Overzicht theorieën en modellen (Sociale Psychologie)
Theorieen en modellen Sociale Psychologie
H3: theorieën van attributie —> sociale perceptie (hoe zien wij anderen)
Theorie van corresponderende inferentie: het gedrag van de persoon als reden nemen voor hun karakter.
Covariantie theorie (Kelley):
- distinctie: reageert de persoon vaker op deze manier?
- consistentie: reageert de persoon vaker op deze manier in andere situaties?
- consensus: vertonen anderen ook dit gedrag
H4: het beïnvloeden van de zelf
Sociale vergelijkingstheorie: anderen gebruiken als maatstaaf voor het evalueren van onszelf.
Zelfevaluatie ‘maintenance’ model: als we onszelf op persoonlijk niveau vergelijken, nemen we afstand van de personen die beter presteren en benaderen we juist de personen die slechter presteren —> gaan we ons beter door voelen, tast ons zelfbeeld niet aan.
Sociale-identiteits theorie: als we tot dezelfde groep behoren, willen we dicht bij een goed presterend persoon zijn en willen we afstand nemen van een slecht presterend persoon. Slechte prestaties brengen ‘schade’ aan de groep (zwarteschaapeffect: slecht presterend persoon wordt afgewezen om de identiteit van de groep niet te schaden).
H5: het aanleren/ontwikkelen van attitudes
Klassieke Conditionering
Instrumentele (operantie) conditionering
Observationeel leren: wanneer individuen nieuw gedrag of ideeën verkrijgen door het observeren van anderen.
Sociale vergelijkingstheorie (zie H4)
Hoe geven attitudes richting aan gedrag
Theorie van beredeneerd denken —> Theorie van gepland gedrag: gedrag kan beter voorspelt worden als de attitudes heel bewust gevormd zijn.
Attitude-naar-gedrag procesmodel: attitudes beïnvloeden het gedrag door eerst een duidelijk beeld te krijgen van de situatie, dit beeld zal vervolgend bepalend zijn voor gedrag.
Cognitieve dissonantie: wanneer iemand inconsistentie ervaart tussen twee of meer attitudes of wanneer het gedrag in strijd is met de attitudes. —> naar gevoel
H6: stereotypering, vooroordelen en discriminatie
Prospect theory: mensen zijn loss averse (verlies mijdend), men is geneigd om mogelijk verlies zwaarder te wegen, dan mogelijke winst. In de context van discriminatie: een toegenomen gelijkheid voor blanken kan als mogelijk verlies gezien worden en dus negatief ervaren worden. De gelijkheid wordt vergeleken een vroegere bevoorrechte positie
Wanneer groepsbelangen op het spel staat en er strijd is om schaatste middelen:
Realistische conflicttheorie: een simpele strijd om een bepaald product kan leiden tot escalatie van het conflict met emotioneel geladen vooroordelen.
Zero sum outcomes: dingen die alleen één persoon of één groep kan hebben. Als een iemand/groep ze krijgt, dan heeft de ander ze niet.
Superordinate goals: doelen die alleen bereikt kunnen worden door samen te werken.
Sociale categorie leidt tot vooroordelen:
Sociale identiteitstheorie: groepsleden die zich identificeren met de sociale groep en de wereld verdelen in ‘wij’ en ‘zij’. Ze zien de groep tot wie ze behoren als positief en de andere groep als negatief.
Sociale-leertheorie: gebaseerd op de rol van observatie en het nadoen van waargenomen gedrag bij anderen (bijv. waarnemen van vooroordelen bij anderen en deze daarna overnemen). Sociale-leer inzicht: wanneer kinderen vooroordelen overnemen van anderen en zij direct beloond worden als ze de denkbeeld overnemen.
H7: liefde en relaties
Waarom we mensen leuk vinden die op ons lijken:
Sociale vergelijkingstheorie: we vergelijken onze attitudes en ideeën vergelijken met die van andere om erachter te kunnen komen of ze accuraat en normaal zijn doordat anderen het met ons eens zijn.
Triangulaire model van liefde: een liefdesrelatie is opgemaakt uit drie componenten: intimiteit, passie en beslissing/betrokkenheid. Als al deze componenten in een relatie sterk aanwezig zijn, wordt er gesproken van een volmaakte (‘consummate’) liefde.
H8: Sociale invloed
Normatieve focus theorie: normen beïnvloeden alleen ons gedrag als ze relevant of doeltreffend zijn.
Technieken dat anderen doen wat wij willen (verkooptechnieken):
Consistent zijn/ toezegging/ wederkerigheid:
Foot-in-the-door techniek: er wordt eerst een klein verzoek gedaan, als dit geaccepteerd is, wordt er een groter verzoek gedaan (het verzoek waar het eigenlijk om gaat). Omdat iemand toch al had geaccepteerd en consistent wil zijn, gaat hij ook op het grotere verzoek in.
Lowball procedure: er wordt eerst een aantrekkelijk bod gedaan, waarmee iemand akkoord gaat, vervolgens wordt het bod veranderd in een minder aantrekkelijk bod. Omdat iemand toch al ja had gezegd, durven ze niet van mening te veranderen en blijven ze consistent.
Lokeffect: iemand wordt eerst overtuigd iets te doen wat hij graag wilt, daarna wordt de taak veranderd.
Reciprociteit: (jij doet iets voor mij, ik iets voor jou/ iets geven en hopen dat je iets terug krijgt)
Door-in-the-face techniek: er wordt eerst een te groot verzoek gedaan, wanneer dit wordt geweigerd, doe je een kleiner verzoek (het verzoek waar het eigenlijk om ging), men gaat daar dan vaak wel mee akkoord. Ze hebben het idee dat jij iets inlevert en dat ze iets terug moeten doen.
That’s-not-all techniek: voordat iemand heeft besloten om op een verzoek in te gaan, meer voordelen geboden. Door de extra aanbiedingen voelen de mensen dat ze aardig terug moeten zijn en gaan ze op het aanbod in.
Schaarste:
Deadline: na een bepaalde tijd zal het verzoek/het product niet meer beschikbaar zijn. Mensen kunnen alleen binnen een bepaalde tijd ‘profiteren’. Limited edition: er zijn maar een paar producten hiervan.
Vriendschap:
Ingratiation: eerst aardig worden gevonden, zodat de persoon vervolgens eerder bereid is om op verzoeken in te gaan.
Autoriteit: iemand in een hoge positie kan je dingen laten doen, luisteren naar “hogere” mensen.
H9 Prosociaal gedrag (anderen helpen)
Empathie-altruïsme hypothese (hulpvaardigheid verklaren): motivatie om een ander te helpen, komt voort uit dat het een goed gevoel geeft om een ander te helpen.
Model van verlichting van negatieve gevoelens: prosociaal gedrag wordt gemotiveerd door de wens van omstanders om minder last te hebben van hun emotionele onprettige gevoelens. Helpen verlicht onaangename gevoelens.
Competitief altruïsme benadering: mensen helpen andere mensen omdat dit voor henzelf grote voordelen heeft, VB: hogere status. Mensen willen alleen anderen helpen, als anderen het kunnen zien.
Selectie van verwanten theorie (kin selection theory): het kerndoel voor alle organisme om te helpen, is om onze genen door te geven. Anderen helpen die jouw genen delen.
H10: Agressie
Drijfveertheorieën: agressief gedrag wordt veroorzaakt door externe condities die de drijfveer (het motief) activeren om iemand te kwetsen of pijn te doen.
Frustratie-agressie hypothese: frustratie leidt tot agressie en agressief gedrag is een indicator van eerdere frustratie. Frustratie is een van de vele oorzaken van agressie.
Sociale leerperspectief: agressief gedrag wordt aangeleerd doordat je het ziet bij anderen. (bijv. in sociale modellen, tv, films, games). (zie H6).
Algemene agressie model: agressie is aangeleerd en daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen situationele factoren en persoonlijke factoren. Afhankelijk van hoe een bepaalde situatie wordt geïnterpreteerd door de persoon, gaat de persoon wel of niet over tot agressief gedrag. (gebaseerd op het sociale leerperspectief).
Cognitieve evaluatie theorie (over gewelddadige games): mensen spelen geen spelletjes omdat er gefocust wordt op gewelddadigheid, maar omdat ze het gevoel van macht en autonomie willen ervaren.
Catharsis hypothese: agressie zou afgereageerd kunnen worden door aan bepaalde activiteiten deel te nemen (stoom af te blazen). —> de agressie neemt alleen tijdelijk af.
Add new contribution