of de thema’s zoals de proefpersonen ze onderscheidden aanhoudt.

A. I is juist, II is onjuist

B. II is juist, I is onjuist

C. I en II zijn juist

D. I en II zijn onjuist

Vraag 9

Welk antwoord is onjuist?

A. Een historisch-vergelijkend onderzoeksverslag is meestal narratief en vertelt een verhaal, waarbij een beschrijving wordt gegeven en generalisaties worden gemaakt.

B. In een veldonderzoeksverslag worden vaak ook foto’s en transcripties van geluidsopnames opgenomen.

C. Bij historisch-vergelijkend onderzoek wordt de thematische organisatie aangehouden, waarbij ieder onderwerp in thematische volgorde wordt besproken.

D. Gebruikte methoden worden bij historisch-vergelijkend onderzoek zelden beschreven, behalve in de vorm van een referentielijst. Vaak zitten er wel foto’s en kaarten bij.

Vraag 10

Vul in: met een ... probeer je anderen ervan te overtuigen jou te sponsoren. Periodiek geven instellingen ... uit, aankondigingen dat er voorstellen ter sponsoring kunnen worden aangediend. Fondsen worden toegekend aan de .... Onderzoeken dienen goedgekeurd te zijn door een ....

A. Onderzoeksvoorstel; RFP’s; PI; IRB.

B. Onderzoeksverslag; RFP’s; PI; IRB

C. Onderzoeksvoorstel; IRB, RFP’s; IP

D. Onderzoeksverslag; IRB; IP; RFP’s

Antwoordindicatie

  1. D

  2. A

  3. A

  4. B

  5. D

  6. B

  7. Minder gestructureerd en vastomlijnd dan een kwantitatief onderzoeksverslag; lang en neemt vaak de proporties van een boek aan; het is moeilijk om kwalitatieve data samen te vatten, omdat je steeds voorbeelden en citaten moet geven; je creëert vaak een nieuwe theorie, nieuwe concepten en nieuwe technieken, die veel uitleg nodig hebben.

  8. D

  9. C

  10. A

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering