Study guide with Social psychology: the best scientific articles summarized

Study guide with articles for Social psychology

Summaries and study assistance with articles for Social psychology

  • for 100+ summaries with articles for Social psychology
    • Conflict management and mediation
    • Group behavior and cooperation
    • Leadership and power
    • Cultural diversity
    • Migration and integration
  • See the supporting content of this study guide

Related summaries and study assistance

Supporting content I (full)
Study guide with articles for Conflict management and mediation

Study guide with articles for Conflict management and mediation

Study guide with articles for Conflict management and mediation

Summaries and study assistance with articles for Conflict management and mediation

  • 10+ summaries with articles for Conflict management and mediation
    • Conflict management and mediation
    • Conflicts at work and labor mediation
    • Marital conflicts and divorce mediation
  • See the supporting content of this study guide

Related summaries and study assistance

Study guide with articles for Group behavior and cooperation

Study guide with articles for Group behavior and cooperation

Study guide with articles for Group behavior and cooperation

Summaries and study assistance with articles for Group behavior and cooperation

  • 20+ summaries with articles for Group behavior and cooperation
    • Group formation and influence
    • Group prejudice and stereotyping
    • Intergroup contact and conflict
  • See the supporting content of this study guide

Related summaries and study assistance

Supporting content I:

Study guide with articles for Leadership and power

Study guide with articles for Leadership and power

Study guide with articles for Leadership and power

Summaries and study assistance with articles for Leadership and power

  • 5+ summaries with articles for Leadership and power
    • Power and thinking and perspectives
    • Power and behavior
    • Power and influence on others
  • See the supporting content of this study guide

Related summaries and study assistance

Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Cultural diversity (UU) 21/22

Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Cultural diversity (UU) 21/22

Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen van Cultural diversity (UU) 21/22

Supporting content I:

Study guide with article summaries for Migrants and Integration at the University of Utrecht

Study guide with article summaries for Migrants and Integration at the University of Utrecht

Summaries per article with Migrants and Integration

Summaries per article with Migrants and Integration

  • Summaries with all prescribed and suggested articles for Migrants and Integration study year 23/24
  • See the supporting content of this study guide to use the article summaries

Table of content

Summaries with the following articles:

  • The effectiveness of immigration policies by Czaika and De Haas
  • Successive National Policy Models by Jennissen a.o.
  • Studying public policy through immigration policy by Filindra and Goodman
  • Migration to European Countries by Hooghe a.o.
  • Bogus refugees? by Neumayer
  • Contemporary theories of international migration by Massey a.o.
  • Refugee crisis in Europe by Kang
  • Immigration, acculturation, and adaptation by Berry
  • About but not without by Damen a.o.
  • Two logics of policy intervention in immigrant integration by Lutz
  • Over-education among immigrants in Europe by Griesshaber and Seibel
  • Pakistani in the UK and Norway: different contexts, similar disadvantage by Larsen and Stasio
  • The Netherlands as a Country of Immigration by Jennissen a.o.
  • What about the mainstream? by Alba and Duyvendak
  • The integration paradox by Schaeffer and Kas
  • The ethnic composition of the neighbourhood and ethnic minorities’ social contacts by Vervoort, Flap, and Dagevos
  • Migrants’ multi-sited social lives by Bilgili
  • Transnationalism by Schiller, Basch, and Blanc-Szanton
  • Adjustment Outcomes of Immigrant Children and Youth in Europe by Dimitrova, Chasiotis, & Van de Vijver
  • Mental Health in Adolescents with a Migration Background in 29 European Countries by Delaruelle a.o.
  • The evolution of acculturation and development models for understanding immigrant children and youth adjustment by Juang and Syed

Related summaries and study assistance

Supporting content I:

The shooter bias: Replicating the classic effect and introducing a novel paradigm - Essien, Stelter, Kalbe, Koehler, Mangels & Melis - 2017 - Artikel

The shooter bias: Replicating the classic effect and introducing a novel paradigm - Essien, Stelter, Kalbe, Koehler, Mangels & Melis - 2017 - Artikel


In veel gemeenschappen worden etnische minderheden geassocieerd met negatieve kenmerken. Sommigen worden zelfs afgebeeld als vijandig, gevaarlijk en bedreigend. Uit onderzoek naar sociale cognitie blijkt dat de perceptie van bedreiging een wisselwerking heeft met verschillende psychologische processen: bedreigende informatie krijgt prioriteit in ons visuele systeem, grijpt onze aandacht en kan automatisch gedrag (vechten of vluchten) veroorzaken. Er wordt verondersteld dat deze associaties met dreiging ook bijdragen aan de zogenoemde shooter bias – de neiging om sneller op ongewapende zwarte mannen te schieten dan op ongewapende blanke mannen. Men heeft de assumptie dat deze bias komt doordat Afro-Amerikaanse mannen vaak worden gestereotypeerd als gevaarlijk, gewelddadig en bedreigend.

Het huidige onderzoek kijkt of deze shooter bias ook geldt voor andere groepen die met dreiging worden geassocieerd – in dit onderzoek wordt gekeken naar Moslim/Arabische mannen – en of het effect ook geldt in populaties buiten Noord Amerika. Buiten Noord Amerika zijn namelijk slechts drie studies gedaan naar dit fenomeen, die geen duidelijke resultaten lieten zien.

Hoe ziet het huidige onderzoek eruit?

In dit onderzoek zijn twee experimenten gedaan. Experiment 1 is een schiettaak met Moslim/Arabische en blanke mannen, waarbij wordt gekeken of het effect van de shooter bias kan worden gegeneraliseerd naar andere groepen minderheden. Experiment 2 is een replica van het oorspronkelijke experiment, gebaseerd op het idee dat replica’s de specifieke context van de testomgeving in acht dienen te nemen om een valide resultaat neer te zetten. Het doel van het tweede experiment was de ecologische validiteit van de schiettaak vergroten.

Experiment 1

In dit experiment voerde men de originele schiettaak uit, waarbij de doelwitten bestonden uit gewapende en ongewapende blanke en Moslim/Arabische mannen. Aan dit experiment deden 164 participanten mee. De participanten bestonden uit studenten van de Universiteit van Hamburg, deelnemers aan een open dag op de Universiteit van Hamburg en ook werden buiten de campus participanten geworven.

Bij de schiettaak kregen ze 20 oefentrials en 80 daadwerkelijke testtrials. Ze kregen ieder target maar één keer te zien – ofwel in de gewapende ofwel in de ongewapende situatie. Ten slotte werden de participanten gevraagd naar hun hypotheses over het onderzoek en werd hen gevraagd hun gevoelens over verschillende sociale groepen te beoordelen op een 101-punts lijn (waarbij 50 stond voor erg warm en -50 voor erg koud). De groepen die zij gevraagd werden te beoordelen waren boeddhisten, christenen, atheïsten, moslims, Russen, Turken, Duitsers en Italianen. Hierna moesten zij nog twee etnische groepen in Duitsland (Duitse mannen en Moslim mannen) beoordelen op dreigings-gerelateerde kenmerken, een vragenlijst invullen over intergroepscontact, beoordelen hoe prototypisch de stimuli van de test waren, en een demografische vragenlijst invullen.

Uit de resultaten blijkt een voorwerp-effect: mensen reageren sneller op een geweer dan op een ander voorwerp. Ook werd een etniciteit-effect gevonden: mensen reageerden sneller op Arabische/Moslim mannen dan op blanke mannen. Een interactie-effect laat zien dat deze reactietijden inderdaad sneller waren voor Arabische/Moslim mannen in de gewapende conditie, maar niet in de ongewapende conditie.

De conclusie die we uit deze resultaten kunnen trekken is dat participanten de neiging hebben om sneller te ‘schieten’ op gewapende Arabische/Moslim mannen, vergeleken met gewapende blanke mannen. Dit suggereert dat de shooter bias een betrouwbaar effect is, dat niet beperkt blijft tot (de sociale groepen in) Amerika. Dit effect is vooral interessant omdat er culturele verschillen zijn in wapenbezit tussen Amerikanen en Europese landen. Eerder werd namelijk gevonden dat landen waarin de wetten voor wapenbezit beperkend zijn, ook een lagere shooter bias zouden kennen. Dit onderzoek spreekt dat dus tegen.

Experiment 2

Het tweede experiment had twee hoofddoelen: 1) de taak zo aan te passen dat het een meer ecologisch valide scenario voor Europese burgers representeerde; en 2) onderzoeken of de shooter bias zich laat generaliseren naar andere vormen van gedrag omdat dit effect mogelijk ook kan plaatsvinden op andere, meer subtiele manieren.

De schiettaak werd op drie aspecten aangepast voor dit tweede experiment. Ten eerste werd men nu niet gevraagd te ‘schieten’, maar konden ze de doelwitten ‘vermijden’ of ‘toenaderen’. Ten tweede werd de achtergrond van de taak veranderd in een Duitse stad, zodat de setting bekender was voor de participanten. Ten slotte werden de gevaarlijke voorwerpen van de doelwitten veranderd in messen (in plaats van vuurwapens). Ook werden in deze tweede taak de doelwitten veranderd zodat zij op Turken leken, omdat Turken de grootse minderheidsgroep in Duitsland zijn en zij geassocieerd worden met het stereotype dat ze gevaarlijk zijn.

Aan dit experiment deden in totaal 165 participanten mee, welke op dezelfde manier werden geworven als in experiment 1. Na afloop van deze nieuwe ‘vermijdingstaak’ werden de participanten gevraagd dezelfde metingen in te vullen als bij het eerste experiment.

Uit de resultaten blijkt een hoofdeffect van voorwerp: er werd sneller gereageerd op messen dan op andere objecten. Tevens was er een significant hoofdeffect van etniciteit: men reageerde sneller op Turkse dan op blanke Duitse doelwitten. Ook hier werd een interactie-effect gevonden: de reacties waren sneller voor Turkse mannen dan voor blanke mannen in de messen-conditie. De reacties waren tevens langzamer voor de Turkse mannen (vergeleken met de blanke mannen) in de gewone voorwerpen-conditie. Ook bleek dat men in het tweede experiment beter het onderscheid kon maken tussen een mes en een ander voorwerp wanneer het doelwit een Turk was. Dit is een effect dat de onderzoekers niet hadden verwacht.

Experiment 2 bouwt voort op experiment 1. De participanten vermijden gewapende Turkse doelwitten sneller dan gewapende blanke doelwitten. In experiment twee was het ook nog zo dat de participanten langzamer waren om de ongewapende Turkse doelwitten (in vergelijking met de ongewapende blanke doelwitten) te benaderen.

Wat betekenen deze resultaten nou precies?

De resultaten geven aan dat de shooter bias zich laat generaliseren naar andere doelgroepen (Arabieren/Moslims en Turken) en ook voorkomt buiten de Verenigde Staten (in dit geval in Duitsland). Tevens toont dit onderzoek aan dat de resultaten zich laten uitbreiden tot ander dreigings-gerelateerd gedrag (vermijding).

Volgens de auteurs liggen aan beide effecten (shooter bias en vermijdingsgedrag) dezelfde psychologische processen ten grondslag. Ze gaan er vanuit dat in beide taken de reactietijden worden beïnvloed door stereotype-congruentie (met snellere reactietijden bij congruente taken en langzamere bij incongruente taken).

Wat is het voordeel van de vermijdingstaak, die werd gebruikt in experiment 2?

Het kan zijn dat de reacties op de vermijdingstaak minder moreel geladen zijn (je hoeft niet gelijk te schieten), waardoor sociale wenselijkheid bij deze taak mogelijk minder voorkomt. Ook is de vermijdingstaak cognitief lastiger: bij de schiettaak moet men één beslissing maken – schieten of niet schieten – terwijl men bij de vermijdingstaak twee beslissingen moet maken – vermijden of toenaderen en het lokaliseren van deze reactie. Deze complexere taak zorgt voor meer cognitieve belasting, waardoor de participant minder aandacht kan schenken aan het nadenken over de stereotypen.

Ten slotte draagt dit onderzoek ook bij aan de bestaande literatuur omdat het de methodologische tekortkomingen van eerder onderzoek in kaart heeft gebracht en in dit onderzoek anders heeft getest. De vermijdingstaak kan nieuwe inzichten bieden in het onderzoeken van vooroordelen jegens bepaalde minderheden, in omgevingen die meer aansluiten bij het alledaagse leven.

Artikelsamenvatting bij Facing differences with an open mind van Homan e.a. - 2008
Interactions in organizational change van Yukl - Artikel

Interactions in organizational change van Yukl - Artikel

Interactions in organizational change: Using influence tactics to initiate change (Yukl, 2004)


Tegenwoordig opereren veel organisaties in een turbulente en snel veranderende omgeving waardoor het veel bedrijven verandering door moeten voeren. Zo gaan meer bedrijven over van een strakke verticale hiërarchie naar een meer platte bedrijfsstructuur. Om dit te kunnen doorvoeren is verandering nodig.

Dyadic influence tactics

Proactive influence tactic (proactieve beïnvloedingstactiek) is een vorm van observeerbaar gedrag waarbij een persoon (de ‘agent’) een ander beïnvloed (het ‘target’) om een verzoek uit te voeren. Er zijn verschillende soorten proactieve beïnvloedingstactieken, deze worden hieronder besproken.

1.            Rationele overtuiging: hierbij gaat het om uitleg, logische argumenten en feitenkennis die een verzoek versterken en onderbouwen. Deze tactiek is redelijk flexibel, gezien het gebruikt kan worden voor bijna elk voorstel. Sterke vormen hiervan hebben een duidelijke uitleg waarom verandering noodzakelijk is en een presentatie van concreet bewijs van de uitvoerbaarheid. Het beste kan deze methode gebruikt worden wanneer het target de zelfde taak doelen heeft als de manager maar niet weet wat de beste manier is om deze te bereiken. Het beste kunnen mensen die overtuigingskracht, expertise en geloofwaardigheid bezitten dit uitvoeren.

2.            Inspireren: hierbij gebruikt men sterke emoties om zo enthousiasme op te wekken en toewijding aan het voorstel, wat past bij de ideeën en idealen die het target al heeft. Door ervoor te zorgen dat men een belangrijk onderdeel kan vormen van de verandering, de verandering het waard is en men zich goed voelt bij het resultaat, verwacht men in principe geen andere vorm van beloning terug. Het is belangrijk dat de manager een idee heeft van de normen, waarden, angsten en doelen van de groep die overtuigd moet worden. 
Daarnaast moet men ook goed kunnen communiceren, een duidelijke plaatje te vormen in de hoofden van de volgers van het gewenste resultaat en symbolen en gebaren gebruiken om enthousiasme op te roepen en deze tactiek te laten slapen.

3.            Consultatie/raadplegen: bij deze vorm wordt de target betrokken bij het proces om te bepalen wat het voorstel gaat zijn en hoe deze verandering zal worden uitgevoerd. Men krijgt hierdoor dus meer bevoegdheid. Dit is vooral handig wanneer target en agent dezelfde richting op willen. Wanneer dit nog niet helemaal zo is zal men ook overtuigingskracht moeten gebruiken om men eerst de goede richting op te krijgen.

4.            Uitwisseling: hierbij zal er impliciet of expliciet een uitwisseling plaats vinden tussen de target en de agent waarbij men iets terug krijgt voor het uitvoeren van het voorstel. Wanneer men niet ziet wat voor voordelen een verandering met zich mee brengt is dit een handige manier, echter moet de target wat hij ervoor terug krijgt wel belangrijk genoeg vinden om voor te werken.

5.            Samenwerking: dit houdt in dat de agent bepaalde bronnen beschikbaar stelt die nodig zijn voor de verandering, zodat het target dit beter kan uitvoeren. Dit lijkt dus veel op uitwisseling echter is het gebaseerd op een ander motivationeel proces. Bij samenwerking wil het target de verandering in principe wel uit voeren, alleen kost het men teveel of is het te moeilijk. Daarnaast gaat het bij uitwisseling vaak om ongerelateerde voordelen aan de taak. Dat is bij samenwerking niet het geval.

6.            Voordelen benadrukken: er wordt aan het target uitgelegd waarom het zo belangrijk is dat de verandering wordt uitgevoerd. Ook word hier net als de rationele aanpak feitenkennis en logica gebruikt, echter wordt dit nu afgestemd op het individu in plaats van op de organisatie in zijn geheel. Daarnaast zijn de uitkomsten voor het target een bijkomstigheid van de verandering in plaats van iets wat de agent ter beschikking stelt. Geloofwaardigheid van de agent is voor deze tactiek handig.

7.            Coalitie tactieken: hierbij helpen andere mensen de agent bij het overtuigen van het target. Dit kunnen mensen van binnen en buiten de organisatie zijn. Wanneer er hulp wordt gezocht bij iemand hoger in de rangschikking heet dit ‘upward appeal’. Het is in elk geval handig om steun te zoeken bij mensen die de target respecteert. Vaak wordt deze vorm gebruikt samen met een andere overtuigingstactiek.

8.            Persoonlijke aantrekking: hierbij vraagt men om iets te doen uit vriendschap of loyaliteit aan de agent. Deze manier werkt natuurlijk alleen wanneer de target persoon de agent aardig vindt en hoe sterker de relatie die zij hebben hoe meer men kan vragen van het target. Vaak werkt deze methode het beste bij targets die op hetzelfde hiërarchische niveau zitten als de agent. 

9.            Vleierij/gunstig stemmen: hierdoor voelt het target zich beter over de agent, omdat deze hem meer aandacht en complimenten etc. geeft. Wanneer men dit als oprecht beschouwd zal het helpen om de target in de richting van de gewenste verandering te laten werken. Wanneer vleierij wordt gebruikt vlak voor het verzoek, heeft dit vaak juist een averechts effect omdat men dit ziet als manipulatief. Vandaar dat men dit ziet als een meer langer termijn strategie om relaties te verbeteren.

10.         Druk: hierbij gaat het om dreiging, waarschuwing en assertief gedrag om ervoor te zorgen dat men het verzoek nastreeft. Dit werkt wanneer het target bijvoorbeeld te lui of apatisch is het verzoek uit te voeren. Het kan echter ook nare effecten hebben omdat het slecht is voor de werkrelatie en trouw aan de organisatie. Vandaar worden zachtere vormen van druk geprefereerd, zoals deadlines stellen en verzoeken duidelijker maken en benadrukken.

11.         Legitimeren: De legitimiteit van een verzoek benadrukken door te claimen dat je in de positie bent of het recht hebt om dit te vragen, of te benadrukken dat het in lijn is met bepaalde regels, tradities of gebruiken

Onderzoek naar dyadische tactieken

Er is verschillend onderzoek naar hoe vaak bepaalde tactieken worden gebruikt en of deze tactieken, of een combinatie ervan effectief zijn. Echter is het niet duidelijk of de resultaten alleen van toepassing zijn bij het bereiken van een subdoel of dat het ook effect heeft bij een grote verandering in de organisatie. Desalniettemin worden bepaalde uitkomsten van tactieken besproken omdat ze wel verandering in gang kunnen zetten.

Tactieken en richting van invloed

Sommige tactieken zijn makker in een richting te gebruiken dan andere. Zo zijn er wel bepaalde factoren die de selectie van een tactiek kunnen beïnvloeden, namelijk:

1.            Consistentie met de heersende normen en rolverwachtingen in de context.

2.            Het hebben van een goede machtsbasis van de agent voor gebruik van de tactiek.

3.            Juistheid van de doelstelling van de beïnvloeding.

4.            Hoeveelheid geanticipeerde of beleefde tegenstand bij het target.

5.            Kosten die de tactiek met zich mee brengt ten opzichte van de voordelen.

Meestal worden en tactieken gekozen die niet teveel kosten, die niet tot weerstand leiden, die sociaal acceptabel zijn en haalbaar zijn voor zowel agent als target. Zo blijkt rationele overtuiging bijna altijd te werken maar vooral om mensen hoger in de hiërarchie te beïnvloeden. Coalities worden vooral gebruikt bij werknemers van het zelfde of hoger niveau. Consultatie, inspirationele aantrekking, uitwisseling, legitimatie, persoonlijke aantrekking, samenwerking en informeren worden juist meer gebruikt om ondergeschikten te beïnvloeden of gelijkwaardigen. In veel onderzoeken werd dit bevestigd, echter zijn er natuurlijk altijd afwijkingen te vinden bijvoorbeeld qua type organisatie, nationaliteit e.d..

Effectiviteit van individuele tactieken

Om de effectiviteit van de tactieken op het individu te testen zijn er verschillende methoden gebruikt zoals veldonderzoek, vragenlijsten en experimenteel onderzoek. Hieruit bleek dat consultatie, samenwerking en inspirationele aantrekking de meest effectieve tactieken zijn om de toewijding van het target te vergroten zodat zij het verzoek uitvoeren. Rationele overtuiging kan ook effectief zijn maar het is wel afhankelijk van het gebruik, men moet een sterke en uitgebreide vorm gebruiken. Vleierij, uitwisseling en voordelen benadrukken zijn middelmatig effectief bij ondergeschikten en gelijkwaardigen maar werkeen niet bij mensen die boven de agent staan.  Persoonlijke aantrekking kan alleen werken als de agent en target een redelijk goede relatie met elkaar hebben. Echter werkt het niet bij grote verzoeken en vergroot het de toewijding van het target ook niet. Dus voor grote veranderingen kan het beter niet gebruikt worden. Druk en legitimerende tactieken helpen ook niet om ervoor te zorgen dat het target meet betrokken raakt, maar kan er wel voor zorgen dat men instemt met verzoeken die niet vragen om initiatief, toewijding en doorzettingsvermogen van het target. Er was weinig bevestiging voor de effectiviteit van coalitie tactieken. Sommige tactieken zijn dus meer effectief dan andere en is ook sterk afhankelijk van andere factoren (zoals geloofwaardigheid, expertise en relatie tussen agent en target). Bepaalde tactieken kunnen leiden tot tegenstand wanneer ze niet goed gebruikt worden of wanneer verzoeken niet ethisch zijn.

Effectiviteit van tactische combinaties

Of dat een combinatie van meerdere tactieken beter is dan een tactiek, hangt af van de combinatie die gemaakt word. Zo blijkt dat de effectiviteit van druk wordt verhoogd door een combinatie met rationele overtuiging, maar juist wordt verlaagd met legitimerende tactieken. De combinatie van tactieken is effectief als deze congruent met elkaar zijn. Rationele overtuiging is bijna altijd congruent, gezien de flexibiliteit van de tactiek.

Zo is druk logischer wijs niet congruent met persoonlijke aantrekking of vleierij. Men moet dus over bepaald inzicht en kunde beschikken om de combinaties goed in te kunnen schatten. Zo kan druk wel goed werken in combinatie met legitimatie en rationele overtuiging of met consultatie en inspirationele aantrekking, terwijl dit als tactiek alleen minder effectief is.

Onderzoek naar dyadische tactieken om verandering te starten

Verschillende onderzoeken naar tactieken die verandering kunnen bewerkstelligen kwamen met verschillende resultaten en ze gebruikten ook verschillende methoden, waarbij er sommige studies meer gericht waren op de relatieve effectiviteit. Daarnaast bleken sommige tactieken alleen effectief in combinatie met anderen. Toch bleek dat de meest effectieve tactieken voor verandering rationele overtuiging, consultatie, inspirationele aantrekking en samenwerking te zijn. Daarnaast zijn sommige tactieken in organisaties effectief voor het starten van verandering die niet effectief zijn voor meer routine beïnvloedingspogingen zoals druk, coalitie en upward appeal. Echter is nog meer onderzoek nodig om meer definitieve antwoorden hierop te krijgen.

Limiterende omstandigheden voor het beïnvloeden van verandering

Er zijn verschillende variabelen die het effect van een gebruikte tactiek van verandering kunnen versterken of afzwakken. Denk hierbij aan de karakteristieken van zowel de agent als het target en de situatie. Daarnaast zijn er nog andere condities die van invloed kunnen zijn. Deze worden nu besproken:

1.            Onduidelijkheid over de behoefte voor verandering: Het is makkelijk verandering door te voeren wanneer er duidelijk sprake is van een crisis. Wanneer het heel goed gaat met de organisatie en omstandigheden maar geleidelijk verslechteren zal men minder urgentie voelen voor verandering. Dit is echter wel belangrijk om zo bepaalde obstakels te kunnen overwinnen die van belang zijn voor de verandering.

2.            Gevestigde belangen: het is moeilijker om te veranderen wanneer er bepaalde mensen in de organisatie zijn die denken dat de verandering negatieve consequenties zal hebben en helemaal wanneer deze mensen machtige mensen binnen de organisatie zijn. Het is namelijk logisch dat met verandering er ook dingen anders zullen worden qua macht en status. Mensen die weinig zelfvertrouwen hebben zullen dan in opstand komen. Men moet dit probleem zo vroeg mogelijk proberen te identificeren.

3.            Waargenomen expertise en geloofwaardigheid: het blijkt dat de meest succesvolle veranderaars over expertise, ervaring en geloofwaardigheid beschikten. Dit geldt vooral bij het gebruik van rationele overtuiging, mensen met meer expertise worden ook eerder geloofd in wat zij zeggen wanneer er geen duidelijk voorbeelden bij bijvoorbeeld feiten aanwezig zijn. Hoe geloofwaardiger de agent hoe meer kan op succes van beïnvloeding.

4.            Autoriteit: wanneer er sprake is van duidelijke autoriteit kan men acties eerder legitimeren en zullen ondergeschikten eerder toestemmen. Autoriteit gaat vaak samen met de machtspositie van de agent en deze macht kan gebruikt worden om druk uit te voeren op de verandering.

5.            Toegang tot bronnen: om te kunnen veranderen moet mijn over bronnen beschikken (geld, training, middelen). De uitwisseling van bronnen aan de targets in ruil voor steun en samenwerking tijdens de verandering kan een stimulans zijn waardoor men het belangrijk vind dat de verandering succesvol is.

6.            Politieke macht: agents met meer politieke macht zullen eerder in staat zijn verandering door te voeren in grote organisaties waarbij men het er niet altijd over eens is hoe een bepaalde actie het beste uitgevoerd kan worden.

Handig is om bepaalde afgevaardigden van afdelingen in hogere posities te krijgen zodat een voorstel eerder wordt geaccepteerd. Iemand die meer info heeft over de kosten en voordelen van een voorstel zal ook meer macht hebben.

Richtlijnen voor het gebruik van tactieken

De richtlijnen voor elke tactiek geven meer een richting aan dan iets anders. Men moet zelf uitmaken per voorstel van verandering welke andere variabelen er ook nog een belangrijke rol spelen. In sommige situatie zullen de richtlijnen meer relevant zijn dan in andere.

1.            Rationele overtuiging: (a) men moet een gevoel van urgentie creëren om zo mensen te mobiliseren verandering uit te voeren. (b) men moet de voordelen van de verandering uitleggen, omdat wanneer men snapt waarom een verandering belangrijk en nodig is, voor een team of organisatie, ze de verandering eerder zullen steunen. (c) bewijs leveren dat de verandering haalbaar is omdat men meer enthousiast en toegewijd is voor een voorstel dat realistisch is en praktisch lijkt te zijn. Zo is het handig resultaten uit het verleden te gebruiken en een duidelijk actieplan op te stellen. (d) uitleggen waarom dit voorstel beter is dan andere voorstellen. Men moet een vergelijking maken en de voordelen van het gekozen voorstel benadrukkenen de zwakheden van de andere voorstellen laten zien en tegenargumenten werpen op de goede punten van andere voorstellen. (e) uitleggen hoe er zal worden omgegaan met problemen. Wanneer men al van te voeren oplossingen biedt voor de beperkingen van het voorstel zal men geruster zijn tijdens de uitvoering ervan.

2.            Inspirationele aantrekking: (a) een beroep doen op iemand ideeën en waarden. Wanneer men denkt dat een idee het waard is, men zichzelf nuttig voelt en belangrijke waarde toevoegt of hoort bij het beste team, zal men meer moeite doen om zich in te zetten voor het voorstel. (b) het verbinden van het voorstel aan het zelfbeeld. Wanneer een voorstel wordt gelinkt aan het target centrale zelfbeeld (bijv. onderdeel van organisatie, religie of politieke partij), zal men het voorstel zien als een verrijking hiervan. (c) link het voorstel met een duidelijke en aantrekkelijke visie. De visie moet vooral ideologisch zijn en een aantrekkelijk beeld vormen van de toekomst en niet perse economisch verantwoord zijn. Men moet dit echter ook niet vergeten alleen men moet duidelijk maken dat dit niet prioriteit is. (d) gebruik een dramatische, uitdrukkingsvolle manier van praten. Dit zorgt namelijk voor meer emotionele overtuiging. Men moet ook hierbij denken aan gebaren en ander non-verbaal gedrag zoals oogcontact en intonatie. (e) gebruik positieve optimistische taal, optimisme blijkt namelijk aanstekelijk te zijn. Zeker wanneer men vertrouwen uit in het voorstel. (f) gebruik kleurrijke emotionele taal. Laat taal gepaard gaan met beelden, die men kan  creëren door gebruik te maken van metaforen, analogieën anekdotes. Echter moeten deze wel relevant zijn aan het voorstel wil het effectief zijn.

3.            Consultatie: (a) vraag om suggesties bij een voorlopig voorstel. Mensen zullen minder snel kritiek uiten op een voorstel dat nog in ontwikkeling is dan een die al helemaal klaar voor gebruik is. (b) stel doelen en vraag hulp. Als men overtuigd is van het voorstel moet men dankbaar zijn voor hulp die geboden word. (c) betrek de persoon in het plannen van het doel. Zo voelt men zich meer betrokken bij het doel en waardevol in de uitvoering. (d) reageer op eventuele zorgen en suggesties.

4.            Samenwerking: (a) hulp bieden wanneer de persoon  het verzoek uit gaat voeren. Wanneer er obstakels op het pad komen van het target moet hierbij hulp geboden worden deze te overkomen. Dit geld ook wanneer het target een bovenstaande is. (b) Bied bronnen aan die nodig zijn bij de uitvoering. (c) help de problemen die voortkomen uit de uitvoering van het voorstel te overkomen.

5.            Voordelen benadrukken: (a) uitleggen hoe de verandering voordelen heeft door de carrière van het target. Denk hierbij aan geld en nieuwe vaardigheden die geleerd worden. (b) uitleggen hoe de verandering helpt bij het leuker maken en makkelijker maken van de baan. (c) uitleggen hoe de voordelen werken voor iemand buiten de organisatie (zoals politiek, klant, gemeenschap, leverancier e.d.).

6.            Coalitie tactiek: (a) noem geloofwaardige mensen die voorstanders zijn van het voorstel. (b) neem iemand mee die kan helpen bij de beïnvloedingspoging, zoals iemand die het target respecteert. (c) zoek mensen die bewijs kunnen leveren en instemming. Deze werken van de voren al in op het target zodat hij later makkelijker te overtuigen is. (d) vraag hulp van mensen met hogere autoriteit. 

Toekomstig onderzoek

Om echt goed te begrijpen hoe veranderingen in organisaties worden doorgevoerd is het van belang dat er meer longitudinaal onderzoek hiernaar wordt gedaan. Ook moeten er meer contextuele variabelen die van invloed zijn worden onderzocht. Verder is invloed niet een eenzijdig verband en moet men met verder onderzoek ook rekening houden met de invloed van volgers en buitenstaanders.

Cultural diversity in center-based childcare: Childrearing beliefs of professional caregivers from different cultural communities in the Netherlands - Huijbregts et al. - 2006 - Artikel

Cultural diversity in center-based childcare: Childrearing beliefs of professional caregivers from different cultural communities in the Netherlands - Huijbregts et al. - 2006 - Artikel


Wat zijn culturele geloofssystemen (met betrekking tot de opvoeding van kinderen)?

Culturele geloofssystemen over de opvoeding van kinderen kunnen worden gedefinieerd als een reeks persoonlijke cognities die ouders en andere verzorgers hebben over de aard van kinderen en hun ontwikkeling, en over hun functioneren in sociale groepen (zoals de vriendengroep, het gezin, de gemeenschap, en de samenleving als geheel). Geloofssystemen omvatten normen en waarden met betrekking tot de persoonlijke en sociale ontwikkeling van kinderen. Ze specificeren passende strategieën om deze normen en waarden te socialiseren.

Waarop zijn culturele geloofssystemen van verzorgers gebaseerd?

Culturele geloofssystemen van verzorgers komen voort uit twee bronnen, te weten alledaagse persoonlijke ervaringen met opvoeding in bepaalde contexten, en sociaal gedeelde culturele opvattingen over opvoeding binnen bepaalde gemeenschappen.  Deze bronnen zijn dynamisch met elkaar verbonden. Sociaal gedeelde culturele overtuigingen bieden schema´s voor het interpreteren en evalueren van bepaalde gebeurtenissen en situaties in de opvoeding van kinderen, en voor het definiëren van actiedoelen en strategieën om deze doelen te bereiken. Op een persoonlijk niveau zijn daarbij cognitieve processen betrokken die cognities transformeren van gedeeld en algemeen naar persoonlijk en situatiespecifiek. Op hun beurt worden deze persoonlijke ervaringen, door processen van cognitieve constructie of inductie, gecombineerd tot nieuwe algemene ideeën die worden gedeeld met de andere leden uit de gemeenschap.

Waarom is het belangrijk onderzoek te doen naar de culturele geloofssystemen van verzorgers?

Kinderopvangmedewerkers worden dagelijks geconfronteerd met socialisatiedoelen en het bewerkstelligen van optimale opvoedingspraktijken. Hierbij moeten zij in staat zijn om mogelijke culturele conflicten op te lossen. De culturele geloofssystemen van opvoeders en verzorgers zijn van groot belang bij het bepalen van de proceskwaliteit. De mate waarin zij hun overtuigingen onderschrijven heeft invloed op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen.

Hoe kan het onderscheid tussen individualisme en collectivisme helpen bij het organiseren van clusters van verschillende culturele geloofssystemen (met betrekking tot de opvoeding van kinderen)?

Culturele geloofssystemen met betrekking tot het opvoeden van kinderen verschillen tussen culturele gemeenschappen. Een manier om deze culturele verschillen te onderzoeken is door het maken van een onderscheid tussen individualisme en collectivisme. Het onderscheid is geen dichotomie, noch zijn de categorieën mutueel uitsluitend of tegengesteld. Individualistische en collectivistische ideeën bestaan naar elkaar in culturen, maar verschillende culturen kunnen de nadruk leggen op de een of de ander. Individualisme verwijst naar geloofssystemen die de nadruk leggen op individualiteit, competitie, en onafhankelijkheid. Collectivisme verwijst naar geloofssystemen die de nadruk leggen op verbondenheid, samenwerking, en onderling afhankelijke zelfheid.

Wat betekent het onderscheid tussen algemene en kinderopvangspecifieke opvoedingsovertuigingen?

Algemene opvoedingsovertuigingen zijn de onderliggende, impliciete en als vanzelfsprekend beschouwde opvattingen over de aard van kinderen en hun ontwikkeling. Deze algemene opvattingen worden vaak niet bewust gehouden en worden minder vaak actief besproken door verzorgers. De culturele overtuigingen van de specifieke gemeenschappen van verzorgers vormen een belangrijke bron voor hun algemene opvoedingsovertuigingen. Kinderopvangspecifieke opvoedingsovertuigingen zijn de ideeën die rechtstreeks verband houden met het opvoeden van kinderen in een kinderdagverblijf. Zorgverleners delen de verantwoordelijkheid voor een groep kinderen en moeten continu elkaars opvoedingsaanpak bespreken en op elkaar afstemmen. Deze gesprekken vormen de bron voor de kinderopvangspecifieke opvoedingsovertuigingen van de verzorgers.

Wat zijn de belangrijkste conclusies met betrekking tot de invloed van culturele geloofssystemen van verzorgers op de opvoeding van kinderen in de kinderopvang?

Er worden drie conclusies getrokken:

  • Nederlandse en allochtone verzorgers die werkzaam zijn in de Nederlandse kinderdagverblijven verschillen sterk in hun algemene ideeën over het opvoeden van kinderen, ondanks hun vergelijkbare beroepsopleidingen. Er bestaan verschillen in hun collectivistische en individualistische ideeën. Deze verschillen duiden op sterke invloeden van de culturele gemeenschappen waar de verzorgers lid van zijn.
  • Er bestaat een hoge mate van consensus over bepaalde kernkwesties van opvoeding in kinderdagverblijven, ondanks anderszins verschillende opvattingen. Dit resultaat is in tegenspraak met eerdere wetenschappelijke bevindingen en werpt licht op de multidimensionele aard van culturele diversiteit in de kinderopvang.
  • De opvoedingsovertuigingen van verzorgers worden gedeeltelijk bepaald door langdurige socialisatieprocessen door de geloofssystemen van hun culturele en religieuze gemeenschappen, en gedeeltelijk door hun professionele ervaringen en hun collega´s. De algemene opvoedingsovertuigingen van verzorgers werden voorspelt door de sociale context van het kinderdagverblijf (culturele diversiteit onder naaste collega´s en ervaring van verzorgers) en de culturele gemeenschap van zorgverleners (behorend tot de Nederlandse of immigrantengemeenschappen). Deze algemene opvoedingsovertuigingen voorspelden op hun beurt de specifieke opvattingen van verzorgers over kinderopvang.
Importing mosque pedagogy from Turkey: an analysis of contextual factors shaping re-contextualisation processes in the Netherlands - Altinyelken & Sözeri - 2018 - Artikel

Importing mosque pedagogy from Turkey: an analysis of contextual factors shaping re-contextualisation processes in the Netherlands - Altinyelken & Sözeri - 2018 - Artikel


Wat is madrassa en waarom ontvangt het kritiek?

Madrassa verwijst naar koranonderwijs, een vorm van niet-formeel islamitisch onderwijs aangeboden op moskeeën. Moskee-educatie krijgt veel aandacht van beleidsmakers en het bredere publiek wiens percepties grotendeels worden gevormd door de media. Hun kritiek houdt verband met de groeiende bezorgdheid in Europa dat moslimimmigranten de kernwaarden van liberale democratische samenlevingen niet delen en dat moskeeën conservatieve geloofsovertuigingen kunnen reproduceren die isolationistische neigingen kunnen versterken.

Welke kritiek ontvangen imams?

Imams worden bekritiseerd vanwege hun gebrek aan pedagogische kennis, autoritaire leerstijlen, antiwesterse retoriek, gebrek aan kennis en bekendheid met de Nederlandse cultuur en taal. Ze zouden tevens geen goed inzicht hebben in de behoeften van kinderen en jongeren die opgroeien in Europese samenlevingen.

Hoe zag moskee pedagogie er uit toen het voor het eerst naar Europa kwam?

De moskee pedagogiek was grotendeels gemodelleerd naar praktijken in de landen van herkomst, waar de pedagogische benadering de nadruk legt op de dominantie van leraren, autoritaire stijl van lesgeven, harde discipline en uit het hoofd leren. Memorisatie is daar een inherent onderdeel van de moskeepedagogiek waarbij het leren uitspreken en reciteren van koranverzen een belangrijk doel is.

Wat zijn korancursussen?

Korancursussen worden onafhankelijk georganiseerd door moskeeën en vallen buiten het regelgevende en toezichthoudende kader van de staat. Het kan 10 uur per week bedragen en wordt voornamelijk bezocht door kinderen van zes tot zestien jaar, in de naschoolse uren of in het weekend. Studenten wordt geleerde de Koran te reciteren en te lezen en onderwerpen die als belangrijk worden beschouwd voor de islamitische opvoeding (bijv. het uitvoeren van rituelen en inleiding tot de islamitische wet, filosofie, normen en waarden). Groepen zijn georganiseerd naar geslacht en/of bekwaamheid in islamitische kennis en worden gegeven door leraren van hetzelfde geslacht. Leraren zijn vrijwilligers die als goed geïnformeerd over de Koran worden beschouwd. De meeste moskeeën hebben geen uniform curriculum, wat resulteert in variaties.

Wat is het doel van memorisatie?

De pedagogie van koranonderwijs legt de nadruk op het onthouden en reproduceren van Koranteksten in klassiek Arabisch. Er is een legitieme rol weggelegd voor het uit het hoofd leren als een aparte vorm van leren. De activiteit, zelfs zonder het begrijpen van de betekenis van de teksten, is niet zinloos, maar vormt onderdeel van de participatie aan een etnisch-religieuze en etnolinguïstische praktijk en belangrijke aspecten van zelf- en groepsidentiteiten.

Hoe wordt de moskeepedagogiek opnieuw gecontextualiseerd in het westen?

De pedagogie van de moskee in het land van herkomst heeft een grote invloed op de moskeepraktijken in Europese samenlevingen. Deze invloeden worden uitgeoefend door de overdracht of inzet van imams, voornamelijk uit Turkije en Marokko, en het gebruik van boeken en ander leerplanmateriaal dat in deze landen is ontwikkeld en gedrukt. De landen van herkomst zijn belangrijke referentiemaatschappijen die onderwijsbeleid en –praktijken met betrekking tot moskeepedagogiek lenen.

Wat is educatieve overdracht?

Onderwijsoverdracht verwijst naar boven- en transnationale agentschapactiviteiten en naar gemeenschappelijke onderwijsagenda´s over de grenzen heen (de beweging van ideeën, praktijken en instellingen over internationale grenzen). Het opnieuw gecontextualiseerde beleid is te vinden in ´lokale´ ruimtes waar het beleid wordt gemedieerd en op verschillende manieren wordt vertaald door lokale actoren en contextuele factoren.

Welke factoren beïnvloeden educatieve overdracht?

Onderwijsbeleid en praktijken worden aangepast en opnieuw gecontextualiseerd door middel van meerdere processen, actoren en contextuele factoren. Denk aan de beschikbaarheid van middelen, klasgrootte, en taalvaardigheid in de taal van instructie. Daarbij zijn de lokale scholen in toenemende mate kritische bemiddelaars geworden tussen het officiële beleid en de kennis waaraan leerlingen in de klaslokalen worden blootgesteld. Docenten zien het officiële beleid vaak als een suggestie en niet als verplicht kadernarratief. Leraren ontwikkelen hun eigen verhalen die in overeenstemming zijn met hun pedagogische en inhoudelijke benadering, en die hun individuele leerplanideologie, oriëntatie of platform weerspiegelen.

Hoe verschillen de moskeeën in Nederland van de moskeeën in Turkije?

Behalve verschillen in de de architectonische kenmerken bestaan er ook verschillen in de maatschappelijke rol van de moskeeën. In Turkije zijn moskeeën speciaal gebouwd voor aanbidding en gebed, maar in Nederland hebben de moskeeën een grotere maatschappelijke rol gekregen. Ze opereren in Nederland als gemeenschapscentra die typisch zijn voor een theehuis, kapperszaak, kruidenierswinkel, boekhandel, kantoor, conferentiezalen, en soms jeugdkamers die zijn uitgerust met speelgoed en computerspelconsoles.

Wat is de Diyanet?

De Nederlands-Turkse moslimgemeenschap is georganiseerd onder verschillende islamitische verenigingen volgens de soennitische islam. De grootste hiervan is de Islamitische Vereniging Nederland (of de Nederlandse tak van Diyanet). Diyanet werd opgericht door de Turkse staat om de verdeeldheid van de andere Turkse islamitische groeperingen, geïnitieerd door de arbeidsmigranten, te compenseren en om de nationale trouw onder de Turkse diaspora te versterken. Het heeft de officiële steun van de Nederlandse staat die in 1983 een overeenkomst ondertekende waardoor Diyanet zijn eigen imams in de Nederlandse Diyanet-moskeeën mag meenemen en in dienst nemen.

Hoe verschilt Diyanet van de visie van Islam in Turkije?

De visie van Diyanet op de islam wordt gezien als aantrekkelijker en acceptabeler in vergelijking met de andere, omdat het wordt gezien als een vertegenwoordiger van een ‘gematigde’ versie van de islam zoals gepropageerd door de seculiere staat Turkije. De kwaliteit van Diyanet's moskee-onderwijs wordt hoger gepercipieerd aangezien Diyanet-imams afgestudeerd zijn aan de universitaire opleidingen Islamitische Theologie in Turkije en pedagogisch zijn opgeleid. Diyanet-imams in Nederland worden gezien als meer deskundig en bekwaam in pedagogische vaardigheden.

Hoe verschilt het moskee-onderwijs van Diyanet in Nederland van de korancursussen in Turkije?

De organisatie van het moskee-onderwijs door Diyanet in Nederland verschilt in sommige opzichten van de korancursussen in Turkije:

  • De moskeeën in Turkije hebben meestal geen specifieke klaslokalen.
  • De korancursussen worden meestal in de zomervakantie georganiseerd, maar er zijn ook het hele jaar door cursussen in de avonduren of in het weekend.
  • De leerdoelen zijn voornamelijk gericht op het lezen en reciteren van de Koran en religieuze kennis.

In Nederland zijn er schoolachtige klaslokalen waar het hele jaar door religieus onderwijs wordt gegeven (behalve tijdens zomervakanties), en er worden verschillende sociale activiteiten georganiseerd (zoals sportactiviteiten). Ook is de inhoud breder en omvat religieuze basiskennis en de Turkse geschiedenis en cultuur.

Wat is de rol van taal en tweetaligheid in de Nederlandse moskeeën?

Turks was de primaire taal die de leraren gebruikten. De keuze voor Turks werd tot op zekere hoogte ingegeven door het feit dat uit Turkije aangestelde imams of godsdienstleraren geen Nederlands spraken. De weinige educatieve materialen en boeken die door leraren werden gebruikt, waren ook in het Turks. Huidige moskeedocenten en ouders maken zich nu soms zorgen over de taalvaardigheid van de kinderen, omdat de meeste kinderen het Turks niet volledig begrijpen. Zij pleitten nu voor tweetalig onderwijs in het Turks en het Nederlands en Diyanet heeft een reeks tweetalige boeken ontwikkeld.

Welke uitdagingen bestaan er met betrekking tot discipline en klasmanagement in de moskee?

In tegenstelling tot reguliere scholen komen de kinderen vrijwillig naar de moskee. Zij hebben daarbij geen zorgen over resultaten en afstuderen. De leerlingen beschouwen de leraren vaak niet als leraren en er ontstaan soms problemen met het stellen van grenzen tussen leerlingen en docenten wat het beheer van de klas moeilijk maakt. De disciplinestrategieën die worden gebruikt in Turkije zijn niet van toepassing in Nederland. De leraren maken daarom gebruik van de disciplinestrategieën (zoals het afzonderen van kinderen die zich misdragen en het belonen van goed gedrag) die ook op Nederlandse scholen worden gebruikt, omdat de kinderen al in die maatregelen zijn gesocialiseerd.

Hoe en waarom heeft het leerproces een meer nieuwsgierige aard gaan hebben in de moskee?

In het begin leerden kinderen niet veel, omdat de pedagogie van de moskee vervreemdend werkte. Zelfs als kinderen naar de moskee kwamen, kwamen ze onder druk van de ouders. Kinderen in Nederland zijn, door hun schoolervaringen en de debatcultuur in Nederland, meer gewend om dingen te onderzoeken. Nu kunnen studenten vragen stellen over islamitische kennis. Leraren leggen meer uit zodat de kinderen de redenering achter specifieke regels en verplichtingen begrijpen.

Wat wordt bedoeld met de overgang een op angst gebaseerde pedagogie naar een op liefde gebaseerde pedagogie?

Ouders gaven aan dat er behoefte was aan meer interacties en discussies om de soera's en de redenering achter religieuze praktijken uit te leggen. Op die manier zouden de kinderen bewuste moslisms kunnen zijn die adequaat kunnen reageren op vragen van niet-moslims. Bovendien waren sommige ouders bezorgd dat hun kinderen negatief zouden worden beïnvloed door de opvattingen, opmerkingen en argumenten van hun atheïstische leeftijdsgenoten. Een groter bewustzijn van iemands religie zou hun zelfvertrouwen versterken en hen minder kwetsbaar maken voor dergelijke ‘negatieve’ invloeden. Daarom benadrukten ook sommige leraren de noodzaak van transitie van een op angst gebaseerde pedagogie naar een op liefde gebaseerde pedagogie die Gods kwaliteiten zoals mededogen, genade en vergeving belicht en incorporeert.

Hoe kunnen moskeeën de identiteitscrisis van de jongeren verslechteren of helpen?

Docenten en ouders bespraken de gevaren van identiteitscrises onder jongeren. Ze geloofden dat dit voornamelijk kwam door het ontvangen van tegenstrijdige berichten in de verschillende omgevingen waarin ze navigeren (huis, school en moskee) over wie ze waren en hoe ze hun leven zouden moeten leiden. Jongeren ervaren ook discriminatie, terwijl ze tegelijkertijd de drang hebben om erbij te willen horen. De moskee wordt gezien als een belangrijke instelling om assimilatie tegen te gaan en te voorkomen dat de kinderen vergeten ´wie ze zijn´. De inhoud en doelstellingen zijn veranderd en er is meer nadruk op Turkse geschiedenis, cultuur, normen en waarden. Ze geloven dat hoe meer kinderen op de hoogte zijn van hun religie en religieuze identiteit, hoe beter ze zich kunnen uiten tegenover niet-moslims en kunnen uitleggen wat hun religie inhoudt.

Wederzijds respect: socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens - Pels - 2014 - Artikel

Wederzijds respect: socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens - Pels - 2014 - Artikel


Inleiding

Lastige jongeren zijn geen nieuw verschijnsel, maar tegenwoordig wordt veel door Marokkaanse jongens lastig gedrag vertoond. De opvoedingspraktijk van Marokkaanse jongeren verwacht een respectvolle houding en dat vrouwen een groot goed blijven. Presteren in de maatschappij is belangrijk. De adolescentie is, meer dan bij autochtonen, een voorbereiding op de volwassenheid. Vooral in de context van de leeftijdgenoten is veel sprake van overmatige assertiviteit, die gepaard kan gaan met storend gedrag. Waarden en gedrag van jongeren is gesitueerd en socialisatie vindt plaats binnen het gezin maar ook daarbuiten. De heersende mannelijkheids-ideologie van hardheid en stoerheid zijn zeer invloedrijk. Vooral jongens uit lagere sociale klassen en bepaalde etnische groepen voelen zich daar sterk door aangetrokken.

Jongens, de vriendengroep en mannelijkheid

Socialisatie is een context-afhankelijke vorm van leren. Naast ouders en andere volwassenen hebben leeftijdgenoten een belangrijke rol. In de vriendengroep krijgen jongeren de kans autonomie te creëren en vooral voor jongens zijn assertiviteit en agressie een manier om los te komen van volwassenen. Lastige adolescenten zijn zeer geïntegreerd in de vriendengroep. In de straatcultuur zijn stoerheid, agressie en dwangmatige heteroseksualiteit belangrijke uitingsvormen van mannelijkheid en om status en respect te verwerven. Individuen zijn steeds meer autonoom geworden en het gevoel van eigenwaarde is toegenomen, waardoor jongeren kwetsbaarder zijn voor krenkingen van het zelfrespect. Het feller opkomen voor jezelf is de assertieve levensstijl. Tegelijk is de houding tegenover afwijkend gedrag strenger geworden. Juist bij adolescenten is de grens tussen assertiviteit en agressie dun. Hoe meer sprake is van dwang en afwijzing in de context, hoe groter de kans dat adolescenten doorslaan door de behoefte zich als echte man te tonen. Lastig gedrag is een manier om kwaadschiks respect op te eisen. Het is een culturele reactie op de maatschappelijke machteloosheid en racisme of als tegenreactie op negatieve positionering door anderen.

Socialisatie in Marokko

Binnen het gezin ligt een nadruk op het collectivisme. Buiten de familie moet een balans tussen solidariteit en wedijver gezocht worden, waarvan de uitkomst verschilt per situatie. Jongeren gaan wel meer richting individualisering in de groepssituatie. In de opvoeding staat de wijsheid om in omstandigheden een balans te vinden tussen individuele behoeften en de collectieve eisen en belangen te vinden centraal. Dit is de ‘aql’. Een succesvolle adolescent beweegt zich soepel door sociale contexten en vermijdt conflicten. Binnen het gezin ligt het accent op het collectieve belang. De verhoudingen in het gezin zijn hiërarchisch. Bij het bereiken van de puberteit wordt bij meisjes de bewegingsvrijheid ingeperkt, terwijl bij jongens deze toeneemt. In interactie met leeftijdgenoten doen jongeren vaardigheden en kennis op, zoals zelfexpressie en assertiviteit. Expressief gedrag en onderling dollen wordt met toegeeflijkheid bejegend.

Socialisatie in Nederland

Collectivisme en conformiteit blijven ook na de migratie belangrijke waarden. Ook blijven sociale wijsheid en verantwoordelijkheid opvoedingsdoelen. De invulling van de waarden verandert wel. De verhoudingen worden opener en onafhankelijkheid en mondigheid worden meer aangemoedigd. Jongeren krijgen buiten het gezin wel meer vrijheid, zoals met leeftijdgenoten. Hun eigen verantwoordelijkheid over bijvoorbeeld school wordt groter. De jongere generatie heeft een veel lager kindertal en de verhoudingen worden steeds meer gekenmerkt door structuur en supervisie.

De waarden van de Marokkaanse adolescenten is heel context-afhankelijk. In de vriendengroep scoort autonomie hoog en conformiteit laag in vergelijking tot het gezin. Marokkaanse jongens vinden assertiviteit overal belangrijk. Onder Turkse jongeren zijn geen sekseverschillen gevonden. Marokkaanse jongeren richten zich meer op peers dan Nederlandse jongeren. Ze zijn vatbaarder voor groepsdruk en de vrienden zijn een belangrijke steun, belangrijker dan vaders en even belangrijk als moeders. Marokkanen zien de socialiserende rol van volwassenen verschillend van die van leeftijdgenoten. Sociale wijsheid en verantwoordelijkheid worden Marokkaanse jongeren geacht te leren door de socialiserende rol van leeftijdgenoten. Wel worden de Marokkaanse ouders bezorgder over het Nederlandse gedoogbeleid.

Overlast van Marokkaanse jongens

Relatief veel Marokkanen zijn in de grote steden gevestigd en de meerderheid woont in wijken met veel sociale en economische problematiek. In de vriendengroep heerst een cultuur van mannelijkheid. Wanneer de eer aangetast wordt, kan dit leiden tot agressie om zo genoegdoening te krijgen. Jongeren wedijveren in kracht, slimheid en lef. De ‘agonisme’ pool, van handhaving van eer, onderlinge competitie en wantrouwen staan op de voorgrond. Er zijn veel factoren die meespelen in de negatief ervaren relaties met de omgeving, zoals de peergroep dynamiek, de kansarme buurt en de verstoorde onderlinge relaties in het gezin doordat ouders een grote culturele afstand ervaren met de omgeving. Ouders zijn bang voor respectverlies, waardoor de opvoeding verstart en verhardt. Jongens geven aan dat een gebrek aan steun in combinatie met harde repressie een grote factor is in het ontstaan van lastig gedrag. Vooral vaders worden hierbij genoemd. Binnenshuis wordt respect verwacht, buitenshuis volgt de ontlading. Door de zwakke sociale cohesie en de conflicten binnen de Marokkaanse gemeenschap is de sociale controle in de omgeving weinig effectief. Het grootste pijnpunt ligt echter in de negatieve relaties met de omgeving. De omgeving wordt als een muur van wantrouwen gezien waardoor jongeren lak krijgen aan de omgeving en zijn regels. Op school zijn Marokkaanse en Turkse jongens vaak slachtoffer van pesterijen en er is sprake van een groeiende intolerantie jegens moslims. De positionering als lastig kan leiden tot grotere gevoeligheid voor de benadering van anderen, wat negatieve reacties kan uitlokken. Het is een neerwaartse spiraal. Marokkaanse jongeren in vergelijking tot hun Turkse leeftijdgenoten individualiseren sneller van hun ouders en zijn meer gericht op contacten met Nederlanders.

Conclusie: respect van twee kanten

Naast het gezin is ook de vriendenkring een belangrijke socialisatiecontext. In de socialisatiecontext staat het verwerven van respect door vertoon van autonoom mannelijk gedrag voorop. In onderzoek lag het accent vaak op een van beide polen, gezinspraktijken of probleemgedrag. In de socialisatie van Marokkaanse jongens wordt het belang van beide aspecten onderkend. Jongens hanteren in het gezin en in de vriendengroep verschillende gedragsmaatstaven. Rondhangen op straat en expressief gedrag daarbij zijn in de socialisatie in Marokko geaccepteerd. In Nederland kennen Marokkaanse jongens grote bewegingsvrijheid. Autonomie is een belangrijke waarde en respect wordt verworven door assertiviteit. Het doorslaan van die assertiviteit in asociaal en agressief gedrag hangen samen met andere factoren. In de openbare ruimte is sprake van een omgangscultuur die assertiviteit niet ontmoedigt. Lastige jongens gaan gebukt onder een harde en kleinerende aanpak door hun vader, waardoor de ontlading in de publieke ruimte plaatsvindt. De bemoeienis van landgenoten is repressief in plaats van responsief, waardoor sociale controle geen effect heeft. Jonge Marokkanen zijn daarnaast doelwit van stigmatisering en uitsluiting. Dat lokt gedrag uit waar de omgeving weer negatief op reageert. Het individualisme van de Marokkaanse jongeren veronderstelt dat zij leren zich manifesteren in het openbare leven. Het overlastgevend gedrag is daarbij een reactie op de ervaren repressie. De voortdurende bedreiging van de autonomie en het zelfrespect lokt een overdadig vertoon van hardheid uit. Onder de peers wordt dit gewaardeerd. De twee kanten van respect, namelijk respect geven en respect ontvangen zijn niet in evenwicht. Op straat wordt het zelfrespect daarom desnoods kwaadschiks opgevijzeld.

Artikelsamenvatting bij Parental Influence on Radicalization and De-radicalization according to the Lived Experiences of Former Extremists and their Families van Sikkens et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Parental Influence on Radicalization and De-radicalization according to the Lived Experiences of Former Extremists and their Families van Sikkens et al. - Chapter


Wat is radicalisering (in een pedagogisch opzicht)?

Radicalisering vindt plaats wanneer een kind of adolescent politieke of religieuze ideeën begint te ontwikkelen die zo fundamenteel in strijd zijn met de opvoedingsomgeving of de algemene verwachtingen dat de relatie met de opvoeders op het spel staat. Jongeren met verschillende extreme idealen hebben vaak dezelfde push- en pull-factoren geïdentificeerd die tot hun radicalisering hebben geleid. Ze lijken verstrikt te zijn geraakt in een zoektocht naar verbondenheid, identiteit en antwoorden op ingewikkelde existentiële vragen, waarbij ze tijdens hun zoektocht verschillende ideologieën tegenkwamen.

Wat is het verschil tussen gederadicaliseerd en ontkoppeld?

Deradicalisering betreft het afstand nemen van extremistisch denken of gedrag door een bepaalde groep te verlaten of door geweld af te zweren dat men ooit heeft gebruikt of gedoogd. Het gaat daarbij om substantiële veranderingen in de ideologie. Ontkoppeling vereist geen verandering van de radicale ideeën als zodanig, maar wel een verandering in de bereidheid om geweld te gebruiken bij het streven naar verandering.

Welke directe en indirecte invloed hebben de ouders op radicalisering van hun kinderen?

Ouders beïnvloeden hun kinderen direct door middel van hun genetische aanleg, persoonlijke overtuigingen en gedragingen. Ouders fungeren als rolmodel en radicale jongeren delen vaak de extreme opvattingen van hun ouders. Geradicaliseerde jongeren sluiten zich vaak aan bij extremistische groepen omdat ze familieleden of vrienden hebben die al lid zijn van deze groepen. Ouders hebben ook indirect invloed door hun invloeden op elkaar en de meervoudige contexten waarin ze leven. Onstabiele gezinssituaties kunnen het radicaliseringproces versterken (denk aan gebroken gezinnen, middelenmisbruik, gezinsgeweld).

Hoe kunnen ouders bijdragen aan de-radicalisering van hun kinderen?

Het kan voor extreemrechtse leden moeilijk zijn om hun scene te verlaten, omdat ze geen contact meer hebben met hun familie en niemand buiten de scene hebben om op terug te vallen. Positieve banden met familieleden die geen extreme idealen hebben, kunnen ertoe leiden dat radicalen hun overtuigingen heroverwegen. Steun van hun familie kan hen helpen zich los te maken van extreemrechtse bewegingen en te de-radicaliseren.

Wat is ´counter violent extremism´ (CVE)?

CVE verwijst naar een domein van beleid, programma´s en interventies die zijn ontworpen om te voorkomen dat individuen zich bezighouden met geweld dat verband houdt met radicale politieke, sociale, culturele en religieuze ideologieën en groepen. Er zijn gezinsbegeleidingsprogramma´s ontwikkeld met als doel het radicaliseringproces van hun gezinslid te beïnvloeden door strategische versterking van positieve, pro-sociale relaties. Gespecialiseerde counselors helpen de familie van een geradicaliseerde persoon om alternatieven te bieden voor betrokkenheid bij radicale groepen en om de affectieve betrokkenheid van de persoon bij de radicale omgeving te veranderen, met als doel hun betrokkenheid bij de extremistische groeperingen te beëindigen.

Wat is het verschil tussen beëindiging (´termination´) en opheffing (´desistance´)?

Beëindiging verwijst naar het moment waarop een dader stopt met criminaliteit. Opheffing verwijst naar het causale proces dat voorafgaat aan beëindiging en nog steeds voortduurt na de beëindiging. Opheffing is het proces van stoppen waarvan beëindiging een deel uitmaakt. Mensen stoppen uiteindelijk vaak zelf met extremisme onder invloed van verschillende levensgebeurtenissen, zoals huwelijk, militaire dienst, of het uitzitten van tijd in de gevangenis. Deze levensgebeurtenissen zijn mogelijke katalysatoren die tot opheffing leiden.

Wat concludeert het onderzoek van Sikkens et al. (2017) over de directe invloed die ouders hadden op de radicalisering van hun kinderen?

Zowel de kinderen als de ouders gaven aan dat de ouders vrijwel geen invloed hadden op de radicalisering van hun kinderen. De meeste ouders waren niet op de hoogte van de activiteiten van hun kinderen, of niet in staat om er iets aan te doen (vanwege problemen of omdat ze er gewoon niet waren). Of ouders inderdaad geen rol speelden bij de radicalisering blijft onzeker. Het is mogelijk dat ouders hun invloed op het radicaliseringproces hebben afgezwakt om niet verwijtbaar over te komen, terwijl de kinderen hun ouders geen schuld wilden geven om de positieve relatie met hun ouders niet in gevaar te brengen.

Wat concludeert het onderzoek van Sikkens et al. (2017) over de indirecte invloed die ouders hadden op de radicalisering van hun kinderen?

Sommige gezinsklimaten kunnen indirect een vruchtbare voedingsbodem bieden voor radicalisering. Ouders hadden verschillende problemen (echtscheidingen, afwezige vader, gebrek aan emotionele steun, psychiatrische problemen), wat mogelijk leidde tot het niet herkennen van het radicaliseringproces en minder toezicht op hun kinderen. Zulke gezinsfactoren kunnen ook andere soorten afwijkend gedrag doen ontwikkelen en niet alle kinderen die zulke problemen ervaren radicaliseren. Radicale groepen hebben de neiging te jagen op onzekere jongeren die geen alternatief vangnet hebben.

Economic Theory and International Migration - Borjas - 1989 - Artikel

Economic Theory and International Migration - Borjas - 1989 - Artikel


In de moderne literatuur wat betreft economie en migratie ligt de focus op drie gerelateerde kwesties:

1. Wat ligt ten grondslag aan de grootte en vaardigheden samenstelling van migrantenstromen naar een specifiek land?

2. Hoe passen immigranten zich aan de economie van het ontvangende land aan?

3. Wat is de impact van immigranten op de economie van het ontvangende land?

In dit artikel proberen ze een overkoepelende theorie te vinden voor al deze kwesties.

The immigration market

Het hoofdidee in theoretisch onderzoek wat betreft migratie op economisch gebied is dat er een ‘immigration market’ bestaat. Individuen staan voor de keuze om ergens te blijven, of om naar een ander land te gaan. Individuen wegen de verschillende landen af, om zo te kiezen voor een land dat het best bij hen past qua financiële plan, maar ook of men het land makkelijk in komt.

Landen die immigranten ontvangen (host countries), hebben beleid opgesteld wat betreft immigranten en hoe ze het land binnen kunnen komen. Het beleid kan zijn gebaseerd op vaardigheden, welvaart, bezit, politieke achtergrond en familierelaties met iemand in het land zelf. Deze verschillende vormen van beleid zorgen voor verschillen in migratie kosten door verschillende soorten mensen, en zorgt ervoor dat individuen zich verschillend oriënteren.

Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat landen waaruit mensen vertrekken dit proberen te reguleren. Sommige landen (bijvoorbeeld de Sovjet Unie) maken het mensen heel moeilijk het land te verlaten.

Neoklassieke economische modellen beweren dat mensen altijd proberen hun welzijn te vergroten; ze gaan dus op zoek naar een land waar dit kan. Deze keuze wordt, zoals bovenstaande tekst al suggereert, bepaald door de financiële middelen van het individu zelf, het immigratie beleid van het ontvangende land en het emigratie beleid van het land van herkomst. Je kunt eigenlijk zeggen dat ontvangende landen een ‘migratie offerte’ maken, en daaruit kunnen mensen vergelijken en uiteindelijk kiezen. Voor veel mensen zal het zo zijn dat het ‘winstgevender’ is om in het geboorteland te blijven. Andere individuen denken juist dat ze beter af zijn in een ander land. De immigratie markt ‘verdeelt’ individuen non-random over ontvangende landen. Het is een belangrijke bijdrage om uit te vinden hoe het sorteren precies gebeurt.

Deze economische benadering op immigratie laat zien dat zowel het geboorteland als het ontvangende land van invloed kunnen zijn op de samenstelling van immigratiestromen door hun beleid. Daarnaast kunnen veranderingen in economische activiteit van een land van invloed zijn, aangezien dit de ‘offerte’ van een land ten opzichte van andere landen verandert.

A model of immigration

De karakteristieken van de verdeling van immigranten zijn het beste te begrijpen als je gebruik maakt van maar twee landen. Meerdere landen maken het moel te complex en maken eigenlijk geen fundamenteel verschil. In het artikel maken ze een economisch model, waar in deze samenvatting de verschillende onderdelen worden besproken.

Allereerst wordt er een model weergeven die is beredeneert vanuit de inkomen-maximalisatie theorie. Deze theorie gaat er vanuit dat mensen verhuizen naar een land waar de inkomens hoger liggen. De gedragsassumptie die met de formule wordt gedaan is dat individuen inkomens vergelijken tussen landen, en naar het land gaan waar ze het meeste zullen gaan verdienen, maar dit inkomen wordt wel eerst gecorrigeerd door de migratiekosten die een verhuizing naar dat land met zich meebrengt.

Het meest belangrijke wat we uit deze formule kunnen concluderen is dat de kosten om te verhuizen voor elk individu in een land gelijk zijn. Deze assumptie wil niet zeggen dat dit bedrag altijd hetzelfde is. Het wil zeggen dat mensen met een hoger inkomen het vaak duurder vinden om te migreren. Deze correlatie kan komen doordat men meer geld mist als men op zoek gaat naar een baan, hoger verhuiskosten (want meer spullen) etc.

Drie belangrijke vragen worden gesteld naar aanleiding van dit model. Allereerst, welke factoren bepalen de grootte van migrantenstroom gegenereerd door de inkomstenmaximalisatie theorie? Ten tweede, welke geobserveerde typen van selectie worden veroorzaakt door endogenous migration decision (binnenlandse migratie)? Ten derde, welke niet-geobserveerde typen van selectie worden veroorzaakt door de endogenous migration decision?

The size of the migration flow

Individuen migreren als hun inkomen wordt vergroot door de migreren (in een de economische formule: als de index-variabele positief is). Er word een formule die de kans dat iemand verhuist weergegeven, en uit deze formule volgen vier assumpties:

  • Hoe hoger het gemiddelde inkomen in het land van bestemming, hoe hoger het aantal emigranten

  • Hoe hoger het gemiddelde inkomen in een land van herkomst, hoe lager het aantal emigranten

  • Hoe hoger de migratiekosten, hoe lager het aantal emigranten

  • Het aantal emigranten wordt hoger als de demografische variabele in het land van bestemming beter is dan in verhouding tot het land van herkomst.

Een deel van de beweringen die nu zijn gedaan zijn onbevredigend. Ze zijn simpelweg te voor de hand liggend.

Selection in Observed Charestics

De geobserveerde factor van de demografische variabelen is educatie. Ook educatie kan een economische formule worden toegekend. Uit de formule komt de assumptie voort dat educatie niet op gelijke waarde geschat wordt in het land van herkomst en het land van bestemming. Wat deze assumptie betreft is er zowel positieve als negatieve selectie. Bij positieve selectie is het zo dat men in het land van bestemming educatie op grotere waarde schat. Bij negatieve selectie is het juist andersom; het land ‘betaalt’ een lagere prijs voor de educatie die iemand gevolgd heeft.

Postive selection

Er is sprake van positieve selectie als men bovengemiddelde capaciteiten heeft in zowel het land van bestemming als het land van herkomst. In andere woorden, de verdiensten van zo’n persoon zijn zowel in het land van herkomst als het land van bestemming boven gemiddeld. Deze mensen worden vaak aangetrokken en beloond door in een land te komen. Dit is omdat mensen met een hoog inkomen de economie in een land meer stimuleren dan mensen met een laag inkomen. Daarnaast kan het werken als een magneet; meer mensen met een hoog inkomen willen naar een bepaald land.

Negative selection

Dit type van selectie doet zich voor als mensen het in het land van herkomst relatief slecht doen op de arbeidsmarkt. Hierbij is een voorwaarde dat er in het land van herkomst sprake is van grote inkomensongelijkheid.

Refugee sorting

Dit is een type van selectie waarbij emigranten het lager dan gemiddeld doen in het land van herkomst, maar het goed presteren in de arbeidsmarkt van het land van bestemming. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat men (positieve) politieke veranderingen ondervindt, waardoor een individu beter uit de verf komt.

Het simpele economische model dat nu is opgesteld laat zien dat de non-random verdeling van migranten kan worden voorspeld aan de hand van een aantal parameters. Er is geen theoretische reden om te zeggen dat immigrantenstromen altijd bestaan uit de beste en de slimste mensen. Onder sommige condities gebeurt juist het tegenovergestelde. Er is ook geen theoretische verantwoording om te zeggen dat de samenstelling van migrantenstromen constant is tussen landen en over tijd. Als economische of politieke condities veranderen, dan voorspelt de economische theorie dat de grootte, richting en samenstelling van de migrantenstromen verandert. In andere woorden, er is geen universele wet die alle immigrantenstromen kan bevatten.

Het model wat is opgesteld biedt mogelijkheid tot een groot aantal nieuwe onderzoeksmogelijkheden; het is ook niet langer nodig om ad hoc verklaringen te geven voor bijvoorbeeld het feit dat de inkomsten van immigranten uit verschillende landen in Amerika zo ver uiteen lopen. De economische theorie suggereert dat dit verschil kan worden uitgelegd aan de hand van economische en politieke factoren die als het ware een verdeling hebben gemaakt van migranten tussen landen.

The adaption of immigrants

De vraag hoe immigranten zich aanpassen aan de arbeidsmarkt is al veel onderzocht. In het economische model wordt veel gebruik gemaakt van de human capital theory (sociaal kapitaal theorie). Als immigranten arriveren in een land, dan hebben ze vaak een gebrek aan capaciteiten die waardevol worden geacht in een land (denk aan taal, weten waar je banen kunt vinden). Daarom is het zo dat de verdiensten van immigranten bij aankomst lager zijn dan die van mensen uit het land zelf. Maar, omdat immigranten een laag inkomen hebben, hebben ze vaak meer motivatie om te investeren in hun sociaal kapitaal ten opzichte van individuen die al in het land wonen. Immigranten investeren in het leren van de taal, en na het realiseren van de investeringen kunnen de inkomens van immigranten snel sterk stijgen. De verwachting van de sociaal kapitaal theorie is dan ook dat het leeftijd/inkomens profiel van immigranten steiler is dan het leeftijd/inkomens profiel van mensen uit het land zelf. De sociaal kapitaal theorie is ook gebruikt om het verschil tussen in gedrag tussen economische en non-economische immigranten te beschrijven. Het ligt er aan hoe permanent een verhuizing is in hoeveel mensen investeren in hun sociaal kapitaal.

De motivatie om te investeren in sociaal kapitaal wordt beïnvloed door het tijdsbestek waarover de terugkomst van deze investeringen zijn verzameld. Het is bijvoorbeeld zo dat de motivatie van vrouwen om te investeren in sociaal kapitaal lager is, omdat zij een kortere tijd op de arbeidsmarkt doorbrengen dan mannen. Dit geeft weer dat vluchtelingen die zullen blijven in een land meer zullen investeren in sociaal kapitaal dan immigranten die een grote kans hebben om terug te keren.

Tot nu toe wordt adaptie aan de arbeidsmarkt van immigranten vooral bekeken door de leeftijd/inkomensprofielen te vergelijken. Dit is volgens de schrijvers van het artikel niet helemaal de goede manier. Als men achteraf inkomens vergelijkt van migranten en mensen uit het land zelf is het vaak zo dat migranten beter verdienen. Volgens de onderzoekers kan dit misleidend zijn; de metingen die achteraf worden gedaan (cohort) zijn niet betrouwbaar.

Het cohort effect kan ontstaan door twee factoren. Allereerst is het zo dat de kans dat migranten teruggaan naar hun geboorteland aardig groot. In Amerika is het zo dat 30% van de migranten binnen 10 jaar terugkeert naar hun geboorteland. Het is niet aannemelijk dat de mensen die terugkeren random zijn gekozen uit de populatie van migranten. Het is voor de hand liggend dat mensen die falen in het land eerder terugkeren naar hun geboorteland dan mensen die succes hebben. Succesvolle migranten zijn dan over gerepresenteerd tijdens de vergelijking tussen migranten en mensen uit het land zelf.

Ten tweede is het zo dat veranderingen op de immigratiemarkt (door veranderd beleid bijvoorbeeld) zullen leiden tot een andere samenstelling van de migratiestromen. Deze veranderingen kunnen leiden tot meer negatieve of positieve selectie, en daardoor kan er achteraf een misleidende meting worden gedaan.

The impact of immigrants on the host country’s labor market

Veel van het politiek debat rondom immigratie vindt plaats rond het gezegde dat immigranten banen ‘afpakken’ van inwoners van het land zelf, en dat ze economische vooruitgang van sommige groepen belemmeren. Twee extreme denkbeelden komen vaak naar voren: aan de ene kant zijn er mensen die zeggen dat immigranten simpelweg de banen aannemen die mensen uit het land zelf niet willen doen. Aan de andere kant zijn er mensen die zeggen dat voor elke immigrant een individu uit het eigen land wordt vervangen. Deze extreme denkbeelden zijn vooral gebaseerd op overtuigingen die men zelf heeft, en niet op empirische analyses.

Een beschrijving van hoe immigranten invloed hebben op het inkomen en werkgelegenheid van individuen uit het land zelf kan alleen worden beschreven als het proces dat hier (inkomen & werkgelegenheid) aan ten grondslag ligt precies kan worden beschreven.

Het economische model dat in het artikel wordt beschreven laat zien dat het een empirische vraag is of immigranten een negatief of positief effect hebben op de arbeidsmarkt. Het model laat wel zien wat de relevante vraag in het politiek debat zou moeten zijn: hoe interacteren immigranten en mensen uit het land zelf met elkaar in het productie proces?

Uit verschillende eerdere studies is gebleken dat de invloed van immigranten op inkomsten en werkgelegenheid voor mensen uit het land zelf heel klein is. Als het aantal immigranten met 10% stijgt, dat daalt het gemiddelde inkomen van het land maar met 1 tot 0,5%. Immigranten hebben wel veel invloed op elkaar; als het aantal immigranten met 10% stijgt, dan daalt het gemiddeld inkomen van immigranten met tenminste 2 tot 3%.

Summary

De moderne literatuur wat betreft economie en migratie heeft zich gericht op drie gerelateerd vragen. Wat determineert de grote en samenstelling van immigratiestromen naar een specifiek land van bestemming? Hoe passen immigranten zich aan in het land? Wat is de invloed van immigranten op het land van bestemming? Dit artikel heeft geprobeerd een samenvatting te maken van de economische benaderingen op deze vragen.

Een algemeen thema dat terugkomt in het artikel is dat de ‘tweeling’ assumptie die de neoklassieke theorie doet (individuen maximaliseren hun welzijn en uitwisseling tussen de verschillende spelers leidt tot een evenwicht op de markt) leidt tot inzichten wat betreft alle drie de vragen. De economische theorie leidt derhalve tot unieke voorspellingen wat betreft het karakteriseren van immigrantenstromen.

Educational Selectivity in U.S. Immigration: How Do Immigrants Compare To Those Left Behind? - Feliciona - 2005 - Artikel

Educational Selectivity in U.S. Immigration: How Do Immigrants Compare To Those Left Behind? - Feliciona - 2005 - Artikel


Immigrant Selectivity

Hedendaags onderzoek naar immigratie heeft te weinig laten zien hoe immigranten zich verhouden tot personen in hun land van afkomst. Er is amper kennis over ‘immigrant selectivity’ en de patronen van het selectieproces. Vooral de educatieve selectie van de immigrant is belangrijk. Dit is het de manier waarop immigranten met een opleiding zich verhouden tot diegenen die in het thuisland blijven. Omdat vooral hoogopgeleiden migreren naar een ander land, veroorzaakt dit een ‘brain-drain’ in veel ontwikkelingslanden. Daarnaast kan educatieve selectiviteit invloed hebben op de manier waarop immigranten en hun kinderen zich aanpassen in de Verenigde Staten. Door te kijken naar ‘educational selectivity’ kun je beter begrijpen waarom sommige immigranten en nakomelingen succesvoller zijn dan anderen. Het begrijpen van de relatieve positie van immigranten in hun land van afkomst is noodzakelijk om theorieën over assimilatie, en ‘upward en downward mobility’ in de Verenigde Staten te testen.

Volgens Feliciano zijn er verschillende vormen van selectie. Allereerst is er zelf-selectie, omdat niet iedereen wil en kan migreren. Daarnaast zijn er restricties op migreren naar het buitenland in sommige landen, politieke en economische factoren zoals de vraag naar arbeiders, de historische relatie tussen de Verenigde Staten en ‘sending countries’ en ten slotte worden alle legale immigranten geselecteerd door het immigratiebeleid van de Verenigde Staten. Volgens de schrijfster zijn de uitkomsten van deze selectieprocessen te weinig bestudeerd. Het doel van dit artikel is dan ook om licht te schijnen op het de manier waarop immigranten die naar de Verenigde Staten komen in educatief opzicht verschillen van diegenen die achterblijven.

Bestaande theorieën

Er zijn verschillende manieren van kijken naar deze verschillen. In nieuwe wetenschappelijke debatten komt steeds meer het idee naar voren dat immigranten een geselecteerde groep zijn en niet de bevolking in hun thuisland correct representeren. Dit zou komen doordat zij ambitieuzer zijn en een hogere opleiding hebben genoten. Het is veel minder waarschijnlijk dat arme, laagopgeleide mensen migreren dan hoogopgeleiden en mensen die in contact zijn gekomen met de levensstijl van de Verenigde Staten.

Er is een duidelijk verschil te zien in de manier waarop immigranten worden geselecteerd. Je kunt spreken van positieve selectie en negatieve selectie. Dit heeft te maken met de oorzaak van de migratie. Wanneer een immigrant wordt aangetrokken door ‘plus factors’ of ‘pull factors’ spreek je van positieve selectie. Wanneer een immigrant vertrekken door ‘minus factors’ of ‘push factors’ spreek je van negatieve selectie.

Volgens Feliciano is de mate waarin immigranten op educatief gebied verschillen van non-immigranten per land van afkomst anders. Verder zijn er meetbare factoren die gerelateerd zijn aan de mate van selectie. Volgens sommigen waren Europese immigranten een paar decennia eerder hoger opgeleid dan moderne immigranten uit Azië en Zuid-Amerika. Door naar deze verschuiving van nationaliteit te kijken kun je zien of nieuwe immigranten lager opgeleid zijn dan eerdere immigranten. Verder is er veel sprake van migratie die wordt gedreven door sociale netwerken zoals gezinshereniging.

Onderzoeksvragen en uitkomsten

Enkele vragen die Feliciano dus wil beantwoorden zijn: hoe verschillen immigranten van non-immigranten in educatief opzicht? Is er een verschil te zien tussen verschillende landen van afkomst? Hebben eigenschappen van het land van afkomst, redenen voor migratie en de afstand naar de Verenigde Staten invloed op immigranten selectie? Zijn moderne immigranten uit Azië en Latijns-Amerika hoger of lager opgeleid dan de Europese migranten uit het verleden? Is er verschil tussen immigranten uit hetzelfde land over een langere periode?

Feliciano laat zien dat immigranten over het algemeen hoger opgeleid zijn dan mensen in het land van afkomst, met uitzondering van Puerto Ricanen. Dit is te zien in tabel 1. Hoewel alle groepen immigranten positief geselecteerd zijn, de mate van positieve selectie verschilt sterk per land van afkomst. Zo is duidelijk te zien dat immigranten uit Azië vaker positief geselecteerd worden dan Zuid-Amerikanen of mensen uit de Caraïben.

Er zijn verschillende factoren te onderscheiden die de selectie van immigranten beïnvloeden. Hier volgen de factoren die Feliciano heeft geanalyseerd: het gemiddelde aantal jaren van educatie in land van herkomst, de afstand tussen de Verenigde Staten en land van herkomst, het gemiddelde jaar van migratie, de mate van inkomensongelijkheid in land van herkomst, en of de meeste migranten vertrokken vanwege politieke redenen. Ook heeft ze bekeken of leeftijd en geslacht van invloed zijn op de educatieve selectie.

In tabel 2 is te zien dat het voor immigranten uit landen met een relatief hoogopgeleide bevolking minder waarschijnlijk is om zo positief te worden geselecteerd als immigranten uit een laagopgeleide bevolking. Daarnaast wordt grotere afstand tot de V.S. geassocieerd met positievere selectie. Dit is een van de redenen waarom Aziaten vaker positief geselecteerd worden. Ook is te zien dat hedendaagse immigranten over het algemeen positiever worden geselecteerd dan immigranten van voor 1965. Feliciano laat ook zien dat huidige immigranten groepen, die vooral uit Azië en Zuid-Amerika komen, vaker bij de hoogst opgeleiden in hun land van herkomst horen dan eerdere groepen. Daarom zijn volgens de schrijfster alle uitspraken dat huidige immigranten minder selectief zijn dan hun Europese voorgangers niet waar.

Verder onderzoekt Feliciano of er in de loop der tijd een verschil optreedt in de mate van positieve selectie van één groep immigranten, namelijk Mexicanen. Haar hypothese hierbij is dat de positieve selectie na verloop van tijd zal afnemen. Hoewel het duidelijk is dat de positieve selectie duidelijk niet toeneemt over tijd, is het moeilijk om harde conclusies over daling of het gelijk blijven van selectie uit de data te trekken. Desondanks is het duidelijk dat Mexicaanse immigranten over het algemeen positief geselecteerd worden, maar de mate van positieve selectie is laag vergeleken met andere groepen.

Conclusie

Dit artikel heeft geprobeerd antwoorden te geven op vragen over de verschillen tussen immigranten en achterblijvers, en is vooral gefocust op de educatieve verschillen. In het kort:

  • Er zijn grote verschillen in de mate van selectie op basis van opleidingsniveau afhankelijk van het land van herkomst en het jaar waarin iemand immigreert.

  • Bijna alle immigranten groepen zijn hoger opgeleid dan mensen die achterblijven in het land van herkomst (behalve Puerto Ricanen).

  • De afstand vanaf de Verenigde Staten is van invloed op het selectieproces, namelijk: hoe verder het land van herkomst, hoe positiever de selectie.

  • Immigranten uit hoogopgeleide landen zijn minder positief geselecteerd dan immigranten uit relatief laagopgeleide landen.

  • De mate van inkomensongelijkheid in het land van herkomst heeft geen significant effect op het selectieproces. De vraag of de immigranten vooral door politieke redenen zijn vertrokken speelt ook geen rol.

  • De veranderende regionale origine van immigranten in de laatste decennia (van voornamelijk Europeanen naar Zuid-Amerikanen en Aziaten) lijken geen grote invloed te hebben op het selectieproces.

  • Nieuwe ‘golven’ van immigranten uit Mexico zijn lager opgeleid in relatie tot de Mexicaanse bevolking dan eerdere immigranten.

Volgens Feliciano kun je immigranten niet begrijpen als je niet kijkt naar de selectieprocessen. Ondanks het feit dat veel geleerden hebben erkend dat immigranten niet zomaar willekeurig gekozen mensen zijn uit het land van herkomst, denkt de gemiddelde Amerikaanse autochtoon er wel zo over. Deze mensen krijgen een verkeerd beeld over zowel de immigranten, als de achterblijvers. Verder onderzoek moet volgens Feliciano de overblijvende, openstaande vragen die dit onderzoek achterlaat beantwoorden.

Migration to European Countries - Hooghe, Trappers, Meuleman & Reeskens - 2008 - Artikel

Migration to European Countries - Hooghe, Trappers, Meuleman & Reeskens - 2008 - Artikel


Er zijn al aardig wat theoretische benaderingen wat betreft het verklaren van migratiestromen. Economische theorieën beweren dat migratie een reactie is op de arbeidsmarkt en economische motivaties. Culturele theorieën beweren dat migratiestromen zich voordoen volgens een centraal cirkel patroon. Sociale netwerk analyses suggereren dat migranten een al bestaand migratie netwerk volgen.

Je hebt zowel pull als push factoren. Pushfactoren zijn de factoren die maken dat individuen het land verlaten. Pullfactoren zijn factoren die een land aantrekkelijk maken om naar toe te migreren. Op de pullfactoren ligt in dit artikel de nadruk: wat maakt migratie naar Europa aantrekkelijk?

In dit artikel probeert men een beter begrip te krijgen van de bovengenoemde drie theorieën door twee stappen te nemen in de analyse. Allereerst wordt er gebruik gemaakt van brede vergelijkebare data over migratiepatronen van 21 Europese landen. Dit is een veel bredere omvang dan de meeste onderzoeken op dit gebied. Daarnaast worden er verschillende modellen gemaakt over een periode van 25 jaar, en dat reduceert het risico dat de observaties zijn beïnvloed door tijdelijke fenomenen.

Hypotheses

Vanuit literatuuronderzoek doen de onderzoekers enkele hypotheses over pullfactoren die het aantrekkelijk maken om naar een land te migreren.

De economische benadering is vrij voor de hand liggend: migranten reageren op veranderingen op de arbeidsmarkt. Migratie wordt vanuit deze benadering gezien als een mechanisme dat zorgt voor een balans van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Deze hypothese kan worden geoperationaliseerd door de relatie te onderzoeken tussen bepaalde economische indicatoren en de stroom van immigranten naar een land. Een extra onderzoeksvraag is de vraag hoe efficiënt dit gaat. Er zal een tijdsbestek zitten tussen het tekort aan arbeiders in een land en de stroom van migranten. Hoe korter deze tijd, hoe efficiënter migratie is.

Het world system theory paradigm benadrukt de rol van culturele elementen. Hier wordt gesuggereerd dat mensen bewegen van perifere naar centrale landen. Migratie wordt in deze benadering gezien als een culturele hegemonie. Hier uit volgt de volgende hypothese:

Internationale migratie is vooral waarschijnlijk tussen koloniale landen en hun vroegere kolonies omdat culturele, taalkundige, administratieve en transport connecties al zijn gemaakt, en dat dit zich allemaal al heeft kunnen ontwikkelen in de koloniale tijd, zonder concurrentie van andere landen. Dit leidt tot bepaalde culturele systemen tussen landen.

Als laatste is er nog de social network theory (sociaal kapitaal theorie). Deze gaat uit van kettingmigratie. Dat wil zetten, dat wanneer er een bepaalde etnische gemeenschap is gevestigd in een land, dit zorgt voor een makkelijkere toegang voor andere leden van deze gemeenschap. Vaak worden nieuwkomers aangetrokken door de aanwezigheid van familieleden, die hen bepaalde mogelijkheden in een land kunnen bieden. Uit deze theorie volgt de volgende hypothese:

De grootte van de migratiestroom tussen twee landen is niet sterk gecorreleerd aan inkomstenverschillen en werkgelegenheid, omdat wat deze variabele ook zullen veroorzaken, ze worden overschaduwd door de verlaging van migratiekosten en risico’s door het opbouwen van een netwerk.

Testing the economic hypotheses

In de analyse is de afhankelijke variabele de immigratiestroom naar een land tussen 1980 en 2004. Daarnaast zijn er enkele basis controle variabele meegenomen. Allereerst wordt er rekening gehouden met het begrip tijd. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de populatie van een land; grote landen zullen nu eenmaal meer immigranten trekken dan kleine landen.

In het eerste model wordt de economische hypothese getest. In dit model proberen ze de migratiestroom te verklaren aan de hand van de volgende onafhankelijke variabelen:

  • Percentage werkloosheid

  • Economische groei

  • GPD per hoofd van de bevolking

  • Totale sociale uitgaven

Uit de analyse blijk dat de meeste hypothesen die voortkomen uit de economische theorie niet kloppen. GPD per hoofd is niet significant gerelateerd aan de instroom van migranten, wat suggereert dat migranten dus niet perse kiezen voor het rijkste land. Er is ook geen significante relatie tussen het percentage sociale uitgaven, wat suggereert dat men niet altijd kiest voor een land met goede zorgverzekeringen. Werkeloosheid is de enige variabele die significant is. Het effect is negatief: lage werkloosheid trekt migranten aan, wat dus kan betekenen dat migratie inderdaad functioneert als iets wat de arbeidsmarkt in balans houdt. De onderzoekers hebben ook gekeken naar hoe lang het duurt voordat de migratiestroom de onbalans corrigeert; dit was ongeveer 1 jaar. Economische groei is niet significant gerelateerd aan migratie.

Testing the world system approach: colonial past

Als de culturele verklaring correct is, dan zullen voormalige koloniale machten nog steeds migranten trekken vanuit voormalige koloniën. Uit de analyse blijkt allereerst dat afstand tussen landen geen significante invloed heeft op migranten. Uit de analyse blijkt verder dat het koloniale verleden van een land een belangrijke rol speelt in de migratiestromen. Deze bevinding ondersteunt de culturele benadering: hoe meer inwoners in de voormalige kolonie van een land, hoe meer migranten een land zal ontvangen.

Er is ook getest of de impact van een koloniaal verleden verandert in de loop van de tijd. Het bleek over de tijd stabiel te blijven; er was geen sprake van toename of afname.

World system hypothese: language

De hypothese die de world system theorie naar voren brengt moet op eigen wijze worden geoperationaliseerd. Culturele hegemonie wordt niet alleen gekenmerkt door een koloniaal verleden, maar ook met taal. De centrale positie van de UK, Frankrijk en Spanje refereert niet alleen aan de geschiedenis, maar ook aan het feit dat hun taal door een groot aantal mensen wordt gesproken. Het aantal mensen dat de taal spreekt kan worden gezien als indicator voor de dominantie van de taal. Landen waar de dominante taal wordt gesproken zullen meer immigranten aantrekken dan landen waar dit niet het geval is (zoals in Zweden of Polen), volgens de culturele benadering. Om dit te testen is het aantal personen dat officieel de taal spreekt van het immigratie land meegenomen als onafhankelijke variabele.

De analyse laat zien dat het inderdaad zo is dat Europese landen waar veel mensen buiten het land zelf ook de taal spreken, meer immigranten aantrekken. Het effect van taal is wel kleiner dat het effect van het koloniale verleden.

Network approach

Als laatste wordt de netwerkhypothese getoetst. De netwerkhypothese gaat ervan uit dat wanneer er eenmaal een aantal migranten zijn gesettled in een land en een gemeenschap vormen, er steeds meer migranten volgend. Dit omdat de etnische gemeenschap in een land het binnenkomen in een land makkelijker en voordeliger maakt. De netwerkhypothese wordt getoetst door de verwante van de migranten populatie in 2000 mee te nemen als onafhankelijk variabele. Uit de analyse blijkt dat de hypothese niet significant is. Het aantal al gesettelde migranten is niet van invloed op de stroom van migranten. Uit deze analyse blijkt dat er niet zoiets is als kettingmigratie.

An integrated model

De onderzoekers proberen nu een meer geïntegreerd model te maken van hun eerder bevindingen. Tijd en populatie van het ontvangende land worden weer meegenomen als controle variabele. Daarnaast wordt de economische variabele meegenomen; de variabele dat er 1 jaar na werkloosheid sprake is van meer migratie. Van het culturele model wordt ook een variabele meegenomen namelijk dat voormalige koloniale machten meer migranten trekken. Het netwerkmodel was niet significant, dus die wordt niet meegenomen.

Het model laat zien dat de variabele tijd geen significant effect heeft. De populatie van het ontvangende land blijft sterk significant; dus hoe meer inwoners hoe meer migranten. De laatste, meest interessante variabelen die zijn toegevoegd, bleken ook significant te zijn. De onderzoekers durven te concluderen dat Europese landen waar de werkloosheid laag is meer migranten ontvangen, en meestal duurt het 1 jaar door de stroom op de werkloosheid reageert. Daarnaast is het zo dat voormalige koloniale krachten meer immigranten trekken dan landen zonder koloniaal verleden.

Social capital and the Dynamics of Temporary Labour Migration from Poland to Germany - Kalter - 2011 - Artikel

Social capital and the Dynamics of Temporary Labour Migration from Poland to Germany - Kalter - 2011 - Artikel


Sinds de val van het IJzeren Gordijn en de politieke en economische liberalisatie in Polen, blijft het aantal werkmigranten stijgen. Daarnaast wordt het inkomensverschil tussen Duitsland en Polen steeds kleiner. Het lijkt erop dat migratie niet alleen wordt gedreven door economische factoren, maar ook door sociale.

In dit artikel wil de onderzoeker antwoord geven op twee vragen. Allereerst vraagt hij zich af of de migratie van anderen sinds 1989 een onafhankelijke invloed hadden op Polen om een werkbezoek aan Duitsland te brengen. Daarnaast vraagt hij zich af in hoeverre dit de geobserveerde dynamiek kan verklaren.

The Social Capital Hypothesis of Migration

Voor tientallen jaren voerde het neoklassieke economische model de boventoon voor het verklaren van migratie. In dit paradigma staan kosten en baten centraal. Men zou migreren omdat men daarmee meer zou kunnen verdienen.

Hierop is kritiek geleverd (SEU model); men kan ook gedreven worden door factoren die niet iets met geld te maken hebben. Daarnaast is de beslissing om te migreren vaak gebaseerd op subjectieve factoren, meer dan op objectieve factoren.

Ritchey heeft drie principes opgesteld die van invloed kunnen zijn op de sociale banden die gepaard gaan met migratie. De eerste is de affiniteitshypothese; de aanwezigheid van vrienden en familie is een waardevol aspect van het leven. Daarom is het makkelijker om te migreren als er als familie en vrienden wonen. De tweede is de informatie hypothese; familie en vrienden kunnen mogelijkheden signaleren voor de migrant. De derde is de faciliteer hypothese; sociale banden kunnen helpen om een woonplek te vinden en dit vermindert de kosten. Je zou hier kunnen spreken van sociaal kapitaal wat betreft migratie; ‘the social kapital hypothesis of migration’. Hoe meer mensen er migreren naar een land, hoe meer kennis er is over dat land. Het wordt voor volgelingen steeds makkelijker om over te komen.

Daarnaast is er nog een mechanisme dat hieraan relateert, en wat ook zeker van belang is voor de dynamiek wat betreft migratie. Bij elke vorm van migratie, is het voor de persoon in kwestie makkelijker om nog een keer te migreren. Dit wordt ook wel ‘cummulative causation’ genoemd; de kans dat iemand na één keer migreren nog een keer migreert wordt steeds aannemelijker.

Polish – German Migration and Empirical Evidence for the Social Capital Hypothesis to Date

Arbeidsmigratie is het meest voorkomend tussen Polen en Duitsland. Het is aangezet door het grote werkaanbod in Duitsland, vooral op het gebied van bouw en seizoenswerk op het land.

Naast economische veranderingen, heeft het sociaal kapitaal ook een fundamentele rol gespeeld in deze ontwikkelingen. Er zijn studies die dit hebben aangetoond, maar deze berustten vaak op slechte data en analyses. In dit artikel wil de auteur wel een aantal goed onderzochte uitspraken doen over social ties en migratie. Belangrijk is, is dat er vergelijkingen worden gemaakt tussen blijvers en verlaters. Hij kiest er voor om dit te doen in retroperspectief waarin wordt gekeken naar de complete geschiedenis van migratie samen met de migratie ervaring van familie en andere kennissen.

Data, Variables and Methods

In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van vergelijkbare informatie over de geschiedenis van vier Poolse gemeenschappen. Met de selectie van de groepen is het volgende in het achterhoofd gehouden: allereerst regio’s in de buurt van de Duits-Poolse grens moeten contrasteren met regio’s die verder weg zijn. Daarnaast moeten platteland gemeenschappen contrasteren met stedelijke gemeenschappen. Als derde moeten de bijzonderheden van etnische Duitsers vermeden worden door respectievelijke regio’s uit te sluiten.

Resultaten

In het artikel staat een figuur waarin de migratie ratio van de vier gemeenschappen is uitgezet in een grafiek.

Analysing the Risk of a First Trip

Uit de data blijkt dat het risico om voor de eerste keer te migreren is toegenomen na 1989. Als er leeftijd, gezinssamenstelling en gender wordt toegevoegd aan het model wordt de toename zelfs sterker. Als men educatie en werk toevoegt aan het model gebeurt er niks significant. Dit lijkt te suggereren dat tijdelijke migratie niet veel te maken heeft met de capaciteiten van een mens.

Dat je partner al een reis heeft gemaakt is niet significant van invloed, de ervaring van nabije familieleden is wel significant. Migratie-ervaring van gezinsleden spelen geen significante rol. De migratie in een gemeenschap speelt ook een significante rol; hoe hoger het aantal migranten in een gemeenschap, hoe groter de kans dat een ‘nog niet geïnfecteerd lid’ ook een werkreis maakt.

Om terug te komen op de eerste vraag die door de onderzoeker werd gesteld; ja, door het gebruiken van longitudinale data kan de assumptie dat mechanismen wat betreft sociaal kapitaal van invloed zijn op de werkmigratie van Poolse migranten. Nabije familieleden zijn van invloed, en de migratie ervaring van andere gemeenschapsleden.

Daarnaast lijkt de tweede vraag ook beantwoord; het effect van tijd is bijna 0 als men controleert voor de vier sociaal kapitaal variabelen. Dit suggereert dat sociaal kapitaal verantwoordelijk is voor de dynamiek over tijd. Maar de onderzoeker is zich ervan bewust dat dit niet allemaal zo simpel is als het lijkt. In het volgende stuk zal hij discussiëren waarom.

Limits of the Standard Approach

Het kan zo zijn dat de metingen die zijn gedaan door andere variabelen zijn veroorzaakt dan door sociaal kapitaal. In dit onderzoek wordt ook de ratio van migratie in een gemeenschap gemeten. Men kan zich afvragen of een veranderende ratio echt komt door een netwerkeffect.

Men moet proberen een zo’n compleet mogelijk beeld te krijgen van factoren die een rol kunnen spelen. Daarnaast moet men nagaan wat voor gevolgtrekkingen men kan doen met de sociaal kapitaal theorie. Eén voor de hand liggende gevolgtrekking is dat sociaal kapitaal een sterker effect heeft wanneer de migratie moeilijk is. Daarom heeft de onderzoeker ‘een eerste reis met werkvergunning’ uitgezet tegen ‘werken zonder legale werkvergunning’. Als verwacht speelt de familie-indicator in het tweede geval een grotere rol. Deze interactie laat zien dat er waarschijnlijk wel degelijk sprake is van een sociaal kapitaal mechanisme.

Maar aan de andere kant speelt de migratie ratio van de gemeenschap een grotere rol bij legale werkreiss. Dit gaat tegen de verwachtingen in. Het kan ook zo zijn dat de ratio iets anders beschrijft dan een sociaal mechanisme, maar dat het staat voor iets anders. Het effect kan ook komen door het werkaanbod in Duitsland of het meet tijd op een andere manier.

Met de bovenstaande correcties moet men toch terugkomen op of sociaal kapitaal de dynamiek over tijd verklaart. In andere woorden: de sociaal kapitaal variabelen zijn relevant voor het begrijpen van de keuze om te migreren naar Duitsland, maar ze verklaren niks met betrekking tot de dynamiek over tijd.

Analysing the Risk of Further Trips

In het artikel is ook gekeken naar het risico dat men heeft om nog een keer naar Duitsland te gaan als men er al eens is geweest. Als men kijkt naar het effect van tijd, dan is de invloed bijna nul. Dus de stijging van het aantal arbeidsmigranten vanaf 1989 kan niet worden toegeschreven aan het feit dat men al eerder een reis naar Duitsland heeft gemaakt.

Daarnaast is er gekeken naar de kwaliteit die mensen hebben en hun werk in Polen. De bijdrage van deze variabele aan het risico om nog een reis te maken is klein.

Er is ook gekeken naar de sociaal kapitaal mechanismen; hieruit blijkt dat het aantal leden in het huishouden dat al een keer is gemigreerd het risico verhogen op het maken van een reis.

Als laatste is er gekeken naar of iemand al een keer in Duitsland heeft gewerkt. Hoe vaker men dit al heeft gedaan, hoe hoger het risico dat iemand nog een reis maakt. Het is redelijk om te zeggen dat elke reis in het verleden de hoeveelheid kennis, skills en andere middelen vergroot die nuttig zijn op de Duitse banenmarkt, en daarmee verlaagd het de kosten van een reis en vergroot het succes van een volgende reis.

A Theory of Migration - Lee - 1966 - Artikel

A Theory of Migration - Lee - 1966 - Artikel


In het artikel wordt geprobeerd een algemeen schema op te stellen met betrekking tot migratie, waarin verschillende soorten migratie kunnen worden geplaatst. Daarnaast worden er een aantal conclusie afgeleid met betrekking tot de grootte van migratie, de ontwikkeling van tegengestelde stromen en de karakteristieken van migranten. Allereerst beginnen we met een definitie van migratie.

Definitie migratie

Migratie is wereldwijd gedefinieerd als een permanente of semipermanente verandering van verblijfsplaats. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de afstand van de verplaatsing, of het vrijwillig of onvrijwillig plaatsvindt, en of het gaat om externe of interne migratie. Dus een verhuizing naar het appartement tegenover je heeft dezelfde waarde als een verhuizing van India naar Amerika. Tijdelijke migratiesoorten, zoals verhuizen in de zomer naar de bergen, vallen niet onder deze definitie. Het maakt niet uit hoe lang, hoe moeilijk of makkelijke; elke soort van migratie heeft een oorzaak, een bestemming en tussenliggende obstakels. Als tussenliggend obstakel nemen de schrijvers van het artikel altijd de afstand van de verplaatsing mee als iets wat altijd aanwezig is.

Factoren die een rol spelen in migratie

De onderzoekers maken onderscheid tussen vier factoren die kunnen meespelen in migratie:

1. Factoren geassocieerd met de huidige verblijfsplaats

2. Factoren geassocieerd met de nieuwe verblijfsplaats

3. Tussenliggende obstakels

4. Persoonlijke factoren

De eerste drie kun je in een schema zetten (zie artikel). Wat betreft de huidige verblijfsplaats, kunnen er factoren zijn die de mensen daar houden (+) en factoren die de mensen afstoot (-). Andere factoren, weergeven als 0, zijn factoren die significant verschillend zijn tussen mensen. Een goed schoolsysteem kan bijvoorbeeld aantrekkelijk zijn voor ouders met jonge kinderen, maar voor oudere mensen geldt dit niet.

Er zijn tussen het land van de huidige verblijfsplaats en het land van de nieuwe verblijfsplaats natuurlijk verschillen. Over de huidige verblijfsplaats kan men vaak een goed oordeel geven over de gang van zaken. Dit is anders wat betreft de nieuwe verblijfsplaats; men weet pas echt hoe het er aan toe gaat als men er woont. De nieuwe verblijfsplaats kent altijd onbekende factoren.

Een simpele rekensom van +’en en –‘en is vaak niet de aanleiding voor migratie. Er moet een balans zijn tussen de bevordering die de migratie gaat opleveren, en het feit dat het wel een tijd gaat duren voor er echt geprofiteerd kan worden. Daarnaast zijn er allerlei tussenliggende obstakels, zoals een grote afstand. Daarnaast kunnen er ook fysieke obstakels zijn, zoals de Berlijnse muur destijds. Daarnaast kunnen er ook allerlei persoonlijke factoren een rol spelen.

Het besluit om te migreren is nooit helemaal rationeel, en voor sommige personen weegt het rationele aspect veel minder zwaar dan het irrationele aspect.

Volume migratie

Hieronder volgen een aantal hypothese over de omvang van migratie onder verschillende condities, de ontwikkeling van de stroom en de terugkerende stroom, en de karakteristiek van migranten.

1. Het omvang van migratie binnen een bepaalde landstreek varieert met de mate van diversiteit van de gebieden die zijn opgenomen in die landstreek.

Als migratie een resultaat is van een afweging tussen positieve en negatieve factoren, dan is een hoge mate van diversiteit een factor die zorgt voor een hoge mate van migratie. Dit zien we in landen die de grenzen hebben opengesteld. Onder zulke condities wordt het aantrekkelijk om te migreren.

2. De omvang van migratie varieert met de diversiteit van mensen.

Wanneer er een gelijkheid is tussen mensen, in termen van ras, etnische afkomst, scholing, inkomen of traditie, dan verwacht men een kleinere omvang van migranten dan wanneer er grote verschillen zijn.

Het is een algemene bevinding dat groepen immigranten zich vaak specialiseren in een bepaalde beroep en zich verspreiden over het land naar plekken waar ze nodig zijn. De diversiteit brengt onvermijdelijk met zich mee dat de sociale status van sommige groepen boven die van andere staan. Discriminatie van etnische groeperingen is eerder een regel dan een verwachting, en de mate van discriminatie verschilt van plaats tot plaats. Etnische diversiteit verdwijnt meestal als minderheden assimileren, maar een kenmerk van de moderne samenleving is dat er dan op een andere manier onderscheid wordt gemaakt.

3. Het volume van de migratie is gerelateerd aan de moeilijkheid van het overwinnen van de tussenliggende obstakels.

Een van de grootst meespelende factoren in het besluit om te migreren is de moeilijkheid van de tussenliggende obstakels. Het verwijderen van immigratie beperkingen heeft er voor een grote stroom van migranten gezorgd in bepaalde landen.

4. De omvang van migratie fluctueert met de economie.

Economie beïnvloedt de omvang van migratie, en vooral in de vergelijking tussen de huidige verblijfsplaats en de nieuwe verblijfsplaats. Als er sprake is van economische expansie, werven bedrijven medewerkers van buitenaf. Maar zulke expansies zijn niet evenredig verdeeld, en delen van het land blijven in een staat van stagnatie.

5. Tenzij er strenge controles worden uitgevoerd, hebben zowel omvang als snelheid van migratie de neiging om toe te nemen.

De omvang van migratie neemt door een aantal redenen toe, waaronder de stijging van diversiteit in gebieden en de vermindering van tussenliggende obstakels. Industrialisatie en Westernization zorgen onder andere voor toename van diversiteit in een gebied. Het is ook zo dat de verschillen in economische status binnen een land steeds verder uit elkaar lopen, zowel in ontwikkelde als onontwikkelde landen. Daarnaast worden de verschillen tussen ontwikkelde en onontwikkelde landen niet kleiner, maar juist groter. Daarnaast zorgt de blik die mensen hebben op deze diversiteit voor het groeien van de omvang van migratie. In ontwikkelde samenlevingen is men gericht op specialisatie, wat zorgt voor verschillen.

Daarnaast zorgt de verbeterde communicatie voor het verminderen van tussenliggende obstakels. Communicatie wordt beter, en transport in relatie tot het inkomen wordt gekomen.

Daarnaast zorgt migratie zelf ook voor een toename van migratie. Mensen die ooit al alle banden met hun thuisland hebben verbroken in hun jeugd, zullen dit snelle nog een keer doen. Daarnaast zien ze tussenliggende obstakels niet meer echt als obstakels, en zijn ze beter in staat negatieve en positieve factoren te evalueren.

6. De omvang en de snelheid van de migratie variëren met de stand van zaken in een land of gebied.

In een land met een opkomende economie worden de verschillen tussen gebieden geaccentueerd door industriële ontwikkeling en educatie. Maar daarnaast worden de tussenliggende obstakels voor migratie vaak verminderd door verbeterde technologie en een andere politiek stelsel. In ontwikkelde landen verwacht men dus een hoog aantal migranten.

Stroom en terugkerende stroom

1. Migratie vindt voornamelijk plaats in goed gedefinieerde stromen.

Het is een algemene observatie dat migranten vaak goede gefineerde routes afleggen naar specifieke bestemmingen. Dit komt waarschijnlijk omdat mogelijkheden vaak specifiek bepaald zijn, en omdat migranten bepaalde routes moeten volgen. Daarnaast is de kennis die men heeft in land van herkomst belangrijk en hoe er met migranten wordt omgegaan in het land van oorsprong van belang. Eerdere migranten maken een weg vrij voor latere migranten, en zo worden er effectieve paden gecreëerd.

2. Voor elke grote migratie stroom die er bestaat, ontstaat er ook een terugkerende stroom.

Een terugkerende stroom kan ontstaan voor verschillende redenen. Eén daarvan is dat positieve factoren kunnen verdwijnen, of dat de positieve en negatieve factoren van het land van herkomst en bestemming een verandering ondergaan. Een migratiestroom zorgt voor contact tussen land van herkomst en bestemming, en datgene wat men heeft geleerd in het nieuwe land kan mee worden genomen naar het land van herkomst. Migranten kunnen zich bewust worden van mogelijkheden in hun land van oorsprong, waar ze zich eerst niet bewust van waren. Daarnaast hebben sommige migranten niet de intentie om voor altijd in een land te blijven, maar blijven ze totdat ze genoeg geld hebben verdiend.

3. Het rendement van de stroom (ratio van stroom tot de terugkerende stroom) is hoog als de belangrijke factoren van de ontwikkeling van een migratiestroom worden verminderd met de factoren met het land van herkomst.

4. Het rendement van de stroom en terugkerende stroom is laag als het land van herkomst hetzelfde is als het land van bestemming.

5. Het rendement van migratiestromen zal hoog zijn als tussenliggende obstakels hoog zijn.

Als mensen kiezen om bepaalde (grote, zware) tussenliggende obstakels te nemen, dan doen ze dit om bepaalde redenen. Daarom zullen ze niet zo gauw terugkeren, omdat ze weten wat hen te wachten staat.

6. Het rendement van een migratiestroom varieert met economische condities, hoog in tijden van voorspoed en laag in tijden van depressie.

Karakteristieken van migranten

1. Migratie is selectief

Migranten zijn niet een random selectie van de populatie in hun land van herkomst. De reden waarom migratie selectief is, is omdat personen anders reageren op de plus en min factoren in land van herkomst en bestemming. Daarnaast is er een verschil in mogelijkheden tussen personen om tussenliggende obstakels te overwinnen.

2. Migranten die vooral responderen op positieve factoren zijn meestal positieve geselecteerd.

Deze personen staan vaak niet onder druk om te migreren, maar doen dit omdat ze mogelijkheden worden aangeboden in een ander land die ze kunnen overwegen. Denk aan hoogopgeleide personen die een betere baan krijgen aangeboden.

3. Migranten die reageren op de negatieve factoren zijn vaak negatief geselecteerd, of wanneer de negatieve factoren de overhand hebben, zelfs helemaal niet worden geselecteerd.

Vaak zijn het mensen die economisch hebben gefaald in eigen land waar de negatieve factoren het sterkst tot uiting komen, en worden aangezet tot migratie.

4. Als je alle migranten samenneemt, is de selectie bimodaal.

Het maakt niet uit welk land je bekijkt, sommige migranten geven gehoor aan de plus factoren en zijn daarom positief geselecteerd, en sommige reageren op de negatieve factoren en zijn daarom negatief geselecteerd. Als er daarom een grafiek wordt gemaakt, krijgt men vaak een J- of een U-vorm, vooral als men educatie op de assen zet.

5. Het aantal positief geselecteerden neemt toe met moeilijkheidsgraad van de tussenliggende obstakels.

Alhoewel de selectie vaak random of negatief is, kunnen tussenliggende obstakels er voor zorgen dat bepaalde zwakke of incapabele mensen worden uitgesloten. Daarnaast is het zo dat hoe groter de afstand van de migratie, hoe meer superieur de migranten worden. Onopgeleide personen leggen vaak maar kleine afstanden af.

6. De mate van de neiging om te migreren op bepaalde momenten in het leven is belangrijk tijdens de selectie van migranten.

Mensen kunnen door trouwen of juist scheiden geneigd zijn om te migreren. Vaak gebeurt dit op bepaalde leeftijden, en daarom zijn ze een belangrijk onderdeel voor het vormen van een leeftijdsgrafiek.

7. De karakteristieken van migranten hebben de neiging om te interacteren tussen het land van herkomst en het land van bestemming.

Migranten hebben al enkele karakteristieken van het land van bestemming overgenomen voordat ze er zijn, maar ze zullen nooit helemaal los kunnen komen vaan het thuisland. Migranten nemen karakteristieken over van het land over omdat dit de plus factoren zijn waarvoor ze zijn verhuisd. De vruchtbaarheid of ook wel intelligentie van migranten ligt vaak tussen de vruchtbaarheid van het land van bestemming en het land van herkomst in. Dit is de paradox van migratie; het verhuizen van mensen zorgt voor vermindering van de kwaliteit van een bevolking, zowel in het land van herkomst als het land van bestemming.

Theories of International Migration: A Review and Appraisal - Massey, Arango, Graeme, Kouaouci, Pellegrino & Taylor - 1993 - Artikel

Theories of International Migration: A Review and Appraisal - Massey, Arango, Graeme, Kouaouci, Pellegrino & Taylor - 1993 - Artikel


In de afgelopen 30 jaar is veel veranderd wat betreft migratie. Europa zond voor jaren lang migranten uit, maar dit is tegenwoordig omgekeerd; op dit moment ontvangen de meeste Europese landen vooral. De meeste ontwikkelde landen op de wereld zijn landen geworden met een multiculturele samenleving. Op dit moment is er nog geen samenhangende theorie over internationale migratie, alleen gefragmenteerde theorieën. Het doel van dit artikel is om de losse theorieën samen te brengen tot één theorie.

The initation of international migration

Er zijn een aantal theorieën die proberen te verklaren waarom internationale migratie begint. Het verschil tussen de theorieën is vaak het niveau van de verklaring; de een zoekt de verklaring op individueel niveau, de ander op gezinsniveau en de ander op internationaal niveau. Allereerst wordt nu elke theorie apart besproken, om ze daarna te kunnen combineren.

Neoclassical economics: Macro theory

Volgens deze theorie wordt internationale migratie veroorzaakt door de geografische verschillen in vraag en aanbod van werk. Door een verschil in lonen gaan mensen uit een laag loon land naar een land waar de lonen hoger zijn. De theorie kent een aantal assumpties:

1. De internationale migratie van werknemers wordt veroorzaak door verschillen in loon tussen landen.

2. Als het verschil in lonen tussen landen er niet is, dan zal migratie stoppen.

3. Internationale stromen van human capital (hoogopgeleide werknemers) zijn een reactie op verschillen in mate van verschil in human capital, en deze kan anders zijn dan het verschil in lonen.

4. De arbeidsmarkt is de primaire oorzaak voor internationale stromen; andere soorten markten hebben geen effect op internationale migratie.

5. Regeringen kunnen migratiestromen reguleren door arbeidsmarkten aan te passen.

Neoclassical economics: Micro theory

Deze theorie gaat uit van een individuele keuze. Individuele rationele actoren besluiten om te migreren na een kosten-baten optelsom, en daarmee verwachten dat een verhuizing hen geld oplevert. Ook de microtheorie heeft een aantal formuleringen opgesteld:

1. Internationale verhuizingen komen voort uit internationale verschillen in zowel salaris als werkgelegenheid.

2. Individuele human capital karakteristieken die de kans vergroten op een baan kunnen zorgen voor een verhoging van de kans dat men migreert.

3. Individuele karakteristieken, sociale condities of technologieën die zorgen voor het verlagen van de kosten van migratie, zorgen voor een toename op de kans dat men migreert.

4. Door 2 & 3 kunnen mensen in hetzelfde land hele andere redeneringen hebben om te verhuizen.

5. Migratiestromen tussen landen zijn een simpele som van individuele verplaatsingen die zijn gedaan aan de hand van een kosten en baten berekening.

6. Internationale migratie komt niet voor als er geen verschillen zijn in landen qua loon. Migratie blijft zich net zo lang voordoen totdat de verwachte opbrengsten (het product van salaris en werkgelegenheid) internationaal zijn gelijkgetrokken, tot dan blijft het zich voordoen.

7. De grootte van het verschil tussen salaris en werkgelegenheid tussen land determineert de grootte van de internationale migratie stromen.

8. De keuze om te migreren komt voor uit een verschil in arbeidsmarkt; andere markten hebben geen directe invloed op migratie.

9. Als de conditie in het land van bestemming psychologisch aantrekkelijk zijn, dan kunnen de migranten kosten negatief zijn. In dit geval, kan een negatief inkomensverschil migranten toch op hun plaats houden.

10. De regering kan migratie vooral reguleren door beleid dat invloed heeft op de verwachte baten die migranten. Ze kunnen bijvoorbeeld het risico verhogen om werkloos te worden in het land van bestemming, of in het land van herkomst de lonen verhogen.

The new economics of migration

Deze theorie gaat er van uit dat het besluit om te migreren niet wordt genomen door geïsoleerde individuen, maar door een groter geheel van mensen die aan elkaar relateren.

Ook deze theorie heeft een aantal assumpties gedaan:

1. Families, huishoudens, of ander cultureel gedefinieerde groepen zijn de units van mensen die je moet analyseren, niet het autonome individu.

2. Een verschil in loon is geen onmisbare conditie om te migreren; huishoudens kunnen een hele andere sterke drijfveren hebben om te migreren, zelfs als het verschil in loon afwezig is.

3. Internationale migratie en lokale werkgelegenheid sluiten elkaar niet uit. Er zijn juist huishoudens die zowel migratie en lokale werkgelegenheid met elkaar verbinden. Een toename aan mensen die terugkeren naar de lokale economie kan voordelig zijn; ze zijn eerder bereid risico’s te nemen en te investeren. Economische ontwikkeling in het land van herkomst hoeft dus niet de druk van migratie te verlagen.

4. Internationale migratie hoeft niet te verdwijnen als loonverschillen afwezig zijn. Drijfveren om te migreren kunnen nog steeds aanwezig zijn als andere markten in het land van herkomst nog niet goed functioneren.

5. De verschillen tussen inkomens zullen er ook niet voor zorgen dat gezinnen zullen verhuizen die op een andere loonschaal zitten.

6. Regeringen kunnen migratie niet alleen beïnvloeden door beleid wat betreft werkgelegenheid aan te passen, maar ook wat betreft verzekeringen, kapitaal markten en toekomstige markten. Regeringen die goede verzekeringen aanbieden, vooral wat betreft werkeloosheid, kunnen van grote invloed zijn.

7. Beleid dat vorm geeft aan inkomensverschillen in een land kunnen ook een drijfveer zijn om te migreren.

8. Beleid en economische veranderingen dat vorm geeft aan de verdeling van inkomen, beïnvloed internationale migratie onafhankelijk van het effect dat dit heeft om het gemiddelde inkomen. Het kan zelfs zo zijn dat wanneer de overheid in een land waar voornamelijk mensen weggaan met hun beleid zorgt voor een hoger gemiddeld inkomen, maar daarmee arme gezinnen achterstellen, de migratie juist toeneemt. Andersom kan migratie afnemen als rijke huishoudens geen aandeel hebben in het verhoogde gemiddelde inkomen.

Dual labor market theory

De theorieën die nu vooral aan de orde zijn gekomen zijn vooral gebaseerd op beslissingen op individueel niveau. De dual labor market theory gaat er vanuit dat internationale migratie vooral voortkomt uit de werkgelegenheid in moderne geïndustrialiseerde samenlevingen.

De assumpties van deze theorie zijn de volgende:

1. Internationale werkmigratie wordt vooral aangewakkerd door de werving van werknemers in ontwikkelde landen.

2. De behoefte aan arbeidsmigranten ontstaat vooral door een structurele behoefte gecreëerd door de economie, en dit uit zich in wervingsactiviteiten, niet in aanbieden van een hoger loon. Internationale verschillen in lonen spelen geen cruciale rol, werkgevers bieden vooral werk aan en houden de lonen constant.

3. Lage lonen in landen die immigranten ontvangen gaan niet omhoog als er minder arbeidsmigranten zijn; ze worden laag gehouden door sociale en institutionele mechanismen en kunnen niet reageren op vraag en aanbod.

4. Lage lonen kunnen wel dalen wanneer er een toename is aan arbeidsmigranten, omdat de sociale en institutionele mechanismen niet kunnen laten stijgen maar wel laten dalen.

5. Regeringen kunnen internationale migratie niet beïnvloeden door beleid dat inkomstenverschillen kleiner maakt; immigranten vervullen een behoefte die structureel is ingebouwd in moderne, postindustriële economieën, en om dit te beïnvloeden zijn er grotere veranderingen nodig.

World systems theory

Volgens de world systems theory is migratie een natuurlijk gevolg van de ontwrichting als gevolg van de ontwikkeling van het kapitalisme. Het volgt de politieke en economische organisatie van de wereldeconomie. De world systems theory doet zes hypotheses:

1. Internationale migratie is een natuurlijk gevolg van de kapitalistische mark in de ontwikkelde wereld; het binnendringen van de wereldeconomie in landen buiten deze economie is de katalysator van internationale migratie.

2. De internationale stroom van werk volgt de internationale stroom van producten, maar in de omgekeerde richting.

3. Internationale migratie is vooral logisch tussen landen tussen landen met een koloniaal verleden, omdat culturele, taalkundige, administratieve en transport verbintenissen al eens zijn gemaakt.

4. Omdat internationale migratie een gevolg is van kapitalisme, kunnen regeringen migratie beïnvloeden door te investeren in het buitenland en de internationale stroom van kapitaal en goederen sturen. Maar dit is ongebruikelijk, omdat dit moeilijk te beïnvloeden is.

5. Politiek en militaire interventies bij de overheid van kapitalistische landen om de wereldmarkt te doen groeien kunnen, als ze falen, vluchtelingen stromen veroorzaken.

6. Internationale migratie heeft weinig te maken met inkomsten of werkgelegenheid verschillen tussen landen; het komt voort uit de dynamiek van de markt en de structuur van de globale economie.

The perpetuation of international movement

Immigratie kan worden veroorzaakt door verschillende redenen: mensen willen hun inkomen verhogen, krijgen een andere baan aangeboden etc. De redenen dat mensen migreren kunnen sterk uiteenlopen over tijd en ruimte. Maar door deze migraties krijgt migratie een onafhankelijke functie; migratie netwerken verspreiden zich, instituties die internationale verhuizingen ondersteunen worden ontwikkeld, en de sociale betekenis van werk verandert in de ontvangende samenlevingen. Het algemene gegeven dat hier uit volgt is dat deze transformaties een volgende migratie makkelijker maken, ook wel cumulative causation genoemd.

Network theory

Migrantennetwerken zijn een set van interpersoonlijke banden die migranten, voormalige migranten en niet-migranten verbindt tussen het land van herkomst en bestemming, door vriendschap of gedeelde gemeenschap. Ze verhogen de waarschijnlijkheid van een internationale verhuizing omdat ze de kosten en de risico’s verlagen. Netwerk connecties kunnen worden geraadpleegd om werk te vinden in het land van bestemming. Hoe meer migranten er zijn, hoe groter het sociaal kapitaal, en hoe lager de kosten worden om te migreren.

De theorie doet enkele assumpties:

1. Internationale migratie groeit met de tijd totdat netwerkconnecties zo erg zijn verspreid dat iedereen die wil migreren dit ook kan doen zonder moeilijkheden; daarna krimpt migratie weer.

2. De grootte van migratiestroom is niet sterk gecorreleerd met inkomsten of werkgelegenheid verschillen tussen landen; het wordt overschaduwd door de kosten van een migratie en de bijbehorende risico’s.

3. Als internationale migratie wordt geïnstitutionaliseerd door het ontwikkelen van netwerken, dan wordt de migratie onafhankelijk van de factoren die het oorspronkelijk hebben veroorzaakt.

4. Als netwerken groeien en de kosten en risico’s van migratie dalen, dan wordt de stroom minder selectief in socio-economische voorwaarden en wordt het meer representatief voor het land waar de migranten vandaag komen.

5. Overheden hebben moeite om migratiestromen te controleren als ze eenmaal zijn begonnen; de groei van netwerken ligt buiten hun controle, en zal buiten welk politiek beleid dan ook blijven doorgroeien.

6. Bepaald migratie beleid, zoals beleid dat migranten weer samenbrengt met familie, werkt averechts; ze versterken het netwerk alleen maar door bepaalde leden speciale rechten te ontlenen.

Institutional theory

Als er eenmaal sprake is van internationale migratie, dan ontstaan er instituten die de onbalans tussen het aantal migranten die een land wil toetreden en het aantal visa dat verstrekt wordt. Deze onbalans, en de barrières die bepaalde landen hebben om mensen buiten te houden, zorgen ervoor dat er een economische niche ontstaat die internationale migratie promoot voor winst, waardoor er een zwarte markt ontstaan in migratie. Maar er ontstaan ook instituties die dit op een legale manier proberen te doen.

Ook vanuit deze theorie zijn er weer twee assumpties:

1. Als er organisaties ontstaan die internationale migratie promoten, ondersteunen en steunen dan wordt de migratiestroom steeds meer en meer geïnstitutionaliseerd en onafhankelijk van de factoren die de stroom ooit hebben veroorzaakt.

2. Overheden hebben moeite om de stromen te reguleren als deze eenmaal zijn begonnen, omdat het proces van institutionalisering moeilijk te reguleren is. Aangezien er winst wordt gemaakt als men ingaat op de vraag naar het toetreden van een land, werkt streng beleid illegale praktijken in de hand.

Cumulative causation

Cumulative causation is het proces waarbij migratie er voor zorgt dat een volgende migratiestroom meer waarschijnlijk maakt. Sociale wetenschappers hebben tot nog toe zes socio-economische factoren gevonden waardoor dit komt: de distributie van inkomen, de distributie van een land, de organisatie van de landbouw, de regionale distributie van sociaal kapitaal en de sociale betekenis van werk.

Als je internationale migratie ziet als een cumulatief sociaal proces, dan kun je enkele assumpties doen:

1. Sociale, economische en culturele veranderingen die ontstaan na het zenden en ontvangen van mensen geeft de beweging van mensen een krachtige resistentie tegen regulatie, aangezien het proces van cumulative causation buiten het bereik van de overheid ligt.

2. In tijden van werkloosheid vinden overheden het moeilijk om mensen uit eigen land weer aan het werk te krijgen op plekken waar eerst immigranten werkten. Er heeft een waardeverandering plaatsgevonden die er voor heeft gezorgd dat het wordt gezien als ‘immigranten baantjes’. Hirdoor wordt het noodzakelijk om meer immigranten naar een land te laten komen.

3. Het sociale label ‘immigrantenbaan’ komt door een concentratie van immigranten op een bepaald werkterrein. Wanneer immigranten een bepaald terrein zijn toegetreden wordt het moeilijk om individuen uit het land zelf weer op dat gebied aan het werk te krijgen.

Migration systems theory

De voorgaande theorieën bieden de mogelijkheid tot identificatie van een stabiel internationaal migratiesysteem. Een internationaal migratie systeem bevat meestal één of een aantal ontvangende landen en een set van specifieke landen die een groot aantal migranten stuurt.

De migratie systeem theorie doet nog enkele interessante assumpties:

1. Landen binnen zo’n systeem hoeven niet dicht bij elkaar te liggen, omdat de migratiestromen een reflectie zijn van politieke en sociale relaties en niet van fysieke. Maar nabijheid van landen kan wel faciliteren in het ontstaan van relaties tussen landen, het is geen garantie voor een relatie.

2. Multipolaire systemen zijn mogelijk, waar bij een set aan verscheidene landen migranten ontvangt van een aantal overlappende landen.

3. Landen kunnen behoren tot meerdere migratiesystemen, maar dit is het meest voor de hand liggend voor landen die migranten sturen.

4. Als politieke en economische condities veranderen, dan doen de systemen dit ook. Er is geen gefixeerde structuur, door de veranderingen kunnen landen in een systeem komen of er juist uitgaan.

De theorieën die hier zijn besproken verklaren migratie op een aantal verschillende levels, maar verschillende verklaringen hoeven elkaar niet uit te sluiten. De schrijvers van het artikel zijn voorstanden van een brede positie op een meervoudig niveau wat betreft migratie, en dat het uitzoeken welke verklaringen nuttig zijn een empirische taak is.

Gezin en Grens - Bonjour - 2007 - Artikel

Gezin en Grens - Bonjour - 2007 - Artikel


Inleiding

Migratiebeleid heeft verschillende vormen aangenomen sinds de jaren vijftig. Dit artikel spitst zich toe op het gebied van gezinsmigratie in deze periode tot op heden. Het lijkt een lastige kwestie om te bepalen of een vreemdeling wel of niet in Nederland mag wonen. Gelukkig wordt deze beslissing genomen door allerlei mensen die betrokken zijn bij het migratiebeleid. Dit zijn onder andere ambtenaren, juristen en politici. Sinds de jaren zeventig zijn gezinsmigratie en de maatschappelijke gevolgen hiervan onderwerp van debat. Er is echter weinig wetenschappelijke aandacht voor beleidsvorming op dit gebied. Benadering van gezinsmigratie verschilt, vaak wordt het gezien als volgmigratie, in tegenstelling tot asiel en arbeidsmigratie. Betty de Hart (1997; 2003) en Sarah van Walsum (2002; 2004; 2005) hebben in hun studies echter aandacht besteed aan de historische ontwikkeling van de maatschappelijke context van de ontwikkeling van gezinsmigratiebeleid. Een belangrijk aspet van migratiebeleid is het onderscheid moeten maken tussen mensen. Er moeten criteria en categorieën worden opgesteld op grond waarvan wordt bepaald wie toegang wordt verleend tot het land. Het proces van insluiting en uitsluiting gaat dus samen met het opstellen van een migratiebeleid, waarbij veel mensen in het grijze gebied vallen tussen de insiders en outsiders. Deze categorie moet voortdurend opnieuw worden geëvalueerd. Het in- en uitsluiten is een belangrijk fenomeen binnen gezinsmigratie. Vooral bij gezinsmigratie is er een spanningsveld tussen deze twee neigingen. Bij deze specifieke vorm van migratie gaat het om het verblijf van partners, kinderen en familieleden van mensen die een legale status hebben. De familieleden die een aanvraag doen, 'de buitenstaanders', mogen worden geweigerd wanneer dit volgens de staat een voordeel voor de maatschappij tot gevolg heeft. Aan de andere kant hebben de legale inwoners ook een verwachting van zorg voor welzijn van het gezin ten opzichte van de staat. Dit zorgt voor het maken van een afweging tussen de belangen van de algehele maatschappij en die van de persoon die de aanvraag doet. Hierbij wordt de manier op in hoeverre de aanvrager onderdeel van de maatschappij is in ogenschouw genomen. Sinds de jaren vijftig kunnen er drie fases in het migratiebeleid worden onderscheiden. De eerste is de periode van de gastarbeiders vanaf de jaren vijftig tot de jaren zeventig. De tweede fase is de fase van eind jaren zeventig tot begin jaren negentig; de fase van het minderhedenbeleid. De derde en laatste fase loopt van de jaren negentig tot heden; in deze fase staat individualisering centraal.

Fase 1: jaren vijftig tot zeventig

Na de tweede wereld oorlog ontstond er in Nederland een tekort op de arbeidsmarkt wat leidde tot het binnenkomen van arbeidsmigranten uit het Middellandse Zeegebied in de midden jaren vijftig. Dit waren in het begin vooral Spanjaarden en Italianen, maar tegen het eind van de jaren zestig vormden Marokkanen en Turken de meerderheid. Hoeveel migranten Nederland binnenkwamen, hing af van de vraag op de arbeidsmarkt. In deze periode was het migratiestandpunt dat er geen sprake zou zijn van vestiging van de migranten. Hierom werd gebruik gemaakt van de term gastarbeiders. Het was slechts een economische noodzaak en daarom een tijdelijk verblijf. Bovendien was de aanname dat de arbeidsmigranten zelf ook liever tijdelijk in Nederland zouden verblijven en op den duur weer terug zouden gaan naar het land van herkomst.

Nederland had een strenger beleid dan omringende landen in Europa wat betreft gezinshereniging. In het begin van deze arbeidsmigratie werden vooral arbeiders geworven die ongehuwd waren. Dit had te maken met gezinshereniging. Er golden strenge regels wat betreft het over laten komen van partners en gezinnen. Er waren echter meer mensen nodig, dus werd besloten ook gehuwde arbeidsmigranten binnen te laten. In eerste instantie werd hen verteld dat ze hun gezin achter moesten laten, maar dat gezinshereniging wel was toegestaan wanneer zij over een geschikte huisvesting beschikte, minstens een jaarcontract hadden en tenminste twee jaar (voor EEG-burgers) of drie jaar (voor niet EEG-burgers) in Nederland hadden gewerkt. In het parlement werd weinig aandacht besteed aan gezinshereniging in de jaren vijftig en zestig. De Christelijke partijen en de VVD vonden echter dat het ontwrichten van gezinnen niet thuis hoort in de Nederlandse moraal en wilden verandering in het beleid van gezinshereniging. Dit wierp zijn vruchten af in de loop van de jaren zestig. De wachttijd om het gezin of partner over te laten komen naar Nederland werd niet afgeschaft, maar wel verkort naar 1 jaar. Het grootste argument tegen het helemaal afschaffen van de wachttijd was de woningnood in Nederland. In de jaren vijftig en zestig waren de arbeidsmigranten duidelijk geen onderdeel van de Nederlandse samenleving, vandaar ook de naam gastarbeiders. Maar omdat de wachttijd werd verkocht naar 1 jaar konden de gastarbeiders niet volledig als outsiders worden gezien.

Er kwam een verandering in de balans tussen de uitsluitende en de insluitende tendens. Was het in de jaren vijftig en zestig nog meer uitsluitend, in de loop van de jaren zeventig werd duidelijk dat tijdelijke arbeidsmigratie aan het veranderen was in permanente vestiging. Dit was ook duidelijk in de toename van het aantal volledig buitenlandse gezinnen, en dus een langere verblijfsduur. Toen in begin jaren zeventig de oliecrisis de kop opstak, werd het arbeidsmigratie beleid verscherpt. Dit betekende niet het einde van de arbeidsmigratie. Vooral de Turken en Marokkanen besloten zich voor onbeperkte tijd te vestigen en beroep te doen op gezinshereniging. In deze periode kwamen er veel vrouwen en kinderen naar Nederland om zich bij hun man en vader te voegen. De arbeidsmigratie van de jaren vijftig en zestig ontwikkelde zich tot vestigingsmigratie. De Nederlandse regering reageerde vertraagd op deze ontwikkeling en verwachtten nog steeds dat er een natuurlijk selectieproces zou plaats vinden. Hierbij zouden degenen dit zich het beste konden aanpassen aan Nederland het langst blijven. Het vestigingsproces werd als ongewenst beschouwd, maar alsnog werd gezinshereniging niet gestopt. In 1979 werd het Vreemdelingenbeleid pas aangepast. Nu werd het verblijf van arbeidsmigranten meer verondersteld van niet-tijdelijke aard te zijn. KVP-kamerlid Hermsen pleitte voor “mentale beïnvloeding, voorlichting en vorming” om terugkeer naar het eigen land te bevorderen. Maar de migrant had nog steeds zelf de keuze om terug te gaan of om zijn gezin over te laten komen naar Nederland Nederland ging in tegenstelling tot Duitsland en Frankrijk mild om met het idee om de migranten terug te laten keren. In deze landen werden ze gedwongen om terug te keren. In Nederland werd wel overwogen een financiële bonus toe te geven wanneer de migrant zou terugkeren naar eigen land, maar dit werd een halt toegeroepen voordat het werd uitgevoerd.

In de jaren zeventig veranderde er weinig wat betreft het beleid. Wel werden in 1979 de voorwaarden voor gezinshereniging gelijk gesteld voor zowel vrouwen als mannen. Voorheen moesten vrouwen aan strengere eisen voldoen als zij hun man over wilden laten komen. In de jaren zeventig was Nederland nog steeds geen immigratieland, was het verblijf van arbeidsmigranten nog steeds tijdelijk en werden zij beschouwd als gasten. Echter, het recht op gezinshereniging stond vast. Dit nam begin jaren tachtig enorm toe in omvang en resulteerde in een wijziging het migratiebeleid.

Fase 2: eind jaren zeventig tot begin jaren negentig

Premier Lubbers presenteerde in 1983 de Nota Minderhedenbeleid. Centraal hierin was het principe van gelijke behandeling, cultureel pluralisme en een collectievere benadering van de maatschappelijke integratie. Het uitgangspunt hierbij was dat erkend werd dat migranten die in Nederland waren hier permanent zouden zijn. Er moest een beleid ontwikkeld worden om de participatie van de minderheden te bevorderen in Nederland. Hier ging het met name om het gebied van arbeid, huisvesting en onderwijs. Ook zouden de migranten wanneer dit mogelijk was dezelfde rechten op sociaal-economisch en politiek gebied krijgen als Nederlandse burgers. Het beleid was erop gericht om minderheden ruimte te bieden voor culturele expressie.

Het nieuwe vreemdelingenbeleid had twee gevolgen. Als eerste werd de juridische positie van gevestigde migranten vernieuwd en verbeterd. Als tweede werd een begrenzend toegangsbeleid gezien als noodzakelijk om het minderhedenbeleid te laten slagen. Volledige integratie was het hoofdzakelijke beleidsdoel geworden nu het permanente verblijf van migranten in Nederland was erkend. Doordat er geen dwang dreigde om terug te keren naar het eigen land, zouden de migranten beter kunnen hechten en aarden in Nederland. Wel moest het aantal nieuwe migranten tot een minimum worden beperkt.

Dit ging echter niet altijd samen. Om te kunnen hechten en aarden werd geacht dat het bevorderlijk was te leven binnen de eigen familie en dus werd gezinshereniging nog steeds positief benaderd. Aan de andere kant waren de migranten die overkwamen middels gezinshereniging juist degenen die de regering tot een minimum wilde beperken. Toch had dit liberalisering van de regelgeving voor gezinsmigratie tot gevolg. In het begin van de jaren tachtig werd gezinshereniging makkelijk gemaakt voor migranten die in Nederland gevestigd waren door een versoepeling in inkomensvereiste die voorheen slechts voor Nederlanders was bedoelt. Ondanks dat velen werkeloos waren door de recessie konden ze toch hun familie laten overkomen door het versoepelen van de regeling. Er ontstond wel discussie over de tweede generatie migranten; de kinderen van de voormalige arbeidsmigranten. Zo zouden zij geen goede professionele en sociale vooruitzichten hebben, omdat zij al scholing in land van herkomst hadden genoten. Het was beter als kinderen zo jong mogelijk naar Nederland kwamen. De leeftijdsgrens was kon echter niet lager dan meerderjarig worden gesteld. Midden jaren tachtig werd de meerderjarigheidsgrens in Nederland verlaagd van 21 naar 18 jaar.

Een omstreden onderwerp was gezinsvorming wanneer kinderen van migranten een buitenlandse partner over wilden laten komen. De regering zag deze groep als kansarm en maakte duidelijk dit ongewenst te achten. In 1983 werd de 1445-maatregel ingevoerd. Tweede migratie migranten konden een vestigingsvergunning krijgen wanneer zij over voldoende inkomen beschikten, namelijk 1445 gulden. Primaire migranten werden nog steeds vrijgesteld van het inkomensvereiste. Na minder dan twee jaar werd deze regel afgeschaft. De omvang van de instroom via gezinsvorming bleek kleiner dan verwacht en de voorwaarden werden gelijk gesteld voor zowel eerste als tweede generatie migranten. Het is duidelijk dat in de jaren tachtig een verschuiving van benadering ten opzichte van migranten plaatsvond. Eerder werden zij gezien als outsiders (gasten), nu werden zij gezien als insiders (definitieve leden van de samenleving). Leven in gezinskring werd als belangrijk geacht voor de maatschappelijke integratie van migranten. Andere potentiële migranten werden geweerd zodat gevestigde migranten tot de insiders gingen behoren.

Fase 3: de jaren negentig tot heden

In de jaren negentig werd ruimte gemaakt voor een strenger beleid. Het collectivisme van ervoor maakte plaats voor een meer individualistischere benadering. De opinie op de verhouding tussen migrant, samenleving en staat was veranderd. Het was duidelijk dat de maatschappelijke positie van migranten was verslechterd in plaats van verbeterd. In 1989 werd het Allochtonenbeleid gepresenteerd. Geadviseerd werd zich te rechten op individuele zelfredzaamheid in plaats van zich te richten op bevordering van culturele netwerken. De nadruk werd gelegd op burgerschap, een actieve maatschappelijke deelname en een positieve bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving.

De voorwaarden voor gezinshereniging werden begin jaren negentig strenger gemaakt. De vrijstelling van inkomensvereiste was niet langer geldig en vluchtelingen en vestigingsvergunngshouders moesten nu minimaal 70 procent van het sociaal minimum voor echtparen verdienen voordat zij familieleden over mochten laten komen. Wel bestond er een vrijstelling voor mensen ouder dan 57.5, blijvend arbeidsongeschikten en alleenstaande ouders van kinderen onder de vijf jaar. In 2000 zorgde de nieuwe Vreemdelingenwet dat de inkomenseis naar 100 procent van het sociaal minimum voor echtparen ging. Tevens werd in 1993 besloten dat aanvraag tot gezinshereniging moest worden gedaan binnen drie jaar naar vestiging in Nederland. Ook werd de blauwe kaart afgeschaft. Dit was een speciale verblijfsstatus en bescherming tegen uitzetting voor gezinsleden van Nederlanders, vluchtelingen en vestigingsvergunninghouders.

Het ging allemaal om individuele verantwoordelijkheid. De persoon die de familie wilde laten overkomen was zelf verantwoordelijk op financieel gebied, maar ook verantwoordelijk om een bijdrage te leveren aan het integratie-proces. De nadruk werd gelegd op de bevordering van integratie van nieuwe burgers en niet zozeer om het beperken van immigratie. Duidelijk echter was de verschuiving in de benadering van het migratievraagstuk. Een andere belangrijke verandering was de andere blik op culturele kwesties. Baukje Prins analyseert het publieke debat over de multiculturele samenleving in een 'nieuw realisme'. Hierin wordt nadruk gelegd op tolerantie, secularisme, individuele vrijheid en gelijkheid van mannen en vrouwen. Deze liberale waarden zijn kenwaarden van de Nederlandse identiteit en cultuur en moeten worden verdedigd tegen andere culturen die minder liberaal zijn, zo wordt gepresenteerd. De nadruk wordt gelegd op vraagtekens bij het samengaan van de islamitische cultuur met de normen en waarden van de Westerse beschaving zoals Nederland die geniet. De positie van het nieuwe realisme werd in de loop van de jaren negentig sterker en zijn elementen overgenomen in het politieke debat. Dit is terug te zien in de term allochtonen, die de term minderheden verving. Ook was duidelijk dat er een onderscheid werd gemaakt tussen Westerse en niet-Westerse allochtonen. Onder Westerse allochtonen worden burgers van EU-lidstaten en landen zoals de Verenigde Staten, Japan en Australië geschaard. Deze immigratie en integratie werd gezien als niet problematisch, terwijl toegang van niet-Westerse allochtonen als minder positief gezien. De nadruk kwam te liggen op of de persoon over de capaciteit beschikte om te integreren in de Nederlandse maatschappij door de verschuiving naar individuele verantwoordelijkheid. Westerse allochtonen zouden dit, zo werd verondersteld, makkelijker kunnen dan niet-Westerse allochtonen. Dit zou te maken hebben door hun liberale waarden en culturele achtergrond die vrij gelijk zou zijn aan die van Nederland.

Het nieuwe realisme is in de Nederlandse politiek verder versterkt door Pim Fortuyn en het succes van zijn partij (LPF). Het eerste kabinet Balkenende dat aan de macht kwam in 2001 zou een 'benadering van de spankracht' toepassen op het migratievraagstuk. Hierbij zou de regering eisen stellen aan nieuwkomers op het gebied van inkomen maar ook van kennis van de Nederlandse taal. Hierbij wordt de invloed van het nieuwe realisme goed zichtbaar; de eventuele overbelasting werd in culturele termen gesteld.

In 2004 kwamen er strengere regels wat betreft gezinsmigratiebeleid.. Er werd een onderscheid gemaakt tussen gezinshereniging en gezinsvorming. Inkomensvereiste en leeftijdsgrens bleven ongewijzigd voor gezinshereniging. Voor gezinsvorming echter werd deze verhoogd naar 120 procent en 21 jaar. Ook werden degenen ouder dan 57,5 jaar en alleenstaande ouders niet langer vrijgesteld. Er werd daarnaast een eis gesteld aan het basisniveau van kennis van de Nederlandse maatschappij en bovendien de Nederlandse taal voordat iemand toegang verleend kreeg. Dit is de Wet Inburgering in het Buitenland (WIB) en is gericht op huwelijksmigranten. Sinds 2006 (15 maart) is deze wet van kracht. De WIB richt zich echter alleen op niet-Westerse allochtonen. deze is alleen nodig bij migranten die een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) nodig hebben om in Nederland te worden toegelaten. Dit geldt bijvoorbeeld niet voor mensen uit de Verenigde Staten, Australië en Japan; zij hoeven geen toets af te leggen. De regering is expliciet over de doelgroep van de WIB en stelt zelfs dat een groot deel van de niet-Westerse allochtonen ongunstige kenmerken heeft voor een goede integratie in de Nederlandse maatschappij. Ook werd verwezen naar problemen bij migranten uit culturen waarin grote verschillen zijn zoals gedwongen huwelijken en ondergeschikte positie van vrouwen. Toch werd de nadruk voortdurend gelegd op het feit dat integratie het hoofddoel was, en niet de beperking van instroom van nieuwe migranten het hoofddoel was.

Kort door de bocht gezien kunnen insiders dus gezien worden als degenen die de Westerse waarden delen. Dit zijn autochtonen en Westerse allochtonen. De buitenstaanders zijn de niet-Westerse allochtonen, degenen die deze waarden niet delen. De voorwaarden voor een Nederlands burger waren tot de jaren negentig vrij soepel wanneer zij gezinsleden over wilden laten komen. De opvatting was dat Nederlandse burgers niet gedwongen moesten worden om te kiezen tussen in Nederland te blijven of bij het gezien in een ander land te zijn. Maar sinds het tweede kabinet Balkenende is dit strenger geworden, als Nederlands burger heb je geen absoluut recht op het in Nederland wonen met je gezin.

Geconcludeerd heeft er een grote verandering plaatsgevonden sinds de jaren vijftig. Het principe van gezinseenheid werd minder hoog gewaardeerd. Daarnaast is de individuele verantwoordelijkheid voorop komen te staan. Als tweede is duidelijk dat het nieuwe realisme van invloed is op de het regeringsbeleid. De Nederlandse samenleving moet worden beschermd door slechts de migranten te sorteren die het beste en makkelijkst zouden integreren in de Nederlandse maatschappij. Dit houdt in dat niet-Westerse allochtonen het moeilijk hebben om naar Nederland te migreren.

Why Migration Policies Fail - Castles - 2004 - Artikel

Why Migration Policies Fail - Castles - 2004 - Artikel


Sinds de jaren vijftig is controle op migratie een hot topic in Engeland en in de rest van Europa ook sinds halverwege de jaren zeventig. Migratiebeleid loopt echter niet altijd zoals gepland en er lijkt wel sprake te zijn van een globale migratie crisis. Vaak zijn er bepaalde doelen opgesteld, maar zijn de daadwerkelijke uitkomsten niet zoals gepland. De regering kan veel zaken niet onder controle houden zoals het binnenkomen van asielzoekers, migranten die zonder vestigingspapieren in een land wonen, en het vormen van nieuwe etnische groepen binnen een maatschappij. Het beleid van een land ten aanzien van migratie is zeer belangrijk, alleen zijn de resultaten vaak niet als gewenst.

Falend migratiebeleid

Er worden in het artikel een aantal voorbeelden van falende migratiebeleiden in verschillende landen genoemd. Een uitgebreid voorbeeld is het migratiebeleid in de Verenigde Staten. De regering in de Verenigde Staten is al jaren bezig om illegale instroom en illegale werkers te stoppen. Oorspronkelijk werden Mexicaanse arbeiders sinds de jaren veertig geworven om te werken in de agricultuur en andere sectoren. In 1964 is dit programma gestopt, maar was er nog steeds veel werk en te weinig werknemers. Hierdoor ging de binnenkomst van illegale migranten door op grote schaal. In 1986 stelde Amerika de US Immigration Reform and Control Act (IRCA) op die ervoor zorgde dat het als overtreding werd gezien wanneer je iemand aannam als werknemer die onbevoegd was. Ook werden er regelingen getroffen voor zo'n 2.7 miljoen migranten die aan konden tonen dat ze al voor een bepaalde periode in de Verenigde Staten hadden gewerkt. Hierdoor ging hun loon omhoog, omdat ze niet langer als illegalen hoefden te werken. Echter, hierdoor was er alsnog vraag naar illegale werkers die voor een laag loon konden werken. In 1994 werd Operation Gatekeeper ingevoerd. Hierbij werden extra controles uitgevoerd bij de grens van Amerika en Mexico, hoge hekken gebouwd, etc. De kost hiervoor waren ontzettend hoog en ook had dit veel doden tot gevolg, omdat de migranten nu via gevaarlijke gebieden probeerde de grens over te steken. In de jaren negentig ontwikkelden zich ook andere vormen van illegale arbeidsmigratie, met name van China. In de Verenigde Staten wordt geschat zo'n 9 miljoen ongedocumenteerden te hebben. Andere voorbeelden over falende migratiebeleiden die genoemd worden zijn onder andere Australië Het land had een naoorlogs immigratiebeleid opgesteld wat er voor zou zorgen het land 'wit' en Brits te houden, maar het tegenovergestelde is gebeurd. Australië is een van de meest diverse samenlevingen. In Duitsland leidde het werven van gastarbeiders voor tijdelijk verblijf tot gezinsherenigingen en permanente vestiging. Ook in Frankrijk, Nederland en Engeland leidde het naoorlogse migratiebeleid tot migratie op grote schaal.

Waarom mislukt een migratiebeleid?

Uit voorgaande voorbeelden blijkt dat het niet gaat om de zwakte van het land die doorslaggevend is of een migratiebeleid succesvol is of mislukt. Het wordt meestal pas duidelijk dat een migratiebeleid mislukt na een bepaalde periode. Wanneer deze gebaseerd is op een korte termijn blik van het migratieproces is de kans groot dat deze zal mislukken. Daarnaast is het noodzakelijk om het migratieproces als een lange termijn sociaal proces te zien met zijn eigen dynamiek. Er komen factoren bij die vaak niet kunnen worden voorspeld. Een falend migratiebeleid hoeft niet altijd negatief te zijn; vaak leidt dit tot samenlevingen opener zijn. Men kan een migratiebeleid mislukt noemen wanneer een beleid zijn gestelde doelen niet behaald, maar eigenlijk is het geen absoluut gegeven wanneer een beleid succesvol is of wanneer het faalt. Sommige doelstellingen kunnen behaald worden, maar waarschijnlijk niet alle doelen.

Migratieprocessen en samenhangende factoren

Het proces van migratie heeft te maken met verschillende factoren en invloeden tussen verschillende landen. Belangrijke factoren zijn factoren die voortkomen uit de sociale dynamiek van het migratieproces, factoren die samenhangen met globalisatie, trans-nationalisme en Noord-Zuid relaties, en factoren tussen politieke systemen.

De sociale dynamiek van het migratieproces

Er zijn twee belangrijke meningen die van invloed zijn in het vormen van een migratiebeleid. Ten eerste is er een economisch geloof in bepaald markt gedrag dat gebaseerd is op het neo-klassieke kosten-baten systeem. Het gaat hierom dat mensen zullen migreren wanneer dit hun individuele winst oplevert. De tweede mening is het bureaucratisch geloof dat regels die gemaakt zijn om migranten te categoriseren en hun toegang te kunnen reguleren en te bepalen zal leiden tot cluster gedrag. Deze beide meningen spreken van het idee dat migratie aan en uit gezet kan worden. Ook vergeten zij enkele zaken. Er werd gedacht in verschillende landen dat gastarbeiders op den duur het land wel weer zouden verlaten, en dit was niet het geval. Zij brachten echter hun families het land in en vestigden zich. In Duitsland is dit zelfs voor de eerste wereldoorlog gebeurd met Poolse immigranten en hetzelfde gebeurde na de tweede wereldoorlog weer. Migratie is een sociaal proces. Jonge arbeidsmigranten laten hun familie overkomen naar het land waar zij werkend. Daarnaast zijn er migranten netwerken die hun helpen een plek te vinden in een nieuw land en geven zij hulp om werk te vinden en andere zaken. De familie en community spelen een belangrijke rol. De beslissing om naar een ander land te gaan wordt zelfden door een persoon gemaakt, doorgaans door de hele familie. Vaak worden meerdere familieleden tegelijk naar een ander land gestuurd om kansen en inkomst te vergroten.

Ook is in economische migratie de persoon die naar een ander land gaat vaak een jonge man of vrouw die op zoek is naar tijdelijk werk. Het idee is om terug te keren naar het eigen land wanneer genoeg is gespaard, dit leidt echter vaak tot daadwerkelijke vestiging in het land. Met name wanneer de personen kinderen krijgen die naar school gaan en vrienden maken.

Daarnaast is er een hele industrie omtrent migratie waaronder advocaten, banken, werknemers, vertalers en huisbazen. Wanneer migratie wordt gekort betekent dit ook dat deze industrie waarschijnlijk door zal gaan, maar op een andere, illegale, manier. Immigranten zijn uiteindelijk gewoon op zoek naar een betere oplossing voor zichzelf en hun familie. Het is belangrijk om dit te beseffen.

Een laatste punt is dat minder ontwikkelde landen vaak arbeidsemigratie als oplossing van werkloosheid in eigen land zien. Migratie kan een vervanging worden voor ontwikkeling in plaats van een aanvulling voor het land. Veel landen zijn structureel afhankelijk van arbeidsmigratie, met name voor banen die anderen niet willen doen.

Globalisatie, trans-nationalisme en Noord-Zuid relaties

Internationale migratie bestaat binnen trans-nationale dimensies. Internationale migranten worden gedefinieerd als zij die buiten het geboorteland voor minstens 12 maanden hebben gewoond. Sinds 1975 het aantal migranten heeft zich verdubbeld en zestig procent van migranten wonen in ontwikkelde landen. Hier is bijna 10 procent migrant, in tegenstelling tot 1 in zeventig in ontwikkelingslanden. De migratie van het zuiden naar het noorden groeit het snelst.

Tegenwoordig is de belangrijkste grens die tussen het Noorden en het Zuiden, waarbij het noorden de machtige naties van Noord Amerika, West Europa, Japan en Oceanie worden gezien. Het zuiden wordt gezien als Afrika, Azië en Latijns Amerika. De Noord-Zuid verdeling is een gebruikelijke term voor een groeiend verschil in inkomen, sociale conditie, mensenrechten en veiligheid. Dit kan druk opleveren waardoor men naar betere levenscondities op zoek gaat en migreert. Vaak zijn er meerdere motivaties die aan de migratie ten grondslag liggen, zoals bijvoorbeeld armoede en schending van mensenrechten.

Globalisatie betekent beweging van grondstof, kapitaal, mensen en ideeën Globalisatie beweegt zich over grenzen heen. De meeste samenlevingen willen maar wat graag grondstof en kapitaal van een ander land hebben, maar niet zo graag de mensen en hun ideeën Daarom wordt er alles aangedaan om hoog opgeleide mensen uit ontwikkelingslanden aan te trekken. Globalisatie transformeert het karakter van migratie. Men reist verder, wat een grotere etnische diversiteit tot gevolg heeft. Vroeger emigreerde men slechts tijdelijk en meestal naar een land dichtbij.

Tot de jaren zestig werden migranten meestal gezien als gevestigden, of als tijdelijke arbeiders die apart gehouden werden van de samenleving en niet integreerden. Maar in de jaren zeventig vormden zich gemeenschappen (communities). Dit leidde tot multiculturalisme, welke het mogelijk maakt om trans-nationale gemeenschappen te vormen en buiten de grenzen te leven. Uiteindelijk is slechts drie procent van de wereldpopulatie migrant. De meesten van deze groep ziet zichzelf als reiziger.

Factoren tussen politieke systemen

Sommige regeringen hebben migratie gestimuleerd terwijl anderen een regulering hebben opgesteld, omdat ze inzagen dat migratie niet kon worden tegengehouden. Samenlevingen die arbeiders naar andere landen sturen voor emigratie hebben speciale departementen opgesteld, zoals in India (India's Office of the Protector of Emigrants) and in de Filippijnen (the Phillipine's Overseas Employment Administration). Het wordt echter moeilijk voor regeringen om migratie effectief te reguleren wanneer nationale economieën en locale gemeenschappen afhankelijk worden van het sturen van migranten. Dit kan leiden tot politiek conflict, omdat dit kan laten zien dat de regering in eigen land aan het falen is en geen goede leef- en werkomgeving kan creëren.

Een conflict tussen belangen van immigratielanden hebben ook te maken met structurele afhankelijkheid. Zelfs autoritaire immigratielanden kunnen te maken krijgen met een conflict van belangen. Een voorbeeld hiervan zijn de staten in de Perzische Golf en Africa die olie produceren. Er zijn desalniettemin twee factoren die kunnen leiden tot verandering. Ten eerste, afhankelijkheid van buitenlandse arbeid. De tweede factor is de feminisering van buitenlandse arbeidskrachten ten gevolge van het werven van huishoudelijk medewerkers, onderwijzeressen en medisch personeel. Dit kan potentieel gezinsvorming als gevolg hebben. Ook willen werkgevers de beste werknemers hebben. Stappen die de economie mogelijk kunnen doen destabiliseren worden natuurlijkerwijs ontweken.

Belangengroepen zijn een belangrijk onderdeel in het maken van een beleid. Sommigen zien migratie als een voordeel en anderen als een nadeel. In sommige arbeidsgebieden wordt voorkeur gegeven aan migranten en worden locale arbeiders geweerd. Vakbonden doen hier vaak niets aan, omdat zij zich meer richten op het organiseren van de nieuwe binnenkomers. Weer anderen willen het liefst geen immigranten in hun woonwijk hebben, omdat ze bang zijn dat het de huiscondities zal verslechteren. Sociale bewegingen, de media en de politiek hebben allemaal een belangrijke rol in het vormen van de reacties van mensen op migratie. In veel migratiebeleiden zitten geheime agenda's die voordoen bepaalde doelen te willen behalen, maar eigenlijk het tegenovergestelde doen.

Migranten die al langere tijd in een land wonen, krijgen meestal bepaalde rechten in liberale staten. Dit maakt het moeilijker om hen als tijdelijke buitenstaanders binnen de samenleving te zien. Dit heeft druk tot sociale opname en uiteindelijk toegang tot het burgerschap tot gevolg. Het is belangrijk om bepaalde rechten op den duur te geven aan de migranten. Zelfs in liberale westerse landen vindt veel racisme en discriminatie plaats en hebben migranten amper rechten. Sociale rechten zijn een belangrijk onderdeel van de verzorgingsstaat. Discussie bestaat over of sterke verzorgingsstaten naar geslotenheid neigen met betrekking tot migranten.

De Europese Unie en het migratiebeleid

In 1957 is in het verdrag van Rome vastgesteld dat er vrijheid van beweging van arbeiders bestaat tussen lidstaten van de European Economic Community (EEC). De migranten die buiten deze lidstaten vallen werden gezien als een nationale discussie en dus een nationaal 'probleem'. Het verdrag van Amsterdam in 1997 definieerde een beleid gericht op migratie, asiel en de vrije beweging van personen, visas etc wanneer de grenzen van de EU werden overgestoken. Beleidsprincipes van de meeting in 1999 van de Europese Commissie in Tampere bestaan uit vier belangrijke elementen. Dit zijn een efficiënter beheer van migratiestromen, partnerschap met landen van herkomst, een gemeenschappelijk Europees asielstelsel, en een eerlijke behandeling van mensen uit derdewereldlanden. Er was een coördinerend mechanisme nodig binnen de EU om de problemen omtrent migratie aan te pakken bij de wortel. De actieplannen bestonden uit voorstellen voor maatregelen voor samenwerking met de betrokken landen op drie geïntegreerde categorieën. Dit zijn buitenlands beleid, ontwikkeling en bijstand, en migratie en asiel. De actieplannen waren de eerste poging van de Europese Unie om een uitgebreide en samenhangende aanpak op te stellen waarin ook de landen van herkomst worden betrokken. Er was echter kritiek op deze actieplannen. De actieplannen gaan alleen terloops over preventieve maatregelen zoals het oplossen van conflicten, ontwikkeling en armoedebestrijding in de landen van herkomst. Daarnaast waren de actieplannen niet gebaseerd op uitvoerig overleg met de betrokken regeringen. Een ander punt van kritiek betreft het gebrek aan samenwerking met de NGO's, zowel in de landen van herkomst als in landen van de Europese Unie. Alhoewel er goede samenwerking met de grotere internationale organisatie bestond, was dit niet voldoende uitgebreid tot kleinere NGO's. Het grootste punt van kritiek was dat het een verzameling beleidsdoelstellingen was die bijna allemaal al opgenomen waren in verschillende beleiden binnen de EU en Europese Commissie. Dit ging met name over de gebieden van buitenlandse betrekkingen, handel en ontwikkelingsdoelen.

Veel economen stellen dat de meest effectieve manier van het stimuleren van ontwikkeling is door beleid gericht op de vrije handel en om minder ontwikkelde landen te betrekken in de mondiale economische verhoudingen. Op korte termijn zal dit tot meer migratie leiden, maar op de lange termijn zal dit voor een grotere gelijkheid en verminderde druk van de Zuid-noord migratie zorgen. De belangrijke kwesties zijn of de bevolking binnen de EU bereid is om de grotere veranderingen te accepteren die nodig zijn om mondiale ongelijkheid aan te pakken. En daarnaast of de lidstaten en beleidsorganen van de EU in staat zijn om maatregelen in te voeren om fundamentele verandering tot stand te brengen.

Citizenship Rights for Immigrants - Koopmans e.a. - 2012 - Artikel

Citizenship Rights for Immigrants - Koopmans e.a. - 2012 - Artikel

De rechten van immigranten die zich ergens vestigen zijn onderwerp van dit artikel. Het gaat erom of deze rechten meer inclusief zijn geworden over de afgelopen jaren en of deze rechten op elkaar lijken in verschillende landen. De invloed van het lid zijn van bijvoorbeeld de EU wordt onderzocht. Daarnaast de rol van de rechterlijke macht, de partij die aan de macht is en de grootte van het immigranten electoraat. Data vanuit 10 Europese landen tussen 1980 en 2008 moet ons inzicht geven. Dit laat zien dat rechten meer inclusief werden tot aan 2002, maar daarna stagneerden. Groei van het immigranten electoraat leidde tot uitbreiding, maar countermobilisatie door rechtse partijen zorgde voor vertraagde liberalisatie.

Op het beschrijvend niveau werd dus bewijs gevonden in de meeste landen van de liberalisering in de meeste beleidsterreinen, behalve bij huwelijksmigratierechten, en behalve in Denemarken en Frankrijk. Na 2002 werd deze trend zoals genoemd gedeeltelijk teruggedraaid. Vijf van de tien landen verplaatsten zich meer in de richting van een restrictiever beleid. Dit hield niet in dat de landen ook daadwerkelijk dezelfde lijn volgden, zoals geïmpliceerd door convergentie theorieën. Slechts in twee van de acht gebieden van rechten van allochtonen werd bewijs van convergentie gevonden. Het ging hierbij om anti-discriminatie en de bescherming tegen uitzetting. Daarnaast werd bewijs gevonden van sterke divergentie in vier gebieden: toegang tot werkgelegenheid in de publieke service, culturele rechten in het onderwijs, andere culturele en religieuze rechten, en huwelijksmigratie rechten. Over het algemeen werden de verschillen in de rechten van immigranten tussen de landen groter in plaats van kleiner in de periode van 1980 tot 2008. Cross-nationale verschillen konden niet verklaard worden vanuit de ontwikkeling van de rechten van immigranten. Deze ontwikkeling verschilt niet tussen EU-landen en niet EU-lidstaten. Het enige land dat een aanzienlijk restrictiever beleid aannam is Denemarken, en Denemarken een lang bestaand EU-lid.

De EU-richtlijnen inzake antidiscriminatie wetgeving worden vaak aangehaald als bewijs voor een liberaliserende invloed van de EU op het immigrantenrechten beleid. Dit lijkt te kloppen, met hierbij ook Zwitserland en Noorwegen. Als men dit als ondersteunend bewijs voor de door de EU geleide liberale convergentie telt, heeft men ook te maken met het feit dat in twee andere gebieden binnen de werkingssfeer van de EU beleid divergentie wordt gevonden. Dit zijn werkgelegenheid in de publieke sector en huwelijksmigratie rechten. Het is onduidelijk wat de drijvende kracht is achter liberalisering. Landen met sterke tradities van rechterlijke toetsing verschillen niet van landen met een zwakke of geen rechterlijke beoordeling. De mate waarop nationale rechtbanken zich aan het onderwerp van immigrantenrechten hebben gewaagd heeft noch een liberaliserende, noch een beperkende werking gehad.

Daarentegen laten de resultaten zien dat de rol van electorale factoren belangrijk is in het verklaren van veranderingen in de rechten van immigranten. Ondersteuning werd gevonden voor twee van de drie door de het nationaal politieke proces perspectief voorgestelde mechanismen. Ze helpen in het leren te begrijpen waarom sommige landen immigranten rechten meer hebben geliberaliseerd dan andere landen. Ook biedt het inzicht waarom onlangs velen van deze landen weer naar een meer restrictief beleid zijn verplaatst. De analyses van deze studie lijken te wijzen in de richting van de groei van de allochtone kiezers als een belangrijke drijvende kracht achter de uitbreiding van rechten. In 2008 bestond tussen de 3 en 12 procent van het nationale electoraat uit immigranten en hun tweede generatie nakomelingen. Binnen de locale electoraat was dit tussen 6 en 18 procent. Zelfs in landen met een restrictieve naturalisatie en geen stemrecht voor vreemdelingen, kunnen immigranten na verloop van tijd een aanzienlijk deel van het electoraal innemen zolang hun groep groot genoeg is. Dit is het geval in bijvoorbeeld Zwitserland. Dit maakt de liberalisering van de immigrantenrechten tot op zekere hoogte een zichzelf versterkend proces. Naarmate meer immigranten stemrecht krijgen, zullen politieke partijen meer geneigd zijn om hen tegemoet te komen in hun belangen. Dit kan weer liberalisering van naturalisatie en stemrechten tot gevolg hebben, hetgeen het aantal immigranten dat gaat stemmen nog verder zou kunnen verhogen.

Aan de andere kant kan deze electorale druk ten gunste van de liberalisering worden tegengegaan door succesvolle rechts-populistische partijen die proberen om autochtonen te mobiliseren en te laten stemmen tegen de uitbreiding van immigrantenrechten. Zulke populistische partijen zouden vooral succesvol zijn in het uitlokken van beperkingen op het gebied van naturalisatie en culturele rechten. Hun grotere succes in de jaren negentig en nog meer in de nasleep van 11 september 2001, heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de beperkende wending in het allochtonen beleid met betrekking tot hun rechten. Dit zien we terug in veel landen, en vooral in Nederland. Hier is sprake van een dramatische scheur in het succes van populistisch rechts in het eerste decennium van deze eeuw. Blijkbaar worden linkse en rechtse overheden op dezelfde wijze beïnvloedt door de verleiding van allochtone kiezers en competitie van populistisch rechts.

Het combineren van de twee centrale electorale politieke mechanismen zorgt ervoor dat we vier configuraties kunnen onderscheiden. Zweden, het Verenigd Koninkrijk, en tot 2002, Nederland. Zij zijn voorbeelden van de eerste configuratie, gekenmerkt door zeer zwakke populistische rechtse partijen en een groot deel allochtone kiezers. Dit zorgt voor het optimale scenario voor liberalisering. Hierin hebben gevestigde partijen veel te winnen en weinig te verliezen door de uitbreiding van de rechten van immigranten.

In Nederland is deze situatie enorm veranderd na de politieke moord op twee vocale critici van het multiculturalisme en de Islam. Dit waren de politicus Pim Fortuyn in 2002 en Theo van Gogh in 2004. De daaropvolgende doorbraak van rechts-populistische partijen verklaart waarom Nederland een leidende rol heeft gespeeld in de restrictieve wending in immigrantenrechten beleid in de afgelopen 10 jaar. Bij gebrek aan een dergelijke doorbraak van het populistisch rechts, hebben Zweden en het Verenigd Koninkrijk voortgezet op een meer inclusief pad. Het electorale succes van populistisch rechts in de verkiezingen van 2010 kan echter ook het signaal van omkering in Zweden betekenen.

Lijnrecht tegenover deze configuratie vinden we Oostenrijk, Denemarken en Noorwegen. Zij worden gekenmerkt door sterke rechts-populistische partijen en een relatief klein aantal allochtone kiezers. Dit scenario leidt het minst waarschijnlijk tot een liberalisering van immigrantenrechten. Door mainstream partijen is er te weinig te winnen en te veel te verliezen. Alle drie de landen toonden een lager dan gemiddeld niveau van liberalisering. Oostenrijk was in 2008 het meest restrictieve land en Denemarken was het enige land dat beperkingen oplegde op immigrantenrechten over de hele periode van 1980 tot 2008. De redenen waarom deze landen maar kleine aantallen allochtone kiezers hebben verschillen.

In Oostenrijk komt dit uit beperkende naturalisatie en stemrechtbeleid in weerwil van een grote allochtone bevolking. Denemarken en Noorwegen hadden aanvankelijk een relatief liberaal naturalisatie en stemrechtenbeleid. Maar ze hebben een kleine allochtone bevolking.

De vier overige landen hadden meer dubbelzinnige instellingen op electorale kansen. Duitsland combineerde een laag allochtoon kiezer aandeel met een zeer zwak populistisch rechts. Als gevolg van het ontbreken van een sterke rechts-populistische electorale druk heeft Duitsland een relatief sterke liberalisering van allochtonenrechten gehad.

Zwitserland heeft het tegenovergestelde patroon met het sterkste populistisch rechts van de 10 landen, maar ook een hoog allochtoon kiezer aandeel. Net zoals in Duitsland heeft deze ambigue instelling geleid tot meer liberalisering dan in landen zoals Denemarken en Oostenrijk. In 1980 had Zwitserland veruit het meest restrictieve beleid van de 10 landen, in 2008 had het dit nog steeds, samen met Oostenrijk.

Frankrijk en België hebben scores rond het gemiddelde op beide populistische partijkracht en allochtone kiezer aandelen. In het geval van Frankrijk hangt dit samen met een hoge mate van stabiliteit met betrekking tot de rechten van immigranten. In België hang dit samen met een sterke liberalisering. Terwijl het Franse patroon van stabiliteit de druk op de kiezer weerspiegelt om te compenseren tussen de populisten en immigranten, overtreft de sterke liberalisering van België het verklaringsmodel. Dit geldt met name voor het Vlaamse deel van het land. Het populistische rechter is hier veel hoger dan in het Franstalige deel van het land. Ook al zijn deze electorale factoren belangrijk om veranderingen in de geschiedenis te begrijpen, er was ook een groot deel van de tijd een een continu beleid van de landen op de immigrantenrechten.

Naturalisatietoetsen en Concepten van Staat en Natie - Michalowski - 2010 - Artikel

Naturalisatietoetsen en Concepten van Staat en Natie - Michalowski - 2010 - Artikel

Naturalisatietoetsen zouden ons iets moeten kunnen vertellen over hoe moeilijk of hoe makkelijk het is voor een immigrant om het staatsburgerschap te verwerven. Wanneer er een naturalisatietoets bestaat voor een bepaald land, word dit al gauw als teken gezien dat het land gesloten is. Het wel of niet hebben van een naturalisatietoets is een aanwijzing voor de geslotenheid van het regime of als het teken van een liberaal regime. Echter, naturalisatietoetsen kunnen zowel in open als in restrictieve burgerschapsregimes bestaan. Ze zouden beïnvloed worden door het nationale zelfbeeld. Volgens Rogers Brubaker (1992) zijn de concepten van de natie zoals die worden beleefd door de maatschappij resistenter tegen veranderingen van naturalisatiebeleid. De inhoud van naturalisatietests zou gezien kunnen worden als in hoe overheden het staatsburgerschap geconceptualiseerd wordt. Daarnaast kan hieruit wellicht opgemaakt worden welke positie zij innemen in de regelgeving van religieuze en culturele variatie. Het is daarom interessant te kijken naar welk nationaal zelfbegrip gecommuniceerd wordt door de Duitse en Nederlandse naturalisatietests.

Naturalisatietests worden gezien als liberaal of onliberaal. Dit is gebaseerd op een thematische en liberaal-normatieve classificatie van de inhoud van deze tests. In dit onderzoek hebben allebei de classificaties een groot verschil aangetoond tussen de inhoud van de Duitse en de Nederlandse tests. Het is vooral moeilijk om de aan- of afwezigheid van vragen over wat goed is te interpreteren.

De Nederlandse tests was vooral thematisch gericht op publieke goederen, economie en publieke dienstverlening en niet op geschiedenis, politiek en geografie. Dit kan worden verklaard, omdat deze inburgeringstest ook wordt gebruikt voor immigranten die net aankomen en de naturalisatietoets moeten doen. Zij zouden meer baat hebben bij het leren over zaken die je in het leven tegen komt in tegenstelling tot kandidaten voor naturalisatie.

Veel mensen zagen de invoering van integratietesten die verplicht werden gesteld als het einde van het multiculturalisme en een nieuwe tijd van assimilatie. Weer anderen stonden hier sceptisch tegenover en zagen niet dat het invoeren van deze toetsen een grote verandering op zouden leveren. Nederland is immers nog steeds een van de meest multiculturele landen in Europa.

De analyse liet zien dat een groot deel van de vragen in de test een stevige publieke moraal laten zien. Het is volgens de meeste politieke partijen in Nederland erg belangrijk een stevige en duidelijke opvatting te hebben. De Nederlandse naturalisatietests richt zich echter wel erg gedetailleerd op hoe de publieke opvatting in Nederland eruit moet zien. Dit werd niet verwacht omdat multiculturalisme bevorderd zou moeten worden. Daarnaast werd dit niet verwacht omdat de multiculturele staat toebehoort aan alle burgers, en niet slechts aan een dominante groep.

Nederland heeft een sterke geschiedenis in sociaal engineering gericht op families die aan de rand van de samenleving staan. Daarna richtte de samenleving zich op etnische minderheden (Jan Rath, 1991, 1997). De vragen in de naturalisatietest over hoe het zou horen, kunnen gezien worden als de voortzetting van zulke eerdere pogingen.

De Duitse naturalisatietest is meer procedureel dan de Nederlandse. De rol van de Duitse burgerschapstest in het reguleren van het multiculturalisme is minder aanwezig, zo niet afwezig. Duitsland heeft geen sterke geschiedenis wanneer het komt tot het reguleren van minderheden en culturele verschillen. Lang is geweigerd dat het land ook een migratieland is. Daarnaast laten ideeën van Kulturnatie zien dat het geen staat is die culturele verschillen kan onderdrukken. Het laatste decennium is Duitsland meer betrokken geweest bij de regulatie van het integreren van immigranten.

Geconcludeerd kan worden dat de inhoud van naturalisatietests kunnen bestaan in zowel restrictieve als open burgerschapsregimes. Er is geen verband tussen het open of restrictief zijnde van de burgerschapsregimes en de inhoud van de tests, en of deze liberaal of niet liberaal zijn.

Unequal Access to Foreign Spaces - Neumayer - 2006 - Artikel

Unequal Access to Foreign Spaces - Neumayer - 2006 - Artikel

Wanneer men reist heeft men tegenwoordig altijd reisdocumenten en een paspoort nodig om naar het buitenland te gaan. Soms is een geldig visum nodig. Dit was niet altijd zo. Elke staat heeft te maken met mensen die de grens willen oversteken en het land willen binnenkomen. Daarom heeft elk land te maken met het dilemma van het faciliteren van de stroom van mensen over de grens die een voordeel voor de staat kunnen opleveren op verschillende gebieden, en aan de andere kan het controleren en limiteren van dezelfde stroom mensen.

Een reden om mensen uit het land te willen houden is dat de bezoekers zomaar eens kunnen blijven en daardoor illegale immigranten worden. In dit artikel wordt een analyse uitgevoerd naar visa restricties. Dit laat zien dat staten systematisch bepaalde paspoort houders uit specifieke naties uit het land willen houden. Voor paspoort houders van OECD landen lijkt het makkelijk om te reizen. Voor hen zijn weinig restricties en zijn daarom globale citizens en hebben hierdoor het recht om te migreren zelfs voor vrijetijdsdoelen naar verschillende landen.

Voor paspoorthouders uit arme, autoritaire landen met een geschiedenis van gewelddadig politiek conflict geldt het tegenovergestelde. Voor hen blijft reizen erg beperkt, zo niet onmogelijk. Het onderzoek komt niet met resultaten over de eigenlijke mogelijkheid van de landen om ingang tot het land te controleren of toestromende migranten af te schrikken. Volgens Kowlowski (2000, 7) kan soevereiniteit begrepen worden in termen van de abiliteit van een staat om zijn grenzen onder controle te houden. De grote toestroom aan migranten in een land is een teken van 'erosie van een staat van soevereiniteit'. Er is echter bewijs dat visa beperkingen samen met carrier sancties effectief zijn.

Visa beperkingen zorgen ervoor dat landen de trans-nationale beweging kunnen faciliteren voor sommigen en dat ze sommigen de toegang kunnen weigeren.

Mobiliteit is een van de kenmerken van globalisatie. Maar het besef van een geglobaliseerde staat is sterk gedifferentieerd en is onderwerp van het monitoren van de staat, het reguleren, interfereren en onder controle houden. Landen hebben mogelijk moeite met het voorrecht dat ze zoveel kunnen controleren in tijden van globalisatie.

De wereld zonder grenzen is meer een folklore dan de werkelijkheid. Landen houden vast aan hun rol van het organiseren en reguleren van de internationale stroom van goederen en kapitaal. Hierdoor moeten grenzen blijven bestaan (Yeung, 1998). Dit is van toepassing op de globalisatie van economische activiteiten, maar geldt ook voor cross-nationale bewegingen en toe- en uitstroom van mensen. Mensen blijven altijd meer 'genationaliseerd' dan goederen, want ze zijn afhankelijk van visums, paspoorten en werkpapieren.

From Ethnic Minorities to Ethnic Majority Policy - Vasta - 2007 - Artikel

From Ethnic Minorities to Ethnic Majority Policy - Vasta - 2007 - Artikel


De afgelopen jaren is er in tal van Europese landen een morele paniek ontstaan over migranten en etnische diversiteit. In Nederland heeft zich een terugslag voorgedaan in het beleid en het publieke debat. Hierbij kregen migranten de schuld voor het niet nakomen van hun verantwoordelijkheid om te integreren en voor het beoefenen van 'achterlijke' religies. Hoe komt het dat een liberale en tolerante maatschappij vraagt om conformiteit, dwang en ondemocratische sancties hanteert tegenover immigranten? In de afgelopen jaren worden immigranten soms gepresenteerd als zijnde een bedreiging van de veiligheid en de verzorgingsstaat. Als reactie hebben politieke partijen zich afgebroken van het beleid dat in sommige van de multiculturele samenleving in de jaren zeventig is geïntroduceerd, met daarbij het recht op culturele en religieus onderscheid.

Vooral Nederland laat een extreme draai in het beleid zien, met als reden dat immigranten hun verantwoordelijkheid tot integratie niet nakomen. Opvattingen en beleid zijn veranderd van liberaal tot nauwgezet en restrictief. Nieuwe programma's waaraan migranten moeten deelnemen ten behoeve van integratie zijn geïntroduceerd sinds 1998. Er wordt genoemd dat Nederland in eerste instantie te liberaal is geweest om de immigranten het leren van de Nederlandse taal niet verplicht te stellen. Het negeren van basiswaarden van een liberale democratie om zo de migranten te kunnen accepteren zou uiteindelijk leiden tot vernietiging van de sociale cohesie. Pim Fortuyn claimde dat Nederland teveel immigranten had en dat Islam een achterlijke religie is. Toen filmmaker Theo van Gogh werd vermoord in 2004 liep alles zelfs nog meer uit de hand. Deze zaken zorgden voor een debat over de scheiding tussen immigranten Moslims en de 'Nederlanders' over basiswaarden in een democratie.

De veranderingen in beleid en opvatting kunnen te maken hebben met het idee dat multiculturele benaderingen ten opzichte van het opnemen van migranten in een land mislukt zijn. De redenen voor dit zijn een misplaatste tolerantie voor verschillende culturen door de Nederlanders. Daarnaast is een reden de weigering van sommige immigranten om de Nederlandse cultuur te omarmen en te integreren.

Integratiemodellen

Nederland heeft succesvolle immigratiegolven gehad sinds na de tweede wereldoorlog. Sommigen kwamen vanuit Indonesië tussen 1945 en 1960. Daarna waren het de gastarbeiders die werden gehaald vanuit zuid Europa, Turkije en Marokko. Eind jaren tachtig kwamen er stromen van vluchtelingen binnen, vooral uit Joegoslavië en Afrika. Nederland heeft verschillende integratiemodellen gehandhaafd, bestaande uit drie belangrijke benaderingen met hun eigen beleid. Het gaat om verzuiling, het etnische minderheid beleid, en integratiebeleid.

Verzuiling

Verzuiling komt uit de 19e eeuw en ontstond om tolerantie toe te staan voor groepen van andere religieuze achtergronden, vooral Katholieken en Protestanten. Dit betekent dat verschillende sub-groepen hun eigen semi-autonome instituten voor gezondheidszorg, maatschappelijk werk en scholing konden hebben. Immigranten konden hun eigen semi-autonome instituten behouden om zo hun eigen cultuur en groep integratie te bevorderen.

Etnische minderheidsbeleid

Eind jaren zeventig en begin jaren tachtig realiseerden de Nederlanders dat de immigranten zich hier vestigden, en niet tijdelijk arbeid verleenden. Het etnische minderheidsbeleid was een welzijnsbeleid voor bepaalde afgescheiden groepen. Hierdoor konden zij hun eigen plekken voor religieuze bijeenkomsten en onderwijs opzetten. Ook werd aandacht besteed aan anti-discriminatie in de politiek. Daarnaast werden er wetten gemaakt die hielpen om meer banen voor immigranten te creëren. Ontwikkeling van de domeinen cultuur, taal en godsdienst werd aan de migranten zelf overgelaten. Dit zorgde voor afscheiding.

Integratiebeleid

Eind jaren tachtig en begin jaren negentig werd duidelijk dat de doelen van het etnische minderheidsbeleid niet werden gehaald. De migranten waren niet geïntegreerd in de arbeidsmarkt, noch in het onderwijs. Dit nieuwe integratiebeleid van 1994 was gebaseerd op het idee van mainstreaming. Dit houdt in het verbeteren van de integratie van migranten in mainstream services zodat minder scheiding op zou treden. Er werd meer aandacht besteed aan integratie door middel van Nederlandse taaltraining en sociale oriëntatie. Ook werden er sancties ingevoerd als zij de lessen niet konden volgen.

Marginalisatie

Werkloosheid van immigranten bleef op een hoger niveau steken dan die van de 'Nederlanders', ondanks verschillende pogingen dit te verbeteren door een nieuw beleid in te voeren. Ook het opleidingsniveau van de immigranten was en bleef lager dan dat van de van oorsprong Nederlanders. Factoren die hier op invloed van kunnen zijn, zijn vormen van discriminatie en school en woningscheiding. Ook lijken de blanken te vluchten van de scholen waar veel immigranten naar toe gaan. Hierdoor ontstaan klassen met alleen maar etnische minderheden. Verschillende redenen worden toegelicht in de figuren in het artikel. Ook bleek uit onderzoek dat etnische minderheden minder betaald kregen voor hetzelfde werk dan Nederlanders deden.

In 2002 riep Pim Fortuyn op dat de grenzen van Nederland dicht moesten voor nog meer immigranten. Zijn anti-immigratie campagne betrok ook de Islam erbij en dat dit een 'achterlijke' religie zou zijn. Met de moord op Theo van Gogh, een filmmaker die gevoelige onderwerpen met betrekking tot de Islam aanstipte, werd er een groot debat aangevuurd.

Discriminatie, racisme en assimilatie

In Nederland lijkt het erop dat racisme niet bestaat, maar toch is dit zo. Het wordt alleen liever genoemd onder 'culturele discriminatie', omdat racisme een beladen term is. Racisme, of racistische discriminatie is de relatie tussen macht waarbij sociale groepen andere groepen als anders of minderwaardig beschouwen. Nieuwe beleidsdoelen leken niet te baten en hadden niet de gewenste uitkomsten. Institutionele discriminatie bleef bestaan in twee belangrijke vormen. De routine discriminatie in termen van beleid en programma's die hun doel niet bereiken is de eerste. Er worden bijvoorbeeld problemen gevonden en deze worden niet op de juiste manier opgelost. Ten tweede, specifieke behoeftes van andere groepen zoals moeders met kinderen die dagopvang nodig hebben zijn niet altijd beschikbaar. Het lesprogramma om de taal te leren is niet voldoende, en daarom kunnen ze moeilijk werk vinden. Institutioneel racisme vindt plaats wanneer de macht van de dominante groep wordt volgehouden door de structuur en instituties in wetten en in de politiek. Voorbeelden van institutioneel racisme zijn de trends op de arbeidsmarkt, de 'zwarte' en 'witte' scholen, opleidingsniveau van etnische minderheden, racisme op school en op het werk en weerstand tegen het opzetten van moskeeën. Nederland is niet zo liberaal als het zegt te zijn. Het is bijna onmogelijk voor etnische minderheden om te assimileren en integreren en deel te worden van de Nederlandse samenleving.

De arbeidsmarktpositie vergeleken - Huijnk - 2012 - Artikel

De arbeidsmarktpositie vergeleken - Huijnk - 2012 - Artikel


Kwetsbare posities in een moeilijke tijd

Onder de financiele crisis (2007) en de schuldencisis (2009) lijden vooral werknemers met kwetsbare posities, waaronder veel niet-westerse migranten (niet-westerse migranten). Werkloosheid heeft financiële, psycholo Turkse Nederlandersgische en sociale gevolgen, zoals lagere participatie in de samenleving, dagelijkse structuur, sociale contacten en individuele ontplooiing, en sociale interactie met andere bevolkingsgroepen. In dit hoofdstuk wordt de positie van niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt beschreven.

Nettoparticipatie

Nettoparticipatie (= aandeel van de bevolking tussen 15 en 65 jaar, met meer dan 12 uur per week werk) geeft een beeld van welke mensen een betaalde baan hebben, wat bij niet-westerse migranten dus laag is: iets meer dan de helft tegenover ruim twee derde van de autochtone Nederlanders. Surinamers: 60%, Antillianen: 57%, Turken: 52%, Marokkanen: 48%. Belangrijke oorzaken zijn dat veel niet-westerse migranten nog jong zijn en een opleiding doen, of een vluchteling verleden hebben. Migrantenvrouwen hebben relatief weinig betaald werk, behalve Surinaamse vrouwen. Jongere migranten hebben een lage nettoparticipatie. Alle migranten hebben een hogere nettoparticipatie in eerste dan in de tweede generatie, vanwege de hoeveelheid jongeren. Ook stijgt de participatie naarmate de opleiding hoger is, en hebben veel niet-westerse migranten een lage opleiding.

Over het algemeen is de nettoparticipatie toegenomen, zijn verschillen kleiner geworden, maar heeft de crisis wel voor meer daling gezorgd bij migranten dan bij autochtone Nederlanders. Van migrantenvrouwen is de participatie structureel gestegen. Het Nederlandse integratie- en emancipatiebeleid richtte zich dan ook op deze vrouwen en op migranten. Ook was er instroom van de tweede generatie, waarvan de vrouwen beter opgeleid, moderner en ge-emancipeerder waren. Het verschil met mannen is dus aanzienlijk gedaald, deels afhankelijk van de conjunctuur, omdat vrouwen-sectoren zoals de zorg minder werden geraakt door crisis.

Werkloosheid

Werkloosheid is een graadmeter voor de economie, en is in Nederland altijd relatief laag geweest. De verschillen tussen leeftijd en herkomst zijn echter relatief groot. Werkloosheidsgraad = aandeel werklozen in beroepsbevolking (=15-65 en bereid minstens 12 uur te werken). Autochtone Nederlanders: 4,5% werkloos; niet-westerse migranten: 12,6% werkloos; Surinamers: 10,4%; Turken: 11,3%; Antillianen: 12,5%; Marokkanen: 14,6%; overig: 13,8%. Oorzaken zijn lage opleidingsniveau, taalvaardigheid, sociale netwerken, discriminatie.

Verschil in werkloosheid tussen mannen en vrouwen is klein, behalve bij Turkse Nederlanders. Het verschil tussen migrantenvrouwen en autochtone vrouwen is groot. Hierbij blijven niet-werkzoekenden natuurlijk buiten beeld, wat een oorzaak is voor de lage werkloosheid bij Turks en Marokkaanse vrouwen. Jonge niet-westerse migranten hebben een heel hoge werkloosheid, bijna een kwart. Oorzaken hiervoor zijn achterstand in opleiding en taal; verschillen in zoekgedrag en arbeidsoriëntatie, directe en indirecte discriminatie; laag effect van arbeidsbemiddeling.

De werkloosheid blijft erg achter bij de tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Bij Antilliaanse Nederlanders is de tweede generatie een goed geïntegreerde groep, en is de eerste generatie juist problematisch. Laagopgeleide Antillianen doen het verontrustend slecht (22% werkloos), terwijl dat voor laagopgeleide Turkse Nederlanders wel mee valt (13%).

Voor niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders heeft de conjunctuur hetzelfde patroon vertoond de afgelopen 10 jaar, met een afname van werkloosheid na 2000, stijging tot 2005, afname na 2005 en toename vanaf 2008. De richting is steeds gelijk tussen niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders, maar de fluctuaties zijn sterker voor de niet-westerse migranten. De gevoeligere arbeidsposities worden namelijk bezet door migranten. Deze geschetste trend komt overeen voor alle groepen migranten, behalve Antillianen: die doen het steeds slechter. Oorzaak is de instroom van kansarme migranten sinds 1995. Surinaamse Nederlanders doen het het best, al is de werkloosheid daar de laatste 2 jaar wel flink gestegen. Absoluut gezien zijn er veel meer autochtone Nederlanders werkloos in 2010 dan in 2000.

Langdurige werkloosheid heeft grote effecten, vanwege een steeds grotere afstand tot de arbeidsmarkt, met als gevolg verouderde kwalificaties, ontmoediging, en een lager niveau en loon als er toch iets gevonden wordt. Ook verloopt de WW-uitkering na een tijd en zijn grote uitgaven beperkt uitstelbaar. Na 12 maanden is iemand officieel langdurig werkloos.

Het verschil in langdurige werkloosheid tussen niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders is klein, maar dat komt deels door de verschillen in leeftijdsopbouw: bij migranten zijn meer jongeren. Langdurige werkloosheid is vooral groot onder de oudere migranten. Ook de laagst opgeleiden zijn het vaakst langdurig werkloos, en is tussen mannen en vrouwen geen verschil.

Crisis is pas goed zichtbaar als de langdurige werkloosheid stijgt. Voor werkloze migranten is het nu (nog) niet moeilijker aan een baan te komen dan voor werkloze autochtone Nederlanders.

Verschillen tussen werknemers in beroepsniveau en flexibele banen

Een hoger beroepsniveau heeft kenmerken als een hoog inkomen, autonomie, goede arbeidsomstandigheden en klein risico op ontslag. Er zijn 3 niveaus: elementair/laag; middelbaar; hoog/wetenschappelijk.

Niet westerse migranten (vooral Turkse en Marokkaanse) zijn veel werkzaam in de onderste laag: 48% tegenover 30% van de autochtone Nederlanders. Mannen en jongeren werken vaker op het laagste niveau dan vrouwen en mensen van 25-44, alleen bij niet-westerse migranten.

Door een gestegen onderwijsniveau hebben alle groepen behalve Antillianen hogere beroepen gekregen, vooral Marokkanen en Turken zijn opgeklommen. De hoge beroepsfuncties zijn steeds meer bezet door migranten in de tweede generatie, die een positieve tendens vertonen.

Een flexibel dienstverband is een tijdelijk contract of een contract waarvan het aantal uren niet is vastgelegd, of uitzendoproep en invalkracht. Flexibele werknemers zijn kwetsbaar door de kans op werkloosheid bij economische tegenspoed. niet-westerse migranten hebben twee keer zo vaak een flexibele baan als autochtone Nederlanders: 17 tegenover 9%. Dit zijn vooral in de groep Turkse en overige migranten; jongeren; en lage opleidingen. Het aandeel migranten met een flexibel dienstverband is nauwelijks gedaald, behalve voor Marokkanen en Antillianen.

Zelfstandig ondernemerschap

Voor veel migranten is het ondernemerschap een aantrekkelijke alternatief voor een baan in

Loondienst. Van de niet-westerse migranten tussen 15 en 64 is 5,5% zelfstandig ondernemer. Dit is gestegen met 136%, veel meer dan autochtone Nederlanders. De overlevingskansen van niet-westerse ondernemingen zijn gestegen.

Verschillen in arbeidsmarktpositie verklaard

Het verschil in arbeidsmarktpositie tussen niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders heeft meerdere oorzaken volgens het analysemodel van Veenman (2002):

  • Kansenstructuur. Dat zijn de mogelijkheden die niet-westerse migranten hebben op de arbeidsmarkt door de heersende conjunctuur en structuur van de arbeidsmarkt.

  • Daarnaast zijn er individuele hulpbronnen of vormen van kapitaal, zoals opleiding, taalvaardigheid en werkervaring, sociaal (een sociaal netwerk) en cultureel (normen en waarden) kapitaal.

  • In- en uitsluitingsmechanismen. Dat zijn processen waarbij bepaalde groepen bedoeld of onbedoeld worden bevoordeeld of benadeeld: (in)directe discriminatie.

De human capital-theorie (Becker 1964) zegt dat de arbeidsmarktpositie afhankelijk is van de som van individuele competenties, kennis en vaardigheden.

Bovenstaande oorzaken verklaren zo'n tweederde van de verschillen, alleen van de Marokkaanse nederlanders blijft het gat veel meer onverklaard. Met name de werkervaring en werkloosheidsverleden zijn bepalend, opleiding is relevant. Dat de tweede generatie migranten minder afwijkende culturele hulpbronnen en taalvaardigheid heeft is niet zichtbaar in de werkloosheidscijfers, hoe dat komt is nog onbekend. Het verschil in beroepsstatus tussen Surinaamse Nederlanders en autochtone Nederlanders is voor een groot deel verklaard door de bovenstaande factoren. Verreweg de belangrijkste factor blijkt opleidingsniveau te zijn, daarna werkloosheidsgeschiedenis, daarna arbeidservaring en nauwelijks leeftijd, huishoudensamenstelling en urbanisatiegraad. Een kenmerk van human capital is dat het nut ervan afhankelijk is van waar het is opgebouwd en waar het wordt toegepast. Het verschilt per land en generatie. Werkgevers kunnen vaak diploma’s en werkervaring uit de diverse landen niet goed op waarde te schatten, waardoor nietwesterse migranten relatief ver afstaan van evenredigheid.

Flexibiliteit van banen kan voor bijna de helft worden verklaard door factoren als ervaring in het bedrijf, algemene werkervaring, werkloosheidsverleden en opleiding. Hierin verschillen de generaties niet van elkaar.

Conclusie

De werkloosheid is gestegen en het aantal personen met een betaalde baan is afgenomen, de kloof tussen autochtone Nederlanders en niet-westerse migranten is verbreed. De positie van niet-westerse migranten is kwetsbaar, maar wel vooruit gegaan. De nettoparticipatie is gestegen en op de beroepsladder zijn ze geklommen. De werkloosheid is gestegen door de conjunctuur. De positie van Antillianen brokkelt af, werkloosheid neemt bij hen het meest toe. Hierbij speelt de instroom van kansarme jongeren een rol, die op de arbeidsmarkt buiten spel staan. Het aandeel Surinaamse Nederlanders met een betaalde baan daalt, met name bij de mannen, al blijft deze groep wel het best presteren van alle migranten. Marokkanen en Turken doen het relatief slecht, al klimmen zij wel op naar hogere niveaus en zijn ze minder vaak flexibel.

Migrantenvrouwen en jongeren hebben op twee manieren achterstand, maar toch maken ze een inhaalslag. Migrantenvrouwen en mannen verschillen weinig. Migrantenjongeren doen het wel nog veel slechter dan de ouderen, deels vanwege studie en flexibiliteit. Een groot deel van de achterstand van migranten kan verklaard worden door o.a. opleidingsniveau en arbeidsmarktervaring.

Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland - Huijnk & Dagevos - 2012 - Artikel

Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland - Huijnk & Dagevos - 2012 - Artikel


Het rapport begint met een voorwoord, waarin benadrukt wordt dat de positie van niet-westerse migranten (Turks, Marokkaans, Surinaams en Antilliaans) van de eerste en tweede generatie centraal staan, en dat er gebruik is gemaakt van SIM'11 (Survey Integratie Minderheden 2011). Vervolgens wordt een samenvatting gegeven en wordt vooruit geblikt op de conclusies.

De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland

Zorgen over de sociaal-culturele positie

De Volkskrant uitte in 2011 grote zorgen over de positie van Turkse jongeren. Het lijkt erop dat zorgen over economie en inkomen zijn toegenomen en de ervaren minderheden-problematiek minder duidelijk aanwezig is. Toch bestaan deze zorgen nog wel.

De sociaal-culturele positie gemeten

We maken onderscheid tussen integratie in de structurele of formele aspecten van de samenleving (dwz, positie binnen de sociale stratificatie) en integratie in de sociaal-culturele of informele aspecten van de samenleving (de mate waarin migranten groepen zich als aparte groep onderscheiden). Klassieke assimilatietheorieën voorspelden dat migranten-groepen en de oorspronkelijke bevolking uiteindelijk samen zouden gaan, maar die zijn sterk bekritiseerd en kloppen voor veel groepen niet. Ook zijn deze theorieën volgens velen te normatief.

Het denkraam van de integratietheorieën zijn dominant in dit rapport. Deze beschrijven hoe migranten zich verhouden tov autochtonen, en hoe dit zich ontwikkeld in de tijd. We gaan uit van een lineaire ontwikkeling en zetten daar bevindingen tegen af, die dus zeker niet lineair hoeven te zijn.

Esser conceptualiseerde 'platzierung', de structurele indicatoren van integratie, en drie dimensies die in verband kunnen worden gebracht met de sociaal-culturele positie:

  • Kulturation (verwerven van kennis en vaardigheden)

  • Interaktion (sociale afstand tussen minderheden en autochtonen

  • Identifikation (mentale en emotionele verhouding tussen minderheden en autochtonen)

Stand van zaken, ontwikkelingen en inzicht in verschillen

De studie is gericht op de stand van zaken en de factoren die de verschillen tussen groepen verklaren. 11% van de Nederlandse bevolking in 2011is van niet-westerse afkomst. 2/3e behoort tot 4 grote herkomstgroepen: het grootst is de Turkse groep, daarna de Marokkaanse, dan de Surinaamse en dan de Antilliaanse groep. Ook zijn er nieuwe migrantengroepen: vluchtelingen en Oost-Europeanen. Deze laatsten zijn niet meegenomen in dit rapport.

Gebruikte bronnen

De belangrijkste empirische bron is SIM'11, dat gebruik maakte van face to face interviews, en mixed mode onderzoek. 4125 + 2698 mensen deden mee. Voor het beschrijven van ontwikkelingen over tijd maken we gebruik van eerdere surveys zolang die beschikbaar zijn.

Het maatschappelijke klimaat: discriminatie en ervaren acceptatie

Insluiting of uitsluiting?

De positie van migranten is afhankelijk van zowel henzelf als de ontvangende samenleving. Intolerantie, uitsluiting, afwijzing en dis- criminatie kunnen ertoe leiden dat migranten zich afkeren van de samenleving en zich terugtrekken binnen de eigen etnische herkomstgroep. Hoe staat de Nederlandse bevolking tegenover niet-westerse migranten, en voelen migranten zich hier geaccepteerd? De beeldvorming over de integratie van migranten blijkt het meest negatief te zijn geweest aan het begin van deze eeuw. Sinds 2005 is dit iets beter geworden.

De ontvangende samenleving: opvattingen onder de Nederlandse bevolking

Veel mensen (53% in 2000 en 39% in 2010) zijn negatief over het aantal migranten in Nederland. Over de toelating van politieke vluchtelingen staat het overgrote deel van de Nederlanders positief, maar over economische migranten en huwelijksmigranten zijn we een stuk negatiever. Sinds 2004 wordt deze groep wel steeds iets positiever bekeken.

Ook het COB schetst het beeld dat de Multi-etnische samenleving niet populair is: twee derde vindt dat migranten zich moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur; bijna de helft vindt dat zo veel mogelijk asielzoekers moeten worden teruggestuurd. Dit verandert langzaam naar een wat positiever beeld van de multiculturele samenleving.

De ruime meerderheid vindt dat bij ontslag of promotie geen verschil mag worden gemaakt met migranten. Met de economische crisis zijn we iets meer onderscheid gaan maken. 35% vindt dat bij toewijzing van wonen Nederlandse gezinnen voorrang moeten krijgen. Ook dit daalde na 2004 en steeg weer wat sinds 2008.

Economische schaarste kan leiden tot uitsluiting van groepen, crisis kan leiden tot negatieve houdingen. Dit zien we een heel klein beetje terug in de cijfers, al zijn we sinds 2008 iets negatiever naar economische migranten en discrimineren we iets meer. Waarschijnlijk komen de kleine veranderingen doordat de werkloosheid onder autochtonen nog niet sterk is toegenomen, in Spanje is dat wel anders.

Het beeld van de migranten zelf (die zijn ondervertegenwoordigd in het onderzoek) is ook niet onverdeeld gunstig over de multi-etnische samenleving. Bijna de helft vindt dat het voor een wijk slecht is als er veel migranten komen wonen. Wel vinden veel migranten dat het goed is dat de samenleving bestaat uit mensen van verschillende culturen en dat migranten gelijke sociale rechten hebben. Autochtone Nederlanders denken dus het minst positief over de multi-etnische samenleving.

Percepties van discriminatie en acceptatie onder niet-westerse migranten

Discriminatie meten is moeilijk, omdat dader het niet snel toegeven en feitelijke discriminatie niet altijd zo wordt ervaren. Door praktijktests weten we wel dat er discriminatie plaatsvindt. Deze meten het gedrag van werkgevers, bij twee fictieve kandidaten met dezelfde relevante arbeidskenmerken en een andere etnische achtergrond. Ook simpelweg het vragen naar niet-westerse migranten over discriminatie is een manier van onderzoek. Veel migranten zegt af en toe zelf te maken hebben gehad met discriminatie: Surinamers 47%, Antillianen 43%, Marokkanen 41% en Turken 37%. 10% zegt heel vaak gediscrimineerd te worden. Ook blijkt dat migranten zelf vinden dat in de Nederlandse samenleving af en toe wordt gediscrimineerd.

Bij de Marokkaanse Nederlanders ervaart de tweede generatie meer discriminatie dan de eerste, vooral jongeren. Dit komt misschien door de associatie die er is tussen Marokkaanse jongeren en overlast. Bij andere groepen voelt de eerste generatie zich juist meer gediscrimineerd. Vooral bij Antillianen, die erg gesegmenteerd zijn: tweede generatie is goed geintegreerd, eerste generatie zijn veel kansarme jongeren. Die laatsten krijgen geen gunstigere positie, hebben vaak geen baan en zijn relatief vaak verdacht van criminaliteit.

Marokkaanse vrouwen zeggen meer gediscrimineerd te worden dan Marokkaanse mannen, terwijl bij andere groepen het juist vooral mannen zijn die dat zeggen. De laagst opgeleiden zeggen het minst te worden gediscrimineerd, maar ook de Antilliaanse hoogst opgeleiden ervaren weinig discriminatie. De hoogst opgeleiden ondervinden dit vaker, dit is de integratie-paradox: de best geïntegreerden voelen zich het meest gediscrimineerd. Dit kan deels worden verklaard door relatieve deprivatie: het voltooien van een opleiding leidt minder automatisch tot maatschappelijk succes. Ook volgen hoger opgeleiden misschien beter de politieke discussie en berichtgeving die vaak somber is.

Over tijd is de ontwikkeling in de perceptie van discriminatie grotendeels gelijk aan die van de persoonlijk ervaren discriminatie, behalve bij Turken. Bij Surinamers is een scherpe toename in ervaren discriminatie.

De reden van discriminatie (de aard) kan sterk uiteenlopen, vooral tussen Turkse / Marokkaanse Nederlanders (1) en Surinaamse / Antilliaanse Nederlanders (2). Bij (1) is het vaak etnische herkomst, en geloof (hoofddoek). Bij (2) is het vaak vanwege uiterlijk (huidskleur). Discriminatie in het openbaar kwam het vaakst voor, daarna op het werk en daarna in officiële instanties. Een derde van de ervaren discriminatie was bij het vinden van een baan, al is dit niet altijd zichtbaar. Uitzendbureaus blijken mee te werken aan discriminatoire verzoeken van werkgevers.

Discriminatie en acceptatie zijn onderling verweven, ervaren acceptatie is bij (2) hoger dan bij (1). Autochtonen zijn nog positiever. Hogeropgeleiden zijn relatief negatief over de ervaren acceptatie van migranten in de Nederlandse samenleving. De ervaren acceptatie is sinds 2002 afgenomen.

Beeldvorming over en van moslims

De discussie over de integratie gaat vaak over moslims. De helft van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders vindt dat Nederlanders geen respect hebben voor de islamitische cultuur, en een kwart vindt de leefwijzen van het Westen onverenigbaar met de islam. Moslims voelen zich grotendeels niet of nauwelijks gerespecteerd door de Nederlandse samenleving. Bijna de helft vindt dat Nederlandse vrouwen te veel vrijheden hebben. Veel autochtonen zijn inderdaad kritisch over de opvattingen en het gedrag van moslims. Slechts een derde vindt dat de meeste moslims in Nederland respect hebben voor de Nederlandse cultuur. Dat moslimvrouwen te weinig vrijheden hebben vindt maar liefst 81% van de autochtone Nederlanders.

Conclusies

Het maatschappelijke klimaat in Nederland is niet onverdeeld gunstig voor niet-westerse migranten. Het gaat iets de positieve kant op, maar er is veel onvrede. Over het geheel genomen zijn de opvattingen van autochtone Nederlanders over de multi-etnische samenleving in de afgelopen jaren weer wat positiever geworden. Hierin zijn Pim Fortuyn en Theo van Gogh belangrijk geweest. Migranten zijn ook de laatste jaren somberder geworden over de kansen van zichzelf.

Sociale verhoudingen tussen groepen

Sociale contacten en sociale afstand

Nu zullen feitelijke sociale contacten die groepen met elkaar onderhouden en hun opvattingen over de wenselijkheid daarvan centraal staan. Dit is relevant omdat onderling contact begrip kan vergroten, vooroordelen en conflicten kan doen afnemen, het vinden van een baan en taalvaardigheid bevorderen en etnische solidariteit mobiliseren.

De sociale afstand tussen groepen

De afstand die personen wensen te bewaren tussen henzelf en leden van andere groepen wordt onderzocht door te vragen hoe wordt gedacht over interetnische vriendschappen en huwelijken.

Vriendschappen worden door beide kanten niet afgewezen, maar huwelijken wel. Vooral Turkse en Marokkaanse Nederlanders hebben hier weerstand tegen. Antilliaanse en Suri- naamse Nederlanders staan overwegend positief tegenover Nederlanders als partner. Dit blijkt van invloed te zijn op daadwerkelijke sociale contacten. Hogeropgeleiden hebben minder bezwaar tegen een gemengd huwelijk dan lager opgeleiden, verschillen tussen de generaties zijn niet groot.

De gevoelsthermometer meet de sociaal-emotionele band door personen te vragen wat hun gevoel is voor een groep op een schaal van 1-100. Er is onder Nederlanders een neiging om groepen die lager in de hiërarchie staan meer te discrimineren.

De eigen groep wordt altijd het meest positief ervaren. Bij Nederlanders staan Surinamers het hoogst, daarna Turken, daarna Antillianen en Marokkanen. Ook bij veel andere groepen staan Marokkanen het laagst. Antillianen staan steeds lager in de lijst. De slechte beeldvorming wordt mede veroorzaakt door criminaliteit. Preferenties bij werknemers laten deze rangorde ook zien. Ouderen hebben een positiever gevoel bij autochtone Nederlanders dan jongeren. Opvallend zijn de lage scores bij jongere en Turkse en Marokkaanse Nederlanders van de tweede generatie.

Contacten van migranten met autochtonen

Surinaamse en Antil- liaanse Nederlanders vaker om met autochtone Nederlanders in de vrije tijd dan Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Een derde van de Turken heeft in de vrije tijd nooit contact met autochtonen. Lager opgeleiden, ouderen en leden van de eerste generatie hebben veel vaker in de vrije tijd geen contact met autochtone Nederlanders. Het aandeel migranten dat zegt ‘vaak’ met autochtone Nederlanders om te gaan gaat omlaag.

Is er meer contact met autochtone Nederlanders of met de eigen etnische herkomstgroep? Vooral Marokkaanse en Turkse Nederlanders gaan vooral met de eigen herkomstgroep om. De verschillen tussen de migrantengroepen zijn groot, en ook binnen de groepen varieert het sterk.

Tussen 1994 en 2011 is het aandeel dat in de vrije tijd meer contact heeft met de eigen herkomstgroep bij de Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders niet erg veranderd. Er is geen duidelijke trend naar meer vrijetijdscontacten met autochtone Nederlanders.

Migranten die nooit autochtonen op bezoek krijgen zijn er bij Turken 45%, Marokkanen 35%, Surinamers 30% en Antillianen 29%. Er is sinds 2002 voor alle migrantengroepen een duidelijke ontwikkeling naar een steeds groter aandeel dat nooit bezoek krijgt van autochtone vrienden of buren. Er is dus een gelijkblijvend of teruglopend contact tussen migranten en autochtonen.

Er zijn vier groepen onderscheiden:

  • personen die zowel met autochtonen als met eigen groep omgaan

  • personen die alleen met autochtonen veel omgaan

  • personen alleen met eigen groep omgaan

  • personen die met beide niet veel omgaan

Veel Turken horen bij de eerste groep, en weinig Turken die weinig contact hebben met andere Turken. Dit geldt ook voor Marokkanen: vooral in de eerste groep. Alleen Antillianen zitten overwegend vaak in de tweede groep, maar ook vaak in de dubbele contacten-groep. Surinamers hebben vaak weinig contacten met autochtonen en met andere Surinaamse Nederlanders, vooral bij ouderen. Bij alle groepen zijn het vooral de jongeren en de tweede generatie die vaak contacten met autochtonen en met leden van de eigen groep hebben. De Antilliaanse tweede generatie kenmerkt zich met name doordat ze veel met autochtone Nederlanders en weinig met Antilliaanse Nederlanders omgaan.

Een gemengd huwelijk is een teken van vergevorderde integratie. Turkse en Marokkaanse Nederlanders met een huwelijk met een autochtoon schommelt rond de 10%. Huwelijkspartners van de eigen etnische herkomst komen veel vaker uit Nederland en steeds minder uit het land van herkomst. Er is dus een daling van het aantal migratiehuwelijken. Personen van Surinaamse en Antilliaanse origine trouwen veel vaker met een autochtone partner.

Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders hebben vaak contacten met andere migrantengroepen. Marokkaanse en vooral Turkse Nederlanders hebben minder contacten met andere migranten. Bij alle vier de migrantengroepen geeft meer dan de helft aan dat de vriendenkring gemengd is.

De beste vriend(in) komt hoofdzakelijk uit eigen etnische kring. Ook hier hebben de Turkse en Marokkaanse groepen nauwere banden met de eigen herkomstgroep dan Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders. De Turkse groep is het sterkst intern gericht.

Het perspectief omgekeerd: contacten van autochtonen met migranten

Autochtone Nederlanders gaan weinig met migranten om. Dit hangt samen met de gelegenheid tot contact, migrantenpopulaties zijn sterk geconcentreerd in de steden. Oudere en lager opgeleide autochtonen hebben het minst vaak contact met migranten.

Conclusies

De vier grootste niet-westerse groepen in Nederland verschillen onderling sterk, niet alleen tussen, ook binnen groepen zijn de verschillen groot, en autochtonen hebben weinig contacten met leden van migrantengroepen.

Taalbeheersing, waardeoriëntaties en het geloof

Culturele afstand

Positief voor het samenleven tussen groepen zijn gedeelde opvattingen, overtuigingen en een gemeenschappelijke taal. Negatief zijn grote ver- schillen in opvattingen en waarden de onderlinge sociale interactie. Culturele integratie (Kulturation) verwijst naar het verwerven van kennis en vaardigheden die nodig zijn voor verstandig en succesvol handelen en voor betekenisvolle interactie in een samenleving (Esser). Het brede proces van indivi- dualisering leert dat opvattingen en gedrag steeds minder worden bepaald door religie, familie of andere groepsbanden. Modernisering brengt secularisering, individualisering, democratisering en emancipatie. Traditionele opvattingen over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen kunnen een belemmering zijn voor de onderwijs- en arbeidsloopbaan van vrouwen. Niet-westerse migranten, met name van Turkse en Marokkaanse herkomst, hebben relatief vaak problemen met de acceptatie van homo- seksualiteit.

Taalbeheersing

Zowel de structurele als de sociaal-culturele integratie van migranten, als het verkrijgen van een baan worden beïnvloed door taal. Turkse Nederlanders praten thuis het vaakst geen Nederlands. Dit geldt voor een kwart van de Marokkaanse Nederlanders. Jongeren, leden van de tweede generatie en hogeropgeleiden spreker veel vaker Nederlands in de thuissituatie. Vooral bij Marokkanen is er een duidelijke toename in het gebruik van Nederlands in de thuissituatie, bij Turkse Nederlanders zien we dit niet. Van de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders spraken de meesten al langer thuis Nederlands. Het in de her- komsttaal praten met de vader of moeder is in elf jaar tijd meer dan gehalveerd onder schoolgaande kinderen van Marokkaanse afkomst.

Nederlandse taalvaardigheid bestaat uit lezen, spreken en schrijven. Turkse Nederlanders beheersen de Nederlandse taal het minst, Surinaamse Nederlanders hebben de minste moeite met het Nederlands.

Bij de ouderen en de leden van de eerste generatie van Turkse of Marokkaanse afkomst zijn veel taalproblemen. Turks- en Marokkaans-Nederlandse vrouwen hebben gemiddeld genomen aanzienlijk meer moeite met het spreken van de Nederlandse taal dan mannen. Taalbeheersing is onder alle groepen sinds 1998 toegenomen.

Opvattingen

Autochtone Nederlanders hebben de meest progressieve opvattingen over de positie van mannen en vrouwen, al zijn de verschillen met Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders niet groot. Turkse en Marokkaanse Nederlanders denken minder modern, een kwart is het eens met de stellingen over de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw. Er wordt niet erg verschillend geoordeeld over de stelling dat een kind naar een school moet gaan die past bij het geloof van de ouders. Een merendeel van de Turkse en met name Marokkaanse Nederlanders (respectievelijk 62% en 74%) vindt het vervelend wanneer een dochter zou trouwen met iemand van een ander geloof.

Bij alle migranten zijn vrouwen wat moderner dan mannen. Ouder, lager opgeleid en van een eerste generatie zorgt voor wat minder moderne opvattingen. Over ongeveer dertien jaar was er een ontwikkeling naar modernere opvattingen, maar de laatste 4 jaar staakte dit.

Nederlanders zijn steeds liberaler gaan denken over medisch- ethische kwesties zoals euthanasie en abortus. De tweede generatie Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders wijken hier nauwelijks van af. De afstand van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders in de tweede generatie tot de autochtone bevolking is aanzienlijk.

Turkse en Marokkaanse Nederlanders hebben een negatievere houding tegenover homoseksualiteit. Media berichten vaak over weggepeste homostellen, docenten en/of leerlingen die niet uit de kast durven te komen en geweld op straat tegen homoseksuelen door niet-westerse migranten. Een meerderheid van de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders is van mening dat homoseksuelen met elkaar mogen trouwen. Het verschil in homoacceptatie is opvallend klein tussen de eerste en tweede generatie.

Het geloof

Bijna alle Turkse (94%) en Marokkaanse (98%) Nederlanders zijn moslim. Ongeveer twee derde van de Surinaamse (67%) en Antilliaanse Nederlanders (64%) en minder dan de helft van de autochtone Nederlanders (45%) rekent zichzelf tot een bepaald geloof. Bij de drie laatstgenoemde groepen zijn christenen sterk vertegenwoordigd. De Surinaams- Nederlandse groep bestaat voor een deel ook uit personen die het hindoeïsme (21%) en de islam (9%) aanhangen. Een deel van de Surinaamse Hindoestanen is moslim. Verder zijn binnen de Surinaamse groep ook de Javanen bijna allemaal moslim.

Tussen 1998 en 2011 is het aandeel Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders dat zich tot een geloof rekent gedaald. Bij de Turks- en Marokkaans-Nederlandse groep is dit niet het geval; het aandeel dat zich moslim noemt ligt in deze periode op hetzelfde hoge niveau.

Iets meer dan 40% van de gelovige Turkse en Marokkaanse Nederlanders gaat ten min- ste één keer per week naar de moskee. Vrouwen gaan veel minder vaak, voor hen is moskeebezoek geen religieuze verplichting. Ouderen, lageropgeleiden en leden van de eerste generatie bezoeken het vaakst een moskee. Iets minder dan 40% van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders tussen de 15 en 24 jaar gaat ten minste wekelijks naar de moskee. Dit is dus een iets lager cijfer dan het cijfer voor de groepen als geheel. In het achterliggende decennium is het moskeebezoek van Marokkaanse en Turkse Nederlanders toegenomen. Ook het moskeebezoek van de tweede generatie is in die periode gestegen (Maliepaard en Gijsberts 2012). Dit wijst dus niet op secularisering. Het geloof is en blijft belangrijk bij de Turkse en Marokkaanse groep. Dat blijkt ook uit de identificatie met het geloof. Het geloof onder moslims is sterk geïnternaliseerd, bij mos- lims van Marokkaanse komaf nog sterker dan bij de Turkse moslims. Wat verder opvalt is dat de identificatie met het geloof weinig varieert naar bijvoorbeeld leeftijd, generatie en opleidingsniveau. Ook jongeren en de tweede generatie hechten sterk aan het geloof en identificeren zich daarmee, waarbij de Marokkaans-Nederlandse jongeren en tweede generatie zich sterker met het geloof identificeren dan hun Turks-Nederlandse leeftijd- en generatiegenoten. Marokkaans-Nederlandse moslims zijn over het geheel genomen ook orthodoxer en vaker religieus actief dan de Turkse moslims.

Conclusies

Voornamelijk bij de eerste generatie migranten van Marokkaanse en vooral Turkse herkomst zijn taalproblemen. Alle indicatoren wijzen op een toenemend gebruik en betere beheersing van de Nederlandse taal. De opvattingen van Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders zijn minder progressief dan die van autochtone Nederlanders. Marokkaanse en Turkse Nederlanders zijn gemiddeld het meest behoudend over genoemde onderwerpen. Het aandeel dat zich tot een geloof rekent is tussen 1998 en 2011 voor Turkse en Marokkaanse Nederlanders vrijwel stabiel gebleven en ligt op een hoog niveau. Ook de religieuze identificatie is bij hen onverminderd hoog.

Bindingen en sociaal vertrouwen

Binding met herkomstgroep en binding met Nederland

Turkse en Marok- kaanse Nederlanders identificeren zich vaak vooral met de herkomstgroep: een ruime meerderheid voelt zich in de eerste plaats lid van de eigen groep. Bij de Surinaamse en Antil liaanse Nederlanders voelt een minderheid zich vooral lid van de herkomstgroep. Onder personen van Marokkaanse origine voelt ongeveer een derde zich zowel Marokkaan als Nederlander. Bijna twee derde van de jongere Turkse Nederlanders (15-24 jaar) zich vooral Turks. Bij de Marokkaanse jongeren voelt meer dan de helft zich vooral Marokkaans. De Antilliaanse tweede generatie voelt zich maar zelden vooral Antilliaans. Er is een duidelijke relatie met opleidingsniveau. Bij Turken en Marokkanen is er weinig veranderd tussen 2002 en 2011, Antillianen en Surinamers voelen zich steeds meer Nederlander. Een derde van de personen van Turkse origine en bijna een kwart van de personen van Marokkaanse komaf voelt zich (helemaal) geen Nederlander. Surinamers en Antillianen voelen zich vaak beide, een dubbele identiteit.

Bij personen van Turkse en Marokkaanse origine komt de combinatie van een sterke identificatie met het herkomstgroep en een geringe identificatie als Nederlander het vaakst voor. Het verschil met Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders is groot. Zij voelen zich veel vaker Nederlander, al dan niet in combinatie met een sterke identificatie met de herkomstgroep.

Sociaal-emotionele bindingen

Het oordeel van de verschillende groepen over de Nederlandse samenleving is gevraagd in de vorm van een rapportcijfer. Alle groepen beoordelen Nederland met een voldoende en de onderlinge verschillen zijn niet groot. Binnen de Marokkaanse groep geven leden van de tweede generatie, jongeren en hoger- opgeleiden de Nederlandse samenleving gemiddeld een vrij laag cijfer. Over het algemeen schalen vrouwen de Nederlandse samenleving hoger in dan mannen. Turkse en Marokkaanse Nederlanders voelen zich het minste thuis in Nederland, vooral van de tweede generatie is dit zorgwekkend.

Ruim een kwart van de Turkse en Marokkaanse groep ziet Nederland niet als vaderland. De Surinaamse Nederlanders zien Nederland het sterkst als vaderland. Heimwee naar het herkomstland komt veel voor, maar de meerderheid wil toch in Nederland blijven wonen. De gevoelens van heimwee zijn wat vaker aanwezig bij vrouwen.

De banden van veel migranten blijven vaak niet beperkt tot de nationale landsgrenzen, maar spelen zich ook af over de grens. Hoewel de betrokkenheid bij transnationale activiteiten vaak gepaard gaat met een sterke mate van identificatie met het land van herkomst, vormt deze geen belemmering voor de integratie in de Nederlandse samenleving. Slechts een kleine minderheid heeft nooit contact met familie in het land van herkomst en het merendeel van de niet-westerse migranten bezoekt soms of elk jaar het land van herkomst. Van de Turkse (32%) en Marokkaanse (28%) huishoudens bezit een aanzienlijk deel een huis in het herkomstland. Onder de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders is dit aandeel minder dan 10%.

Politieke betrokkenheid

Een derde tot de helft van de migrantengroepen is niet in politiek geïnteresseerd. Van de migrantengroepen volgen de Surinaamse Nederlanders het vaakst de politiek, gevolgd door de Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders. Migranten hebben minder de intentie om te gaan stemmen voor de Tweede Kamer dan autochtone Nederlanders.

Sociaal vertrouwen

De cohesie binnen de samenleving uit zich onder andere in het sociaal vertrouwen. Institutioneel vertrouwen gaat samen met meer participatie in organisaties en de politiek. In de periode 2002-2008 is het institutioneel en sociaal vertrouwen toegenomen. Autochtone Nederlanders (60%) hebben beduidend meer vertrouwen in andere mensen dan niet-westerse migranten. Bij Surinaamse Nederlanders is er relatief weinig vertrouwen in andere mensen. De eerste generatie Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders heeft opvallend weinig vertrouwen. Ook het vertrouwen in instituties is over het algemeen hoger bij de autochtone Nederlanders dan bij de migranten. Geen enkele migrantengroep geeft de regering gemiddeld een voldoende, de Turkse Nederlanders geven gemiddeld slechts een 4,5 als cijfer.

Verklaringen voor de sociaal-culturele positie

Waarom zijn er verschillen in de sociaal-culturele positie tussen en binnen groepen

De vraag is in hoeverre het lineaire idee van de integratie van de onderzochte migrantengroepen goed is. De gestegen omvang van de groepen en de toegenomen etnische concentratie in wijken in met name de grote steden kan hebben geleid tot grillige ontwikkelingen. De integratietheorieën veronderstellen dat meer blootstelling aan de ontvangende samenleving leidt tot toenadering. Echter, de verharding van het klimaat en de processen van uitsluiting kunnen ertoe leiden dat migranten zich distantiëren van autochtone Nederlanders en de Nederlandse samenleving. Migranten die kennis hebben genomen van het politieke en maatschappelijke debat van de afgelopen jaren zijn misschien meer geneigd om zich op de eigen groep terug te trekken. De segmented assimilation theory wijst erop dat structurele integratie met behoud van de eigen etnische identiteit goed mogelijk is.

The economic incorporation of immigrants in 18 Western societies: origin, destination and community effects - Van Tubergen, Maas en Flap - 2004 - Artikel

The economic incorporation of immigrants in 18 Western societies: origin, destination and community effects - Van Tubergen, Maas en Flap - 2004 - Artikel


In dit artikel worden de verschillen besproken tussen arbeidsmarktparticipatie en werkloosheid in verschillende immigrantengroepen in verschillende landen. De stelling is dat twee 'macrodesigns' gecombineerd moeten worden om de economische integratie van immigranten beter te begrijpen. Dit betekent dat verschillende herkomstlanden én verschillende aankomstlanden met elkaar worden vergeleken. Er wordt namelijk vanuit gegaan dat er een 'origin effect' is (herkomstland heeft effect op de economische status); een 'destination effect' (land van aankomst heeft effect op de economische status) en een 'community effect' (specifieke relatie tussen herkomst en aankomstland heeft effect op de economische status). Compositionele hypotheses worden afgeleid van 'human capital theory', die zegt dat de selectie van menselijk kapitaal van belang is; en van discriminatietheorie, die zegt dat macro-effecten veroorzaakt worden door in-group voorkeuren en out-group vooroordelen. Data van 18 Westerse landen uit 1980-2001 worden gerapporteerd en geanalyseerd met 'multilevel technieken'. Aangetoond wordt dat de status van immigranten wordt bepaald door:

  • politieke onderdrukking in herkomstland;

  • inkomensongelijkheid;

  • geografische afstand;

  • contextuele effecten zoals religie,

  • linkse partijen in de overheid;

  • de grootte van de immigrantengemeenschap.

De hoeveelheid migranten in de VS, Canada en Australië is sinds de jaren '60 sterk gestegen, wat leidt tot zorgen over de economische positie van immigranten onder beleidsmakers. Micro-perspectieven over de oorzaken zeggen dat individueel menselijk kapitaal, dat immigranten meenemen, afhangt van zaken als educatie, taalvaardigheden, ervaring, leeftijd en duur van verblijf. Er zijn twee macroperspectieven met elk een ander onderzoeksdesign. De eerste vergelijkt verschillende immigrantengroepen in een land, en zegt dat de positie verschilt tussen herkomstland. De tweede vergelijkt een bepaalde groep immigranten uit een land in verschillende bestemmingslanden. Bij de laatste worden echter zelden grote verschillen gevonden.

Door deze twee perspectieven te combineren, onderzoeken we zowel het 'origin effect' als het 'destination effect'. Het grootste voordeel hiervan is dat dit een representatiever macro-beeld schept, het is beter te generaliseren voor zowel verschillende migrantengroepen als voor verschillende landen. Een tweede voordeel is dat een derde macro-effect gemeten wordt, namelijk het 'origin-by-destination effect', dat sommige groepen het in bepaalde landen veel beter doen.

Dit is al een paar keer gedaan, bijvoorbeeld voor niet-witte groepen in Londen en New York. Hieruit bleek dat tussen beide variabelen verschillen bestonden. De auteurs breidden de eerdere vergelijkende studies uit op meerdere manieren:

  • Een bredere hoeveelheid aankomstlanden: 18 westerse landen (Australië, Canada, VS en 15 Europese landen)

  • Het belang van herkomst, bestemming en gemeenschap is meer systematisch onderzocht, d.m.v. variatie te onderzoeken in bijvoorbeeld politieke situatie van de herkomstlanden, immigratiebeleid in bestemmingslanden en groepsgrootte van de gemeenschappen. Dit noemen ze macro-level variabelen.

  • Multilevel methodes zijn gebruikt om de verschillende niveaus in de data van elkaar te onderscheiden.

Twee belangrijke aspecten van economische integratie zijn bekeken: 'labor force participation' (deel van de beroepsbevolking dat wil werken) en employment (deel van de immigranten die ook echt een baan hebben). Om dit te onderzoeken zijn 100 bestaande studies verzameld en gestandaardiseerd. Een dataset werd samengesteld uit 18 bestemmingslanden, 187 herkomstgroepen, meer dan 900 combinaties van die twee en meer dan 300.000 immigranten.

Theorieën over de economische incorporatie van immigranten

Origine, bestemming, gemeenschappen: compositie of context?

De impact van origine en bestemming moet dus tegelijkertijd onderzocht worden. Hierbij wordt aangenomen dat het land van origine een verschil maakt in de economische positie van de immigrant. De politieke situatie kan hierbij een oorzaak zijn. Ook de landen van bestemming hebben invloed, door bijvoorbeeld integratiebeleid. Verder is de grootte van een immigrantengemeenschap in een land en de geografische afstand tussen herkomst en bestemming van belang.

Compositie-effecten ontstaan als de eigenschappen van individuen niet evenredig over een macro-groep verdeeld zijn, en de afhankelijke variabele beïnvloeden. Contextuele effecten ontstaan doordat eigenschappen van de macro-groep de individuele resultaten beïnvloeden, meer dan de individuele eigenschappen. Hieruit volgen twee theoretische perspectieven:

-'human capital perspective': het menselijk kapitaal wordt beïnvloed door educatie, ervaring, taalbeheersing en talent. Verschillen tussen groepen worden dus hierdoor uitgelegd.

- sociologisch perspectief: macro-factoren scheppen kansen en restricties voor immigranten, bijvoorbeeld door discriminatie.

In de theorie wordt economische incorporatie in het algemeen beschreven, gemeten door inkomen of beroepsstatus. Wij nemen aan dat mensen deelnemen aan de arbeidsmarkt om een baan te vinden. Mensen met meer menselijk kapitaal hebben meer kansen op die arbeidsmarkt en participeren dus ook meer. Sociologen zeggen dat discriminatie zorgt voor minder participatie.

Compositie-effecten

Volgens human capital theory is succes afhankelijk van vaardigheden: observeerbare en onobserveerbare vaardigheden. Observeerbaar is educatieniveau, taalbeheersing, werkervaring. Onobserveerbaar is vaardigheid, motivatie, talent. Dit is interessant voor dit onderzoek omdat macro-factoren een rol spelen in de selectie van de vaardigheden van immigranten. We zullen deze macro-factoren nu beschrijven en hypotheses formuleren:

  • Immigratiebeleid kan ervoor zorgen dat immigranten gunstig worden geselecteerd: migranten die asiel aanvragen worden beoordeeld op zaken als taalvaardigheid, ervaring en educatie, door middel van een puntensysteem. In deze landen verwachten we dat immigranten beter presteren.

  • Politieke eigenschappen van het land van herkomst kunnen van belang zijn, omdat onderdrukking en instabiliteit ervoor zorgen dat mensen verhuizen vanwege niet-economische redenen. Vluchtelingen zijn dus minder gunstig geselecteerd dan economische migranten, en zouden het minder goed doen op de arbeidsmarkt (volgens Chiswick).

  • Eigenschappen van de gemeenschap waarin migranten zich bevinden, bepalen de selectie van de migranten. Bijvoorbeeld, als er veel inkomensongelijkheid is in het land van herkomst, zijn het juist diegenen die minder getalenteerd zijn die migreren. Bij herkomstlanden met een grotere gelijkheid zijn het juist vaak de beter bedeelden die migreren, vanwege belasting voor hoge inkomens. Bestemmingslanden met hoge ongelijkheid trekken juist weer migranten aan met hoge onobserveerbare talenten. De hypothese is daarom dat hoe kleiner de inkomensongelijkheid bij het herkomstland in verhouding tot het land van bestemming, hoe beter de positie van immigranten op de arbeidsmarkt.

  • Gesuggereerd is dat migranten uit ontwikkelingslanden lagere vaardigheden hebben dan migranten uit meer ontwikkelde economieën. Migranten uit rijke landen kunnen makkelijker aanpassen doordat hun diploma's over te zetten zijn. Hoe meer economisch ontwikkeld het land van herkomst in verhouding tot het land van bestemming, hoe beter immigranten het dus zullen doen.

  • Geografische afstand tussen oorsprong en bestemming zorgt voor meer kosten voor de migratie, waardoor bij lange afstanden meer migranten zullen zijn met hoge onobserveerbare vaardigheden. Ook is terugkeer hierbij minder waarschijnlijk, waardoor het aantrekkelijker is te investeren in je eigen menselijke kapitaal (zoals de taal leren). Grotere afstand zou dus samen moeten vallen met betere prestaties.

  • Blootstelling aan de taal van het bestemmingsland in het land van oorsprong maakt integratie makkelijker: wie de taal al spreekt zal beter presteren op de arbeidsmarkt.

Contexteffecten

In het sociologische framewerk wordt gezegd dat discriminatie negatief uitwerkt op de positie van immigranten. Vooroordelen en voorkeur voor ingroup-leden zorgen voor minder en slechtere banen voor de immigranten, en lagere lonen. Sommige theorieën hierover richten zich op de rol van de overheid, anderen op de rol van de lokale bevolking en anderen op de rol van de immigranten zelf. De auteurs verwachten dat de overheid invloed heeft: een democratie en linkse partijen zouden leiden tot meer gelijkheid (Lenski). De hypothese is dat hoe langer er al linkse partijen in een politiek systeem aanwezig zijn, hoe beter de immigranten participeren in de arbeidsmarkt.

De sociale afstand die de lokale bevolking voelt tot immigranten zou ook een effect hebben. Een sympathetisch begrip tussen de groepen verschilt sterk, afhankelijk van cultuurverschil, fysieke gelijkenis en socio-economische achtergrond. Een grote afstand leidt tot discriminatie. Dit wordt in deze studie gemeten dmv verschillen in religie en het gemiddelde niveau van educatie. Een groter verschil hierin zou samengaan met grotere sociale afstand, en slechtere arbeidsparticipatie onder immigranten.

De relatieve grootte van een groep immigranten kan een belangrijke factor zijn op het niveau van gemeenschappen. Dit heeft op twee manieren met discriminatie te maken:

  • vooroordelen zijn groter wanneer een immigrantengroep groter is, omdat ze dan beter zichtbaar zijn in de maatschappij en een potentiële dreiging vormen voor de economische en politieke positie van de lokale bevolking.

  • grotere immigrantengroepen presteren economisch vaak beter dan kleinere, omdat de immigranten elkaar dan helpen. Dit voorspelt dus juist het tegenovergestelde dan de etnische dreiging-hypothese.

Tot slot speelt de discriminatie van vrouwen binnen immigrantengroepen nog een rol. Onder immigranten is vaak een groter verschil in arbeidsparticipatie tussen de geslachten, doordat culturele patronen uit de landen van oorsprong vastgehouden worden. Kortom: hoe hoger de arbeidsparticipatie bij vrouwen in het land van oorsprong, hoe hoger de prestaties van de immigranten op de arbeidsmarkt.

Data, meting, en modellen

Data

De gegevens zijn verzameld en gestandaardiseerd. De enquêtes werden gegroepeerd in een enkele transnationale dataset, genaamd 'International File of Immigration Surveys' uit 2004. 115 beroepsbevolkings-studies werden uitgevoerd in 15 EU-landen tussen 1992 en 2001. Drie criteria werden gesteld aan de studies:

  • de hoeveelheid immigranten moest groot genoeg zijn, representatief voor een land

  • het moesten standaard enquêtes zijn met gefixeerde antwoord-categorieën

  • de afhankelijke en onafhankelijke variabelen moesten vergelijkbaar zijn met die van dit onderzoek

Alleen eerste-generatie immigranten zijn meegenomen in de analyse, met een leeftijd van 25-54 en zowel mannen als vrouwen.

De afhankelijke variabelen

De immigranten werden opgedeeld in: werkend (betaalde baan), werkloos (werkzoekend) & inactief (alle anderen, zoals studenten, huisvrouwen enz.).

De onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen zijn gerelateerd aan het land van bestemming, van oorsprong, de immigrantengemeenschap, micro- en macroniveaus:

  • aanwezigheid van een puntensysteem (voor immigrantenselectie)

  • aanwezigheid van linkse partijen in de politiek gedurende de laatste 10 jaar (1 bij een eenpartij-regering; 0.5 bij een coalitie; 0 wanneer niet in de regering)

  • politieke onderdrukking in land van herkomst, in termen van politieke rechten (1=vrije verkiezingen; 7=onderdrukkend regime of oorlog) en burgervrijheid (1=vrije meningsuiting, religie en economische activiteit; 7= geen religieuze vrijheid, politieke angst, enz)

  • religieuze origine (wel of niet een Christelijke meerderheid)

  • participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt

  • inkomensongelijkheid (in land van oorsprong, in verhouding tot land van bestemming)

  • economische ontwikkeling (BNP in land van oorsprong in verhouding tot land van bestemming)

  • geografische afstand tussen de landen

  • officiële taal (wel of niet hetzelfde in beide landen)

  • groepsgrootte (grootte van de immigrantengroep tov totale populatie.

  • gemiddeld opleidingsniveau

Individuele controlevariabelen waren: leeftijd, duur van verblijf, educatie (laag / midden / hoog), taalvaardigheid.

Op macro-niveau waren er 2 controlevariabelen: economische kansen (werkloosheid bij autochtonen) & enquêtesoort (er kan een verschil zijn tussen enquêtes die alleen afgenomen zijn bij immigranten en bij de gehele populatie)

Analyse en modellen

De methode die de onderzoekers gebruikten wordt omschreven met de volgende termen:

  • 'logit regressie-technieken' (eerst arbeidsmarktparticipatie meten, dan van het actieve deel meten of ze een baan hadden), apart voor mannen en voor vrouwen.

  • multilevel technieken. Hierdoor kon de variatie tussen zowel micro- en macroniveaus uitgelegd worden.

  • 'random intercept models' met twee niveaus: micro en macro.

  • 'cross-classified models' origine en bestemming worden parallel aan elkaar gemaakt omdat ze elkaar beïnvloeden.

Omdat de variabelen fluctueren (mensen veranderen van beroepsstatus) worden de bestemmingslanden 'tijd-afhankelijk' gemaakt, zodat meer dan 100 'bestemming/jaar'-eenheden werden gemaakt, ipv 18 landen.

Resultaten

Beschrijvende analyse

Eerst zullen we ons beperken tot mannelijke immigranten uit Duitsland, Italië, Marokko, Turkije, Engeland. 89.7 % van alle actieve mannelijke immigranten hadden een baan. Duitsers hadden een bovengemiddeld hoge baan (94.3%), Marokkanen een lage (71%). Ook hadden veel meer Duitsers dan Marokkanen een baan in zowel Nederland en België. In Italië had maar 71.3% van de actieve immigranten een baan, in België werkte 81.4%, in Zweden 82.5%, Luxemburg 97.5%, VS 94.7%, Portugal 94.6%. Immigranten uit Duitsland en Italië waren vaker werkloos in België dan in Luxemburg. Het land van bestemming blijkt de kans op een baan sterk te beïnvloeden, onafhankelijk van het land van oorsprong.

In België heeft 66.7% van de Turkse immigranten een baan, lager dan in andere landen: in Duitsland 80.6%. De omstandigheden voor Duitsland zijn dus veel gunstiger specifiek voor Turken dan de omstandigheden in België.

Variatiecomponenten

Hoeveel verschilt de arbeidsmarktparticipatie tussen landen van oorsprong en bestemming? Veel variatie bestaat tussen de landen. Voor mannen loopt de participatie meer uiteen per bestemmingsland dan voor land van oorsprong, terwijl dit voor vrouwen andersom is. De kans op werk voor vrouwen wordt meer bepaald door de kenmerken van het herkomstland. Voor mannen veranderde de kans op werk aanzienlijk in verschillende jaren. Over het algemeen blijkt dat herkomstland de kans op werk sterk determineert.

Hypothese testen

Van de compositionele hypotheses is de verwachting dat een puntensysteem tot betere resultaten leidt niet uitgekomen. Immigranten uit landen met meer onderdrukking hebben wel minder kans op werk, die hypothese is significant bevestigd. Niet-economische redenen voor migratie zorgt dus voor een minder gunstige selectie. Ook de hypothese van de relatie tussen inkomensongelijkheid in het land van oorsprong en lagere participatie is bevestigd. Alleen bij vrouwen zorgde dit niet voor een hogere arbeidsmarktparticipatie. In landen met grote ongelijkheid zijn het dus inderdaad de minst getalenteerden die emigreren.

Immigranten die uit een meer economisch ontwikkeld land komen hadden gek genoeg niet meer kans op een baan. Dit gaat dus sterk in tegen het idee dat uit rijkere landen degenen met de beste vaardigheden verhuizen.

Geografische afstand had een differentieel effect op de prestaties van immigranten: lange afstanden leiden wel tot selectie van immigranten die eerder een baan vinden als ze dat willen, maar (vooral vrouwen uit deze groep) bleven ook vaker buiten de arbeidsmarkt. De hypothese dat bekendheid met de taal van het aankomstland positief uitwerkt wordt niet ondersteund, behalve bij mannen waarvan die taal in het land van oorsprong officieel was. Voor vrouwen had dit geen effect.

Contextuele effecten zoals de aanwezigheid van linkse partijen in de regering en de dominantie van het Christendom in het herkomstland worden beiden bevestigd: deze zorgen voor een betere positie van de immigranten. Ook de hypothese dat culturele patronen zoals de norm dat vrouwen werken worden meegenomen is bevestigd: werkende vrouwen in het herkomstland leidt tot veel werkende vrouwen in het land van aankomst.

Leden van grotere groepen immigranten deden het economisch gezien niet minder goed: ze waren vaker actief maar dit had geen duidelijk effect op banen. Ook de hypothese over educatie klopt niet, lagere educatie van een immigrantengroep ging samen met een hoger niveau van arbeid. Wel waren hoger opgeleiden minder vaak werkloos.

Resultaten simuleren en illustreren

We hebben dus laten zien dat context en compositie voor een deel de positie van immigranten verklaren. Dit zullen we nu illustreren met voorbeelden. Politieke onderdrukking, Gini ratio, geografische afstand en officiële taal spelen een rol. Groepen met op deze punten ideale omstandigheden kunnen een tot 55% hogere kans hebben op een baan.

Van de 922 immigrantengroepen in de studie, waren er 27 gunstig geselecteerd: uit landen met lage onderdrukking, een lage Gini ratio, grote geografische afstand en dezelfde officiële taal in aankomst en bestemmingsland. Van deze groepen had 93% een baan. 97 groepen waren ongunstig geselecteerd, van hen had gemiddeld 74% een baan. Een voorbeeld van de eerste groep is de Britse immigrantengroep in Australië (95% een baan), een voorbeeld van de ongunstige groep is de Irakezen in Zweden (56% een baan). Het verschil van 39 procentpunten zegt genoeg.

Conclusie en discussie

Het doel van dit artikel was om de macro-effecten op arbeidsmarkt-participatie en kans op werk van immigranten te onderzoeken. De auteurs zeiden dat een combinatie van een vergelijking tussen herkomstlanden en een vergelijking tussen landen van aankomst tot een beter beeld zou leiden. Daarom werd een een dubbel vergelijkend onderzoek opgezet, zodat 'origin-by-destination' (gemeenschappen) onderzocht konden worden. De resultaten kunnen dmv verschillende perspectieven onderzocht worden:

  1. We kunnen ons afvragen of het nuttig is zowel herkomst als bestemming als gemeenschap mee te wegen. De variatie in de dataset leert ons van wel.

  2. In hoeverre kunnen macro-verschillen geinterpreteerd worden in termen van selectie en discriminatie? Enkele hypotheses over selectie van vaardigheden bij immigranten zijn bevestigd. Onder andere immigranten met een economische drijfveer zijn gunstiger geselecteerd.

  3. Welke hypotheses hebben geen empirische ondersteuning gekregen? De hypothese over het puntensysteem is niet bevestigd, wellicht vanwege het feit dat niet de 'betere' immigranten hierdoor worden aangetrokken, maar simpelweg immigranten uit andere landen. Ook illegale, ongedocumenteerde migranten kunnen dit beeld vertekenen. Ook werd de hypothese niet bevestigd die zei dat immigranten uit sterk ontwikkelde economieën betere diploma's zouden hebben en dus eerder een baan zouden hebben. Misschien hebben migranten uit armere landen meer te winnen en zullen ze eerder in menselijk kapitaal investeren. Er bleek ook geen relatie te zijn tussen groepsgrootte en (discriminatie en) economische integratie, wat betekent dat immigranten uit grote groepen dus niet meer als bedreiging gezien worden, maar elkaar meer helpen en dus eerder een baan vinden.

  4. Waren de resultaten anders voor de twee afhankelijke variabelen en tussen mannen en vrouwen? De participatie in de arbeidsmarkt van immigrantenvrouwen is niet verklaard door de hypotheses, behalve door de hypothese van politieke onderdrukking, christelijke origine, participatie in land van origine en groepsgrootte. Participatie van vrouwen is zeer complex, en hangt van factoren af die hier niet meegenomen zijn, zoals de aanwezigheid van jonge kinderen.

  5. Zijn de resultaten anders dan die van eerder onderzoek? Ja: er was weinig bevestiging voor de hypotheses van skill-selection, waarschijnlijk omdat het onderzoeksdesign toen anders was.

Tot slot is er meer onderzoek nodig om de methodologie en substantieve aanpak van dit onderzoek toe te passen op vraagstukken over gemengde huwelijken, politieke participatie en residentiële segregatie.

Human Smuggling as a Transnational Service Industry Evidence from Austria - Bilger, Hofmann & Jandl - 2006 - Artikel

Human Smuggling as a Transnational Service Industry Evidence from Austria - Bilger, Hofmann & Jandl - 2006 - Artikel


Het is over het algemeen geaccepteerd dat tijdens de Jaren 1990 de georganiseerde mensensmokkel enorm is toegenomen in Europa. Verschillende krantenartikelen, televisiedocumentaires, politierapporten etc. hebben als onderwerp de harde realiteit van de mensensmokkel. In toenemende mate wordt mensensmokkel aan georganiseerde misdaad gelinkt. Hierdoor is het een bedreiging voor de soevereiniteit en de interne veiligheid van landen. En zorgt het voor uitbuiting van mensen die zich in hulpeloze situaties bevinden. Hierdoor staat de strijd tegen illegale migratie, mensen smokkel en handel hoog op de agenda voor de wetshandhaving, zowel in Europa als daarbuiten.

Dit artikel benadert mensensmokkel vanuit een nieuw perspectief. Dit artikel is namelijk geschreven op basis van 46 diepte interviews met ‘ gesmokkelde migranten’. Maar ook op een groot aantal andere bronnen. Het fenomeen mensensmokkel wordt geconceptualiseerd als een transnationale diensten industrie dat structureel anders is van ander transnationale illegale activiteiten waar mensensmokkel vaak mee wordt geassocieerd. Zoals mensenhandel en het smokkelen van goederen (zoals wapens of drugs)

Wanneer men kijkt naar de structuur en de dynamiek van mensensmokkel is het belangrijk dat er een goede definitie bestaat van het te onderzoeken onderwerp. De definitie van mensensmokkel en handel, toegepast door de VN conventie tegen Transnationale georganiseerde misdaad biedt een goed begin punt.

Smuggling of Migrants shall mean the procurement, in order to obtain, directly or indirectly, a financial or other material benefit, of the illegal entry of a person into a State Party of which the person is not a national or permanent resident.

Voor mensenhandel geeft de VN de volgende definitie.

Trafficking in Persons shall mean the recruitment, transportation. Transfer, harboring or receipt of persons, by the means of the threat or the use of force or other forms of coercion, of abduction. Of fraud, of deception, of the abuse of power or a position of vulnerability or of the giving or receiving of payments or benefits to achieve the consent of person having control over another person, for the purpose of exploitation. Exploitation shall include, at a minimum, the exploitation of the prostitution of others or other forms of sexual exploitation, forced labor or services, slavery or practices similar to slavery, servitude or the removal of organs.

Volgens deze definities zijn mensensmokkel en mensenhandel substantieel verschillend. Mensensmokkel betekend het helpen van mensen met het illegaal oversteken van de grens en illegale toegang verschaffen tot een land. Daarom heeft het altijd een transnationaal element. Dit geldt niet altijd voor mensenhandel, waarbij het kernelement uitbuiting is. Hierbij hoeven er niet per se grenzen overgestoken te worden. Als er wel grenzen over worden gegaan kan dit zowel op illegale wijze als op legale wijze.

Door de afwezigheid van uitbuiting bevinden gesmokkelde migranten zich niet in dezelfde situatie als de slachtoffers van mensenhandel. Dit heeft wettelijke en praktische gevolgen voor de aanpak van welke groep door de wethandhaving. Ook heeft het verschil in definitie een wezenlijke invloed op de onderzoeksopzet, dit onderzoek is namelijk alleen gericht op gesmokkelde immigranten.

Background: Human Smuggling to Austria

De bevindingen in dit artikel zijn vooral gebaseerd op de interviews met migranten die ten minste één keer in contact zijn gekomen met mensen smokkelaars tijdens hun reis naar Oostenrijk. Alle geïnterviewden woonden dus in Oostenrijk of trokken door Oostenrijk. In het algemeen lijkt Oostenrijks case erg op de rest van mensensmokkel in andere centraal Europese landen. Maar er zijn wel een paar specifieke verschillen. Na de val van de muur in 1989 werd mensensmokkel een zeer duidelijk waarneembaar fenomeen in Oostenrijk. Vooral door haar historische banden en haar geografische ligging is Oostenrijk een land dat een belangrijke fase vertegenwoordigt voor het proces van mensensmokkel door Oost, Zuid Oost en Centraal Europa.

In het volgende deel zal een kort overzicht gegeven worden van de indicatoren van mensensmokkel en waarbij Oostenrijk als achtergrond wordt toegelicht.

Het is moeilijk om statements te maken over mensenhandel op basis van kwantitatieve data, omdat het veelal ongedocumenteerde en ongeobserveerde gebeurtenissen betreft. Hierdoor kan mensensmokkel en onregelmatige migratie niet precies worden vastgesteld. Wel kan er op basis van gedocumenteerde migratie een schatting gemaakt worden van de totale migratie, waardoor men wel trends kan vaststellen. Zo steeg tussen de jaren 1993 en 1999 het aantal gearresteerde migranten sterk toe en nam het aantal arrestaties van mensensmokkelaars ook sterk toe. Ook uit de gegevens van 2000-2003 is de zelfde trend zichtbaar.

Oostenrijk wordt veelal als een doorreis land gezien en niet als een eindbestemming, dit zijn vaak meer West Europese landen.

Conceptualizing human smuggling as a service industry

Tegenovergesteld van hoe mensensmokkel meestal wordt afgebeeld in de media, als een bepaalde tak van georganiseerde misdaad, blijkt uit dit onderzoek iets anders. In de meeste gevallen wordt de mensensmokkel niet gedomineerd door maffia achtige criminele structuren, in tegendeel, in veel regio’s bestaat er een complexe markt met veel verschillende smokkeldiensten, geleverd door een groot aantal verschillende aanbieders.

Uit verschillende interviews blijkt dat er hevige competitie bestaat tussen smokkelaars. Ook vind er samenwerking plaats tussen smokkelaars (bijvoorbeeld samen verschillende onderdelen van een route).

De aanwezigheid van een groot aantal aanbieders (smokkelaars) een klanten van smokkeldiensten ( gesmokkelde migranten) leidt de auteurs er toe om mensensmokkel te definiëren als een transnationaal diensten industrie.

In de meeste landen is mensensmokkel een illegale activiteit wat ook de dienst op zich beïnvloedt. Hierdoor worden migranten ook zo min mogelijk geïnformeerd over de gang van zaken. Dit is voor hen erg lastig. Maar het is ook interessant voor de effecten hiervan op de structuur van de mensensmokkel industrie. Om een theoretisch framework op te zetten om deze effecten te kunnen analyseren worden eerst een aantal concepten uitgelegd vanuit economische theorie.

A market with imperfect information

In veel van de economische theorie is de basis aanname van de analyse van consumenten, producenten en markt gedrag dat iedereen op de juiste manier op de hoogte is van alle informatie. Als dit niet het geval is, volgen een paar interessante implicaties voor marktgedrag.

Dit is ook terug te zien in dit onderzoek. Om verschillende redenen (maar vooral omdat smokkelaars hun diensten niet zichtbaar willen maken voor de autoriteiten) beschikken potentiele cliënten maar over beperkte informatie over de kwaliteit van de smokkelaarsdiensten. Dit is een voordeel voor smokkelaars om verschillende redenen. Zij hebben een lagere kans op beschuldiging door de politie. Ook kunnen ze hun cliënten intimideren waardoor ze tijdens de reis meer controle kunnen hebben over hen en ze kunnen hogere prijzen vragen aan mensen die niet weten of de kwaliteit van de ene smokkelaar hoger is dan die van een smokkelaar.

Aan de andere kant is het ook een nadeel voor smokkelaars ( deze asymmetrische verdeling van informatie). Het is moeilijk voor smokkelaars om potentiele cliënten ervan te overtuigen dat hun diensten beter zijn dan die van een ander. Het antwoord hierop komt in verschillende onderdelen, smokkelaars hebben verschillende manieren ontwikkeld om te laten zien dat ze betrouwbaar zijn voor potentiële cliënten.

Dealing with imperfect information

Een redelijk voor de hand liggende en makkelijke manier op de risico’s voor de cliënten te verminderen is door de betaling aan te passen aan het gevaar van de reis. Zo kunnen smokkelaars bijvoorbeeld een aanbetaling vragen en als de reis voltooid is pas de rest van het bedrag.

Een tweede manier is om gegarandeerde smokkel aan te bieden, specifieke arrangementen kunnen verschillen en bijvoorbeeld bestaan uit een tweede of derde poging. Hierdoor kunnen high quality smokkelaars zich onderscheiden van de rest en daardoor ook meer geld vragen voor hun diensten.

Een derde (en waarschijnlijk meest belangrijke middel van smokkelaars om potentiele cliënten te overtuigen van hun kwaliteit en betrouwbaarheid) is de opbouw van reputatie en vertrouwen. Het is echter moeilijk om in deze branche te adverteren o.i.d. Daarom is mond tot mond reclame het meest belangrijk, propaganda van geslaagde operaties is de beste reclame.

Research methods and interview techniques

De algemene onderzoeksmethode die gebruikt is in dit onderzoek zijn een grondige analyse van de beschikbare literatuur en van wettelijke en administratieve documenten, een uitgebreide analyse van media berichten van de periode 1996-2003, een analyse van tientallen rechtszaken en 22 semigestructureerd interviews met experts. Ook zijn voor een inside perspective 46 interviews afgenomen met migranten die gebruik gemaakt hebben van de diensten van smokkelaars, dit waren narratieve interviews. Dit omdat het de ervaringen van de verteller laat zien en daardoor ook nieuwe aspecten kan aandragen voor het onderzoektopic.

Mobilization and preparation

Illegale migranten die de hulp in roepen van professionele mensenhandelaren hebben ook te maken met een aantal beperkingen wanneer zij hun land van bestemming kiezen.

Migranten netwerken en professionele smokkelaars kunnen tot een bepaalde hoogte de bestaande information deficits verminderen. Maar uit het onderzoek blijkt dat migranten altijd te maken hebben met imperfect information, hoe goed zij zich ook voorbereiden op hun migratie project.

Endowment with capita land the role of credit

The hoge kosten die samen hangen met mensensmokkel, is een factor van grote invloed. Uit schattingen blijkt dat voor veel van de migranten de prijzen voor mensensmokkel zo hoog zijn, dat zij deze niet alleen kunnen op hoesten. Bovendien verschillende de prijzen door bijvoorbeeld de manier van transport. Om de reis te kunnen betalen is het vaak zo dat mensen bezittingen moeten verkopen, of op een andere manier krediet moeten verschaffen. Dit gebeurt vaak door geld te lenen van vrienden, familie of gewone leningen van de bank.

The role of networks

Vanuit een migranten perspectief gezien hangt de keuze voor een bestemmingsland af van de wens om naar een land te gaan dat een aantal gunstige omstandigheden biedt. Zodat zij hun onderliggende migratie doelen kunnen behalen. Om zulke landen te identificeren en toegang tot deze landen te verschaffen, vertrouwen migranten op de hulp van anderen. Het blijkt dat het verkrijgen van betrouwbare informatie erg lastig is voor migranten. Het gebruiken van hun migranten netwerk informatie is een manier om hiervoor te compenseren. Massey et al. (1996: 198) definieert migranten netwerken als a set of interpersonal ties that connect migrants, former migrants, and non-migrants in origin and destination areas through ties of kinship, friendship and shared community origin. Deze netwerken kunnen bijdragen aan het verminderen van sociale, economische en emotionele kosten waarmee migranten te maken mee kunnen krijgen.

The role of migrant networks and the refugee community

Migrantennetwerken spelen op twee manieren een belangrijke rol. Ten eerste kunnen zij een bron vormen voor cruciale en betrouwbare informatie. Ten tweede wordt er van deze netwerken verwacht dat zij helpen bij de overgangsfase ( accommodatie, zorg etc.). Dit is vooral van belang als migranten ongedocumenteerd het land binnen komen. Daarom vormt zo’n migrantennetwerk een belangrijk criteria bij het kiezen van een bestemmingsland.

Het betekent echter niet dat zij door deze netwerken over voldoende kennis beschikken. Het contact is vaak heel los en bestaat vaak uit een aantal telefoontjes en meestal van horen zeggen informatie. Imperfect information hangt echter niet alleen af van onvolledige communicatie. Een deel van de beschikbare informatie is altijd riskant, omdat mensensmokkel en migratie van onzekere aard zijn. De consequenties kunnen daarom nooit compleet worden voorspeld.

Ook is er veel bewijs voor systematische informatie bias, er worden vooral succesverhalen verteld die niet altijd overeen komen met de werkelijkheid, maar wel een bepaald beeld vormen voor de toekomst van migranten. Hierdoor krijgt men over optimistische verwachtingspatronen.

The role of smuggling networks

The karakterisering van migratie netwerken als autonome sociale structuren die institutioneel stabiel worden en continue de migratiestroom in stand houden, kan ook toegepast worden op de netwerken voor professionele smokkelaars. De functie van smokkelaars is verschoven van faciliterend naar rekruterend en controle. Ook uit dit onderzoek blijkt dat smokkelaars actief deelnemen aan het organiseren van smokkeloperaties.

De rol van smokkelaars wat betreft het contoleren en leveren van informatie naar hun klanten toe wordt minder goed begrepen. Zij houden namelijk bewust informatie achter voor hun cliënten of geven verkeerde informatie als onderdeel van hun strategie.

Deze vorm van deceptie begint al vroeg in het proces van mensensmokkel, bij het eerste contact. Zo kunnen ze bijvoorbeeld de informatie krijgen dat al hun papier werk wordt geregeld, terwijl dit achter af niet zo blijkt te zijn.

Deze strategie heeft twee voordelen. Ten eerste maakt het cliënten meer afhankelijk van de steun van de smokkelaars, waar mee zij als eerst contact mee hadden. Hierdoor zullen zij minder snel overstappen (tijdens de reis) naar een andere smokkelaar. Ten tweede, door cliënten niet te informeren kunnen hun operaties undercover blijven.

Smokkelaars spelen een belangrijke rol in het kanaliseren van migratie door migratie te richten naar of door bepaalde landen, of deze landen juist te vermijden. Dit is aan de ene kant het resultaat van de pogingen van de smokkelaars om gunstige routes te gebruiken. Aan de andere kant zijn smokkelaars ook beperkt in hun keuzes. Bijvoorbeeld In welke routes zij kunnen kiezen of naar welke landen zij kunnen gaan. Smokkelaars bieden daarom vaak bepaalde routes aan in plaats van dat zij inspelen op de wensen van cliënten.

Recruitment and Advertisement

De overweldigende meerderheid van de geïnterviewden kozen voor de hulp van mensensmokkelaars, omdat zijn dit zagen als de meest veel belovende en professionele manier om een bepaalde bestemming te bereiken. Contact maken met smokkelaars werd veelal als makkelijk beschouwd. Zij zochten contact op strategische plaatsen of reisden eerst naar een grote hub (steden, havens etc.) Deze hubs zijn de enige constanten in de mensensmokkel, terwijl de politie juist zocht naar routes, die juist steeds veranderen.

Deze Hubs zijn erg belangrijk voor de mensensmokkel omdat grote groepen migranten verzameld kunne worden en wat het overdragen van een smokkelorganisatie naar een andere organisatie mogelijk maakt. Bovendien zijn deze hubs gericht op mensensmokkel waardoor er ook andere diensten zich hier bevinden die mensensmokkel makkelijker maakt.

Ook vluchtelingenkampen zijn plekken waar recruiters migranten werven voor mensensmokkel.

Ook al hebben veel migranten de keuze uit veel verschillende smokkelaars, veelal kiezen de migranten voor de diensten van smokkelaars die werden aangeraden door vrienden of familie.

Organizational structures

De respondenten gaven aan dat er een duidelijk verschil is tussen particuliere smokkelaars en smokkelaars die onderdeel zijn van een groter netwerk. Waarbij de particuliere smokkelaar alles zelf regelde en op zich namen, en veelal alleen kortere afstanden afleggen. De grotere netwerken hebben een hiërarchische opbouw met functies met verschillende taken. Zo heeft de organisator of de smokkelaar bijvoorbeeld de hoofverantwoordelijkheid. De migranten hadden echter alleen contact met tussenpersonen en nooit met de organisator zelf. Daarnaast bestaat de organisatie uit recruiters en guides. De guides zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van de operatie, zij lopen dan ook het meeste risico, maar spelen wel een zeer belangrijke rol in het smokkelproces. De meningen over de Guides van de migranten liepen erg uit een, sommige positief andere zeer negatief. Maar over het algemeen blijkt dat een slechte behandeling eerder uitzondering is dan regel. Het slecht behandelen van cliënten zorgt namelijk voor een slecht reputatie waardoor nieuwe cliënten vinden moeilijk wordt.

Human Smuggling in stages: Prices, risks and information

De mate van persoonlijk risico hangt af van de prijs dat de migrant betaald voor de diensten.

Ook de manier van transport speelt mee, net als de af te leggen afstand etc.

Van de 46 individuen hadden maar 7 genoeg geld om direct naar hun gewenste bestemming te reizen. Alle andere reisden in verschillende stappen. Veelal moesten in deze tussen fases manier verzinnen om genoeg geld te verdienen om de volgende stap te kunnen uitvoeren.

Ondanks al deze gevaren, waren migranten hier van wel op de hoogte, ze hadden daarom duidelijke afwegingen gemaakt. Zij maakten afwegingen wat betreft kosten en risico’s en namen op basis hiervan besluiten.

Risk, reputation and trust

De migranten kijken dus vooral naar de kosten en de risico’s van de smokkeldienst. Maar wat vooral belangrijk was, was de reputatie van de smokkelaar, dit was veelal doorslaggevend. Deze reputatie kan bijvoorbeeld worden opgebouwd door succesverhalen van andere migranten. Als immigranten niet tevreden waren kozen zijn tijdens stops voor een andere dienstverlener.

De onafhankelijke, particuliere smokkelaars werden over het algemeen gezien als het meest betrouwbaar en hadden daarom ook de grootste voorkeur.

Om een goede reputatie te behouden bieden veel smokkelaars een soort verzekering, om zo hun kwaliteit te waarborgen. Zo mogen ze het vaker proberen als ze bijvoorbeeld de eerste worden gearresteerd. Deze garanties hebben een dubbel doel. Ze stellen aanbieders er toe in staat hogere prijzen te vragen voor hun diensten. Aan de andere kant geeft het ook een signaal af dat de diensten van hoge kwaliteit zijn.

Conclusions

Ten eerste is de reputatie van de smokkelaar zeer belangrijk, dan wel niet doorslaggevend. Maar ze kunnen maar in beperkte mate informatie verschaffen, omdat ze risico lopen opgepakt te worden door de politie. Hierdoor is het een vrij risicovol vak.

Het feit dat reputatie en vertrouwen zo belangrijk is maakt het anders dan andere illegale activiteiten.

Als laatste laat deze studie zien dat migranten veel opties tot hun beschikking hebben om de risico’s die samenhangen met mensen handel zo laag mogelijk te houden.

De algemene conclusie is dat het algemene beeld dat gesmokkelde migranten compleet in dienst staat bij de smokkelaars niet klopt. Door de beschikbaarheid van informatie is de markt in enige mate transparant. Omdat smokkelaars afhankelijk zijn van hun reputatie.

Controlling ‘Unwanted’ Immigration: Lessons from the United States, 1993-2004 - Cornelius - 2005 - Artikel

Controlling ‘Unwanted’ Immigration: Lessons from the United States, 1993-2004 - Cornelius - 2005 - Artikel


Het hoofddoel van dit artikel is om uit te zoeken welke elementen, van de strategie van de Amerikaanse Regering betreft immigratie, hebben gewerkt en welke niet. En bovendien mogelijke verklaringen voor deze uitkomsten aan te dragen. Deze analyse laat zien dat de meest belangrijke beleidslessen, betreft het controleren van ‘niet-gewilde’ immigratie, negatief zijn gebleken. Tot zo ver is er namelijk geen bewijs gevonden dat het verdrievoudigen van grensbewaking voor minder ongeautoriseerde immigratie leidt. Terwijl het wel onbedoelde effecten tot gevolg heeft. Een andere vraag die besproken wordt in de conclusie is waarom de gefaalde strategie voor immigratie controle gebruikt blijft worden. Terwijl er steeds meer bewijs is dat laat zien dat deze strategie een lage efficiency heeft. Dat de immigratie de afgelopen decennia is toegenomen is zeker, maar hoeveel van deze immigratie is daadwerkelijk ongewild? En hoeveel hiervan is de uitkomst van de beleidsplannen die illegaliteit generen? Elke beoordeling van de effectiviteit en de consequenties van de Amerikaanse immigration control measures begint bij het behandelen van de kwestie van intentionaliteit.

Uit survey onderzoek onder de Amerikaanse bevolking blijkt dat ze geen uitgebreider immigratie beleid willen, maar ze willen geen totale stop van immigratie. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat men een strikter immigratiebeleid wil. Ook blijkt dat er veel tegenstrijdige opinies heersen. Zo geloven sommigen wel dat immigranten voor lagere lonen zorgen en voor een hogere werkloosheid. Terwijl andere denken dat immigranten alleen de banen krijgen die autochtonen niet willen doen.

Als laatste zien Amerikanen de immigratie kwestie niet als iets heel erg belangrijks. Het wordt door weinig mensen gezien als een van de grootste problemen waar de regering iets aan moet doen. Dus het anti-immigratie sentiment is wel wijd verbreid maar zit niet erg diep. Alleen onder bepaalde omstandigheden is dit wel het geval, bijvoorbeeld bij bepaalde anti immigratie campagnes en als het te maken heeft met de terroristische aanslagen van 9/11. Het huidige Amerikaanse beleid om immigratie te controleren laat zowel de lage saillantie als de ambivalentie zien die heersen onder het Amerikaanse volk. De Amerikaanse strategie benadert alleen de aanbodzijde: de stroom van illegale migranten. Het doet namelijk niets om de vraag naar arbeidsmigranten te verminderen. Hierdoor is het beleid niet voldoende om ongewilde migratie te beperken.

A Border-Centered Strategy of Immigration Control

Een van de paradoxen van de recente geschiedenis van de VS is dat er een explosieve toename plaatsvond van ongeautoriseerde immigratie, terwijl Amerika meer geld uitgaf aan immigration controle dan ooit tevoren, en dan voornamelijk aan strengere grensbewaking. Sinds 1993 zijn de uitgaven hiervoor verviervoudigd.

In plaats van dat deze nieuwe bronnen werden verspreid over de gehele zuidelijke grens, werd er voor gekozen om zich te richten op vier relatief korte delen van de grens. Deze stukken werden door een groot deel van ongeautoriseerde immigranten uit Mexico gebruikt. Deze strategie was bedoeld om potentiele immigranten af te schrikken. En dat zijn daarom niet hun dorp zouden verlaten om te gaan immigreren naar de VS. Het idee hierachter was dat als men de hooftoegangswegen naar de VS konden controleren de geografie de rest zou doen. Gebergten en woestijnen zouden mensen moeten afschrikken om te gaan emigreren.

Het versterken van de zuidelijke hoofdtoegangswegen werd op verschillende manieren gedaan. Er werd bijvoorbeeld een meters hoge hek geplaatst. Migranten hebben echter op verschillende manieren geprobeerd om toch de grens over te steken, bijvoorbeeld door tunnels te graven onder het hek door. Ook op andere manieren werd de grens bewaakt, door belichting en videosurveillance. Maar een groot deel van de grensbewaking wordt nog steeds gedaan door agenten die in hun voertuig zitten en de grens op deze manier bewaken, door te letten op beweging etc. Maar een groot deel van de zuidelijke grens wordt nog niet zwaar bewaakt.

Uit onderzoek is gebleken dat het percentage recidivisten is gestegen de afgelopen jaren. Deze trend is door de immigratie autoriteiten geïnterpreteerd als bewijs dat het geconcentreerde grensbewakingsbeleid werkt. Maar volgens de auteur zou dit alleen zo zijn, als recidivisten na een aantal poging het niet opnieuw proberen.

Lange afstand repatriëring is een optie dat de VS van tijd tot tijd gebruikt heeft om direct herintreden te ontmoedigen. Al blijkt dit niet een heel efficiënte strategie.

Efficacy and Unintended Consequences of Concentrated Border Enforcement

Wat voor impact heeft de ongekende grensbewaking van de laatste tien jaar gehad op de toestroom van ongeautoriseerde migranten vanuit Mexico? In de periode 1994 tot 2001 steeg het aantal aanhoudingen langs de zuidelijke grens sterk. Daarop volgde een sterke daling voor twee jaar, waarop daarna weer een toename zichtbaar was (zie ook figuur 2). Maar wat zeggen deze fluctuaties in de arrestatiestatistieken over de daadwerkelijke stroom van ongeautoriseerde migranten? In de eerste stijgende periode moesten de migranten en smokkelaars leren omgaan met de nieuwe obstakels, maar in de jaren daarop was dit leerproces voltooid waardoor het aantal arrestaties sterk daalde. Bovendien zorgden arrestaties nu voor hogere kosten voor migranten, waardoor zij minder vaak de grens overstaken (van VS naar Mexico). Zij bleven daarvoor dan langer in de VS.

De stijging vanaf eind 2003 kan verklaard worden door het herstel van de Amerikaanse economie wat veel nieuwe immigranten aantrekt voor een baan in de Verenigde Staten. Deze analyse van trends is echter speculatief. Echter is er veel bewijs van verschillende bronnen dat strengere grensbewaking effectiever is geweest voor het ophopen van ongeautoriseerde migranten in de VS zelf dan ze daadwerkelijk ‘buiten de deur te houden’. Deze conclusie is consistent met de robuuste toename van het aantal illegale immigranten die in Amerika leven tijdens de periode van striktere grensbewaking.

De meest eenduidige consequentie van de post-1993 grensversterking strategie is dat illegale toegang tot Amerika niet langer plaats vind in de buurt van grote steden maar juist in afgelegen, minder ontwikkelde regio’s.

Doordat de grensbewaking strikter is geworden, heeft een groter percentage de hulp gezocht van professionele mensensmokkelaars. Om zo de kans om gearresteerd te worden te verkleinen. Hierdoor de prijs voor de diensten van smokkelaars zeer sterk gestegen. Desalniettemin hebben de mensensmokkelaars zich zelf nog niet uit de markt geprijsd, omdat de vraag hoog blijft.

De post-1993 strategie voor grensversterking heeft ook voor de fysieke gevaren voor illegale toegang tot de VS sterk vergroot. Veel migranten zijn overleden tijdens hun poging om de grens over te steken, bijvoorbeeld door uitdroging of verdrinking.

Een laatste consequentie van de post-1993 grensversterking strategie is dat georganiseerde waakzame activiteiten werden gestimuleerd. De paramilitaire groepering opereren nu in alle vier de staten die grenzen aan Mexico. Ze zijn sterk bewapend en bezitten zeer hoogstaande technologie.

Het is mogelijk dat, door middel van meer personeel en beter technologie, de huidige strategie uiteindelijk wel resultaat kan boeken. Maar het tijdsframe voor effectiviteit is zeer onvoorspelbaar en het is ook goed mogelijk dat door extra investeringen in dit beleid de huidige trends alleen maar sterker worden.

Policy Alternatives

Theoretisch gezien zijn er zijn een aantal alternatieven beschikbaar voor Amerikaanse beleidsmakers de huidige strategie voor immigratie beperking. De eerste zou zijn, terug gaan naar de status quo ante. Door de vier bestaande grensversterkingsregio’s af te breken. Maar politiek gezien zou dit lastig worden omdat elke regio weer zijn eigen politieke achtergrond heeft.

Een andere optie zou zijn om de gehele grens met Mexico te versterken, of door de grens verder te versterken over een grotere afstand waardoor de kleine grensovergangen beter gemonitord zouden kunnen worden. Dit zou echter vele miljarden dollars kosten. En tot nu toe blijkt dat migranten op een bepaalde manier toch een omweg kunnen vinden, bijvoorbeeld door de hulp van mensen smokkelaars

Een andere benadering tot immigratie beperking is om minder nadruk te leggen op grensbewaking en juist naleving van de immigratie wetten op de werkvloer te versterken.

Tot nu toe bestaat zo’n wet al wel maar op de naleving hiervan wordt nauwelijks gecontroleerd. Hierdoor geeft de regering het signaal af dat interne versterking niet belangrijk is, maar dat de nadruk ligt op grensversterking. Om de aantrekkingskracht van Amerikaanse banen te verminderen, moet er aan de ene kant meer gecontroleerd worden, vooral bij grotere bedrijven. Dit moet gekoppeld worden aan systematische pogingen om ongeautoriseerde immigranten weg te halen als die werkzaam zijn bij zulke bedrijven. Want door mensen alleen te ontslaan, verspreidt het proces zich alleen.Het Amerikaanse congres loopt niet echt warm voor zulke ( of soort gelijke economische) maatregelen.

Een andere benadering is om de toegang tot public services te beperken, om zo illegale migratie en langer blijven in de VS wordt tegen gegaan. In 1990 werd dit in Californië ingevoerd maar dit had een averechts effect. Mensen gingen niet terug naar hun land waar ze vandaan kwamen, maar maakten nu geen gebruik meer van instanties als zorginstellingen. Al met al heeft deze hervorming geen zin en zorgt het alleen maar voor grote sociale problemen.

Het legaliseren van de migratie stroom tot haar maximum is ook een optie. De Verenigde Staten zou de legale toegang tot low skilled employment kunnen vergroten. Zo kunnen er bijvoorbeeld gastarbeiders programma’s worden opgezet of door meer verblijfsvergunningen uit te geven. Het huidige beleid richt zich nu voornamelijk op seizoen medewerkers, maar dit heeft een groot nadeel. Het sluit niet aan bij de vraag van werkgevers en werknemers.

Vanuit een publiek beleidsperspectief zou het het beste zijn als er meer permanente verblijfsvergunningen werden toegestaan. Dit zal meer weerstand oproepen dan een beleid dat zich richt op seizoen medewerkers, maar het heeft waarschijnlijk wel betere effecten op de lange termijn.

Op de lange termijn zou de meest effectieve benadering zijn om immigratie te beperken, het creëren van alternatieven zijn voor emigratie. Zo zou men banengroei in de gebieden waaruit veel migranten komen kunnen stimuleren.

Conclusion: Why Does a Failed Policy Persist?

Ten eerste is het huidige beleid, met zeer zichtbare grensbewaking een manier om aan het volk te laten zien dat de regering nog steeds controle hebben over immigratie.

Ten tweede, in de periode na 9/11 wordt immigratiebeperking en antiterrorisme pogingen vaak samengebracht. En het continue laten zien dat de grens wordt bewaakt, symboliseert de oplossing om terrorisme aan te vechten. Zelfs als het niets doet om de veiligheid daadwerkelijk te vergroten.

Ten derde, de meest belangrijke, de Amerikaanse economie (21e eeuw) heeft een grote vraag naar arbeidsmigranten, veelal laag opgeleiden. Deze vraag sluit niet aan op het huidige beleid. Daardoor wordt het aantal mensen die belang hebben bij een uitbreiding van het immigratiebeleid steeds groter. Dit is te zien in de ambivalentie die heerst in de Amerikaanse publieke opinie. Het is daarom onwaarschijnlijk dat er snel consensus zal ontstaan over wat het huidige immigratiebeleid zou moeten vervangen. De afwezigheid van overeenstemming over alternatief beleid leidt er toe dat migranten de meeste kosten en gevaren dragen, terwijl de werkgevers en consumenten profiteren.

The economics of human trafficking and labour migration: Micro-evidence from Eastern Europe - Mahmoud & Trebesch - 2010 - Artikel

The economics of human trafficking and labour migration: Micro-evidence from Eastern Europe - Mahmoud & Trebesch - 2010 - Artikel


Introductie

De uitbuiting en het verhandelen van mannen, vrouwen en kinderen is een wereldwijd humanitair probleem. Een recent onderzoek schat dat wereldwijd ten minste 12 miljoen mensen onder dwang werken. Ongeveer een vijfde van deze mensen worden uitgebuit als resultaat van mensenhandel. Deze moderne vormen van slavernij zijn zeer winstgevend. En ook een van de meest verschrikkelijke manieren om te handelen. Mensen handel wordt gezien als de snelst groeiende brom van inkomsten voor georganiseerde misdaad, en op drugs en wapenhandel na een van de meest belangrijke manier van inkomsten

Vele decennia werd er geen aandacht geschonken aan mensenhandel, de afgelopen jaren is dit echter veranderd. Het onderwerp heeft dus grote politiek relevantie, de schrijvers zien echter weinig wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp, vooral op economisch vlak. Hierdoor is er weinig kennis betreft mensenhandel als een economisch fenomeen. Een reden hiervoor is dat het erg moeilijk is om betrouwbare en representatieve data te verzamelen. Dit paper gebruikt microdata om mensenhandel te onderzoeken. Hun theoretische argument is gebaseerd op het vraag en aanbod model. In een notendop stellen zij dat handel en uitbuiting een verdrietige maar voor de hand liggende consequentie is van de migratie druk, in een wereld met gesloten grenzen. De toenemende, maar onbevredigde vraag voor legale migratie mogelijkheden heeft geleidt tot een voedingsbodem voor criminele organisaties en uitbuitende werkgevers. Die geleerd hebben hoe ze kunnen profiteren van de vraag van mensen om in het buitenland te kunnen werken.

De auteurs verwachten dan ook dat het risico van mensenhandel het hoogste is in gebieden met een hoge migratieverhouding. Dit zou op twee manier verklaard kunnen worden. Aan de ene kant de vraag zijde van de mensenhandel markt (criminelen die rekruteren voor werkgevers in het buitenland). De kosten voor handelaren zullen lager zijn in deze gebieden. Ten eerste omdat het makkelijker is om mogelijke slachtoffers te vinden, omdat veel mensen vanaf die gebieden vertrekken. Ten tweede door de agglomeratie van shadow migration industries (hieronder vallen bedrijven die bijvoorbeeld valse reisdocumenten regelen). De aanwezigheid van deze bedrijven geeft mogelijkheden voor menshandel, omdat zij bijvoorbeeld samen kunnen werken.

Aan de andere kant staat de aanbodzijde van de mensenhandel markt. Namelijk de kwetsbare individuen die in het buitenland willen werken. Al met al verwachten de auteurs dat de handels risico’s hoger zal zijn in gebieden waar de migratie hoog is. Omdat handelaren profiteren van de lage rekruteringskosten en de meelift kansen en/of doordat de mensen die vertrekken vanuit gebieden met veel migratie makkelijker voor de gek gehouden kunnen worden.

Om dit te testen gebruiken de onderzoekers een nieuw en uniek survey die gehouden is onder 5513 willekeurig gekozen huishoudens, uit 82 regio’s in Wit Rusland, Bulgarije, Moldavië, Roemenië en Oekraïne. (Deze landen behoren tot de meest belangrijke ‘source countries’ voor mensenhandel wereldwijd). Mensenhandel wordt gedefinieerd als een situatie waarin een individu die naar het buitenland reist gedwongen wordt om te werken voor weinig of geen loon. Dit is dus iets anders dan mensensmokkel, omdat dit gebeurt met de toestemming van de immigrant en hangt ook niet samen met uitbuiting. 108 van de 1563 migranten families gaven aan dat zij een slachtoffer van mensenhandel in de familie hadden. In dit onderzoek ik ook een casestudy opgenomen van Moldavië, omdat in dit land mensen het meest voor komt van alle 5 onderzochte landen. ( 1679 migranten)

De belangrijkste uitkomst ligt op dezelfde lijn als de verwachtingen van de onderzoekers. Het risico op Individuele mensenhandel neemt toe als de migratie stromen van een regio of streek toeneemt. Het voorkomen van migratie en andere vormen van migratiedruk blijken de belangrijkste predictoren te zijn voor mensenhandel op huishoudelijk niveau. Dus mensenhandel neigt plaats te vinden op plaatsen waar de migratie stromen het grootst zijn. De uitkomst blijft bestaan als men controleert voor selectie effecten, een groot aantal huishouden en migratie eigenschappen en eigenschappen van lokaliteit, regio en land. Ook vinden de onderzoekers sterker bewijs voor de vraag factoren dan voor de aanbod factoren. Bovendien kunnen zij nog twee resultaten geven. Ten eerste, illegale migratie patronen vergroten risico’s op mensenhandel. Ten tweede zouden bewustzijns campagnes bij kunnen dragen om mensenhandel te verminderen.

Definities

Voor dit paper is het cruciaal dat de definities duidelijk zijn. Zo is het hoofddoel van smokkelen om de illegale toegang naar een ander land van een persoon te faciliteren. Smokkelen gebeurd in het algemeen met de toestemming van de immigrant en de smokkelaar krijgt er voor betaald. Mensenhandel gaat altijd samen met de schending van mensen rechten en ernstige vormen van uitbuiting. Het hoofddoel van mensenhandel is uitbuiting, ofwel seksuele uitbuiting, ofwel andere vormen van economische uitbuiting. De termen mensenhandel, uitbuiting en smokkelen zijn echter gerelateerd aan elkaar.

Determinanten voor mensenhandel

Een fundamentele voedingsbodem voor mensenhandel en uitbuiting is de economische situatie van mensen in armere regio’s van de wereld, die kwetsbare mensen emigreren om beter mogelijkheden zoeken in het buitenland.

Mensenhandel en werkmigratie in Oost Europa

De landen die bestudeerd zijn in dit onderzoek ondervonden allemaal grote en veelal seizoensgebonden migratiestromen na de val van de Sovjet Unie. De voornamelijk drijfveren voor migratie in de omgeving zijn slecht levensomstandigheden en een gebrek aan banen en migratie netwerken.

Mensenhandel als een bijeffect van internationale werkstromen

De auteurs stellen dan mensenhandel een onvermijdelijk bijeffect is van migratie in een met grote inkomens verschillen, maar gesloten grenzen. De oorzaken zijn hiervoor al eerder uitgelegd.

Data en empirische strategie

Voor de analyse maakten de onderzoekers gebruik van een survey die was gemaakt in opdracht van de International Organization for Migration, daarnaast werd Moldavië als casestudy gebruikt. De afhankelijke variabele in dit onderzoek was of the geïnterviewde een slachtoffer van mensenhandel in de familie (close familiy) had.

Concluderende opmerkingen

De resultaten voor de Oost Europese context hebben een aantal implicaties. Ten eerste, beleidsmakers die zich bezig houden met mensenhandel moeten de belangrijke rol van migratie erkennen. De auteurs stellen dan ook dat men bewustzijns campagnes en ander anti mensenhandel beleid moeten starten in de gebieden met groten migratie stromen. Ten tweede, stellen zij dat hun resultaten op gebied van risico bewustzijn en informatie gebruikt kunnen worden voor beleidsinitiatieven om zo mensenhandel te verminderen. Ten derde laten de resultaten een link zien tussen illegale immigratie patronen en mensenhandel. Als laatste vonden de onderzoeker indicatoren dat grote gemeenschapsmigratie netwerken de risico’s vergroten en ambigue effecten hebben.

Al met al, lijkt het dat de markt van mensenhandel en het aantal daar bijbehorende slachtoffers zal blijven stijgen, zolang migratiedruk hoog blijft.

Segmented assimilation in the Netherlands? Young migrants and early school leaving - de Graaf, van Zenderen (2009) - Artikel

Segmented assimilation in the Netherlands? Young migrants and early school leaving - de Graaf, van Zenderen (2009) - Artikel


Jonge migranten en vroegtijdig schoolverlaten

Tweede-generatie migranten verlaten vaak vroegtijdig de middelbare school en hebben hierdoor een grotere kans om door de arbeidsmarkt en de rest van de samenleving buiten gesloten te worden.

Hier zijn meerdere redenen voor te vinden:

  1. De kwalificaties die men nodig heeft om tot de arbeidsmarkt toe te kunnen treden zijn veranderd.

  2. Het blijkt lastig om het opleidingsniveau van de desbetreffende migranten omhoog te krijgen.

  3. Het bestaan van gesegregeerde gemeenschappen helpt niet mee.

  4. Er is sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt.

  5. Migranten maak vaak gebruik van ineffectieve zoekstrategieën, als het gaat om het vinden van een baan.

Een nadere analyse van dit onderwerp komt voort uit de ontdekking dat de verwachte (geleidelijke) integratie van migranten feitelijk niet plaats heeft plaatsgevonden. Daarnaast lijken migranten steeds meer weg te zakken in de onderste lagen van de samenleving en hebben veel van hen te kampen met armoede. Economische integratie met behoud van eigen normen en waarden zou daarvoor een oplossing kunnen zijn. Net als in Amerika gaat het met het overgrote deel van de migranten goed maar er is echter ook een groep die minder succesvol is. Deze groep lijkt steeds verder achtergesteld te worden wat in sommige gevallen resulteert in criminaliteit.

Een interessant onderwerp om verder onderzocht te worden dus, zeker op dit moment nu er bij zowel de regering als bij de bevolking het idee heerst dat de integratie van migranten geheel mislukt is. Daarbij komt nog dat van de vroegtijdig schoolverlaters in Nederland een groot deel bestaat uit 'migrantenjeugd'. Het percentage migranten onder de vroegtijdig schoolverlaters is namelijk groter dan het percentage migranten onder de jongerenpopulatie. Dit lijkt mensen er alleen maar meer van te overtuigen dat alle migrantenjeugd problemen met zich meebrengt en niet voldoende participeert in de samenleving. Vroegtijdig schoolverlaten lijkt gezien te worden als de bevestiging dat de integratie mislukt is. Deze opvatting lijkt het probleem echter eerder te vergroten dan te verkleinen. Het is daarom ook van belang dat de overgang van school naar werk goed bekeken wordt.

De etnische diversiteit in Nederland is groot, te groot om in dit artikel geheel te bespreken. Vandaar dat het voornamelijk gericht zal zijn op de vier hoofdgroepen migranten, Marokkanen, Turken, Surinamers en Antilianen. De algemene sociaal-economische positie van deze groepen is niet bepaald gunstig. De allochtone jongeren zijn minder hoog opgeleid dan de autochtone jongeren, hebben een hoger percentage vroegtijdig schoolverlaters, hogere werkeloosheid en hun positie op de arbeidsmarkt is kwetsbaar. De positie van de migrantenjeugd lijkt grotendeels te verklaren door het relatief lage opleidingsniveau van de ouders.

Opleidingsniveau en vroegtijdig schoolverlaten

Er valt een verschil te ontwaren tussen het opleidingsniveau van de allochtone jeugd en de autochtone jeugd. Dit verschil lijkt al aanwezig bij het afronden van de basisschool. Zo heeft de migrantenjeugd gemiddeld één tot twee jaar achterstand als het gaat om taal en rekenen, wat mede tot gevolg heeft dat zij gemiddeld een lagere vorm van middelbaar onderwijs zullen gaan volgen. De aantallen vroegtijdige schoolverlaters zijn bijna twee keer zo hoog onder migranten als onder autochtone jongeren. Het verschil in opleidingsniveau tussen allochtone en autochtone jongeren is daarentegen de afgelopen jaren wel afgenomen. Op de lange termijn betekent dit dat steeds meer migrantenjongeren in het bezit komen van de kwalificaties die nodig zijn om toe te kunnen treden tot de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn er steeds meer migrantenjongeren die hoger onderwijs genieten. Binnen de deelpopulatie migrantenjeugd nemen de verschillen echter toe. Er lijkt een steeds duidelijker onderscheid gemaakt te kunnen worden tussen succesvolle migranten en minder succesvolle migranten.

De overgang van school naar werk

Doordat het vroegtijdig verlaten van de middelbare school negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de latere mogelijkheden op de arbeidsmarkt heeft de Nederlandse overheid besloten om een startkwalificatie in te stellen. Een startkwalificatie is een diploma op het niveau van havo, vwo, mbo 2 of hoger. Met een startkwalificatie heeft een jongere meer kans op een baan. Onder jongeren met een startkwalificatie is de werkloosheid lager dan onder jongeren zonder zo'n kwalificatie.

Bestaande gegevens over vroegtijdige schoolverlaters

Er zijn een aantal dingen waar je tegenaan loopt als je op zoek gaat naar de exacte cijfers betreffende vroegtijdig schoolverlaten:

  1. De data betreffende voortijdig schoolverlaters zijn over het algemeen incompleet. Het idee is, dat scholen deze cijfers doorgeven aan het RMC (Regional Report and Coördination Points). Dit gebeurt echter niet op regelmatige basis en de doorgegeven cijfers zijn vaak niet precies. Een reden hiervoor is dat scholen afgerekend kunnen worden op het aantal vroegtijdig schoolverlaters, wat hun reputatie zou kunnen schaden.

  2. Er worden verschillende definities gehanteerd, waardoor het lastig is om de gevonden cijfers met elkaar te vergelijken. Zo kijkt de ene onderzoeker naar jonge mensen tussen de 12 en 22, terwijl de ander zich richt op de leeftijdscategorie 18 tot 24 jarigen. Inmiddels is men opzoek gegaan naar een nieuw en hopelijk preciezer meetinstrument.

Ondanks dat de aantallen verschillen per bron valt er wel een algemeen profiel van de gemiddelde vroegtijdige schoolverlater samen te stellen. Zo zijn het vaker jongens dan meisjes en komt het voornamelijk voor onder de 17- en de 18-jarigen. Tevens blijkt dat de gemiddelde 'drop-out' al een achterstand had, wat betreft zijn of haar schoolwerk, voor hij of zij besloot te stoppen. Bovendien komen deze jongeren vaak uit achterstandswijken, waar veel mensen in de bijstand zitten en waar veel migranten wonen. Daarnaast is het aantal schoolverlaters twee keer zo groot in de stedelijke gebieden als op het platteland en dan met name in de stedelijke gebieden waar relatief veel armoede heerst.

Tot slot kunnen ook de familieomstandigheden van een scholier invloed hebben op de uiteindelijke beslissing om te stoppen met school voor het behalen van het diploma. Denk hierbij aan eenoudergezinnen of jongeren die zelf al `ouder` zijn.

Er is aanvullend onderzoek gedaan naar jongeren die in de risicogroep vallen en dus een grotere kans hebben op non-participatie. Dit houdt in dat zij zowel niet werken als niet naar school gaan. Oftewel niet deelnemen aan de samenleving. In deze categorie vallen jongeren die geen enkel diploma hebben behaald, deze groep wordt ook wel de prioritaire groep genoemd. Van het totale aantal vroegtijdige schoolverlaters valt ongeveer 35% (in 2005) in de categorie migrantenjongeren. Dit percentage ligt beduidend hoger dan het percentage migrantenjongeren onder de totale jongerenpopulatie. Dit percentage is wel gedaald ten opzichte van 2004 (41%). Alleen kijkend naar het percentage migranten in de prioritaire groep daarentegen schetst een iets minder gunstig beeld. Bovendien wordt er een onderscheid gemaakt tussen schoolverlaters die in een risicocategorie vallen en non-problematische schoolverlaters.

Schoolverlaters in de risicocategorie lopen zowel binnen als buiten de school vaker tegen problemen aan wat het lastig maakt om naar school te blijven komen. Non-problematische schoolverlaters daarentegen zijn scholieren die andere verplichtingen hebben en daarom geen zin meer hebben om naar school te blijven gaan. Stoppen is voor deze groep dus een bewuste keuze. Ten derde is er een groep jongeren die niet over de vereiste startkwalificatie beschikt, daarnaast niet werkt en niet wil werken en ook niet ingeschreven staat bij het UWV. Dit maakt het lastig om een goed beeld te krijgen van het precieze aantal, al lijkt dit aantal redelijk stabiel te zijn. Tot slot zijn er de jongeren die al voor langere tijd, langer dan 6 maanden, werkloos zijn.

Overschatting

Er zijn veel discussies gaande over het onderwerp, maar is het wel daadwerkelijk zo'n groot probleem als men denkt ? Uit onderzoek is gebleken dat een startkwalificatie niet per definitie een voorwaarde is voor het vinden van werk. Veel vroegtijdig schoolverlaters hebben dan ook gewoon een baan gevonden. Het niet in het bezit zijn van een schooldiploma lijkt dus helemaal niet zo'n groot obstakel als het gaat om het vinden van werk. Het behalen van je schooldiploma is geen voorwaarde voor het vinden van werk maar een uitbreiding van je mogelijkheden. Werk lijkt juist een integrerende functie te hebben in het leven van een 'drop-out'. Om te voorkomen dat het probleem overschat wordt dienen de eigenschappen van de groep jongeren zonder kwalificaties verder geanalyseerd te worden. Deze groep is namelijk niet homogeen. Er dient een verschil gemaakt te worden tussen jongeren die hun diploma niet kunnen behalen als gevolg van hun sociale omstandigheden en jongeren die niet beperkt worden door hun omgeving.

Daarnaast lijkt het vroegtijdig stoppen met school een beslissing gebaseerd op een combinatie van push- en pullfactoren. Zo hebben bedrijven de laatste jaren de neiging om jongeren net voordat zij hun opleiding afgerond hebben een baan aan te bieden, dit wordt ook wel 'green picking' genoemd. Al is dit natuurlijk wel afhankelijk van de economische situatie waarin het land zich verkeerd.

Wanneer er weinig banen beschikbaar zijn zal de scholier er sneller voor kiezen om zijn of haar opleiding af te maken dan wanneer de banen voor het oprapen liggen. Veel vroegtijdige schoolverlaters halen veel voldoening uit hun huidige baan en hebben geen spijt van hun beslissing om vroegtijdig te stoppen. Stoppen met school, voor het behalen van een diploma, hoeft dus helemaal geen problematische gevolgen te hebben voor je kansen op de arbeidsmarkt.

Onderschatting

Het is daarentegen ook mogelijk dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters de afgelopen jaren is onderschat. Zo is het aantal sterk afhankelijk van de manier waarop je het berekent. Neem je alleen de nieuwe schoolverlaters mee in je berekening of ook de al eerder gestopte die het nieuwe jaar weer besluiten om niet te komen? Tel je deze groep jongeren er namelijk nog bij op dan neemt het aantal nog veel verder toe. Daarnaast is er wel een kleine daling te zien in het aantal vroegtijdige schoolverlaters maar deze afname is minimaal en lang niet voldoende om aan de Europese standaarden te voldoen.

Dit zou betekenen dat het een vrij hardnekkig probleem is dat lastig bestreden kan worden. Ten slotte moet er rekening gehouden worden met het feit dat de verhouding tussen kwalificaties en werk sterk afhankelijk is van de economische situatie. Wanneer het wat minder gaat met de economie raken de mensen zonder kwalificaties namelijk als eerste hun baan kwijt. Dit betekent dat de mensen die in deze categorie vallen een kleinere kans hebben op duurzame arbeidsparticipatie. Oftewel het aantal 'drop-outs' is afhankelijk van de economische ontwikkelingen, het opleidingsniveau van een persoon, de sociaal-economische status van een persoon en de persoonlijke en sociale problemen waar een persoon mee te kampen heeft.

Van school naar werk

In 1996 werd de norm van de startkwalificaties ingevoerd in het praktijkonderwijs met als doel de leerweg te flexibiliseren en te individualiseren en het aantal vroegtijdig schoolverlaters terug te dringen. Het nieuwe onderwijssysteem bevat meer theoretische elementen wat niet bij iedereen even goed ontvangen is. Het behalen van het schooldiploma lijkt moeilijker geworden wat het aantal vroegtijdig schoolverlaters juist heeft doen toenemen. Leerprestaties worden tegenwoordig vertaald naar competenties, zowel professionele als sociale competenties. 'Harde' en 'zachte' vaardigheden. Deze nieuwe benadering wordt ook wel het 'nieuwe leren' genoemd. Leerlingen dienen zowel zelfstandig als in groepsverband te kunnen werken en docenten dienen zich op te stellen als een soort coaches. Er komt echter steeds meer naar voren dat deze manier van leren het leerproces niet echt ondersteund. Zeker voor de migrantenjeugd lijkt deze nieuwe manier van leren nadelig te zijn aangezien hun culturele achtergrond hen niet heeft voorbereid voor deze mate van zelfbestuur. Een andere ontwikkeling die heeft plaatsgevonden in het praktijkonderwijs is dat de leerplicht is verlengd. Eerst waren jongeren verplicht om tot hun 16de naar school te gaan en inmiddels is deze leeftijd omhoog gegaan naar 18 jaar, tenzij hij of zij al eerder een diploma behaald heeft. Dit wordt ook wel de kwalificatie verplichting genoemd.

Alle jongeren tussen de 16 en 18 zijn dus verplicht om full-time naar school te gaan, indien zij niet in het bezit zijn van een basiskwalificatie, om zo hun basiskwalificatie alsnog te behalen.

Het bestrijden van schooluitval en werkeloosheid onder jongeren

Er vallen drie hoofdstrategieën te onderscheiden als het gaat om het bestrijden van schooluitval en werkeloosheid onder jongeren, namelijk:

  1. De strategie van toezicht en verplichting.

  2. De strategie die zich richt op het creëren van meer banen en stageplekken.

  3. De strategie die zich bezig houdt met het hervormen van het praktijkonderwijs om het op deze manier beter aan te laten sluiten op het werkveld wat de mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor de studenten zou moeten vergroten.

Doordat de nadruk constant wordt gelegd op het feit dat de migrantenjeugd de vaardigheden niet bezit die nodig zijn om mee te komen in het huidige schoolsysteem ga je bijna denken dat er misschien sprake is van een 'self-fulfilling prophecy'. Zou het kunnen dat de verwachtingen die men heeft de prestaties van de migrantenjeugd belemmeren?

Dreams fulfilled, dreams shattered: Determinants of segmented assimilation in the second generation - Haller, Portes, Lynch - 2011 - Artikel

Dreams fulfilled, dreams shattered: Determinants of segmented assimilation in the second generation - Haller, Portes, Lynch - 2011 - Artikel


Abstract

In dit artikel zullen bepaalde familie en schoolvariabelen en academische uitkomsten besproken worden die van invloed zijn op het immigratie proces. Er zijn indicatoren gebruikt om de prestaties op het gebied van educatie en werk in de vroege volwassenheid van immigranten te voorspellen.

Introductie

13% van de Amerikaanse populatie in 2008 is in het buitenland geboren en het aantal immigranten kinderen en adolescenten is aan het stijgen. De gemiddelde leeftijd van tweede generatie Mexicaans-Amerikanen is 12 jaar oud, dus in de toekomst is er een grote groep jonge immigranten. Het doel van dit artikel is het verklaren van de aparte paden van adaptatie door de tweede generatie immigranten. De meeste tweede generatie immigranten blijven in Amerika, in tegenstelling tot de eerste generatie immigranten. Dit artikel verklaart waarom kinderen van immigranten niet altijd succesvol zijn op het gebied van educatie en werk.

Doordat veel immigranten illegaal de VS binnen komen, laag opgeleid zijn en niet-blank zijn worden ze op een negatieve manier ontvangen door autoriteiten en de populatie in het land. Gemeenschappen van mensen met dezelfde etniciteit hebben meestal geen mogelijkheden om dit negatieve welkom te compenseren. In hoeverre iemand menselijk vermogen heeft en welkom wordt geheten hangt samen met waar immigranten vandaan komen. Zo worden mensen uit Azië, met menselijk vermogen (vaardigheden of kennis die iemand heeft), meestal positief verwelkomt. Immigranten uit Latijns Amerika worden bijvoorbeeld negatiever onthaalt. Deze verschillen tussen eerste generatie immigranten zijn de basis voor de tweede generatie immigranten.

Opname van tweede generatie: theoretische perspectieven

De fase theorie van Gordon (1964) bestaat uit verschillende fases om het sociaal evenwicht, dat is verstoord door de immigratie, te herstellen. De fases zijn: acculturatie aan de cultuur, secundaire structurele assimilatie of integratie, primaire structurele assimilatie (toegang tot meer intiem contact met de populatie) en vermenging met de cultuur. De laatste fase is identificatie assimilatie, waarbij immigranten zich zien als volledig lid van de Amerikaanse maatschappij. Gordon dacht dat de overgang van fase één naar twee lastig was voor de meeste immigranten. De fases zijn grotendeels universeel. Er was veel kritiek op deze theorie, omdat sommigen beweerden dat assimilatie nooit volledig ontstond omdat er sprake was van een multiculturele samenleving.

Alba en Nee dachten dat het flexibel en niet vaststaand is of nieuwkomers zich aanpassen. Ze dachten dat immigranten uiteindelijk op een bepaalde manier de multiculturele Amerikaanse hoofdstroom zouden volgen.

Perlmann en Waldinger dachten dat assimilatie niet heel erg is veranderd over de jaren en dat het in dezelfde lijnen verloopt als het altijd heeft gedaan. Tijdens het doen van onderzoek vonden ze echter dat assimilatie wel erg verschillend is tussen landen, zo is er een groot verschil op het gebied van educatie en werk tussen Mexicaanse Amerikanen en Italianen. Ze vonden dat Mexicaanse tweede generatie immigranten veel vaker vervroegd stopten met school en zich zo negatief assimileerden en niet goed aanpasten. De verdeelde assimilatie theorie stelt dat de grote verschillen in menselijk vermogen tussen immigranten leidt tot patronen van verschillen in aanpassing, ook voor de nakomelingen. Behalve het verschil in menselijk vermogen, verschillen immigranten ook op het gebied van het bij elkaar blijven van de familie. Barrières voor succesvolle aanpassing zijn langgerekte racistische vooroordelen omdat de meerderheid van de tweede generatie immigranten niet blank is, de-industrialisatie en de tweedeling van de Amerikaanse arbeidsmarkt in goed betaalde professionele beroepen die veel training vereisen en slecht betaalde banen. Ook de snelle toename van bendes en drugshandel zijn van invloed op het op school blijven en een opleiding volgen van immigranten. Sommige tweede generatie immigranten slagen bijvoorbeeld wel op het gebied van opleiding en werk doordat zij gesteund worden door een sterke familie en gemeenschap die cohesief is. Immigranten die bepaalde risico’s hebben voor slechte aanpassing lopen tegen barrières aan die hen weerhouden van het afronden van bijvoorbeeld een opleiding. Deze jongeren lopen risico op neerwaartse assimilatie. Het volgende wordt verwacht:

  • Een aanzienlijke minderheid blijft achter in het assimilatie proces door bepaalde barrières;

  • Deze minderheid is niet random verdeeld maar is geconcentreerd in groepen waarvan de ouders weinig menselijk vermogen hebben of waarbij de familie onstabiel is.

De klassieke assimilatie theorie verwacht dat, in tegenstelling tot de gesegmenteerde assimilatie theorie, dat assimilatie universeel is en dat er geen verschil is tussen landen van herkomst voor de tweede generatie immigranten en zij altijd beter zullen presteren dan de eerste generatie. De gesegmenteerde assimilatie theorie verwacht dat een deel wel moeilijker zal assimileren. Als dit laatste het geval is, is het erg belangrijk hier iets aan te doen omdat er zo veel tweede generatie immigranten zijn.

Methode

Er is een longitudinale vragenlijst afgenomen onder 5.252 tweede generatie jongeren met 77 verschillende nationaliteiten, de Children of Immigrants Longitudinal Study. Onder tweede generatie vielen kinderen, geboren in de VS met minimaal één ouder geboren in het buitenland, of kinderen geboren in het buitenland maar in de VS vanaf minimaal het vijfde levensjaar. De vragenlijst afgenomen bij een gemiddelde leeftijd van 14 jaar, op 49 scholen in de buurt van Miami en San Diego. De steekproef was representatief voor tweede generatie jongeren in het begin van de jaren ’90. De jongeren werden op hun 14e en 17e geïnterviewd, ook al waren zij gestopt met school. Voor het tweede interview hebben in totaal 81.5% van de eerste populatie meegedaan. Voor de derde meting, met gemiddelde leeftijd 24 jaar, heeft 68.9% van de eerste populatie meegedaan.

De volgende onderzoeksvragen zijn gebruikt:

  1. In hoeverre er aparte paden van adaptatie waren in de tweede generatie en of er bewijs gevonden werd voor neerwaartse assimilatie;

  2. In het geval er sprake was van neerwaartse assimilatie, of de uitkomsten random verdeeld waren onder nationaliteiten of waren geconcentreerd in specifieke groepen;

  3. Wat de causale factoren waren die voor de geobserveerde verschillen in educatie, werkstatus en andere adaptatie uitkomsten zorgden;

  4. In hoeverre academische prestaties en verwachtingen van onderwijs bij tweede generatie adolescenten de effecten van exogene, ouderlijke variabelen medieerden;

  5. In hoeverre bepaalde school factoren interactie hebben met vroege familie variabelen die de adaptatie beïnvloeden.

Resultaten

De grootste nationaliteit in de steekproef was Mexicaanse Amerikanen. Sommige nationaliteiten zijn samengevoegd tot één groep zoals immigranten met Chinese of Koreaanse origine. Er zijn duidelijke verschillen tussen nationaliteiten op het gebied van stoppen met school, zo is dat slechts 6.9% onder Chinezen en Koreanen, maar 38% onder Mexicaanse Amerikanen en 47% onder vluchtelingen uit Cambodja en Laos. Voor deze laatste groep geldt dat de proportie van mensen die alleen een middelbare school diploma hebben hetzelfde is als voor de eerste generatie immigranten. Deze lage prestaties van tweede generatie immigranten is waarschijnlijk het gevolg van de lage opleidingsniveaus van de ouders van deze jongeren.

De rijkste nationaliteiten waren Cuba en Zuid-Florida en Filipino in Californië. De armste groep bestond uit zwarte nationaliteiten in Florida, mensen uit Haïti en Jamaica, en in Californië waren dat mensen uit Mexico, Laos en Cambodja. Het is duidelijk te zien dat de rijken nog rijker worden en de armen kinderen krijgen. Immigranten die jong kinderen krijgen hebben een laag familie inkomen en lopen grote kans niet verder te komen in het leven. De kinderen van deze jonge ouders groeien weer op onder slechte omstandigheden.

Arrestatie en opsluiting waren ook twee belangrijke indicatoren voor neerwaartse assimilatie. De oplsuitingsrate was het hoogste onder tweede generatie immigranten uit Mexico en West Indianen. Ook waren er meer mannen opgesloten dan vrouwen. Bekijk pagina tien voor een tabel met algemene gegevens van de steekproef.

Uit de resultaten komt naar voren dat er sprake is van neerwaartse assimilatie in tweede generatie immigranten. De resultaten zijn niet random verdeeld maar concentreren zich rond bepaalde nationaliteiten, vooral die een achterstand hadden vanwege lage opleiding van de ouders en onzekere, legale status. Voorbeelden van deze nationaliteiten waren mensen uit Mexico, Haïti en tweede generatie immigranten uit Laos en Cambodja. Samenstelling van familie en cijfers vroeg in de schoolcarrière zijn sterke voorspellers. Kinderen die opgroeiden in een één ouder gezin of met een gemiddeld laag cijfer waren sterke voorspellers voor uitkomsten, ze stopten onder andere vaker met school en deden slechter werk.

Het meten van gesegmenteerde assimilatie

Er is gekeken naar bereiking op het gebied van educatie, werkstatus en zes indicatoren voor neerwaartse assimilatie. De Downward Assimilation Index is een variabele die verschillende negatieve uitkomsten representeert. Bekijk tabel 2, pagina 13, voor de DAI verdeling. DAI is een goede meting, het reflecteert theoretische verwachtingen. Er is een monotone toename in de proportie respondenten dat geen negatieve gebeurtenissen ervaart en een afname in de hoeveelheid die deze ervaringen wel hebben. Kinderen die opgroeiden bij biologische ouders hadden een 12% kleinere kans op het ervaren van een negatieve gebeurtenis dan de kinderen die in minder gewone huishoudens opgroeiden. De meest beperkte nationaliteiten ervaarden meer negatieve gebeurtenissen, zoals jong volwassenen uit Mexico, Haïti en Cambodja.

In dit onderzoek was veel missende data en er was grote kans dat deze data een indicatie was voor neerwaartse assimilatie. Bekijk voor een overzicht van de modellen tabel 2.

Mannen en oudere scholieren bereikten minder op gebied van onderwijs. Er is sterk effect van ouderlijke status op prestaties op gebied van onderwijs. Analyses lieten zien dat de slechte uitkomsten voor tweede generaties uit Laos en Cambodja volledig kwamen door lage ouderlijke sociaaleconomische status en niet door een andere contextuele factor. De resultaten waren in lijn met de verwachtingen. Zo presteerden Chinezen en Koreanen goed op gebied van educatie. De gemiddelde school SES verbeterde uiteindelijke educatie uitkomsten, waarbij scholen met een minderheidsstatus het tegengestelde effect hadden. In tegenstelling tot de verwachting beïnvloedde het hebben van twee ouders het bereik op gebied van werk niet, maar naar een minderheden school gaan had een significant positief effect.

Bekijk tabel 4 voor een overzicht van neerwaartse assimilatie, hierbij betekent een negatieve coëfficiënt dat er minder incidenten van neerwaartse assimilatie zijn (een negatief getal betekent dus iets positiefs). Er is meer neerwaartse assimilatie te zien onder mannen en immigranten die slechter opgenomen zijn in de maatschappij. Mexicaanse Amerikanen hadden een 47% grotere kans op neerwaartse assimilatie, gecontroleerd voor andere variabelen. De zwarte minderheden hadden een verhoogd risico op neerwaartse assimilatie. Ondanks goede prestaties op school kregen mensen uit de Cariben te maken met werkeloosheid, arrestatie en opsluiting.

Uit alle data komt naar voren dat mannen meer neerwaartse assimilatie laten zien. Vrouwen kregen vaker vroeg kinderen. Het beschermende effect van het hebben van twee ouders voorkomt afwijkend gedrag sterker dan andere negatieve gebeurtenissen, zoals werkeloosheid of jong kinderen krijgen. Cijfers en verwachtingen van educatie vroeg in de middelbare school zijn sterke indiciatoren voor neerwaartse assimilatie. Het effect van een Mexicaanse afkomst hebben is groter voor de afwijkende gedrag component van neerwaartse assimilatie dan voor de ‘gewone’ neerwaartse assimilatie. De meeste arrestaties en opsluitingen werden onder mannelijke, Mexicaanse Amerikanen gevonden. Hierna volgde West-Indiaanse mannen.

Interactie effecten

Ook de interactie effecten tussen school context (SES van de school) en andere voorspellers zijn onderzocht. Uit de analyses bleek dat het effect van ouderlijke status een sterker effect had voor arme scholen, er was dus een interactie effect tussen ouderlijke status en school SES. De achtergrond van een familie is belangrijker in het voorkomen van neerwaartse assimilatie als de omgeving minder gunstig is. Nog steeds remt Cubaanse komaf neerwaartse assimilatie, terwijl het bij Mexicaanse afkomst juist toeneemt.

Scholieren met Mexicaanse afkomt, die naar een blanke meerderheden school gingen, deden het later in het leven significant slechter. Dit effect kwam door het type school waar de leerlingen naartoe gingen, want het effect was niet te zien voor Mexicanen die naar een zwarte minderheden school gingen. Het is waarschijnlijk dus niet slim van ouders om hun kind naar een blanke meerderheden school te sturen. Scholen met een hoge SES doen weinig aan het voorkomen van neerwaartse assimilatie.

Discussie

Assimilatie van de tweede generatie immigranten in Amerika is niet altijd uniform en onschuldig. Er bestaan verschillende paden van assimilatie, waarbij het ene pad tot neerwaartse en het andere niet tot neerwaartse assimilatie leidt. Verschillende factoren, zoals status van de ouders, zijn van invloed op de ontwikkeling van assimilatie. Er zijn significante verschillen op het gebied van educatie, werk en andere levensgebeurtenissen tussen nationaliteiten. Deze verschillen verdwenen niet na het in acht nemen van andere belangrijke voorspellers, zoals ouderlijk menselijk vermogen.

We zijn ervan overtuigd dat de manier van opname in de maatschappij van invloed is op deze verschillen tussen nationaliteiten. Omdat voor alle andere factoren gecontroleerd is, moeten de achterstanden voor bijvoorbeeld Mexicaanse en zwarte mensen uit de Cariben wel komen door de ongunstige context van de eerste generatie immigranten in Amerika.

Bekijk tabel 8 voor een overzicht van de voorspellers van neerwaartse assimilatie.

Telles en Ortiz concludeerden dat er geen bewijs is voor lineaire progressie over de tijd voor immigranten generaties. Waarschijnlijk is het zo dat als de eerste of tweede generatie de middenklasse niet bereikt, de volgende generaties dit ook niet zullen doen.

Een direct gevolg van neerwaartse assimilatie is het ontstaan van gangs. Dit zijn gevreesde groepen die gecreëerd zijn door niet tevreden kinderen uit Mexico, Salvador en Guatemala die opgroeide in armoede in Californië.

Het is belangrijk dat immigranten ondersteund worden, bijvoorbeeld door de docenten en coaches op de middelbare school.

Segmented Assimilation - Zhou - Artikel

Segmented Assimilation - Zhou - Artikel


De 'segmented assimilation theory' (segmented = opgedeeld; assimilation = samengaan van bijvoorbeeld culturele eigenschappen van verschillende groepen) staat centraal in dit artikel. Het is een theoretisch framewerk voor het proces van integratie van de nieuwe tweede generatie (de kinderen van de huidige immigranten). Drie patronen zijn mogelijk bij de integratie van hedendaagse immigranten:

  • een groeiende aanpassing van de cultuur en parallelle integratie in de witte middenklasse

  • direct richting permanente armoede en samengaan met de laagste klasse

  • snelle economische vooruitgang, gecombineerd met behoud van de culturele waarden en sterke solidariteit

Vanwege deze driedeling ontstaat gesegmenteerde assimilatie. De vraag is, waarom is dit voor elke groep anders? De gesegmenteerde assimilatietheorie is bekritiseerd en omstreden. Dit artikel behandelt die discussie en de relevante empirische resultaten.

Assimilatie aan wat? Concepten, anomalieën, controverses

Aan het klassieke assimilatieperspectief liggen een aantal aannames ten grondslag:

  • er is een natuurlijk proces waarmee etnische groepen een gemeenschappelijke cultuur gaan delen en gelijke kansen mogelijk maken

  • dit proces bestaat uit het geleidelijk vervangen van oude voor nieuwe culturele- en gedragspatronen

  • wanneer eenmaal begonnen, gaat dit proces onvermijdelijk door tot totale assimilatie

Migratie zou leiden tot de 'marginale mens', uit elkaar getrokken tussen de nieuwe en de oude cultuur. Dit is een bipolair proces waarbij contact tussen rassen, competitie en accommodatie een rol spelen, en biotische (innerlijke) en sociale krachten uiteindelijk leiden tot integratie in de nieuwe omgeving.

Park benadrukt dit natuurlijke proces dat structurele beperkingen reduceert, terwijl Warner en Srole institutionele factoren als sociale klasse, phenotypisch ranken, en raciale en etnische subsystemen benadrukken. Het probleem is dat minderheden ondergeschikt worden gemaakt vanwege toegeschreven eigenschappen, zoals huidskleur, die niet meer verdwijnen. Warner en Srole voegden interactie effecten toe aan de theorieën van Park: interactie tussen de interne groepseigenschappen en de externe institutionele factoren. Gordon voegt hieraan weer een typologie toe om de complexiteit aan te tonen. Volgens hem beginnen immigranten hun aanpassing door culturele assimilatie (acculturatie), maar ontbreken vaak andere vormen van aanpassing, waardoor toch een aparte groep standhoudt. Sociaal contact en acceptatie van de meerderheid is cruciaal. Als dit wel goed gaat is er structurele assimilatie, die weer leidt tot andere fasen van assimilatie. Gordon ziet dus uiteindelijk wel volledige eenwording van de groepen voor zich.

Klassieke assimilatietheorie ziet verschillen in etnische eigenschappen dus als een nadeel, waarvan de negatieve effecten per generatie steeds kleiner worden. De Amerikaanse immigranten uit de jaren '20-'50 bevestigen dit.

Anomalieën

De regel wordt echter gefalsificeerd (anomalie) door enkele voorvallen in de VS van de vorige eeuw:

  • er blijven onder de immigranten grote verschillen met de dominante groep, soms worden die zelfs erger naarmate meer generaties in de VS hebben gewoond. Dit blijkt uit een-ouder gezinnen bij Aziatische en Zuid-Amerikaanse immigranten; en bij blijvend slechtere schoolresultaten. Dit kan komen doordat kinderen in een omgeving opgroeien waar vooral immigranten wonen (ghetto's).

  • een andere anomalie is de 'neergang van de tweede generatie'. Gans gaf drie mogelijkheden voor een tweede generatie: educatie gedreven mobiliteit; opvolging gedreven mobiliteit; niche verbetering. Hij merkte dat veel immigrantenkinderen met slechtere socio-economische achtergronden het slechter deden op school, en dus geen goede baan zullen vinden. "The second generation revolt" zegt dat niet zozeer exogene factoren zoals racisme, maar ook endogene factoren die horen bij het immigratieproces, zoals de grootte en aard van de migratiestroom negatief kan werken.

  • Een andere anomalie is de gekke resultaten van hedendaagse immigranten-aanpassing. Veel voorbeelden worden genoemd van positieve ontwikkelingen in de immigrantenbuurten, zoals dure huizen, en successen van immigranten zoals het winnen van Awards. dit gaat samen met een steeds grotere groep immigranten die juist in de criminaliteit komen, street gangs in gaan en school verlaten.

Controversies en alternatieve perspectieven

Vanwege deze anomalieën moeten er dus alternatieve theoretische kaders worden geschept. Een makkelijke afwijzing van de anomalieën wordt gedaan door te zeggen dat Amerikaanse immigranten slechts de laatste nieuwkomers zijn in de VS, omdat iedereen wel afstamt van een immigrant. Volgens Gans construeren deze immigranten hun eigen acculturatie als antwoord op druk van de omgeving, zoals scholen, de media, de jeugdcultuur, en vrijheid die in hun oude land niet bestond. Kinderen krijgen hierdoor hoge verwachtingen die niet waar te maken zijn. Iets langzamere acculturatie zou gunstiger zijn. (Gans)

Alba en Nee zeggen dat de anomalieën de klassieke assimilatietheorie niet onderuit halen. Hiervoor hebben ze 3 redenen:

  • De hoge hoeveelheid immigranten heeft volgens hen de ´adem´ruimte voor integratie beperkt, waardoor immigranten niet meer geabsorbeerd kunnen worden.

  • Ten tweede groeit er een zandloper-economie, met aan de ene kant kennis- en hoge-lonen banen, en aan de andere kant arbeidsintensieve laagbetaalde banen. Het is moeilijker om op te klimmen.

  • Ten derde is de bijzonderheid van huidskleur, de immigranten zien er overduidelijk anders uit, vertragend voor de assimilatie.

Dat de immigranten in de VS die rare resultaten vertonen is dus simpelweg een kwestie van snelheid, uiteindelijk zullen ze volledig integreren. Ze nemen dus aan dat er een eenduidige kern is van de Amerikaanse samenleving, 'non-etnisch' Amerika, waar de immigranten mee moeten assimileren. Andere wetenschappers zijn het hier niet mee eens, en vinden de assimilatietheorie daarom niet toepasbaar op de VS.

Volgens multiculturalisten is de Amerikaanse samenleving opgebouwd uit een verzameling etnische groepen: minderheden en de dominante meerderheid uit Europa. Immigranten zijn volgens hen geen passieve slachtoffers van moderniserende en Amerikaniserende krachten, maar ze construeren actief hun eigen leven. Zij zeggen dat culturele eigenschappen die bij de etniciteit horen niet inferieur zijn, en niet per se hoeven worden geabsorbeerd door de dominante cultuur. Er is juist een interactie tussen de culturen, waardoor de cultuur in het nieuwe land zichzelf hervormt. Etniciteit gaat niet over terugkijken naar de oude wereld, maar Amerikaan zijn, jezelf definiëren binnen de pluralistische cultuur (Greely). Immigrantencultuur is niet gelijk aan de cultuur van hun oude land.

Het multiculturele perspectief biedt dus een nieuwe manier van kijken, door etnische minderheden als deel te zien van de maatschappij. Vragen over de slechte positie van de tweede generatie worden door dit perspectief echter niet beantwoord. Ook de processen die zorgen voor overdracht van culturele patronen tussen generaties kunnen nog steeds niet worden uitgelegd of gemeten.

Ook is er het structurele perspectief, een framewerk dat alles in termen van voordelen en nadelen uitlegt. Zij zeggen dat de Amerikaanse samenleving een gestratificeerd systeem is met sociale ongelijkheid, verschillende sociale categorieën met ongelijke toegang tot rijkdom, macht en privileges. Immigranten staan hierin onderaan en hebben dus minder kans op sociale bronnen zoals goede banen en educatie. Structuralisten zijn dus sceptisch over assimilatie vanwege inherente conflicten tussen de dominante en ondergeschikte groepen. Dit perspectief biedt geen uitleg voor individuele processen en de verschillen tussen groepen, slechts macroprocessen en algemene patronen van sociale mobiliteit worden uitgelegd.

Gesegmenteerde assimilatie: ideeën, conceptualisatie, empirisch onderzoek

De verschillen tussen perspectieven liggen dus vooral bij hoe immigranten zich aanpassen en wat hun progressie stimuleert of tegenhoudt. Assimilationisten richten zich op veranderingen van culturele patronen door de omgeving; multiculturalisten richten zich op het opnieuw uitvinden van een cultuur als deel van de Amerikaanse samenleving; structuralisten focussen op de voordelen die het biedt voor immigranten om zich aan te passen, afhankelijk van de sociale structuur van de nieuwe samenleving.

Gesegmenteerde assimilatie is een theorie die zich bezig houdt met verschillende patronen van aanpassing en de divergentie of convergentie die daardoor veroorzaakt wordt. Het Amerikaniseren wordt uitgelegd in termen van acculturatie en economische adaptatie, in de context van een gesegmenteerde samenleving. Er zijn 3 mogelijke patronen: opwaartse mobiliteit door integratie in de Amerikaanse middenklasse; neerwaartse mobiliteit door integratie in de laagste klasse; en economische integratie in de middenklasse en gelaagde acculturatie en behoud van de waarden en solidariteit met de immigrantengroep.

De processen kunnen zijn gedetermineerd door individuele factoren (educatie, Engelse vaardigheid, geboorteplaats, enz.) en structurele factoren (raciale status, socio-economische achtergrond, locatie). Sommige variabelen dragen bij aan succesvolle aanpassing, maar hebben maar een klein effect op zichzelf. Het belang ligt bij de interactie tussen de variabelen. Dit laatste onderscheidt de 'segmented assimilation theory' van de 'classical assimilation theory'.

Structurele beperkingen: veranderende context van receptie

De Amerikaanse context is geheel veranderd:

  • rijk en arm zijn verder van elkaar verwijderd, economische mobiliteit is verkleind

  • er zijn veel minder en lager betaalde banen voor laagopgeleiden

  • economische 'hardships' (moeilijkheden van de allerarmsten, zoals uithongering) zijn minder erg geworden door de sociale zekerheid: er zijn meer armen maar die krijgen wel een klein beetje geld om te eten en te wonen.

  • Armoede is veel sterker geconcentreerd in de steden en bepaalde buurten, waardoor sociale isolatie en een demotiverende omgeving ontstaat

  • er is meer frustratie en pessimisme onder arme jongeren, door de sociale immobiliteit. Dit zorgt voor een laag zelfvertrouwen en weinig motivatie op school.

Klasse en kleur

Klassenstatus is dus een belangrijke factor, de omgeving kan kansen en motivatie voor opwaartse mobiliteit weghalen. Dit zorgt voor een sterke scheiding tussen immigranten en Europeaanse Amerikanen. Fysieke eigenschappen als huidskleur worden een handicap, armoede blijkt veel lager bij blanken dan bij Amerikanen met een Afrikaans, Aziatisch of Latino uiterlijk. De armoede was wel lager bij de tweede generatie, maar de verschillen tussen de rassen werden groter.

Wilson benadrukt de impact van economische herstructurering. De gesegmenteerde assimilatietheorie benadrukt juist het effect van rassendiscriminatie. Uit empirisch onderzoek blijkt dat residentiële segregatie (verschil op basis van waar men woont) gebaseerd is op klasse en ras. De fysieke en sociale isolatie van zwarten komt door bewuste discriminerende acties en beleid, dat nog steeds plaatsvindt. Ook in het educatiesysteem vindt nog steeds rassenongelijkheid plaats, vooral op scholen in de grote stad. Er is ook een 'adversarial subculture': wie geboren is in een arme wijk zal daar blijven en wordt gediscrimineerd, maar verzet zich zelf vaak ook tegen de mainstream normen en waarden. De tweede generatie heeft een dilemma: voldoen aan de academische verwachtingen van de ouders en als nerd gezien worden, of aanpassen aan de Amerikaanse ghetto-cultuur.

De etnische factor: voordelen en nadelen

Hoe komt het dat immigrantenkinderen het vaak beter doen dan hun Amerikaanse klasgenoten op dezelfde publieke scholen? Ogbu maakt onderscheid tussen vrijwillige minderheden en onvrijwillige kaste-achtige minderheden. Een gevoel van ondergeschiktheid kan iedereen zelf aannemen, maar iedereen kan er ook juist voor kiezen zijn afkomst positief te zien en trots te zijn. Sommige immigrantengroepen zien educatie en respect voor leraren als heel belangrijk, waardoor hun kinderen het erg goed doen op school. Ook hiervoor is empirische onderbouwing, bijvoorbeeld voor de hoge schoolprestaties van Aziatische kinderen.

Echter, de voordelen die etniciteit kan hebben zijn beperkt voor de kaste-achtige onvrijwillige minderheden. Wanneer het voor groepen onmogelijk blijkt om te assimileren (door racisme) kunnen ze andere strategieën inzetten om hier psychologisch mee om te gaan. Goede prestaties worden dan neergezet als 'acting white', en ze gaan zich afzetten tegen de dominante cultuur.

Immigrantencultuur versus gelijkmakende krachten

Het sociaal kapitaal van de familie en etnische gemeenschap is ook belangrijk voor de psychologische condities, academische resultaten en ambities. Etnische groepen vertonen vaak sterke groepssolidariteit om om te gaan met structurele nadelen. In het framewerk van gesegmenteerde assimilatie worden etnische netwerken gezien als een vorm van sociaal kapitaal: individuele en structurele factoren vallen samen met de immigrantencultuur en bepalen het lot van de leden. Omdat culturen veranderen wanneer ze in de Amerikaanse samenleving terecht komen, hangen de eigenschappen van een culturele groep niet alleen af van het land van herkomst, maar ook van de Amerikaanse samenleving. Bijvoorbeeld van de Aziatische culturen blijft wel de werkethos over, maar niet de familieverplichtingen.

De cultuur verandert vaak ook sterk van generatie op generatie, waardoor conflicten ontstaan tussen ouders en jongeren. Jongeren vinden het vaak moeilijk om hun ouders tevreden te houden én zich aan te passen aan de Amerikaanse cultuur (met bijvoorbeeld minder respect voor autoriteit). Dit wordt de generatie-consonantie (ouders en kinderen blijven slecht aangepast) versus dissonantie (kinderen passen zich meer of anders aan dan hun ouders) genoemd.

Sociaal kapitaal: netwerken van steun en controle

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat immigranten hun culturele waarden en werkgewoontes behouden en toch ook de vaardigheden voor socio-economische vooruitgang leren? Hiervoor moeten we de netwerken van sociale relaties begrijpen, tussen families en tussen generaties immigranten. Sociale support: bijvoorbeeld leningen voor lage rente tussen Koreaanse Amerikanen. Sociale controle: bijvoorbeeld afkeuring van landgenoten omdat je er niet in slaagt een goede baan te krijgen.

Zhou en Bankston hebben een model gemaakt voor etnische sociale relaties, en deze toegepast op Vietnamese adolescenten in New Orleans. Hier waren waarden zoals respect voor ouderen heel belangrijk, en was de controle sterk. Hoge familie-integratie in de gemeenschap van immigranten zorgde ervoor dat de jongeren zich conformeerden. De resultaten van integratie hangen dus af van de mate waarin jongeren deel zijn van een gemeenschap en hoezeer die gemeenschap weer in de Amerikaanse samenleving past. Coleman zegt dat sociaal kapitaal binnen de familie, maar ook binnen de gemeenschap plaatsvindt.

Normen, netwerken en relaties tussen volwassenen en kinderen hebben een absolute waarde: ze zouden gelijk zijn aan alle kinderen in wat voor omgeving dan ook. Bijvoorbeeld respect voor ouderen is iets dat iedereen zou helpen. Afwezigheid van de waarde van je best doen op school zou iedereen terughouden.

De gemeenschap biedt een context waarin sociaal kapitaal wordt gevormd, doordat ervaringen gedeeld worden. Conflicten tussen kinderen en hun ouders komen op dezelfde manier voor bij andere gezinnen, waardoor ze sneller geaccepteerd worden. Lidmaatschap van een groep is wel altijd gradueel, je kan meer of minder verwikkeld zijn in een sociaal netwerk en daar dus meer of minder aan aangepast zijn.

De etnische context dient ook als een mechanisme voor sociale controle. Daarom past het bij oude theoretische theorien zoals die van Durkheim (social integration). Die zegt dat individueel gedrag een product is van de mate van integratie in een sociale groep.

Netwerken van etnische sociale relaties zijn dus een bron van support en controle, maar dit blijkt minder te worden naarmate immigranten langer in de VS verblijven. Ook zijn ze vaak niet sterk genoeg om de effecten van ras en klasse te compenseren.

Conclusie

Voor de nieuwe tweede generatie kan opgroeien in Amerika acceptatie of verschrikkelijke confrontatie betekenen. Veel jongeren willen graag de Amerikaanse cultuur overnemen, maar soms worden ze toch tegengehouden. Dit kan komen door een gebrek aan financieel kapitaal, sociale omstandigheden en hun culturele patronen. Ook de Amerikaanse samenleving biedt ongelijke kansen.

Gesegmenteerde assimilatietheorie erkent het feit dat in verschillende segmenten van de Amerikaanse samenleving immigranten worden opgenomen, van middenklasse tot de armste ghetto's, met verschillende resultaten. Hierin zijn enkele determinanten van belang, zoals raciale stratificatie, economische kansen (extern), of financieel en menselijk kapitaal, familiestructuur of culturele patronen (intern). De interne en externe factoren hebben een wisselwerking met elkaar en beïnvloeden de kansen van immigrantenkinderen. Ook de interactie tussen structurele factoren en socio-culturele factoren maakt het proces van assimilatie complex.

Er is een groot gat tussen het strategische belang van de nieuwe tweede generatie en de kennis die er over hen bestaat. Er ontbreken veel data. Onder andere de volgende vragen zijn relevant:

  • zullen leden van een generatie die geboren is in de VS steeds minder hun cultureel erfgoed loslaten?

  • Leidt rebellie tegen dat erfgoed tot meer sociale en economische integratie?

  • Zal het culturele verschil tussen immigranten en de Amerikanen verdwijnen?

Trafficking in human beings for labour exploitation - Smit - Artikel

Trafficking in human beings for labour exploitation - Smit - Artikel


In dit artikel zullen verschillende vormen van mensenhandel worden behandeld vanuit een juridisch perspectief. Er is een foutieve algemene aanname dat het grootste deel van de mensenhandel gaat over prostituees. In dit artikel gaat het daarom over andere vormen van mensenhandel, met name in Nederland. Ook zal het tekort aan kennis hierover benadrukt worden.

Korte geschiedenis van het juridische framewerk

Sinds de 19e eeuw is slavernij afgeschaft, maar niet geheel verdwenen. In 1926 werd de slavernij conventie getekend. Veel acties in de 20e eeuw waren tegen vrouwensmokkel voor de seksindustrie gericht. In Nederland werd niet de conventie maar een voorstel getekend dat tegen seksuele uitbuiting was. Vrijwillige prostitutie bleef legaal. Buiten de seksindustrie om was er geen aandacht voor mensenhandel. Echter, sinds 2005 is er een nieuwe wet, die ook handel voor de verwijdering van organen, gedwongen werk of diensten, slavernij en alles wat daarop lijkt tegengaat. In tegenstelling tot andere landen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen vervoerde of niet-vervoerde slachtoffers van gedwongen werk. Wat iemand een illegale werknemer maakt is echter niet helemaal duidelijk, en wordt overgelaten aan de rechter.

Wat weten we over mensenhandel voor arbeidsuitbuiting?

Helaas weten we niet zo veel, omdat:

  • onderzoek niet altijd onderscheid maakt tussen smokkel en mensenhandel en ongewone migratie

  • de gegevens komen van een beperkt aantal studies

  • het grootste deel gaat over sekshandel (deels vanwege de media)

De laatste jaren is toch duidelijk geworden dat ook in Nederland illegale arbeid alomtegenwoordig is, groeit, en verbonden is met slechte omstandigheden, onzekerheid en te lage lonen. 'BNRM' deden een zeer groot verkennend onderzoek en kwamen erachter dat uitbuiting zeker voorkomt, en we er nog steeds nauwelijks een beeld van hebben.

Kwetsbare sectoren

De bouw, landbouw, textiel, restaurant, catering, en huishoudelijke werksectoren zijn normaal erg kwetsbaar. In Nederland bleken schoonmaak en de bouw minder kwetsbaar te zijn. Vaak gaan de sectoren met veel uitbuiting samen met veel risico en illegaliteit (bijvoorbeeld hennepplantages).

De slachtoffers

De slachtoffers komen vaak uit landen waar relatief weinig kansen zijn, vooral in Europa, West- en Oost Afrika, Azie en het Midden-Oosten. Ze zijn niet allemaal laag opgeleid of gevlucht voor mishandeling of werkloosheid. Ook werkenden met stabiele relaties zijn vaak misleid. Risicogroepen blijken te zijn:

  • niet-geregistreerde migranten, bang om gepakt te worden

  • asielzoekers die niet gegarandeerd lang in Nederland mogen blijven

  • vrouwen die afhankelijk zijn van een huwelijk of familieband om te mogen blijven

  • sociaal gemarginaliseerde Nederlanders met psychologische problemen of extreem weinig assertiviteit

Ook huishoudelijke bediendes van buitenlandse diplomaten moeten genoemd worden. Veel slachtoffers zijn echter ongeregistreerde migranten. Door illegale routes te nemen om het land binnen te komen, lopen ze vaak schulden op en worden ze door hen uitgebuit. Anderen vallen pas later in de handen van deze 'recruiters'.

Omstandigheden van uitbuiting, problemen en slachtofferhulp

Omstandigheden zijn onder andere:

  • verlate of geen uitbetaling

  • geen vrije tijd en overwerken

  • slechte gezondheid en gevaarlijk werk

  • slechte accommodatie

  • beperkt eten

  • mishandeling (fysiek, psychologisch, seksueel)

  • bedreiging, isolatie, intimidatie

  • weinig bewegingsvrijheid

  • geen medische hulp

  • onwettelijke kostenverlaging

  • achtergehouden documenten

In de landbouw zijn de arbeiders vaak laag geletterd, afhankelijk, kennen ze hun eigen rechten niet en zijn ze bang hun baan en onderdak kwijt te raken.

In andere sectoren zijn vaak fysieke en mentale gezondheidsproblemen, ook bij mannen. Bijvoorbeeld blootstelling aan chemicaliën en psychologische stress hebben groot effect, en kunnen leiden tot alcohol en drugsgebruik. Voor mannen zijn wel wat opvangcentra beschikbaar voor mannen, maar die worden vaak wel wat anders behandeld.

De daders

De meeste organisaties zijn Bulgaars, Nigeriaans en Roemeens (vooral kinderen). Smokkel en handel is big business, maar veel uitbuiting is ook juist ongeorganiseerd. Er zijn indicatoren voor hierarchisch georganiseerde groepen, maar waarschijnlijk zijn het vooral kleine groepen. De afschaffing van grenscontrole in de EU maakte het makkelijker voor kleine groepen. Ook corrupte politie of immigratieambtenaren worden genoemd.

De Nederlandse oplossing voor uitbuiting in tijdelijk werk is zelfregulatie: de branche stelde zelf een standaard op in overleg met privé-partijen en de overheid. Het effect is niet optimaal. Een netwerk van migranten kan bescherming bieden maar niet altijd: daders rekruteren vaak onder landgenoten.

Het onderzoeken en opsporen van mensenhandel voor uitbuiting

In Nederland hadden werkinspecties weinig resultaat. Sommige gevallen van uitbuiting zijn nooit vervolgd. Vaak kan uitbuiting niet aangetoond worden. Zelfs in landen waar wel een juridische basis bestaat kunnen gevallen niet goed worden berecht.

Conclusie

Daders willen mannen, vrouwen en kinderen uitbuiten die een laaggeschoolde baan nodig hebben. De crisis zal de groep die bereid is hier risico voor te nemen doen groeien. Erkenning van het probleem is gegroeid, maar de nadruk ligt nog steeds op de seksindustrie. Veel gevallen worden niet gevonden, berecht, of bestraft op andere gronden dan uitbuiting. Het probleem is zo complex dat vervolging heel moeilijk is, en het juridisch framewerk tekort schiet.

Enkele verbeteringen zijn zichtbaar. Onderzoek moet zich niet alleen op grote organisaties, maar ook op kleine schaal richten. Verbetering van arbeidsrecht kan het strafrecht ondersteunen, net als administratieve ingrepen. Ook het vergroten van bewustzijn moet overwogen worden. Maar vooral moet er meer onderzoek gedaan worden naar de omstandigheden, en de rol van migratienetwerken.

Trafficking and human smuggling - Salt - Artikel

Trafficking and human smuggling - Salt - Artikel


Het algemene punt van dit artikel is dat er een markt is ontstaan voor bijzondere migratiediensten, waarin de mechanismes en organisatievormen nog relatief onbekend zijn. Dat we hier nog zo weinig theoretische kennis over hebben heeft ongunstig beleid als gevolg.

Introductie

Handel in migranten is een wereldwijd complex probleem. Normaal gesproken wordt gedacht dat omstandigheden thuis altijd de belangrijkste reden zijn voor iemand om naar een mensenhandelaar te stappen. Onderzoeksresultaten zeggen echter dat veel van deze migranten uit een redelijke situatie kwamen, en dus moeten we voorzichtig zijn met zulke generalisaties.

Mogelijkheden voor normale migratie zijn beperkt door grenscontroles. Anderen zeggen dat juist lakse grenscontroles de mensenhandel mogelijk maken. Er bestaat een symbiose tussen de smokkelaar en de gesmokkelde. Echter, dit model bevat nog veel vaagheden en is gebaseerd op speculatie. In dit artikel worden sommigen van die mechanismes, de resultaten ervan in Europa en de empirische onderbouwing bekeken. Het enorme belang en de betrokkenheid bij mensenhandel in de media en publieke opinie is duidelijk.

Definities van de concepten mensenhandel, smokkel en georganiseerde misdaad: consensus en onenigheid

Er is verwarring over de concepten met betrekking tot mensenhandel. Verschillende instituties gebruiken verschillende termen voor hetzelfde. Er wordt steeds vaker onderscheid gemaakt tussen 'smuggling' (smokkelen) en 'trafficking' (mensenhandel). Volgens Graycar is smokkelen gericht op hoe iemand een land betreedt, en op de betrokkenheid van derde partijen die dit mogelijk maken. Mensenhandel is ingewikkelder, omdat het hierbij ook gaat om werkcondities, en of diegene hiermee instemde. Dit laatste is meer een continuüm tussen vrijwillige en onvrijwillige migratie, en vaak is dwang niet echt vast te stellen.

Het doel van mensenhandel is om iemand in een situatie te plaatsen om werk te verrichten onder omstandigheden die vaak mensenrechten schenden. Dit is dus arbeidsuitbuiting. Smokkelen is daarentegen simpelweg het faciliteren van het illegaal oversteken van een grens. Dit zegt niets over mensenrechten, maar vaak gaat het over risicovolle reizen.

De aanname is dat de locatie van werk vaak is gekozen door de mensenhandelaar, maar dit blijkt niet altijd zo te zijn. Vaak komt er bij mensenhandel ook smokkel voor. Vaak hebben gesmokkelden geen idee van de uitbuiting die hen wacht.

Het onderwerp is nog slecht onderzocht en daarom wat vaag, omdat het een nieuw fenomeen is.

Theoretische ontwikkelingen

Deze vaagheid zorgt voor moeilijkheden voor de onderzoeker, omdat er geen theoretisch kader is. Internationale migratie gaat normaal gesproken over de relatie tussen een individu of huishouden dat zich verplaatst en de overheid als grenswachter die bepaalt over iemands recht op asiel. Omdat hier alle theorieën op gebaseerd zijn, zorgt mensenhandel en smokkel voor vaagheid, het ligt tussen legaliteit en illegaliteit, vrijwilligheid en dwang, en de geografische stromen worden aangetast. Instituties moeten meegenomen worden in de analyse.

Er zijn twee overlappende benaderingen: een economisch perspectief dat het als een vorm van handel ziet; en een wettelijke benadering die het als een criminele activiteit ziet. Ook een humanitaire aanpak is mogelijk, maar nog niet ver gevorderd.

De economische benadering heeft een model gemaakt waarin mensenhandel uit is op winst, een intermediair systeem in de globale migratie tussen herkomst en aankomstlanden. Mensenhandel kan gezien worden als gevolg van de commercialisering van migratie, waardoor er rollen zijn voor allerlei instituties. Flexibilisering van banen in de Europese dienstensector is een andere mogelijke oorzaak, omdat dit leidt tot kansen voor illegaal werk. Ook de marginalisering van bepaalde groepen in de samenleving door werkloosheid in Centraal- en Oost-Europa zou mensenhandel in de hand werken.

Mensenhandel wordt vaak vergeleken met slavernij. Er zijn steeds meer verborgen sectoren in Europa waarin legale en illegale activiteiten plaatsvinden. Er zou een verband zijn tussen conventionele georganiseerde misdaad en de activiteiten van ondernemers in de markt. Mensenhandel kan worden gezien als voorziening in werk.

De opkomst van criminele organisaties kan komen door globalisatie. Het zijn mobiele, goed georganiseerde en snel aanpasbare organisaties. De mate waarin dit complexe georganiseerde misdaad is wordt echter nog bediscussieerd. Ook wordt gezegd dat niet-economische factoren een rol spelen: migranten zijn geen willekeurige en homogene groep.

Statistische gegevens

Vaak worden statistische gegevens achterwege gelaten, of zijn ze überhaupt niet eenduidig verzameld. Dit komt doordat:

  • mensenhandel een nieuw probleem is

  • er soms geen wetgeving is over mensenhandel en de gegevens dus onder een andere naam worden opgeslagen

  • dataverzameling is ad hoc in plaats van systematisch

  • er is vaak geen centraal bureau dat zich met de dataverzameling bezig houdt

  • ook het delen van data tussen landen gaat ad hoc

Algemene problemen geassocieerd met statistische gegevens over mensenhandel

Het grootste probleem met gegevens verzamelen is dat het niet is gedefinieerd: wat willen we eigenlijk meten/weten? Tussen illegale migratie en mensenhandel is geen grens te trekken. Er is geen diepteonderzoek gedaan gebaseerd op enquêtes in West-Europa zoals die in Hongarije, Polen en Oekraïne zijn gedaan.

Schattingen naar de schaal van mensenhandel

De meeste data zijn dus grove schattingen. In 1993 werd geschat dat er 250-350.000 illegale migranten in dat jaar waren binnengekomen in West-Europa. Dit was gebaseerd op het aantal dat was betrapt bij de grens: 60.000. Waarschijnlijk zo'n 4 tot 6 keer zoveel kwamen ongezien langs. Ook het aantal asielzoekers en het aantal illegalen kon geschat worden.

De VS kwamen in 1995 op een schatting van 500.000 illegale vreemdelingen per jaar in West-Europa. Een andere recentere schatting gaat ervan uit dat 1 op de 3 illegale migranten ooit gepakt wordt, waaruit opgemaakt werd dat 25-75.000 gesmokkelden.

Bij de schattingen worden vaak interviews met douane-ambtenaren gebruikt, die vaak erg optimistisch zijn over hoeveel ze pakken. Een ander probleem is wat er eigenlijk gemeten moet worden. Dit loopt uiteen van 'illegale oversteek' tot 'bewezen met hulp van een smokkelaar'. Omdat we niet weten hoe groot het deel is dat gepakt wordt, zijn schattingen moeilijk.

De organisatie van mensenhandel

Typen handelsorganisaties

Mensenhandel is steeds hoger op de politieke agenda gekomen. Twee populaire aannames zijn:

  • het komt steeds vaker voor. Men denkt dit omdat er oneindig veel potentiële illegale migranten zijn, veel winst gemaakt wordt en er weinig risico is

  • het wordt steeds beter georganiseerd

De mate van organisatie kan worden gemeten in de grootte van de gesmokkelde groepen. Dit is volgens Oostenrijkse gegevens tussen de 20-30, volgens Hongarije kleine groepjes van 1 tot 3. Er zijn smokkelaars (die betaald krijgen) en helpers.

Organisationele structuren

Salt en Stein maakten een organisatiemodel met drie opeenvolgende fases:

  • mobilisatie van de migranten in hun herkomstland

  • benodigdheden voor het transport

  • proces van plaatsing en integratie van de migranten op hun nieuwe locatie.

In Hongarije blijken de organisaties goed georganiseerd, internationaal opererend, hiërarchisch gestructureerd, en hebben ze een onzichtbaar hoog controleorgaan buiten Hongarije. De structuur is flexibel, bestaat uit losse competitieve onderdelen. Wanneer dit netwerk groeit kan het onderdelen van andere landen in zich opnemen, of specialiseren. Gegevens uit Polen bevestigen dit grotendeels. Ook daar staat een brein bovenaan dat voor alles verantwoordelijk is, en waaronder 'maffiabazen' per land die de route beheren. Onder deze twee niveaus zijn per grens teams die de grensoversteek daar regelen, en daaronder vallen weer de collaborateurs met specifieke taken. Helemaal onderaan staan de 'freelance' individuen zoals chauffeurs.

Er wordt vaak aangenomen dat recente ontwikkelingen in integratie en transitie nieuwe kansen schept voor de organisaties. Ook kan worden aangenomen dat steeds meer kleine zaken worden overgenomen en samengaan. Competitie blijkt uit schietpartijen tussen Albanese en Roma handelaren in Tsjechië.

Georganiseerde criminaliteit en criminele activiteiten

Vaak wordt gedacht dat georganiseerde criminaliteit met mensenhandel gerelateerd is, vanwege het feit dat:

  • verschillende nationaliteiten samen worden vervoerd

  • over grote afstanden wordt vervoerd

  • er grote hoeveelheden geld in omgaat

  • routes snel veranderen

  • er als er iets fout gaat meteen rechtshulp is

  • na overheidsacties snel gereageerd wordt.

Het verband tussen georganiseerde misdaad en mensenhandel kan horizontaal zijn (verschillende individuen met andere soorten activiteiten) of verticaal (sequenties van misdaad). Het gaat dus om multi-criminele organisaties, met activiteiten als geld witwassen en drugs verenigd.

Wie zijn de handelaren?

Informatie hierover is niet betrouwbaar. Vaak zijn de bazen van handelorganisaties buitenlanders, uit Balkanlanden of China. In Nederland komt 23.1% van de gepakte handelaren uit Oost-Europa, waarvan een derde uit Polen en de helft Rusland. 90% is man van rond de 34 met een strafblad in eigen land.

Eigenschappen van gesmokkelde migranten

Er is geen samenhangend beeld, de meeste informatie komt van de seksindustrie.

Nationaliteit

De migranten komen uit veel verschillende landen, in de Baltische Staten zijn het vooral Koerden, Afghanen, Somaliërs, Chinezen, Iraniërs, Irakezen, Ethiopiërs en Sri Lankanen. In Nederland, België en Duitsland zijn het steeds meer migranten uit de CEE-landen, Zuid Amerika, Hongarije, Joegoslavië en de Baltische Staten. In Frankrijk steeds meer uit Maghreb, Afrika, Oost en West Europa, Latijns Amerika en Oost-Azië. In Italië zitten vooral migranten uit CEE-landen en Afrika. In Spanje zijn veel prostituees uit de Dominicaanse Republiek en Afrika. In Zweden zijn veel vrouwen uit de Baltische Staten en CEE-landen.

Over het algemeen zijn er steeds meer uit Centraal en Oost Europa, en steeds minder uit Afrika en Azië, maar dat beeld is nog niet bevestigd. Ook zijn het steeds vaker jonge vrouwen uit post-conflict landen.

Demografische eigenschappen

Het zijn in Oost-Europa vooral mannen die gesmokkeld zijn, in de 20 of soms over de 40 jaar. In West-Europa waren het meer vrouwen van begin 20.

Economische vaardigheden en educatie

Via Litouwen worden vooral goed opgeleiden vervoerd, met taalvaardigheden. In Oekraïne waren het mensen met een goede komaf. In Polen waren zelfs veel vrouwen met een universitair diploma.

Motieven

Redenen voor migranten om in handen te vallen van mensenhandelaren kunnen zijn:

  • postcommunistisch economisch vacuüm

  • economische redenen

  • hoge verwachtingen over aankomstland

  • gewapend conflict

  • politieke redenen

  • familieleden in het buitenland

  • toestemming van echtgenoot en ouders

  • oorlog

  • korte termijn drang om te overleven

  • onveiligheid op straat

  • naïeve gedachten over avontuur

Wat doen we nu?

We weten nog veel te weinig.

Business en marktontwikkeling

Het business-perspectief is volgens velen het beste. We moeten nog veel onderzoeken:

  • hoe ontwikkelt de smokkelindustrie zich?

  • wat is de aard van deze markten en hoe kunnen we nieuwe handel voorkomen?

De relatie met de georganiseerde misdaad

We moeten beter definiëren wat georganiseerde misdaad is en of/hoe hiervan sprake is in de mensenhandel. Ook het gebruik van nieuwe technologieën is nog niet bekend.

Implicaties voor migratiebeleid

Mensenhandel en illegale migratie heeft een wisselwerking met beleid, en we moeten onderzoeken wat overheden kunnen betekenen. Ook moeten we onderzoeken hoe de nationale veiligheidsregels conflicteren met de veiligheid en mensenrechten van migranten.

Resultaten voor migranten

We weten nog zeer weinig over waar de migranten uiteindelijk terecht komen, wat ze doen en hoe ze rond komen. We hebben dus meer onderzoek nodig.

Ethnic Competition and Opposition to Ethnic Intermarriage in the Netherlands - Tolsma, Lubbers & Coenders - Artikel

Ethnic Competition and Opposition to Ethnic Intermarriage in the Netherlands - Tolsma, Lubbers & Coenders - Artikel


Introductie

In dit paper wordt de antagonistische houding jegens etnische out-groups uitgelegd, met name jegens gemengde huwelijken. Ongeveer 10% van de Nederlanders is een niet-westerse immigrant. 5% van alle huwelijken was tussen een autochtone Nederlander en een niet-westerse immigrant. Deze gemengde huwelijken zijn een laatste stap in het integratieproces, en geven de mate van cohesie in de samenleving aan. Afkeuring hiervan geeft aan dat sociale afstand, slechte cohesie en een stagnerend integratieproces aan de gang is.

ECT (Ethnic Competition Theory) is ontwikkeld om individuele of contextuele effecten op antagonistische houdingen te voorspellen. Etnische competitie vergroot negatieve sentimenten jegens de etnische out-group. Groepscompetitie is de versterkte versie van individuele gevoelens van competitie om economische bronnen, macht, culturele bronnen of een collectieve identiteit. Mensen in dezelfde sociale lagen nemen elkaars afkeurende houding over. Snelle groei van bepaalde immigranten leidt tot afkeuring omdat die dan een grotere dreiging vormt.

Studies naar de structurele bronnen van variatie gaan uit van een relatie tussen groepsgrootte en economische positie; en dreiging, en dus vooroordelen tegen die groep. Dit paper zoekt naar de verschillende maten van impact die verschillende soorten etnische competitie hebben op de afkeuring van een gemengd huwelijk. Ten tweede wil de auteur onderzoeken in hoeverre zijn buurt en gemeente-eigenschappen deze houding tegen gemengde huwelijken beïnvloeden.

De effecten van groepsgrootte en andere leefomstandigheden op een vijandige houding kunnen afhangen van het antagonistische perspectief, de meetwijze en de specifieke out-group. Als etnische competitie inderdaad etnisch exclusionisme opwekt, zou het ook afkeuring van etnische heterogamie moeten opwekken. In dit paper zijn drie meetniveaus:

  • individueel

  • buurt

  • gemeente

Om groepspecifieke exclusionistische reacties te meten zullen vijandige houdingen jegens huwelijken met Turken, Marokkanen en Surinamers worden gemeten. Regionale variatie, groepsgrootte en individuele eigenschappen zullen meegenomen worden als variabele.

Theoretische verwachtingen

Buurten en gemeenten hebben in Nederland een eigen autoriteit, eigen verkiezingen en variatie in werkloosheid. Buurten verschillen aanzienlijk van elkaar. Daarom verwachten we een variatie in afkeuring van gemengde huwelijken op het niveau van gemeentes en buurten. Dit is de regionale variatie hypothese. Voor mogelijke compositie-effecten wordt gecontroleerd, aangezien we van ouderen, mannen, lager opgeleiden en gelovigen sterkere afkeurende houdingen verwachten.

De etnische minderheden die worden onderzocht maken in totaal 7% van de Nederlanders uit.

  • Surinamers zijn Christelijk, Hindoe, Moslim

  • Turken zijn vooral Moslim

  • Marokkanen zijn vooral Moslim

We verwachten dat religie een sterker effect heeft op een afkeurende houding tegen een gemengd huwelijk dan voor andere afkeurende houdingen. Religie zal ook vooral de regionale verschillen veroorzaken. Ook verwachten we dat de opleiding van de ouders en occupatie van de vader een effect heeft.

Relatief veel mensen van een etnische out-group in de wijk, die erg zichtbaar zijn een grote groepsgrootte hebben zal leiden tot regionale variatie. Ook grote veranderingen in groepsgrootte zal effect hebben. Een verslechterende economische situatie van een groep zal de afkeurende gedachten doen versterken.

Culturele en fysieke competitie

Zowel economische als culturele competitie als relatieve groepsgrootte wordt dus gemeten. Deze competitie komt voor in de religieuze plaatsen en in scholen. Aanwezigheid van moskees kunnen culturele afstand doen vergroten, door zorgen over culturele identiteit. Geografische informatie over moskees en moslimscholen worden gebruikt als indicator voor culturele competitie, en verwacht wordt dat dit voor meer vijandige houdingen leidt.

Etnische minderheden zijn veel vaker verdacht van criminaliteit, en ook in de media wordt dit beeld versterkt. Dit zorgt voor een gevoel van dreiging en onveiligheid, en we verwachten dat dit weer leidt tot een negatieve houding tegen gemengde huwelijken. Ook een gebrek aan sociale cohesie heeft dit gevolg, gemeten in de mate van mobiliteit (de coherente omgeving hypothese). Ook wordt verwacht dat grote steden zorgen voor meer vijandige gevoelens vanwege de georganiseerde misdaad, woningentekort en illegalen (grote stad hypothese).

Contact theorie

ECT biedt nog een alternatieve hypothese: contact tussen verschillende groepen zorgt voor een reductie van vooroordelen en dus de vijandige gevoelens. Dit leidt tot de contact hypothese: een hoger percentage etnische minderheden in een wijk of gemeente correleert met een lagere vijandige houding tegen gemengde huwelijken. Echter, veel contact is ook een gevolg van hoge tolerantie. We nemen aan dat mensen met een lage opleiding veel in buurten wonen met veel immigranten, dit noemen ze selectieve migratie. Dit zou leiden tot een positief effect tussen relatieve groepsgrootte en een vijandige houding bij de lager opgeleiden. Het tegenovergestelde is juist een bevestiging van de contact theorie. Het mechanisme van dreiging is dus tegenovergesteld aan het mechanisme van contact.

Data en methodes

Er is gebruik gemaakt van een gerandomiseerde sample, van mensen in Nederland tussen 18 en 79. De negatieve houding tegen een gemengd huwelijk is gemeten door drie vragen: zou je het erg vinden als een van je kinderen met een Turk/Marokkaan/Surinamer trouwde? Hieruit bleek dat een gemengd huwelijk met een Marokkaan als ergst ervaren wordt, daarna met een Turk. Ongeveer 40% van de Nederlanders vindt elk gemengd huwelijk erg.

Voor de constructvaliditeit zijn nog andere vormen van sociale afstand getest. Zoals verwacht gaat etnische heterogamie met een exclusionistische houding samen. Ook strenge gedachten over immigratiebeleid gaan samen met oppositie tegen een gemengd huwelijk.

Metingen op macroniveau

Voor informatie over waar alle gegevens vandaan komen, zie de tekst. Uiteindelijk waren er 6.095 respondenten uit 2.096 buurten en 437 gemeenten.

Resultaten

Het volgende is gebleken:

  • Hoe langer iemand op school heeft gezeten en hoe hoger de sociale klasse, hoe minder negatief tegen etnische heterogamie

  • De negatieve houding tegen etnische heterogamie kwam het meest voor bij gepensioneerden, huisvrouwen, katholieken en calvinisten, ouderen, en mannen.

  • Hoe groter de out-group in de buurt, hoe lager de negatieve houding tegen etnische heterogamie (bevestiging contact hypothese).

  • De negatieve houding tegen etnische heterogamie komt meer voor bij buurten die economisch achteruit gaan.

  • Alle andere verwachtingen blijken een tegenovergesteld effect te hebben dan verwacht.

Afkeuring van een gemengd huwelijk

3,5% van de variatie is tussen gemeentes, niks tussen buurten, en dus is de regionale variatie hypothese niet bevestigd. De opleiding en sociale klasse van de ouders beinvloeden de negatieve houding tegen een gemengd huwelijk als een positief verband. De werkloze student is het minst tegenstander van gemengd huwelijk. Werkloosheid en hoge sociale klasse zorgen voor een minder negatieve houding tegen etnische heterogamie.

Voor laagopgeleiden is het percentage immigranten in de buurt positief verbonden met de negatieve houding tegen etnische heterogamie (dreiging hypothese). Voor hoogopgeleiden is het percentage immigranten in de buurt negatief verbonden met de negatieve houding tegen etnische heterogamie (selectieve migratie en contact mechanisme).

Grootte van de out-group in de gemeente correleert negatief met een negatieve houding tegen etnische heterogamie. Het contactmechanisme domineert. Een snel verslechterde economische positie in een buurt leidt tot negatieve houding tegen etnische heterogamie. In gemeentes is dit echter tegenovergesteld. De economische omgeving hypothese is deels bevestigd. Criminaliteit en veel moskeeën en islamitische scholen hebben geen effect.

Mobiliteit leidt tot minder negatieve houding tegen etnische heterogamie. Ook de grote stad hypothese klopt niet.

Out-groep specifieke afkeuring van gemengde huwelijken

Tussen de etnische groepen blijkt het verschil niet te komen door religie. Katholieken en Calvinisten zijn net zozeer tegen Surinamers als tegen Turken/Marokkanen. De negatieve houding tegen etnische heterogamie verschilt nauwelijks per groep.

Antagonistische houding-specifieke relaties

Op individueel niveau zijn de effecten vergelijkbaar, behalve bij religie. In steden is het effect van religie sterker dan in het algemeen. Gek genoeg is het effect van kerkbezoekers omgekeerd: die hebben een minder negatieve houding. Ook hier geldt het positieve verband tussen een grote out-group en negatieve houding tegen etnische heterogamie.

Tot slot zijn de mensen die tegen een gemengd huwelijk zijn vaak ook tegen religieuze heterogamie. Tegenstanders van de grote hoeveelheid immigranten in Nederland zijn ook tegenstanders van een gemengd huwelijk.

Conclusies

Er is een kleine variatie tussen gemeentes, voor het grootste deel te verklaren door compositionele verschillen zoals religie. Religie voorspelt veel van de afkeuring tegen gemengde huwelijken. Tussen buurten was nauwelijks variatie. Contextuele eigenschappen van buurten en gemeenten hebben wel effect. Hoe groter de out-group in een wijk, hoe minder de negatieve houding, een ondersteuning van de contact theorie.

Van de vormen van etnische competitie is de economische het sterkste, die zorgt voor een negatieve houding tegen etnische heterogamie. Culturele en fysieke competitie is een mythe. Wanneer de inkomende mobiliteit in een buurt hoog is, zullen slechts de minder exclusionistische mensen daar gaan wonen, omdat ze een keus hebben. Mobiliteit gaat dus samen met een lage negatieve houding tegen etnische heterogamie.

Zowel de contact theorie als de dreiging theorie is bevestigd. Voor meer begrip over deze mechanismen zijn meer data nodig.

To Identify or Not To Identify? - Jasinskaja-Lahti, Liebkind & Solheim - Artikel

To Identify or Not To Identify? - Jasinskaja-Lahti, Liebkind & Solheim - Artikel


Introductie

Het is algemeen geaccepteerd dat voor succesvol multiculturalisme alle subgroepen zich deel van de nationale identiteit moeten voelen en etnische discriminatie een obstakel is. Immigratiebeleid gaat echter veel over aanpassing van immigranten en weinig over het gedrag van de meerderheid. In deze studie zullen de gevolgen onderzocht worden die etnische discriminatie heeft op psychologisch welzijn, dubbele identiteit en een positieve houding jegens de nationale outgroup.

Ervaren discriminatie, welzijn en houding

Hoe discriminatie ervaren wordt blijkt vaak een direct effect te hebben op psychische symptomen en aandoeningen. Depressie, ongeluk, wantrouwen en stress kunnen het gevolg zijn. Dit kan ook weer een wederkerend effect hebben op de discriminatie zelf, of zoals deze ervaren wordt. Het versterkt zichzelf dus. Dit gaat vooral over persoonlijke discriminatie. Discriminatie tegen hele groepen kan juist voor welzijn zorgen: de 'discounting hypothesis' zegt dat leden van deze groepen dan weten dat ze niet alleen zijn.

Waargenomen discriminatie en de houding tegen de nationale out-group

Uit onderzoek blijkt dat de etnische identificatie van minderheden niet altijd een negatief effect heeft op de houding jegens de nationale outgroup. Andere factoren moeten dus meespelen, zoals de nationale identificatie (in plaats van etnische).

De complexiteit van immigrantenidentiteit

Vaak bestaan meerdere culturele identiteiten in een etnische groep. Immigranten zien vaak hun eigen groep als een subgroep van de overkoepelende nationale ingroup. Etnische en nationale identiteit zijn onafhankelijke dimensies van sociale identiteit.

Het model van afwijzing-disidentificatie

Het RIM (rejection identification model) zegt dat etnische identificatie de psychologische gezondheid van de minderheden beschermt tegen effecten van discriminatie. De auteurs stellen een alternatief voor: het RDIM (rejection disidentification model), het negatieve effect van verminderde nationale identificatie op houding tegen de nationale outgroup.

Door waargenomen discriminatie kunnen leden van minderheden niet het idee krijgen dat ze bij de nationale ingroup horen, volgens het RDIM. Het group-engagement model ligt hieraan ten grondslag. Die zegt dat bereidheid om deel te nemen aan een groep afhangt van de identiteitsinformatie die ze van die groep ontvangen. Als discriminatie als oneerlijk wordt ervaren, zullen de immigranten worden ontmoedigd om zich als onderdeel van die nationale groep te zien en niet betrokken raken. Vijandigheid jegens de nationale outgroup is het resultaat. De-identificatie gaat over de afwezigheid van de intentie om betrokken te raken doordat je niet bij de nationale gemeenschap kan horen door obstakels. Disidentificatie gaat over het proces van steeds minder betrokken raken bij de nationale ingroup, ervan uitgaande dat dat ooit wel zo was.

Doel en hypothese

Deze studie is een longitudinaal onderzoek naar de psychologische en 'attitudinale' gevolgen van ervaren discriminatie en etnische en nationale identificatie. RIM en RDIM worden getest, die elkaar niet uitsluiten maar wel anders zijn. De hypotheses zijn:

  1. Ervaren discriminatie vergroot etnische identificatie en verkleint psychologisch welzijn

  2. Vergrootte etnische identificatie beschermt welzijn tegen de effecten van discriminatie

  3. Etnische discriminatie zal de nationale identificatie doen verkleinen en een negatieve houding tegen de nationale outgroup opwekken

  4. De negatieve impact van ervaren discriminatie op de houding tegen de nationale outgroup wordt gemedieerd door verkleinde nationale identificatie

  5. Er is een wederkerend effect: hoe erger het originele psychologisch welzijn van immigranten, hoe meer discriminatie zij zullen rapporteren en vice versa

  6. Het psychologische welzijn van immigranten zal ook hun houding beïnvloeden tegen de nationale outgroup

  7. Waargenomen etnische discriminatie, psychologisch welzijn, en houding tegen de nationale outgroup zijn gerelateerd aan elkaar 'cross-sectioneel': minder discriminatie leidt tot meer welzijn en positievere houding tegen de nationale groep.

De context van de studie

Het onderzoek is uitgevoerd op immigranten uit de voormalige Sovjet Unie die naar Finland zijn gemigreerd. Dit is de grootste groep immigranten in Finland. Er zijn best wat problemen geweest met deze groep, zoals werkloosheid en politiek wantrouwen. Er is veel discriminatie, vooroordelen, en stigmatisering.

Methode

Participanten en sampling procedures

Er deden 293 Russen, Estlanders en Finnen mee aan het 8-jarige onderzoek tussen 1996 en 2004. Het zijn jonge immigranten uit 1961-1976: eerste generatie immigranten waarvan nog maar 7,2% een Finse burger waren.

Metingen

Etnische en nationale identificatie werd gemeten door vragen als 'ik beschouw mijzelf Fins'. Waargenomen discriminatie werd gemeten door vragen naar het ervaren van discriminatie in bijvoorbeeld werk zoeken. De houding tegen de nationale outgroup werd gemeten door vragen als 'ik vind dat Finnen even aardig kunnen zijn als leden van mijn etnische groep'. Psychologisch welzijn wordt gemeten door naar symptomen voor stress, wantrouwen, depressie te vragen.

Resultaten

Etnische identificatie was sterker dan nationale identificatie. Psychologisch welzijn had geen significant verschil na 8 jaar. H1 en H2 worden niet ondersteund door de cijfers. H3 en H4 wel: ervaren discriminatie had een significant negatief effect op nationale identificatie, wat weer een significant effect had op de houding tegen die nationale outgroup. Ook H5 en H6 zijn ondersteund: psychologisch welzijn voorspelt waargenomen discriminatie en de houding tegen de nationale outgroup. Bij de tweede meting correleerde nationale identificatie negatief met waargenomen discriminatie. Ook hypothese 7 is ondersteund: de drie factoren hebben een significant effect op elkaar. Tot slot de relatie tussen etnische en nationale identificatie: deze waren negatief gerelateerd aan elkaar in de eerste meting, tijdens de tweede meting was geen significante relatie.

RIM wordt niet ondersteund door de cijfers, RDIM wel. Nationale identificatie medieert voor een deel de relatie tussen waargenomen discriminatie en de houding tegen de nationale outgroup.

Discussie

De RDIM werd wel ondersteund, maar de RIM niet. De 'Group Engagement Model' zegt dat een negatieve behandeling door de nationale outgroup de wil bepaalt van de immigrantengroep om zich met hen te identificeren, evenals de houding tegen hen. Niet alleen waargenomen discriminatie is dus een oorzaak voor vijandigheid, maar ook verminderde nationale identificatie.

Waargenomen discriminatie heeft geen lange-termijn effect op welzijn. Er kunnen andere stressoren zijn die welzijn moeilijk maken, zoals slechte aanpassing doordat iemand de taal niet spreekt. Psychologisch welzijn blijkt minder bepaald te worden door het absolute niveau van waargenomen discriminatie dan door een vergroting hiervan. Veel stress vergroot de kans op discriminatie en de ontwikkeling van een negatieve houding.

De RIM is niet ondersteund, misschien omdat:

  • Het gemiddelde niveau van ingroup identificatie al heel hoog lag

  • Deze immigranten hun situatie als tijdelijk zagen

  • Zelfverzekerdheid niet is gebruikt als maat voor welzijn (en in veel andere studies wel).

Het effect van zelfvertrouwen en stress moet nog verder onderzocht worden. Een groot nadeel van deze studie is dat ongeveer de helft van de participanten halverwege de studie is afgehaakt. Ook was er een gender-bias: er waren meer vrouwen. Echter er was geen significant verschil tussen mannen en vrouwen.

De auteurs raden aan om beleid in multiculturele samenlevingen meer te richten op de nationale identiteit, burgerschap en gedeelde waarden moeten gedefinieerd worden. Discriminatie is een obstakel en moet dus bestrijd worden. Lange termijn psychologische adaptatie is nodig voor integratie.

The immigration dilemma - Esses, Dovidio, Jackson & Armstrong - Artikel

The immigration dilemma - Esses, Dovidio, Jackson & Armstrong - Artikel


Introductie

Multiculturalisme en mondiale openheid zijn breed gedragen waarden. Vooroordelen komen echter ook veel voor. Deze dualiteit komt ook voor bij discriminerende Amerikanen die vinden dat zwart en blank gelijk moet zijn. In dit onderzoek wordt gekeken hoe idealen zoals acceptatie samengaan met psychologische bedreiging voor immigranten. Deze bedreiging kan materieel zijn, in termen van welzijn, of symbolisch, in termen van sociale identiteit. De 'realistic group conflict theory' zegt dat wanneer mensen competitie om bronnen ervaren, groepen zullen proberen elkaars toegang tot die bronnen te reduceren. De sociale categorisatie theorie zegt dat het indelen van mensen in outgroup ingroup ervoor zorgt dat mensen afstand tussen groepen ervaren (positive distinctiveness). Het beperken van de kansen van leden van de andere groep draagt hieraan bij. In dit artikel zal de rol van waargenomen competitie en groepsidentiteit op de houding tegen immigranten behandeld worden.

Immigranten hebben een fundamenteel dilemma: als ze het economisch slecht doen houden ze de samenleving tegen in groei, en als het sociaal niet goed gaat is dat slecht voor de collectieve identiteit. Maar als immigranten economisch succes hebben, wordt soms ook negatief over ze gedacht, omdat ze dan de bronnen voor de anderen bedreigen.

Immigratiebeleid hierover verschilt. In Canada is het beleid bijvoorbeeld gericht op economisch succes voor immigranten. Volgens de auteurs leidt dit echter tot een negatieve houding tegen immigranten.

Immigratie naar Noord-Amerika

Het onderzoek is gericht op immigratie naar Canada en de VS. In Canada is een jaarlijks immigratieplan dat een gewenst aantal immigranten per jaar vaststelt, in de categorieën economische klasse immigranten en familieklasse immigranten. De economische migranten worden geselecteerd op vaardigheden waarmee de economie in Canada versterkt kan worden. Een klein deel van de toegestane immigranten is vluchtelingen. De nadruk ligt dus op versterking van Canada. In de VS wordt de immigrantenstroom beperkt door de Immigration Act. Drie soorten immigranten worden toegelaten: employment-based, gesponsord door de familie en voor een diversiteitsprogramma. Het grootste deel is de familie-categorie. Er is veel nadruk op de opleiding van immigranten, weinig laagopgeleiden worden binnengelaten. Het programma is zo uitgewerkt dat er geen schade is voor banen en kansen voor Amerikanen. In beide landen wordt dus geselecteerd op kansrijke immigranten.

Theoretisch kader

Echter, er wordt veelal gedacht dat er competitie is om 'resources'. Dit idee is getheoretiseerd door 'The Instrumental Model for Group Conflict'. Deze zegt dat schaarste en dominantie van een bepaalde groep leidt tot de ervaring van competitie, waardoor men wordt gestimuleerd strategisch de bronnen van competitie uit te schakelen. Het idee van schaarste komt van het idee dat de bronnen beperkt zijn: er is niet oneindig veel banen, kapitaal, sociale, politieke en economische macht. Schaarste, ongelijke verdeling en een dominante groep leiden tot het idee van competitie.

Wanneer men de groepscompetitie wil weghalen, kan dit leiden tot het negeren of discrimineren van groepen, een negatieve houding tegen haar leden, of weerstand tegen beleid dat een groep bevoordeelt.

Determinanten van de houding tegen immigranten en immigratie

Er zijn twee hypotheses:

  • negatieve attitudes tegen immigranten zouden sterker worden wanneer de economische situatie achteruit gaat

  • immigratiebeleid dat de economische kansen van immigranten bevordert leidt tot het idee van competitie.

Ervaren groepscompetitie voor bronnen

Om het 'Instrumental Model of Group Conflict' te testen zijn meerdere studies uitgevoerd. In Canada werden in universiteiten participanten gevraagd een editorial over immigranten te lezen. Sommigen gingen over succesvolle immigranten, andere bleven daarover neutraal. De respondenten kregen vragen over hun houding tegen deze immigranten. Hieruit bleek dat respondenten die hadden gelezen over succesvolle immigranten, vonden dat dit leidde tot minder beschikbare banen. De houding over immigratie was negatiever bij diegenen die lazen over een succesvolle immigrant in een krappe arbeidsmarkt. Ze waren negatiever over de specifieke (fictieve) immigrantengroep.

Oriëntatie op sociale dominantie

Ten tweede wilden de auteurs de 'sociale dominantie oriëntatie' testen: mensen in hoge-status groepen die de relatie tussen groepen als competitie zien, zullen vooral vooroordelen hebben en discrimineren tegen outgroups. Deze hypothese is bevestigd door de cijfers: sociale dominantie oriëntatie gaat samen met een negatieve attitude, weinig bereidheid immigranten te versterken. Hierbij moet nog gezegd worden dat dit effect niet altijd bevestigd wordt in experimenten, en dat er geen relatie blijkt te zijn tussen een rechtse politieke voorkeur en de houding jegens immigranten.

'Zero-sum beliefs' en etnische vooroordelen

De auteurs deden nog een extra serie onderzoeken in Canada en de VS om te onderzoeken welke factoren de relatie tussen Sociale Dominantie Oriëntatie en immigratie attitude beïnvloeden. De verwachting was dat zero-sum beliefs hierbij belangrijk zouden zijn. Dit betekent het geloof dat er een vaste hoeveelheid bronnen is, en als de een dus meer krijgt, krijgt de ander minder. Volgens de auteurs is dit de beste verklaring voor de relatie tussen de vooroordelen en de sociale dominantie oriëntatie. Zero-sum beliefs werden gemeten door vragen als: 'wanneer de immigranten meer winst maken, gaan Canadezen economisch achteruit'. Uit de resultaten bleek dat dit een zeer sterk verband hield met de resultaten van vorige studie: diegenen die hoog scoorden op sociale dominantie oriëntatie scoorden hier ook hoog, en hadden dus ook veel etnische vooroordelen.

Een tweede studie werd uitgevoerd met een soortgelijk doel, maar dan het effect van zero-sum beliefs als mediator tussen sociale dominantie oriëntatie en immigratie (in plaats van vooroordelen). Hierbij werd gefocust op zwart en Aziatisch in Amerika. Ook hier werd de hypothese ondersteund, sociale dominantie was sterk gerelateerd aan negatieve attitudes over Aziaten en zwarten in de VS. Dit effect was sterker voor Aziaten. Ook was er een verband met de bereidheid om betrokken te raken met deze immigrantengroepen.

De auteurs concluderen dat groepscompetitie negatieve attitudes voorspelt. Media-uitingen over het succes van immigranten kunnen een zeer negatief effect hebben. Ook blijkt dat algemene etnische vooroordelen een minder sterke relatie hebben met deze negatieve attitude, het gaat dus echt specifiek over competitie.

Overtuigende boodschappen over immigratie

De mate waarin er een dreiging wordt ervaren, zowel materieel als symbolisch, is dus cruciaal in de houding tegenover immigranten. Welke implicaties heeft dit voor de boodschappen die de wereld in gestuurd worden om deze houding te veranderen?

Streven naar Zero-Sum Beliefs over competitie tussen groepen

Om te testen of deze negatieve gevolgen van de ervaren competitie omgebogen kunnen worden, hebben de auteurs een studie gedaan in de VS en Canada. Mensen werden gevraagd een editorial te lezen die neutraal of positief was over immigranten, of probeerde zero-sum beliefs weg te halen (3 versies). Daarna werd de attitude gemeten over immigranten. De resultaten waren dat, zowel in Canada als in de VS, degenen die een editorial lazen waarin zero-sum beliefs werden tegen gepraat, juist nog iets negatiever werden over immigranten. Dit werkte dus niet.

Perceptie van de ingroup veranderen

Daarom probeerden de auteurs nog een studie. Hierin verwachten ze dat, als mensen iets lezen waarin immigranten als deel van hun ingroup worden gepresenteerd, de zero-sum beliefs weg zouden vallen. Het idee van competitie werd dan dus weggehaald. Dit is gebaseerd op het 'common ingroup identity model', die zegt dat wanneer mensen worden gepresenteerd als deel van de ingroup, cognitieve en motivationele processen zorgen voor betere attitudes. Dit experiment werd in Canada uitgevoerd. 4 editorials werden uitgedeeld: neutraal; met nadruk op gemeenschappelijke etniciteit; met nadruk op gemeenschappelijke nationaliteit; en met nadruk op beiden. Degenen die al een hoge sociale dominantie oriëntatie hadden gingen veel positiever over immigranten denken bij alle versies behalve de neutrale. Er was dus een sterk effect. De editorial met nadruk op zowel gemeenschappelijke etniciteit als nationaliteit had het beste effect op de attitude over immigranten. Alleen de houding tegen immigratie in het algemeen veranderde niet significant.

Dit toont aan dat pro-immigrant campagnes zich moeten richten op immigranten als deel van de maatschappij.

Toekomstig onderzoek en conclusies

Er wordt nog onderzoek gedaan naar de bronnen waarover competitie wordt ervaren, zoals culturele waarden. Ook wordt nog onderzocht welke rol het bekend worden met immigranten speelt, nu we weten dat ingroup perceptie zo'n groot effect heeft. Het waarnemen van de gelijkenissen met immigranten zou positief kunnen zijn. Ook willen de auteurs nog weten welke andere strategieën effectief zijn om de houding tegen immigranten te verbeteren.

Op achterstand - Andriessen, Nievers & Dagevos - Artikel

Op achterstand - Andriessen, Nievers & Dagevos - Artikel


1 Discriminatie op de arbeidsmarkt

Er is een hardnekkige en oplopende achterstand op de arbeidsmarkt: Niet-westerse migranten kampen vaak met werkloosheid en hebben vaker tijdelijke arbeidscontracten. Dit geldt ook nog voor de tweede generatie. Bovendien loopt sinds de crisis in 2008 de werkloosheid juist voor hen op.

Dit wordt vaak in verband gebracht met een gebrek aan vaardigheden, kennis en kunde die van belang zijn voor positieverwerving op de arbeidsmarkt. Dit wordt ook wel menselijk kapitaal genoemd. Toch verklaren de verschillen in menselijk kapitaal tussen niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders niet volledig de achterstand op de arbeidsmarkt. Discriminatie kan ook een factor zijn. Dit is gedefinieerd als het nadelig behandelen van personen omdat zij behoren tot een bepaalde groepering of daartoe worden gerekend. Statistische discriminatie is het verschijnsel dat (vermeende) kenmerken van een groep aan individuele leden van die groep worden toegeschreven.

Discriminatie is wetenschappelijk moeilijk aan te tonen. Mensen geven niet graag toe dat ze discrimineren of zijn zich er niet van bewust. Onderzoek onder werkgevers, of het vragen naar ervaringen met discriminatie kan wel veel duidelijk maken. Ook decompositieanalyses worden veel gebruikt: het vergelijken van de posities die niet-westerse migranten en autochtone Nederlanders innemen op de arbeidsmarkt en te analyseren of personen met dezelfde kwalificaties ook dezelfde posities behalen. Ook worden praktijktests gedaan: twee sollicitanten die alleen van elkaar verschillen in etnische achtergrond reageren op dezelfde vacature en vervolgens wordt het gedrag van de werkgever gemeten.

2 Positie op de arbeidsmarkt: aanwijzingen voor discriminatie?

Sinds de crisis van 2008 is de arbeidsmarkt verslechterd. Jongeren, laaggeschoolden en degenen die werkzaam zijn in conjunctuurgevoelige sectoren verliezen doorgaans als eersten hun baan. Niet-westerse migranten horen hier veel vaker bij. Hoe dat komt zullen we nu zien. De auteurs gaan uit van het beginsel van evenredigheid: als autochtonen en niet-westerse migranten over dezelfde kwalificaties, kennis en vaardigheden beschikken, dan zouden zij ook dezelfde positie op de arbeidsmarkt in moeten nemen.

Voor de slechtere positie op de arbeidsmarkt zijn drie algemene indicatoren te onderscheiden: werk- loosheid, vast of tijdelijk werk, en het beroepsniveau waarop men werkzaam is. Wanneer je niet-westerse migranten vergelijkt met autochtonen blijkt dat discriminatie wel degelijk bestaat (en dus niet alles te verklaren is door omstandigheden). Dit is het sterkst bij de instroom op de arbeidsmarkt. Bij zowel het vinden van werk, als het krijgen van een vaste arbeidsrelatie stuiten niet-westerse migranten op extra belemmeringen. Bij beroepsniveau vinden we minder aanwijzingen voor discriminatie. Op de werkvloer wordt ook gediscrimineerd, dit betreft veelal pestgedrag of schelden.

Onder Antilliaanse Nederlanders is de werkloosheid het hoogst. Surinaamse Nederlanders hebben de laagste werkloosheid. De werkloosheid van de niet-westerse migranten bedraagt immers ruim 13%, die van de autochtonen ruim 4%. Ruim de helft van het verschil tussen autochtone Nederlanders en niet-westerse migranten wordt verklaard door verschillen in productieve kenmerken tussen deze groepen. De etnische hiërarchie in een samenleving, de rangorde van etnische groepen met betrekking tot de sociale afstand die zij ten opzichte van elkaar in willen nemen, is niet statisch, maar verschuift. Het beeld van Antillianen wordt steeds slechter. Bij de vrouwen is het onverklaarde deel kleiner dan bij de mannen. De generaties verschillen niet zoveel. De werkloosheid vormt vooral onder niet-westerse jongeren een probleem, misschien door de belemmeringen die zij ondervinden bij het betreden van de arbeidsmarkt in een laagconjunctuur.

De arbeidsmarkt flexibiliseert, door toegenomen concurrentie, globalisering en een steeds veranderende economische groei. Niet-westerse migranten hebben vaker een flexibel arbeidscontract dan autochtone Nederlanders, ook als rekening gehouden wordt met productieve kenmerken. Laagopgeleiden en jongeren zijn oververtegenwoordigd onder de flexibele arbeidskrachten. Niet-westerse mannen maken vaker deel uit van de flexibele schil. De positie van niet-westerse vrouwen lijkt minder te worden beïnvloed door discriminatie dan de positie van de mannen. Niet-westerse jongeren zijn veel vaker aangewezen op tijdelijke arbeidscontracten dan autochtone jongeren.

Autochtone Nederlanders hebben gemiddeld het hoogste beroepsniveau. Antilliaanse Nederlanders komen hier het dichtst bij in de buurt, Turkse Nederlanders staan er het verst vanaf.

3 Discriminatie door uitzendbureaus

Niet-westerse migranten vinden voor een belangrijk deel werk via uitzendbureaus: zij zijn drie tot vijf keer vaker werknemer in de uitzendbranche dan autochtone Nederlanders. Ze komen daar op meerdere manieren terecht: zij lopen binnen, sturen een al dan niet open sollicitatie, of worden geworven. Intercedenten schatten in hoe makkelijk het zal zijn om de werkzoekenden aan werk te helpen, door aanbodfactoren, technisch-instrumentele vaardigheden en sociaal-normatieve vaardigheden. Het selectieproces bestaat uit een screening, matching met vacatures, en selectie door de werkgever. Bij screening zijn de vragen: wat wil de kandidaat, wat kan hij/zij, en is er (naar verwachting) een passende vacature beschikbaar. In deze studie staan twee sollicitatiemanieren centraal: online solliciteren en persoonlijk langsgaan. Twee soorten praktijktests zijn uitgevoerd, met fictieve kandidaten. De vraag is of intercedenten bij de eerste screening evenveel interesse tonen in gelijk- waardige kandidaten met een verschillende achtergrond.

Uit een multilevelanalyse bleek dat bij het eerste selectiemoment geen verschil werd gemaakt tussen autochtone als niet-westerse werkzoekenden, mannen of vrouwen. Er is hier dus geen discriminatie. Ook werd getest door acteurs langs te laten gaan bij het uitzendbureau, met hetzelfde cv, en door professionals vastgesteld gelijkwaardige kenmerken. De etnische verschillen zaten in uiterlijk en naam. De Antillianen en autochtonen werden significant beter beoordeeld.

Er werden ook in-person tests gedaan met acteurs die langs gingen bij uitzendbureaus. Hieruit bleek dat de niet-westerse kandidaten minder kans op werk kregen: 28% tegen 46% van de autochtonen. Ook bleek dat vrouwen een grotere kans hadden dan mannen. Tussen de etnische groepen blijkt dat Marokkanen niet significant van de Nederlanders verschilden, maar de andere groepen wel. De in-person test verschilt dus van de online test, waar geen discriminatie is.

4 Werkzoekgedrag van niet-westerse migranten

In plaats van alleen naar belemmeringen te kijken, zullen we nu bespreken wat niet-westerse migranten zelf doen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Werkzoekgedrag is slechts een van de vele factoren is die bepalen of men al dan niet werk vindt. Ook motieven, competenties en beperkingen spelen een rol. Dit is onderzocht met een kwalitatieve methode, door in een diepte-interview open vragen te stellen aan niet-westerse migranten. Het waren Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen, in 9 focusgroepen in combinaties van hoog/midden/laag opgeleid, werkend, man of vrouw.

Uit de resultaten blijkt dat de werkethos bij veel migranten laag is, werken moet: het zijn extrinsieke waarden. Een deel benadruk ook intrinsieke waarden, zoals zelfstandigheid en zelfontplooiing. Ook familiedruk speelt een rol. Als belemmeringen worden leeftijd, werkervaring, lage opleiding, een gebrek aan werkzoekvaardigheden, uiterlijke verschijnselen (gouden tanden, hoofddoeken) en discriminatie genoemd.

Strategieën om deze belemmeringen het hoofd te bieden zijn:

  • een goede voorbereiding in de vorm van een geformuleerde motivatie en het verdiepen in het bedrijf

  • omscholing

  • uiterlijkheden aanpassen

  • houding en manier van spreken aanpassen

  • 'gewoon' (niet allochtoon) voordoen

  • soms worden zelfs nieuwe namen bedacht

  • bepaalde organisaties mijden of juist opzoeken

5 Discriminatie op de arbeidsmarkt: wat doen migrantenorganisaties?

Nederland kent een groot aantal organisaties die zijn opgezet voor en door migranten: migrantenorganisaties, zelforganisaties of allochtone vrijwilligersorganisaties. Wat doen zij om de arbeidsmarktparticipatie van hun achterban te bevorderen en discriminatie tegen te gaan? Vinden zij dat ze zich in moeten zetten voor deze doelen? En zo ja, welke mogelijkheden zien zij om de kansen van hun achterban op de arbeidsmarkt te vergroten?

Migrantenorganisaties vinden dat de positie van migranten op de arbeidsmarkt moet worden verbeterd. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt volgens hen niet bij hen, vanwege de belemmering dat zij onvoldoende politieke macht en financiële en personele middelen hebben.

Een groot deel van de migrantenorganisaties vindt dat zij een kleine rol kunnen vervullen, onder andere door het nemen van kleinschalige initiatieven, zoals het organiseren van workshops solliciteren. Sommigen doen dit ook. Door teruglopende financiële armslag door afnemende subsidiegelden gebeurt dit vaak ad hoc en op individueel niveau. Een meer structurele, projectmatige ondersteuning is volgens de respondenten door een gebrek aan mensen en middelen moeilijk. Ook wijzen migrantenorganisaties op de mogelijkheden om kleine politieke druk uit te oefenen: zoals het onderwerp op de politieke agenda houden, de overheid informeren over de stand van zaken en als deskundigen mee praten over oplossingen en beleid. Het verbeteren van het imago van de achterban vindt men iets vaker tot de eigen taken behoren dan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie. Activiteiten die de organisaties het afgelopen jaar ontplooiden om het imago op te schroeven zijn onder meer het reageren op negatieve berichtgeving in de media, het zelf naar buiten brengen van positieve berichten over de achterban en het organiseren van ontmoetingen tussen de achterban en autochtone Nederlanders. De organisaties zijn niet allemaal positief over de effecten van deze acties. Men is bang dat vooral de negatieve berichtgeving blijft hangen. Wel verwacht men dat de beeldvorming in de loop der tijd vanzelf zal veranderen. Nu al verschuift de (negatieve) aandacht steeds meer richting de MOe-landers, de migranten uit Midden- en Oost-Europa.

Veel aandacht van media, politiek en samenleving gaat naar Marokkaanse Nederlanders. Dit zou volgens sommige organisaties ten koste gaan van de aandacht voor het deel van de Surinaamse en Turkse Nederlanders dat tussen wal en schip dreigt te vallen. Ze willen dat hun achterban meer evenwichtig in beeld wordt gebracht.

6 Discriminatie op de arbeidsmarkt: balans van de Discriminatiemonitor

In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoord of discriminatie mede de oorzaak is voor de achterstand, en wat daarvan de achtergrond is. We kunnen concluderen dat er discriminatie is. Dit blijkt uit de praktijktests, kwantitatieve analyses, en interviews. Vanwege (statistische) discriminatie en het bestaan van ongunstige beelden over migrantengroepen wordt de productiviteit van migranten meestal lager ingeschat. Zij komen verderop in de rij te staan. Bij een ruime arbeidsmarkt is die rij langer dan in een krappe arbeidsmarkt, met wisselende kansen om aangenomen te worden als gevolg.

Discriminatie treft vaker jongeren, mannen en degenen in het onderste segment van de arbeidsmarkt. Niet-westerse mannen ondervinden meer discriminatie dan niet-westerse vrouwen. Jongeren uit migrantengroepen staan er op de arbeidsmarkt slecht voor. Discriminatie doet zich relatief vaak voor in het onderste segment van de arbeidsmarkt. Tot slot komt discriminatie vaker voor bij functies waarin sprake is van klantcontact dan in functies waarin daarvan geen sprake is. De Marokkaanse groep heeft de laagste status.

Taste-based discriminatie, gebaseerd op een afkeer van niet-westerse migranten, is niet bevestigd in het onderzoek. Statistische discriminatie is wel duidelijk gebleken. Dat gaat als volgt: Marokkanen zijn relatief vaak crimineel, deze jongen is een Marokkaan, dus de kans dat hij crimineel is, is relatief groot, dus neem ik hem niet aan. Dit komt vooral voor bij de selectie door uitzendbureaus.

Er zijn meerdere strategieën mogelijk om met deze discriminatie om te gaan, zoals copingsstrategieën en gedragsstrategieen. Sommige migranten gaan onder hun niveau solliciteren, of een eigen onderneming starten. Migrantenorganisaties kunnen incidenteel hulp bieden, maar zijn sceptisch.

Er moet nog onderzoek gedaan worden naar de achtergronden van discriminatie, er zijn herhalingen van de praktijktests nodig en successen bij het bestrijden van discriminatie moeten in kaart gebracht worden.

Migrant's Agency in the Smuggling Process - Van Liempt & Doomernik - Artikel

Migrant's Agency in the Smuggling Process - Van Liempt & Doomernik - Artikel


Introductie

Salt en Stein maakten een model waarin de internationale migratie werd gezien als globale handel met legale en illegale kanten; een gesloten cirkel van betaald vervoer in mensen; een complex geïnstitutionaliseerd netwerk. Dit model is het beste wat er is over mensensmokkel, maar laat motieven anders dan winst maken buiten zicht. De ervaringen en ideologie van smokkelaars wordt niet meegenomen. In dit artikel wordt smokkel gezien als alles waarbij immigranten worden geholpen ongezien de grens over te gaan. In dit paper wordt ingegaan op de rol van de migrant zelf, die dus niet als passief wordt gezien. Hoeveel invloed hebben ze zelf op het proces? Waarom beslissen ze dat ze willen migreren, en waarheen? Ook zal naar de interactie met de Nederlandse overheid gekeken worden, en de asielwetten in het speciaal.

Methodologie

Voor het artikel werden interviews gedaan met migranten uit Irak, Afrika en Rusland, en met NGO's die met migranten te maken hebben. De ondervraagden waren vooral asielzoekers. Ze werden ondervraagd door een onderzoeksassistent met dezelfde etniciteit, in een open sfeer. Er werd een biografische methode gevolgd: levensverhalen werden opgetekend.

Ongewone migratie naar Nederland

Er zijn 3 fases waarin Nederland heeft gereageerd op de aankomst van illegale migranten:

  • verwelkomend

  • stilzwijgend tolereren

  • buitensluiten en uitzetten (sinds 1991)

Sinds de jaren '90 zijn steeds meer juridische maatregelen genomen, en worden illegale migranten steeds meer gezien als mensen die de mogelijkheden misbruiken. De angst voor het verliezen van sociale cohesie speelt een grote rol. Vanaf 2001 is de hoeveelheid asielaanvragen drastisch gedaald.

Het eerste rapport dat over mensensmokkel ging was in 1996, toen begon het dus echt een probleem te worden. De meeste asielzoekers in Nederland zijn gesmokkeld. Dit is waarschijnlijk meer geworden, en ook meer dan in andere Europese landen, dat weten we uit cijfers over visum-aanvragen. Er is een handel in visa, vooral in Turkije en Rusland.

Hoe beschrijven migranten hun smokkelaar?

Het meeste onderzoek naar smokkel is gedaan door criminologen en gaat over grote zaken. Hierdoor worden kleinere organisaties niet gezien. Sociologisch onderzoek gaat meer over de relatie tussen criminaliteit en staat en samenleving. Het gedeelde belang van smokkelaars en migranten zorgt voor een complex proces, anders dan het traditionele beeld van een actieve smokkelaar en passieve migrant. Uit eerder onderzoek bleek al dat veel migranten hoog opgeleid zijn.

Veel smokkelaars hebben een verleden van producten smokkelen, en zijn soms zelf gesmokkeld. Veel respondenten in dit onderzoek noemden hun smokkelaar geen smokkelaar, omdat ze zelf om hulp hebben gevraagd. Ze worden gezien als slechte gewelddadige mensen, maar vaak ook wel als gewone burgers die zelf ook geen alternatief hebben. Vanwege het gedeelde belang omschrijven veel migranten hun smokkelaar als dienstverlener.

Hoe komen migranten in contact met hun smokkelaar?

Vaak gebeurt dit via familieleden, vrienden of kennissen. Veel respondenten hadden hier niet met veel mensen over gepraat, vanwege hun angst betrapt te worden. Soms is het algemeen bekend waar smokkelaars te vinden zijn, zoals in vluchtelingenkampen. Vaak gaan er verhalen over 'goede' smokkelaars: die gaan goed met de klanten om, maken geen fouten, geven eten, rust, veiligheid, enz. Vaak doen migranten hun best iemand te vinden met een goede reputatie. Veel smokkelaars geven garanties, en veel soorten betalingsregelingen worden afgesproken om vertrouwen te wekken.

De beperkte mogelijkheden voor gesmokkelde migranten om hun bestemming te bepalen

Migranten zijn erg afhankelijk van hun smokkelaar, informatie over de eindbestemming klopt vaak niet. Ook kunnen ze dit vaak zelf niet kiezen. Veel migranten hadden een ander land verkozen boven Nederland, maar werden hier achtergelaten. Het liefst willen migranten naar Engeland, Scandinavië, Frankrijk, Canada of de VS. Veel migranten werden aangehouden op Schiphol (tussenbestemming) vanwege valse papieren, en vroegen toen maar asiel aan. De migranten worden ook heel vaak verkeerd geïnformeerd over alles. Vaak willen migranten gewoon naar Europa, en weten ze niets van de afzonderlijke staten. De informatie die ze hebben komt van kennissen en door het koloniale verleden. Factoren in de keuze zijn toegankelijkheid, complexe asielprocedures, historische en politieke banden tussen de landen, economische mogelijkheden, en algemene beelden van de landen.

Negatieve kanalisering is het effect dat smokkelaars vaak meer dan sociale netwerken bepalen waar de migrant terecht komt. Soms is er een onderhandelingsproces over de eindbestemming en de prijs, waar Nederland vaak de goedkoopste optie is. Mensen met meer geld hebben keuze, minder gevaarlijke routes, en tijd om zich te oriënteren.

Welke criteria bepalen de beslissingen van de smokkelaars?

De eindbestemming wordt gekozen aan de hand van vier factoren:

  • het gemak waarmee migranten binnengebracht kunnen worden,

  • of er vraag is voor een eindbestemming, dus waar de meeste mensen heen willen,

  • of het smokkelen rendabel is,

  • of er al connecties en netwerken met het land zijn.

Lang was Nederland een favoriete bestemming, vanwege weinig moeilijkheden en lage straffen.

De nieuwe vreemdelingenwet en smokkel naar Nederland

Vroeger was Nederland dus een populair smokkelland, zowel als eindbestemming als tussenbestemming. Dit komt ook door de goede infrastructuur. Tegenwoordig zijn er snelle asielprocedures (48 uur voor de eerste fase). Voor de smokkelaar is het belangrijk dat de asielzoeker niet direct terug wordt gestuurd, vanwege de reputatie. De ondervraging wordt vaak geoefend en migranten worden goed voorbereid. Inconsistenties kunnen desastreus zijn voor een migrant.

Sinds de nieuwe wet is het deel dat afgewezen wordt vergroot. Er zijn twee procedures: normaal en versneld. 40-45% gaat via een versnelde procedure, 87% werd afgewezen in 2002. Afgewezen asielzoekers moeten op eigen initiatief vertrekken. Als ze dit niet doen, worden ze opgepakt en gedeporteerd. Waarschijnlijk vanwege deze wet is Nederland een minder populaire bestemming geworden. Waarschijnlijk zorgt dit voor een stijging in Scandinavië.

Een andere optie om de autoriteiten te vermijden is ondergronds. Hierover is minder bekend. Soms wil een immigrant na een tijd weer verder reizen. Dit gebeurt dan met valse papieren met het vliegtuig of op de boot, vaak naar Engeland.

Conclusie

Niets is zeker, maar waarschijnlijk hebben nieuwe wetten in Nederland niets uitgemaakt voor het aantal smokkelaars. Wel weten we dat de meeste Nederlandse asielzoekers gesmokkeld zijn. Het model van Salt en Stein is goed maar statisch, er zijn veel verschillende overwegingen die de processen beïnvloeden. Er zijn drie basistypen interactie tussen de smokkelaar en de migrant:

  • migranten kiezen de eindbestemming en de smokkelaar faciliteert

  • de smokkelaar bepaalt vanwege verschillende motieven de eindbestemming

  • er is onderhandeling tussen smokkelaar en cliënt.

Het is dus niet alleen georganiseerde misdaad, vertrouwen speelt een grote rol, migranten proberen zich echt te oriënteren en er is een gedeeld belang tussen smokkelaar en migrant. Veel migranten eindigen ergens anders dan gewenst, en komen in een sociaal isolement. Een tweede verhuizing is dan het gevolg, met alle risico's van dien.

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Psychology Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.