Samenvatting bij de 1e druk van Philosophy of Mind, Brain and Behaviour van Slors


Wat is het geest-lichaam probleem? - Chapter 1

Dit hoofdstuk gaat in op het geest-lichaam probleem.

Het geest-lichaam probleem staat centraal in de filosofie van de geest, het brein en gedrag. De term geest refereert aan een scala aan processen en dingen zoals denken, waarnemen, bewustzijn, emoties ervaren en het vormen van en gedragen naar intenties.

Vandaag de dag vinden de meeste wetenschappers en filosofen dat de geest verklaart moet proberen te worden in termen van een reeks van natuurlijke, fysieke fenomenen. Dit is de enige manier om uiteindelijk deze fenomenen te begrijpen voor wat ze zijn, hoe ze bestaan en hoe ze het menselijke gedrag en het leven vormgeven.

Mentale toestanden en processen hebben echter een aantal eigenschappen die het moeilijk maken om ze te begrijpen als natuurlijke fenomenen die onderdeel uitmaken van de fysieke wereld. Ze zijn bijvoorbeeld sterk subjectief van aard, bijvoorbeeld de smaak van suiker of het voelen van jeuk. Hoe kunnen subjectieve kwaliteiten onderdeel uitmaken van een objectieve fysiek wereldbeeld?

Wat is substantie dualisme?

Substantie dualisme refereert aan de theorie volgens welke mensen uit twee delen bestaan, een materiëel lichaam en een immateriële ziel. De ziel wordt gezien als de plek van de mentale toestanden en processen. Er wordt vanuit gegaan dat het lichaam en de ziel apart van elkaar kunnen bestaan. Substantie betekent dat iets onafhankelijk kan bestaan. Substantie dualisten benadrukken dat er een continue interactie plaatsvindt tussen de ziel en het lichaam.

Het substantie dualisme is bedacht door Descartes en is een product van zijn zoektocht naar de fundamenten van wetenschappelijke kennis. Deze fundamenten zouden volgens hem moeten bestaan uit kennis waar niet aan getwijfeld kan worden. Mensen kunnen zulke kennis verkrijgen door simpelweg alles te betwijfelen wat ze denken te weten om uiteindelijk, hopelijk, iets te vinden waar ze niet aan kunnen twijfelen. Het betwijfelen van Descartes was heel radicaal, waardoor weinig van wat mensen denken te weten er bestand tegen is. Volgens Descartes is het bijvoorbeeld mogelijk dat het enige wat bestaat iemands ervaring van de wereld is, in plaats van dat deze wereld daadwerkelijk bestaat. Volgens hem was er één ding dat niet kon worden betwijfeld en dat is de betwijfelende persoon. Iemand moet bestaan om te kunnen betwijfelen, dus als je twijfelt dan besta je. Hier komt Descartes beroemde uitspraak vandaan: ik denk dus ik besta. Descartes 'ik denk dus ik besta' - argument was niet bedoeld als bewijs voor substantie dualisme, maar kan wel worden beschouwd als bewijs.

Er is een tweede kenmerk van het Cartiaanse dualisme dat wel intact blijft in veel hedendaagse filosofische en wetenschappelijke theorieën over de geest. Volgens Descartes was de geest de plek van de denkende 'ik' dat gescheiden is van de buitenwereld. Het is alleen indirect door de zintuigen (input) en door gedrag (output) met de buitenwereld verbonden. Kennis van de wereld ligt in de geest opgeslagen. Kennis bestaat volgens Descartes uit 'ideeën'. Denken is de manipulatie van ideeën. Ware kennis bestaat uit ideeën dat corresponderen met hoe de wereld daadwerkelijk is.

Wanneer wetenschappers en filosofen zichzelf presenteren als zijnde anti-Cartesiaans bedoelen ze dat ze het idee dat mensen uit twee delen bestaan afwijzen en dat ze niet geloven in een immateriële ziel.

Het is makkelijk om de twee ideeën - de ziel is immaterieel (1) en de scheiding tussen de buitenwereld en de innerlijke geest (2) - te combineren, maar het eerste kenmerk hoeft niet waar te zijn voor de tweede kenmerk om waar te zijn. Veel wetenschappers en filosofen die het bestaan van een immateriële ziel afwijzen, geloven dat de geest bestaat uit hersenprocessen die alleen indirect, via de zintuigen en gedrag, met de buitenwereld zijn verbonden.

Descartes baseerde zijn dualisme op het idee dat materiële objecten niet kunnen denken en volgens Descartes is voor denken taal nodig. Als wordt gekeken naar taal en redeneren, is het makkelijk te zien dat de redenen van Descartes om het dualisme te accepteren onvoldoende zijn. Tegenwoordig zijn mensen omringd met computers die taal kunnen produceren en begrijpen, maar dit betekent niet dat computers taal precies op dezelfde manier gebruiken als mensen dat doen.

Wat is het verschil tussen ontologie en epistemologie?

Ontologie is het onderzoek naar wat daadwerkelijk is of bestaat. Epistemologie is het onderzoeken wat mensen weten en hoe mensen het kunnen weten. Dit is een belangrijk verschil in de dualisme discussie. Het verschil tussen de geest en het lichaam in termen van wat men kan betwijfelen is een epistemologisch verschil. Het gaat dan niet over de geest en het lichaam zoals ze bestaan, maar om de geest en het lichaam zoals men ze kent. Het idee dat de geest en het lichaam twee verschillende entiteiten zijn, is een ontologische thesis. Het gaat om een verschil dat bestaat onafhankelijk van wat men denkt of weet. Het argument voor substantie dualisme op basis van twijfel (en betwijfelen) faalt, omdat het een ontologische conclusie trekt op basis van een epistemologisch verschil.

Aan het einde van de negentiende eeuw bestonden er naast de filosofische problemen rondom substantie dualisme ook methodologische problemen. De enige manier om een immateriële ziel te onderzoeken was om deelnemers te vragen naar 'binnen te kijken' en hun subjectieve ervaringen zo accuraat mogelijk te rapporteren. Deze rapportages kunnen nooit door anderen geverifieerd en gefalsificeerd worden. Dit maakt het bijna onmogelijk om objectieve, valide wetenschappelijke kennis te verkrijgen.

Als reactie op deze methodologische problemen doopte John Watson psychologie om in een wetenschap van gedrag. Hij vond de ziel, de geest, het bewustzijn, etc, allemaal onwetenschappelijk. Het succes van zijn en Burrhus Skinner's behaviourisme leidde ertoe dat de geest een wetenschappelijk taboe was in het begin van de jaren veertig van de vorige eeuw. Buiten de wetenschap spraken en dachten mensen nog volop over de geest. Dit leek een dilemma te produceren: of de manier waarop mensen psychologische terminologie gebruikten in het alledaagse leven was een overblijfsel van pre-wetenschappelijk denken of een substantieel deel van de werkelijkheid ontsnapt aan wetenschappelijke kritiek. De eerste optie is problematisch, omdat de menselijke taal een integraal deel van het dagelijks leven is en van de maatschappij. Het idee dat dit alles is gebouwd op wetenschappelijk drijfzand is erg onaantrekkelijk. Het tweede deel is echter net zo problematisch, omdat het impliceert dat het wetenschappelijke wereldbeeld in principe incompleet is.

Wat is de paramechanische hypothese?

De paramechanische hypothese is een hypothese en verwijst naar het idee dat intelligent gedrag gekenmerkt wordt door zijn specifieke oorzakelijke oorsprong. Intelligent gedrag is gedrag dat veroorzaakt wordt door de geest, zoals in het zwembad zwemmen, terwijl niet-intelligent gedrag puur een fysieke gebeurtenis is, zoals niezen. Het doel van Gillbert Ryle is om de paramechanische hypothese aan te vallen. Hij wil aantonen dat de Cartesiaanse opvatting van de geest onzinnig is en dat gedrag een integraal onderdeel is van onze opvatting van de geest. Volgens de paramechanische hypothese moeten wetenschappers de geest aanroepen om een specifieke gedragscategorie causaal te verklaren. Deze hypothese voegt echter niets toe aan ons begrip van het verschil tussen intelligent en niet-intelligent gedrag, omdat mensen dit onderscheid al goed maakten voordat de hypothese bedacht werd.

Volgens Ryle is de geest onderdeel is van gedrag en niet een oorzakelijke kracht achter gedrag is. Ryle beargumenteert dat concepten zoals 'denken' en 'willen' niet refereren aan processen in een onobserveerbare entiteit, maar dat deze concepten gebruikt worden om te refereren aan specifieke neigingen om specifiek gedrag in specifieke omstandigheden te vertonen. Zulke specifieke gedragsneigingen worden 'disposities' genoemd. De standpunt van Ryle wordt logische of filosofische behaviourisme genoemd. Let goed op het verschil met psychologische behaviourisme. Psychologische behaviourisme onderzoekt gedrag in plaats van de geest. Logische behaviourisme definieert de geest in termen van gedrag.

Wat is de identiteitstheorie?

De identiteitstheorie wijst het idee af dat de geest gelokaliseerd is in een immateriële ziel. Deze theorie vindt zijn oorsprong in de experimentele psychologie. De psycholoog Edwin Boring suggereerde dat bewustzijn het beste begrepen kon worden als een hersenproces. Deze theorie werd in eerste instantie genegeerd, omdat het een taboe was om over bewustzijn te praten. Ullin Place herontdekte Borings theorie. Place raakte er van overtuigd dat de identiteitstheorie het beste alternatief was voor de wetenschappelijke, onverdedigbare positie van substantie dualisme.

Place hield zich voornamelijk bezig met uitleggen wat er bedoeld wordt als men praat over bewustzijn als een hersenproces. Volgens Place is de identiteitstheorie niet bedoeld om bewustzijn te karakteriseren. Zeggen dat bewustzijn een hersenproces is, wil zeggen dat bewustzijn wordt gevormd door een hersenproces. Men kan bewustzijn daarmee niet definiëren als een hersenproces.

J. J. C. Smart voegde iets toe aan de identiteitstheorie. Hij beweerde dat mentalistische taalgebruik onderwerp neutraal is. Mentalistisch taalgebruik verwijst naar de manier waarop mensen spreken over zichzelf en anderen in termen van wat ze denken, voelen, willen, etc. Met onderwerp neutraal bedoelt Smart dat mentalistisch taalgebruik niets zegt over de aard van de geest. Mentalistisch taalgebruik is neutraal met betrekking tot de kwestie of de aard van de ziel materieel of immaterieel is.

Er bestaan twee vormen van identiteitstheorie:

  • De soort-identiteitstheorie: volgens deze theorie is elke mentale toestand van een specifieke soort identiek aan een hersentoestand van een bepaalde soort. Een probleem hier is dat verschillende soorten hersenen dezelfde soort mentale toestanden lijken te kunnen realiseren. Dit wordt multiple realisatie genoemd.
  • De token-identiteitstheorie: volgens deze theorie is elke token van een mentale toestandstype (soort) identieke aan een token van een hersentoestandstype. Deze theorie erkent daarmee de mogelijkheid voor multiple realisatie.

Het grootste probleem van de identiteitstheorie, in beide vormen, is het gebrek aan verklaring. Het is één ding om te beargumenteren dat wetenschap laat zien dat een extreem complex elektrische activiteit in de hersenen identiek is aan gedachten, sensaties, intenties, etc, maar dat verklaart bij lange na niet waarom dat het geval is.

Wat is het idee achter functionalisme?

Het idee achter functionalisme is dat mensen mentale toestanden niet moeten karakteriseren in termen van wat ze zijn, maar in termen van wat ze doen. Een mentale toestand, volgens het functionalisme, wordt gekenmerkt door hoe het wordt veroorzaakt en wat het veroorzaakt.

Kunnen computer programma's ooit denken?

Sommige filosofen en wetenschappers denken dat computer programma's ooit zullen kunnen denken. Sommige van hen vinden dat mensen het brein moeten zien als een biologische computer. Drie concepten zijn van belang om het idee van een denkende computer te begrijpen:

  • Symbolen: symbolen zijn fysieke vormen die staan voor andere dingen.
  • Syntax: de syntactische eigenschappen van een symbool zijn de fysieke eigenschappen waarmee een symbool kan worden herkend.
  • Semantiek: semantische eigenschappen van symbolen zijn allemaal eigenschappen die te maken hebben met hun betekenis.

Om Artificial Intelligence (AI) daadwerkelijk als intelligent te beschouwen, moeten een aantal dingen eerst geaccepteerd worden:

  • Men moet denken zien als betekenisvolle en logische verbonden gedachten.
  • Men moet zulke gedachten zien als zinnen of een reeks symbolen in een systeem.

Het basisidee achter computationelesime is het volgende: een computer is een machine die berekeningen uitvoert op tekenreeksen en daardoor andere tekenreeksen produceert. Deze berekeningen zijn louter gebaseerd op de syntactische eigenschappen van deze symbolen. Het is mogelijk om computers zo te programmeren dat als mensen kijken naar de semantische eigenschappen van deze symbolen, er betekenisvolle gedachtegangen ontstaan.

Welke criteria gebruikte Churchland om de geloofwaardigheid en kwaliteit van een theorie te beoordelen?

Churchland paste de volgende drie criteria toe om de geloofwaardigheid en kwaliteit van een theorie te beoordelen en daarmee te beslissen of een theorie verouderd is:

  • Een theorie is beter naarmate het meer verschijnselen kan verklaren.
  • Een theorie moet de kracht hebben om ontwikkeld te worden, nieuwe inzichten en nieuwe gegevens die voortkomen uit verder onderzoek kunnen accommoderen.
  • Een theorie moet passen in het wereldbeeld dat is opgebouwd uit algemeen aanvaarde wetenschappelijke theorieën. Het moet verenigbaar zijn met andere wetenschappelijke theorieën.

Wat is mentaal realisme?

Mentaal realisme is het idee dat mentale toestanden bestaan als discrete entiteiten in de hoofden van mensen dat het gedrag van mensen veroorzaakt. Daniel Dennett's interpretivisme gaat er vanuit dat de geest daadwerkelijk bestaat, maar niet op dezelfde manier als tafels en stoelen. Het is echt zoals politieke bewegingen en de laatste mode echt zijn.

Het is belangrijk hier om onderscheid te maken tussen persoonlijke en subpersoonlijke niveau van beschrijving. Op het persoonlijke niveau van beschrijving worden toestanden en eigenschappen aan de persoon in geheel toegeschreven, zoals iemands lengte. De subpersoonlijke niveau van beschrijving is het niveau waarop delen van mensen worden beschreven, bijvoorbeeld iemand immuunsysteem kan worden beschreven op een subpersoonlijk niveau. Volgens Dennett behoren mentale toestanden op een persoonlijk niveau van beschrijving.

Wat is bewustzijn? - Chapter 2

Dit hoofdstuk zal dieper ingaan om wat bewustzijn is.

Sommige filosofen beschouwen het bewustzijn als het meest bekende fenomeen. Volgens vele andere filosofen daarentegen is het extreem moeilijk om bewustzijn in een wetenschappelijk perspectief te plaatsen.

Op welke manieren kan bewustzijn gedefinieerd worden?

Deze subvraag behandelt verschillende variaties van bewustzijn.

Het fenomenaal bewustzijn refereert aan de subjectieve, ervaringsgerichte kwaliteit van bewustzijn. De enige manier om te weten hoe iets écht is, is door het zelf te ervaren.

De eigenschappen van fenomenaal bewuste ervaringen die hun specifieke kwalitatieve 'gevoel' bepalen, worden qualia genoemd. Qualia zijn controversieel, omdat ze verantwoordelijk zijn voor het diepe filosofische probleem van bewustzijn. Qualia wordt gekenmerkt door:

  • Het feit dat ze subjectief zijn.

  • Ze hebben een heel specifiek, kwalitatief, ervaringsgericht karakter.

  • Qualia hebben over het algemeen redelijk goede tijdsgrenzen. Alle qualia worden alleen ervaren tijdens specifieke, bewuste momenten.

  • Qualia kunnen worden benoemd, maar niet worden beschreven.

Naast fenomenaal bewustzijn bestaat er ook toegankelijk bewustzijn. Deze variant van bewustzijn verschilt op de volgende punten van fenomenaal bewustzijn:

  • De gedachte is direct beschikbaar om je acties mede te bepalen.

  • De gedachte is direct beschikbaar om als input te dienen voor wat je zegt.

  • De gedachte is beschikbaar als input voor andere gedachten.

De toegankelijkheid van deze gedachten maakt het bewustzijn.

De eerdere genoemde varianten van bewustzijn zijn niet wederzijds uitsluitend. Vele vormen van bewustzijnstoestanden zijn zowel toegankelijke bewustzijn als fenomenaal bewustzijn.

Wat is het moeilijke probleem?

Fenomenaal bewustzijn leidt tot wat tegenwoordig het 'moeilijke probleem' van het bewustzijn wordt genoemd. Het moeilijke probleem is het feit dat fenomenaal bewustzijn door en door subjectief is en dat onze wetenschappelijke kennis van onze fysieke en fysiologische samenstelling onontkoombaar objectief is.

Fenomenaal bewustzijn kan niet worden gedefinieerd in termen van causale rollen. Aangezien mensen geen recept hebben om fenomenaal bewustzijn te verklaren, is het probleem van het bedenken van een fysieke verklaring voor fenomenaal bewustzijn oneindig veel moeilijker dan het probleem van het verklaren van psychologische aspecten van bewustzijn. Het bedenken van een fysieke verklaring van fenomenaal bewustzijn is het ‘moeilijke probleem’ van bewustzijn.

Wat is de intrinsieke kwaliteit van een ervaring?

Als een eigenschap van een object intrinsiek is, betekent dit dat het niet kan worden gedefinieerd in termen van de manier waarop dit object zich verhoudt tot andere dingen. Een intrinsieke eigenschap van een object kan alleen worden gedefinieerd door naar dat object te kijken.

Intrinsieke eigenschappen worden gecontrasteerd met zogenaamde extrinsieke eigenschappen. Dit zijn eigenschappen van objecten die alleen kunnen worden beschreven door ook naar andere objecten en eigenschappen te verwijzen.

Het idee achter het moeilijke probleem is dat fenomenaal bewustzijn enige intrinsieke eigenschappen heeft. Qualia zijn intrinsieke eigenschappen van ervaring.

Wat moet een theorie van fenomenaal bewustzijn kunnen verklaren?

Een theorie van fenomenaal bewustzijn moet in ieder geval de variëteit aan fenomenale ervaringen verklaren die mensen kunnen hebben en ook het onderscheid die mensen kunnen maken tussen deze ervaringen.

Wat zo een theorie ook moet kunnen verklaren is het verschil tussen mentale toestanden die wel en die niet fenomenaal bewust zijn.

Het moeilijke probleem van het bewustzijn wordt als zeer levend beschouwd. Degenen die dat denken hebben de neiging toe te geven dat fenomenaal bewustzijn niet volledig in functionalistische termen kan worden verklaard. Ofwel wordt beargumenteerd dat men moet terugkeren naar een type-identiteitstheorie, ofwel er wordt beargumenteerd dat men moeten accepteren dat qualia niet-fysieke eigenschappen zijn.

Wat is heterofenomenologie?

Heterofenomenologie gaat er van uit dat er geen fenomenale realiteit is dat correspondeert met de mondelinge rapporten van mensen over hun bewuste ervaringen.

Onze rapporten laten een innerlijke wereld zien die niet echt kan bestaan, zoals we geneigd zijn te denken. Daarom is volgens Daniel Dennett de wetenschappelijke studie van bewustzijn de studie van hoe mensen gaan denken dat er zo'n innerlijke wereld is. En voor dat onderzoek zijn de mondelinge rapporten de primaire gegevens.

Wat is het multiple concepten model?

Het multiple concepten model verwijst naar het idee dat het brein een machine is die verhalen over een persoon zelf draait. Verhalen over opeenvolgende ervaringen zijn de manier van het brein om alle informatie te begrijpen die het moet verwerken. Hersenen draaien niet één verhaal, maar veel. Verschillende onderdelen van informatieverwerking in de hersenen leiden tot verschillende mogelijke verhalen die betekenis geven aan ervaringen.

Dit hoofdstuk zal dieper ingaan om wat bewustzijn is.

Sommige filosofen beschouwen het bewustzijn als het meest bekende fenomeen. Volgens vele andere filosofen daarentegen is het extreem moeilijk om bewustzijn in een wetenschappelijk perspectief te plaatsen.

Wat is opzettelijkheid? - Chapter 3

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op het begrip opzettelijkheid.

Opzettelijkheid is in de filosofie een technische term die bedoelt is om de richting van de geest te vangen. Voorbeelden van zulke opzettelijkheden zijn:

  • Denken aan de film van gisteravond.
  • Opzien tegen de afspraak met de psychiater.
  • Fantaseren over een eenhoorn.
  • Geloven dat het gisteren dinsdag was.
  • De schaduw op de grond zien.

Mentale toestanden zijn opzettelijk in de zin dat ze gericht zijn op iets. Opzettelijkheid lijkt daarmee een essentieel kenmerk te zijn van veel mentale toestanden.

Belangrijke termen in dit hoofdstuk zijn:

  • Opzettelijke toestanden: mentale toestanden die opzettelijkheid vertonen.

  • Opzettelijke objecten: objecten waar de opzettelijke toestanden zich op richten.

  • Propositie: verwijst naar wat wordt uitgedrukt door een zin.

Wat is de puzzel van opzettelijkheid?

De puzzel van opzettelijkheid verwijst naar het probleem van drie conflicterende proposities. De volgende beweringen kunnen niet allemaal waar zijn:

  • Alle gedachten zijn relaties tussen denkers en de dingen waar ze over gaan.

  • Relaties brengen het bestaan van hun relaties met zich mee.

  • Sommige gedachten gaan over dingen die niet bestaan.

Volgens Crane zijn opzettelijke objecten schematisch. De schematische opvatting van een object moet worden gecontrasteerd met de substantiële notie van een object volgens welke objecten een bepaalde aard hebben en van een bepaald ontologisch soort zijn.

Wat is internalisme?

Internalisme verwijst naar de positie dat de opzettelijke toestanden van een subject volledig worden gevormd door wat zich in de geest van dat subject afspeelt. In contract stelt externalisme dat mentale toestanden deels worden bepaald door de natuurlijke omgeving van het subject.

Het internalisme/externalisme-debat gaat niet over de status of aard van opzettelijke objecten, maar eerder over de aard van opzettelijke toestanden en hun inhoud.

Wat is semantische eerbied?

Semantische eerbied is een fenomeen dat verwijst naar dat wat mensen denken mede wordt bepaald door de regels van de menselijke taal en door wat andere mensen weten over hetzelfde object. Mensen stellen de exacte betekenis van onze woorden en gedachten vaak uit aan de expertise van anderen in de gemeenschap. Wat mensen denken is dus niet helemaal aan de mensen zelf. Wat mensen denken hangt af van factoren die buiten het bereik van hun eigen geest liggen.

Twee belangrijke termen hier zijn:

  • Brede inhoud is mede afhankelijk van functies buiten het individuele onderwerp.

  • Smalle inhoud wordt per definitie geheel bepaald door intrinsieke eigenschappen van het individuele object.

Wat is een teleologische verklaring?

Een teleologische verklaring van iets is een verklaring in termen van het doel of de functie van dat ding. Teleologische verklaringen spelen een belangrijke rol in de evolutionaire biologie. Het evolutionaire doel van een eigenschap of een orgaan wordt vaak de biologische functie ervan genoemd.

Het basisidee van teleosemantische theorieën over mentale toestanden is om de inhoud van mentale toestanden te verklaren in termen van hun biologische functie.

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op het begrip opzettelijkheid.

Opzettelijkheid is in de filosofie een technische term die bedoelt is om de richting van de geest te vangen. Voorbeelden van zulke opzettelijkheden zijn:

  • Denken aan de film van gisteravond.
  • Opzien tegen de afspraak met de psychiater.
  • Fantaseren over een eenhoorn.
  • Geloven dat het gisteren dinsdag was.
  • De schaduw op de grond zien.

Mentale toestanden zijn opzettelijk in de zin dat ze gericht zijn op iets. Opzettelijkheid lijkt daarmee een essentieel kenmerk te zijn van veel mentale toestanden.

Belangrijke termen in dit hoofdstuk zijn:

  • Opzettelijke toestanden: mentale toestanden die opzettelijkheid vertonen.

  • Opzettelijke objecten: objecten waar de opzettelijke toestanden zich op richten.

  • Propositie: verwijst naar wat wordt uitgedrukt door een zin.

Wat is mentale causatie? - Chapter 4

Dit hoofdstuk gaat verder in op mentale causatie.

Mentale toestanden lijken in staat te zijn om acties te veroorzaken. Ze lijken ook andere mentale toestanden te kunnen veroorzaken.

Het eerste probleem met mentale causaliteit heeft alleen betrekking op een specifieke reeks mentale toestanden, dat wil zeggen propositie-attitudes. De standaardvoorbeelden van propositionele attitudes zijn overtuigingen en verlangens. Dergelijke houdingen vormen de redenen waarom mensen handelen.

Lange tijd was het in de filosofie gebruikelijk om redenen en oorzaken te beschouwen als behorend tot afzonderlijke verklaringsstijlen. Redenen rationaliseren acties, en rationalisatie zou een heel ander soort begrip bieden dan causale verklaringen.

Causaliteit lijkt nomologie te impliceren. Redenverklaring lijkt echter niet nomologisch te zijn. Redenen voor acties situeren acties in grotere patronen en maken daarmee acties begrijpelijk door te verwijzen naar context en regelmatigheden. Maar regelmatigheden zijn geen wetten. Redenverklaringen zijn niet zonder uitzondering - wetten zijn dat wel.

Wat is abnormaal monisme?

Volgens abnormaal monisme kan men alleen zeggen dat gebeurtenissen causaal werkzaam zijn 'onder hun fysieke beschrijving' - zoals het gewoonlijk wordt uitgedrukt. Als mentale gebeurtenis vertonen ze niet de nomologische verwevenheid met andere gebeurtenissen die nodig zijn voor causaliteit. Mentale gebeurtenissen zijn als zodanig niet relevant voor de causale verklaring van menselijk gedrag. De dreiging hier is dat mentale gebeurtenissen causaal irrelevante bijproducten zijn van een fysieke wereld. Deze positie wordt epifenomenalisme genoemd. Als epifenomenalisme waar is, is er geen mentale oorzaak.

Wat is fysicalisme?

Het fysicalisme is de theorie volgens welke alles wat bestaat in wezen fysiek is. Het verwijst naar alles wat het onderwerp is van natuurkunde en scheikunde. Deze definitie is niet bevredigend, maar is voldoende voor deze discussie.

Het fysicalisme hoeft geen reductie te impliceren. Het kan heel goed zo zijn dat alles wat bestaat volledig uit fysieke dingen bestaat, terwijl sommige toestanden, gebeurtenissen of processen nog steeds kunnen worden beschreven in termen die geen vertaling in fysieke termen mogelijk maken.

Mentale toestanden, gebeurtenissen en processen zijn afhankelijk van specifieke fysieke toestanden, gebeurtenissen en processen - zonder daartoe herleidbaar te zijn. Dit soort afhankelijkheidsrelaties worden supervenience-relaties genoemd

Wat noemen filosofen 'contrafeitelijke' termen?

Met contrafeitelijk bedoelen filosofen dat mensen kunnen zeggen dat een oorzaak C een gevolg E veroorzaakt als en alleen als E niet zou zijn opgetreden als C niet had plaatsgevonden.

Dit is een manier om causaliteit te definiëren.

Mensen hebben vaak het gevoel dat ze handelen omdat ze dat willen en dat de redenen en de bewuste bedoelingen achter hun actie in feite hun drijvende kracht zijn. Maar een dergelijke ervaring hoeft geen weerspiegeling te zijn van de werkelijke causale processen achter ons handelen. Wegner identificeert drie voorwaarden waaraan moet worden voldaan om mensen hun intenties en redenen te laten ervaren als de oorzaken van hun acties:

  • De mentale toestanden moeten voorafgaan aan de handelingen van de persoon.

  • Er moet een inhoudelijke connectie zijn tussen de intentie en de handeling.

  • Er moet geen andere duidelijke oorzaak van de handeling zijn.

Wegner bedacht een complexe experimentele opstelling waarmee hij kon aantonen dat wanneer deze voorwaarden gelden, mensen hun gedachten ervaren als de oorzaken van hun acties, zelfs als dit aantoonbaar niet waar is. Op zich betekent dit niet dat wanneer deze omstandigheden in het dagelijks leven van mensen gelden, hun gedachten, bedoelingen en redenen niet de oorzaak van hun handelen zijn. Het laat wel zien dat de dagelijkse ervaringen van mentale causaliteit evenmin als argument voor mentale causaliteit kunnen worden gebruikt.

Als het gaat om de causale werkzaamheid van gedachten, redenen en intenties seconden voor een actie, is het bewijs ertegen vrij sterk. Dit is genoeg wetenschappelijk bewijs dat aantoont dat tegen de tijd dat iemand zich bewust is van een gedachte, zijn brein de actie al aan het voorbereiden is. Dit geeft aan dat deze mentale toestanden niet de oorsprong van deze acties kunnen zijn.

Daarnaast is er wetenschappelijk bewijs dat laat zien dat handelingen die onbewust worden uitgevoerd, herinnerd worden als gedaan zijn voor een bepaalde reden.

Wat is het model van schijnbare mentale causaliteit?

Wegner bedacht het model van schijnbare mentale oorzakelijkheid. Volgens dit model worden de bewuste gedachten, intenties en redenen voor actie die mensen ervaren voordat ze handelen in feite veroorzaakt door onbewuste hersenprocessen die verbonden zijn met de onbewuste hersenprocessen die de echte oorzaken van ons handelen zijn. Het resultaat is dat mensen mentale oorzakelijkheid ervaren, omdat hun bewuste intenties, redenen en gedachten die betrekking hebben op onze acties een seconde of minder voorafgaan aan deze acties. Maar in feite zijn ze het product van onbewuste processen die nauw verbonden zijn met de processen die de werkelijke oorzaken van hun acties zijn.

Wat is het ideomotorische model?

Het ideo-motorische model, bedacht door Wiliam James, is het idee dat om acties als opzettelijk te ervaren, mensen een bewuste intentie moeten ervaren die de actie voorafgaat aan de actie.

Dit hoofdstuk gaat verder in op mentale causatie.

Mentale toestanden lijken in staat te zijn om acties te veroorzaken. Ze lijken ook andere mentale toestanden te kunnen veroorzaken.

Het eerste probleem met mentale causaliteit heeft alleen betrekking op een specifieke reeks mentale toestanden, dat wil zeggen propositie-attitudes. De standaardvoorbeelden van propositionele attitudes zijn overtuigingen en verlangens. Dergelijke houdingen vormen de redenen waarom mensen handelen.

Lange tijd was het in de filosofie gebruikelijk om redenen en oorzaken te beschouwen als behorend tot afzonderlijke verklaringsstijlen. Redenen rationaliseren acties, en rationalisatie zou een heel ander soort begrip bieden dan causale verklaringen.

Causaliteit lijkt nomologie te impliceren. Redenverklaring lijkt echter niet nomologisch te zijn. Redenen voor acties situeren acties in grotere patronen en maken daarmee acties begrijpelijk door te verwijzen naar context en regelmatigheden. Maar regelmatigheden zijn geen wetten. Redenverklaringen zijn niet zonder uitzondering - wetten zijn dat wel.

Wat is vrije wil? - Chapter 5

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op de vraag wat vrije wil is.

De wil is onderdeel van de geest. Neurowetenschappelijk en psychologisch onderzoek van de vrije wil gaat in zijn geheel over de geest en zijn relatie met de hersenen en gedrag. Voor dit soort onderzoek wordt er veel gebruik gemaakt van technologieën, zoals EEG (electroencephalogram) en fMRI (functional magnetic resonance imaging). Bij EEG wordt hersenactiviteit gemeten via elektroden of de schedel. Bij fMRI wordt herenactiviteit gemeten door de bloedstroom naar hersendelen te volgen, terwijl deelnemers cognitieve taken uitvoeren.

Zoals het geval is met veel kwesties in de filosofie van de geest, is de intuïtie van veel mensen over wat het concept van vrije wil inhoudt, afgeleid van het cartesiaanse idee dat geest en lichaam afzonderlijke substanties zijn, waarbij alleen het lichaam tot de natuur behoort. Het verwerpen van het dualisme zou dan de onmogelijkheid van vrije wil impliceren. Toch zijn er genoeg filosofen die denken dat de vrije wil bestaat en geen voorstander zijn van het lichaam-geest dualisme.

Welke voorwaarde voor vrije wil is voornamelijk het doelwit van filosofische theorievorming?

Een voorwaarde voor vrije wil die vooral het doelwit is van filosofische theorievorming is dat mensen uit vrije wil kunnen handelen als ze opties hebben om uit te kiezen. Het hebben van opties om je acties op verschillende manieren te sturen is een noodzakelijke voorwaarde voor vrije wil. Het grote probleem hier is de mogelijkheid dat de wereld deterministisch is, wat betekent dat elke gebeurtenis in deze wereld veroorzaakt wordt door de natuurwetten. Ook al lijkt het misschien dat mensen veel opties hebben om uit te kiezen, er is maar één manier van handelen die een reële optie is, namelijk degene die wordt bepaald door de wetten van de natuur.

Opgemerkt moet worden dat de afwezigheid van determinisme mensen nog geen vrije wil geeft. Als iemands acties bijvoorbeeld het product zijn van willekeurige processen, zou dit hen niet meer vrij maken dan ze zouden zijn als ze waren bepaald. Dit hangt samen met een tweede voorwaarde voor de vrije wil. Naast het hebben van opties om uit te kiezen, is er ook een persoon nodig die kiest en handelt naar die keuzes.

Wat laten de resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar bewuste controle zien?

Er is veel onderzoek gedaan naar de bewuste controle die men heeft over zijn of haar handelingen. De resultaten van een groot gedeelte van deze onderzoeken tonen aan dat mensen veel minder bewuste controle over hun handelingen hebben dan mensen neigen te denken. Deze resultaten lijken hiermee het geloof in een vrije wil onderuit te halen.

Korhuber en Deecke zijn twee Duitse neurowetenschappers die in 1965 een onderzoek publiceerden over het neurale begin van vrije handelingen. Voor hun onderzoek maakten ze gebruik van EEG en vonden op deze manier de readiness potential. De readiness potential verwijst naar de neurale activiteit voorafgaand aan een vrijwillige handeling. Dit vindt meestal zo een 1 tot 1,5 seconde plaats voor de daadwerkelijke handeling. Dat dit gebeurt is niet verrassend. De vraag is of deze activiteit plaatsvindt voor, tijdens of na de bewuste vorming van de intentie om een bepaalde handeling uit te voeren. Libet probeerde hier een antwoord op te vinden.

Libet’s onderzoeksresultaten toonden aan de de bewuste intentie de hnadeling niet in gang zet. Ondanks dat de intentie voor de proefpersonen aanvoelt als het startpunt van de reeks gebeurtenissen die de beweging op gang brengen, is tegen de tijd dat de intentie optreedt de onbewuste voorbereiding op de beweging al in een vergevorderd stadium. De onderzoeken van Libet zijn vele malen herhaald door andere onderzoekers. De meeste onderzoekers interpreteren deze resultaten als een bewijs dat voordat een bewuste beslissing om te bewegen plaatsvindt, de hersenen al een onbewuste beslissing nemen.

Zijn er ook tegengeluiden voor de conclusie van Libet en zijn collega’s?

Een tegengeluid voor de conclusie van Libet en zijn collega’s komt onder andere van de filosoof Alfred Mele. Hij wees op het feit dat Libet slordig omging met zijn taalgebruik. De readiness potential wordt beschreven als een onbewuste intentie, maar ook als een onbewuste drang. Mele’s punt is dat intenties en drang niet het zelfde zijn. Het is niet raar om op te merken dat handelingen beginnen met onbewuste drang. Het bewustzijn speelt dan nog een belangrijke rol. Het kan de drang bevestigen door het om te zetten in een echte intentie of handeling.

Meles herinterpretatie van Libets experimenten laat zien in hoeverre data vatbaar zijn voor verschillende interpretaties. Dit is een belangrijke les als het gaat om wetenschappelijk onderzoek naar vrije wil.

Wat is het nieuwe onbewuste?

Het nieuwe onbewuste verwijst naar een groep. Het algemene doel van deze groep is om aan te tonen dat onze acties over het algemeen het product zijn van onbewuste processen, zelfs wanneer mensen sterke overtuigingen hebben over hun oorsprong in bewuste beraadslaging en besluitvorming.

Confabulatie speelt hier een belangrijke rol. In deze context verwijst het naar het niet-pathologische fenomeen van het geven van redenen voor acties die bewuste overwegingen lijken te beschrijven, terwijl deze redenen aantoonbaar niet de oorzaken van deze acties zijn.

Wanneer het onmogelijk is om te zeggen of we bewuste motivaties achter onze acties aan het confabuleren of rapporteren, opent dit de mogelijkheid dat onze acties veel minder worden gedreven door bewuste overwegingen dan we geneigd zijn te denken.

Wat zijn proximale bewuste intenties?

Proximale bewuste intenties zijn intenties die een paar seconden voor dat iemand handelt plaatsvinden. Veel onderzoekers benadrukken dat de conclusies van Libet en het nieuwe onbewuste niet noodzakelijk ook gelden voor distale intenties. Distale intenties zijn intenties die verder verwijderd zijn in de tijd van de acties die ze al dan niet veroorzaken.

Het bewust anticiperen en plannen van acties kan leiden tot het uitvoeren van de gewenste acties. De truc is om te begrijpen wanneer distale bewuste intenties effectief zijn en wanneer niet. Peter Gollwitzer maakt onderscheid tussen abstracte bedoelingen en zeer concrete bedoelingen. Concrete voornemens noemt hij uitvoeringsintenties. Dit soort voornemens wordt veel vaker uitgevoerd.

Wat is incompatibiliteit?

Incompatibilisme verwijst naar het idee dat vrije wil en determinisme onmogelijk te combineren zijn. Zowel determinisme als mensen die meerdere opties hebben om naar te handelen, zijn situaties die niet allebei tegelijkertijd mogelijk zijn.

Wat is libertarisme?

Libertarisme is de optie waar vrije wil bestaat en determinisme onjuist is. Hedendaagse libertariërs beweren dat opzettelijke acties met een vrije wil niet worden bepaald, maar het is ook niet genoeg dat ze willekeurig onbepaald zijn. In plaats daarvan moeten ze worden bepaald, niet door de natuurwetten, maar door de agent zelf.

Chisholm betoogde dat vrije wil een specifiek soort causaliteit vereist, die hij immanente causaliteit noemde. Met zijn immanente causaliteit wordt de oorzaak van een bepaald gevolg niet zelf door iets veroorzaakt, het is het begin van een causale keten van gebeurtenissen. Dit in tegenstelling tot transuent causaliteit. Bij transuent causaliteit heeft een gebeurtenis een oorzaak, die op zijn beurt een oorzaak heeft, enz. Volgens Chisholm heeft de vrije wil volgens het libertarisme agenten nodig die de immanente oorzaak zijn van hun handelingen.

Wat is hard determinisme?

Hard determinisme verwijst naar de optie waarbij de vrije wil wordt opgegeven ten gunste van determinisme. Het probleem voor aanhangers van dit idee heeft te maken met verantwoordelijkheid. Hoe kan iemand verantwoordelijk worden gehouden voor iets waarin hij of zij geen keus had. Volgens aanhangers heeft hard determinisme een heel menselijke kijk op straffen: straffen zou gericht zoveel mogelijk gericht moeten worden op het corrigeren van gedrag.

Wat is compatibilisme?

Compatibilisme verwijst naar het idee dat vrije wil en het determinisme verenigbaar zijn. Compatibilistische analyses van de vrije wil benadrukken in het algemeen de controle van agenten als de kern van de vrijheid van de wil.

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op de vraag wat vrije wil is.

De wil is onderdeel van de geest. Neurowetenschappelijk en psychologisch onderzoek van de vrije wil gaat in zijn geheel over de geest en zijn relatie met de hersenen en gedrag. Voor dit soort onderzoek wordt er veel gebruik gemaakt van technologieën, zoals EEG (electroencephalogram) en fMRI (functional magnetic resonance imaging). Bij EEG wordt hersenactiviteit gemeten via elektroden of de schedel. Bij fMRI wordt herenactiviteit gemeten door de bloedstroom naar hersendelen te volgen, terwijl deelnemers cognitieve taken uitvoeren.

Zoals het geval is met veel kwesties in de filosofie van de geest, is de intuïtie van veel mensen over wat het concept van vrije wil inhoudt, afgeleid van het cartesiaanse idee dat geest en lichaam afzonderlijke substanties zijn, waarbij alleen het lichaam tot de natuur behoort. Het verwerpen van het dualisme zou dan de onmogelijkheid van vrije wil impliceren. Toch zijn er genoeg filosofen die denken dat de vrije wil bestaat en geen voorstander zijn van het lichaam-geest dualisme.

Wat is het zelf? - Chapter 6

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op het zelf en wat dat eigenlijk inhoudt. Het zelf wordt soms de kern van iemands wezen genoemd, als dat wat iemand in wezen is. Het is onduidelijk wat daarmee bedoeld wordt als het niet nader wordt toegelicht. Een deel van wat het moeilijk maakt om over het zelf te praten, is dat er veel manieren zijn waarop we onszelf als zelf kunnen beschouwen. Verschillende filosofen en wetenschappers maken verschillende onderscheidingen van het zelf. Neuroschientist Antonia Damasio onderscheidde het 'proto-zelf' van het 'kern'-zelf en psycholoog William James maakte onderscheid tussen 'het materiële zelf', 'het sociale zelf' en 'het spirituele zelf'. Er zijn veel andere taxonomieën. Deze taxonomieën worden hier niet besproken. De tekst zal zich concentreren op ikken als agenten en subjecten van ervaring die zich mogelijk reflexief bewust kunnen zijn van zichzelf als zodanig.

Welke theorieën over het zelf bestaan er?

Er bestaan meerdere theorieën over het zelf. Sommige staan hieronder beschreven:

  • De ego theorie: refereert aan het idee dat het zelf één substantie is, een eenheid in tijd en door de tijd heen.

  • De bundel theorie: het idee dat er geen eenheid is dat de mentale leven van mensen verenigt. Er bestaat geen kern waar de menselijke bewustzijn zit die gezien kan worden als een agent.

  • Reductionisme: alles wat over het zelf wordt gezegd, kan worden teruggebracht tot onpersoonlijke mentale en fysieke feiten, dat wil zeggen vertaald in een taal waarin geen zelf betrokken is.

Deze opties gaan over de vraag of het zelf bestaat en waar ze uit bestaat als ze bestaat.
Een andere benadering van het zelf zou kunnen zijn om je te concentreren op hoe mensen zichzelf van binnenuit ervaren. Sommige filosofen zijn meer geïnteresseerd in wat mensen subjectief ervaren en of deze ervaring op enigerlei wijze een zelf inhoudt.

Prominente fenomenologen als Dan Zahavi en Shaun Gallagher bedachten de term het minimale zelf om naar te verwijzen. Zij stellen dat het zelf op verschillende manieren een integraal onderdeel van de menselijke ervaring is. De meest fundamentele manier waarop het zelf een rol speelt in onze ervaring is wat zij bedoelen met het minimale zelf.

Het minimale zelf wordt geïmpliceerd door de structuur van ervaring zelf. Ervaring heeft een driedelige make-up. Om ervaring te hebben, moet er zijn:

  • Iets dat wordt ervaren.

  • Een ervaring daarmee.

  • Iemand die ervaart.

Het grote probleem hier is dat een zelf dat het subject dat ervaart niet zelf ervaren kan worden. Net zoals dat een oog zichzelf niet direct kan zien. Het oorspronkelijke zelf presenteert zich niet in de inhoud van het mentale leven van een persoon, maar in zijn manier van presenteren.

Het idee van een transcendentaal zelf bestaat ook. Het transcendentale zelf wordt niet zozeer gegeven door de eerste-persoonlijke modus waarin je ervaringen zich aan je presenteren. Het wordt eerder gegeven door het feit dat een aantal waarnemingen en ervaringen op dit moment in één bewustzijn worden gecombineerd. Het zelf is in die zin een voorwaarde voor de eenheid van ervaring.

Sommige hedendaagse filosofen zien het transcendentale zelf als het lichaam. Wat alle ervaringen die iemand op dit moment heeft samenbrengt, is dat ze allemaal tegelijkertijd door haar of haar lichaam worden geproduceerd. De transcendentale voorwaarde voor het specifieke soort eenheid van bewustzijn dat iemand ervaart, is zijn of haar lichaam, met zijn zintuigen en zijn hersenen die gedachten en gevoelens voortbrengen.

Wat is Metzinger’s idee?

De hedendaagse filosoof Thomas Metzinger geeft een interessante draai aan het idee van een belichaamd minimaal zelf. Zijn stelling is dat het ervaren lichamelijke subject niet echt is. Het is een model van het zelf dat niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met de werkelijkheid.

Cruciaal voor deze opvatting is dat de menselijke ervaring van de buitenwereld geen echte weergave is van de wereld zoals die onafhankelijk van mensen bestaat. Menselijke waarnemingen zijn aanzienlijk minder gedetailleerd dan de echte wereld die onze ervaringen ervan veroorzaakt, simpelweg vanwege het feit dat de menselijke cognitieve systemen beperkt zijn. De waargenomen werkelijkheid is een subjectieve, bevooroordeelde, gekleurde, selectieve weergave van de echte wereld. De ervaren werkelijkheid is niets anders dan een model van de ervaren wereld.

Metzingers idee is dat het lichamelijk minimale zelf dat in onze ervaring een rol speelt, net zo goed een model is als de ervaren wereld zelf. Hij noemt dit het fenomenale zelfmodel. Het ervaren zelf bestaat niet echt.

Wat is identiteit?

Identiteit refereert vaak aan het gevoel van ‘wie je bent’. Voorbeelden van dingen die bijdragen aan dit gevoel van wie je bent, zijn:

  • Iemands biografie.

  • Overtuigingen.

  • Waarden.

  • Plannen voor het leven.

Een aantal filosofen stelt dat de meer substantiële notie van een zelf, identiteit, het product is van het verhaal dat mensen over zichzelf en anderen vertellen over wie en wat ze zijn. Er zijn enorme verschillen tussen narratieve theorieën over het zelf. Sommige theorieën presenteren het narratieve zelf als iets dat nog relatief dicht bij het minimale zelf staat. Anderen presenteren het verhalende zelf als een uitgebreid, levensomvattend begrip dat op geen enkele manier kan worden vergeleken met het minimale zelf.

Een klasse van narratieve theorieën wordt geassocieerd met onder andere Paul Ricoeur en Charles Taylor. Deze theorieën benadrukken het feit dat de levensverhalen die mensen aan anderen en zichzelf vertellen, dienen om individuele acties van zichzelf te interpreteren door ze in het grotere perspectief van hun levensdoelen te bekijken. Mensen streven ernaar om hun leven richting te geven. Deze richting verandert vaak in de loop van het leven van mensen. Al vormt het verhaal van ons streven wel een achtergrond waartegen het handelen van mensen betekenis krijgt. Zo'n verhaal is nodig om de acties te zien als successen, mislukkingen, koerswijzigingen etc. Het levensverhaal wordt vaak verwoord in termen van onder andere waarden en doelen. Deze waarden en doelen vormen iemands identiteit. Het zelf in deze rijke verhalende betekenis is een taal- en cultuurafhankelijke manier om zin te geven aan levens en handelingen.

Wat is het middelpunt van de narratieve zwaartekracht?

Het middelpunt van de narratieve zwaartekracht verwijst naar het perspectief van een bewustzijn waaruit het narratief wordt verteld. Volgens Daniël Dennett, die met dit idee kwam, is dit middelpunt het zelf. Dit zelf is verbonden met het bewustzijn. Echter verschilt deze opvatting over het zelf fundamenteel van die van de fenomenologen. Het zelf van Dennett lijkt veel op die van Metzinger. Dennett beweert dat mensen niet het narratief maken, maar dat het narratief de mensen maakt.

Wat is het probleem van het verklaren van de identiteit in de loop van de tijd?

Het zelf bestaat in de loop van de tijd. Iemand leeft als agent in het heden, maar heeft ook een verleden en een toekomst. Het zelf blijft bestaan door de tijd heen. Als een volwassen persoon naar een foto van zijn jongere ik kijkt, beweert hij het kind op de foto te zijn. Echter is alles tussen hem nu en zijn jongere zelf anders, zijn lichaamsbouw, zijn cellen, zijn psyche, zijn kennis, etc. Hoe kunnen ze toch dezelfde persoon zijn, terwijl ze compleet van elkaar verschillen? Naar deze vraag wordt verwezen als het gaat om het probleem van het verklaren van de identiteit in de loop van de tijd. Het is belangrijk om hier op te merken dat identiteit ook kan verwijzen naar twee of meer dingen die hetzelfde zijn - identiek zijn. Er bestaan dus twee betekenissen van identiteit in verband met het zelf.

Een ander fenomeen dat moet worden verklaard door een identiteitstheorie in de loop van de tijd, is de rationaliteit van eigenbelang in onze eigen toekomstige ervaringen.

Welke rol speelt het geheugen in identiteit?

Het geheugen speelt een cruciale rol bij identiteit en het gevoel van dezelfde persoon zijn in de loop van de tijd. Dit geldt echter niet voor alle vormen van geheugen. Er bestaan ook valse herinneringen. Veel onderzoek toont aan dat mensen zich dingen kunnen herinneren die ze niet daadwerkelijk hebben ervaren. Deze herinneren dragen niet bij aan iemands identiteit in de loop van de tijd. Het is daarom van belang om onderscheid te maken tussen valse en echte herinneringen. Een echte herinnering van een ervaring is een herinnering waarin:

  • iemand een ervaring had.

  • Iemand op een moment later die ervaring herinnert.

  • De persoon bij punt 1 en 2 zijn dezelfde persoon.

Deze definitie stelt vast dat een persoon zich alleen ervaringen herinnert die ze zelf al heeft gehad. Maar het probleem hier is duidelijk: identiteit in de loop van de tijd maakt deel uit van de definitie van echte herinneringen. Als dat het geval is, dan kunnen we geen echte herinneringen gebruiken om identiteit in de loop van de tijd te definiëren, want zo een definitie zou circulair zijn: we zouden veronderstellen wat we willen definiëren.

Het probleem van circulariteit kan op twee manieren worden vermeden:

  • Echte herinneringen kunnen worden geherdefinieerd in termen van coherentie in plaats van causaliteit. Een echte herinnering zou er een zijn waarin iemand een ervaring heeft gehad, iemand die zich deze ervaring herinnert, terwijl de ervaren herinnering coherent past in het biografische verhaal van deze persoon.

  • Definieer psychologische continuïteit puur in termen van de samenhang van iemands psychologische toestanden. Psychologische continuïteit zou de coherente stroom van mentale toestanden zijn die wordt geproduceerd door een belichaamd zelf, in wisselwerking met zijn sociale en fysieke omgeving.

Wat is zelfkennis volgens Bertrand Russell?

Zelfkennis volgens Betrand Russell is, in tegenstelling tot andere soorten kennis, direct en onbemiddeld. Als je iets over je eigen geest weet, weet je dit niet door iets anders. Deze directe relatie tussen degene die weet en weten, wordt door Russel kennis (acquaintance) genoemd. Theorieën over zelfkennis op basis van kennis zijn bijzonder geschikt om de kennis van mensen over fenomenale toestanden zoals pijnsensaties of kleurwaarnemingen te verklaren. Deze toestanden worden gedefinieerd in termen van hoe het is om ze te hebben. Maar een serieus probleem van dit soort theorieën is de vraag of een kennisrelatie niet te direct is om als kennis te gelden. Er is geen duidelijk onderscheid tussen degene die weet en weten.

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op het zelf en wat dat eigenlijk inhoudt. Het zelf wordt soms de kern van iemands wezen genoemd, als dat wat iemand in wezen is. Het is onduidelijk wat daarmee bedoeld wordt als het niet nader wordt toegelicht. Een deel van wat het moeilijk maakt om over het zelf te praten, is dat er veel manieren zijn waarop we onszelf als zelf kunnen beschouwen. Verschillende filosofen en wetenschappers maken verschillende onderscheidingen van het zelf. Neuroschientist Antonia Damasio onderscheidde het 'proto-zelf' van het 'kern'-zelf en psycholoog William James maakte onderscheid tussen 'het materiële zelf', 'het sociale zelf' en 'het spirituele zelf'. Er zijn veel andere taxonomieën. Deze taxonomieën worden hier niet besproken. De tekst zal zich concentreren op ikken als agenten en subjecten van ervaring die zich mogelijk reflexief bewust kunnen zijn van zichzelf als zodanig.

Wat is de belichaamde ingebedde cognitie? - Chapter 7

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op het feit dat de geest niet los gezien kan worden van de fysieke en sociale omgeving waar het zich in bevindt. Dit zijn vandaag de dag belangrijke onderwerpen binnen de filosofie over de geest.

Met belichaamde ingebedde cognitie wordt bedoeld dat de geest, zoals hierboven beschreven, niet los gezien kan worden van de fysieke en sociale omgeving waar het zich in bevindt. Dit idee heeft altijd een grote rol gespeeld binnen de traditie van de fenomenologie in het begin van de twintigste eeuw. Vandaag de dag is een heel nieuw scala aan theorieën waarbinnen belichaamde ingebedde cognitie (bic) een belangrijk rol speelt. Bijvoorbeeld:

  • Het lichaam als metafoor. De filosoof Mark Johnson beschreef dat metaforen een belangrijke rol spelen in de menselijke cognitie. Veel van wat mensen denken en hoe mensen denken wordt gevormd door metaforen die zijn gebaseerd op onze belichaamde en affectieve omgang met de fysieke wereld om ons heen.

  • Het lichaam als constitutief voor cognitie. Lakoff en Johnson beargumenteren dat het lichaam en de omgeving voorgeven aan cognitie en beperkingen opleggen aan cognitie.

  • Lichaam en omgeving als brede implementatiebasis. Dit verwijst naar een radicaler idee van een belichaamd en ingebed begrip van cognitie dat beargumenteert dat de interactie tussen lichaam en zijn omgeving het fundament is van de menselijke cognitie.

  • Het lichaam in de fenomenologie. Hier wordt het lichaam meer gezien als de actieve bron van cognitie en bewuste ervaring. Door onze perceptuele ervaring actief te structureren, fungeert het geleefde lichaam als een oriëntatiepunt dat ons een perspectief op de wereld geeft. Het feit dat dingen vanuit een bepaald perspectief aan je verschijnen, impliceert dat je er ruimtelijk mee verbonden bent, en dat vereist op zijn beurt belichaming. Het houdt ook in dat je waarneming noodzakelijkerwijs onvolledig is.

De meeste theorieën van belichaamde ingebedde cognitie verenigd in hun afwijzing van het idee dat perceptie en actie perifeer zijn ten opzichte van centrale cognitieve processen die daar tussenin plaatsvinden.

Wat is het sandwich model van cognitie?

Het sandwich model van cognitie, bedacht door Susan Hurley, is het volgende: waarneming wordt beschouwd als louter input van wereld naar geest, actie als louter output van geest naar wereld, en cognitie als bevindend daartussenin. Voorstanders van belichaamde ingebedde cognitie daarentegen beschouwen perceptie en actie als een integraal onderdeel van de menselijke cognitieve processen. Cognitie wordt opgevat als een in wezen actiegericht (en dus belichaamd) proces dat afhankelijk is van (en daarom is ingebed in) een continue dynamische koppeling met de perceptueel beschikbare omgeving.

Wat is de sensorimotor theorie van perceptie?

Volgens de sensorimotor theorie van perceptie van Kevin O’Regan en Alva Noë is perceptie niet te herleiden tot een reeks hersenprocessen die een representatie genereren van wat visueel wordt ervaren. In plaats daarvan is het een verkennende activiteit die wordt gemedieerd door onze beheersing van sensomotorische contingenties, dat wil zeggen regelmatigheden in hoe zintuiglijke stimulatie afhangt van de activiteit van de waarnemer. De sensomotorische theorie stelt dat de menselijke perceptuele ervaring wordt gevormd door de impliciete kennis van mensen van deze regelmatigheden.

Centraal in dit idee staat het inzicht dat perceptie in wezen een vorm van actie is en dat perceptuele ervaringen gestructureerd zijn in termen van onze interacties met de omgeving.

Wat is de enactivistische theorie van cognitie?

De enactivistische theorie van cognitie heeft veel gemeen met de sensomotorische theorie van perceptie. Beiden zijn het erover eens dat cognitie in wezen actiegericht is en pleiten tegen noties van perceptie als passieve representatie. Wat deze benadering onderscheidt, is de nadruk op drie onderling samenhangende concepten:

  • Ervaring. Volgens enactivisme staat ervaring centraal in ons begrip van de relatie tussen geest en wereld, zowel thematisch als methodologisch. Voorstanders van deze theorie houden vol dat cognitieve wetenschap en fenomenologie op een complementaire en wederzijds informerende manier moeten worden nagestreefd.

  • Autonomie. Een autonoom systeem is een systeem dat in staat is een eigen identiteit te genereren en te behouden in relatie tot zijn omgeving. Dit is wat Francisco Varela en Humberto Maturana autopoiesis noemen.

  • Zingeving. Zingeving is een proces waarin een autonoom systeem een domein van betekenis en waarde produceert in zijn omgeving, in verhouding tot zijn behoeften. De omgeving van elk cognitief systeem wordt waargenomen in termen van wat het het systeem kan bieden. Door op deze manier betekenis te geven aan de omgeving, kan een systeem zijn identiteit behouden.

Belichaamde ingebedde cognitie theorieën hebben goede theoretische bronnen om basisvormen van perceptie en actie te verklaren. De uitdaging voor deze theorieën is om rekening te houden met cognitie op een hoger niveau. Voorbeelden van cognitie op een hoger niveau zijn verbeelding, taalgebruik en redeneren. Belichaamde ingebedde cognitie theorie is redelijk succesvol in het verklaren van cognitie die bestaat in de dynamische koppeling tussen hersenen, lichaam en omgeving. Meer geavanceerde vormen van cognitie lijken los te kunnen staan van de omgeving. Het is een uitdaging voor eeg-theorieën om deze vormen van cognitie te verklaren.

Zoals hierboven geschreven, beweren voorstanders van belichaamde ingebedde cognitie theorie dat cognitie niet alleen iets is dat tot de hersenen behoort, maar in plaats daarvan afhankelijk is van een groter systeem dat hersenen, lichaam en omgeving omvat. Dit heeft een aantal belangrijke voordelen:

  • Dit individuele brein heeft slechts beperkte informatieverwerkingsmogelijkheden. Mensen kunnen hun omgeving echter zo vormgeven en structureren dat het helpt bij de tekortkomingen van hun hersenen. Hierdoor kunnen mensen cognitief werk 'offloaden' naar de omgeving.

  • Het feit dat cognitie afhankelijk is van een hersen-lichaam-omgevingssysteem zorgt voor cognitieve specialisatie en geavanceerde vormen van wat bekend staat als 'sociaal gedistribueerde cognitie' waarin een enkele complexe cognitieve taak wordt uitgevoerd door groepen mensen. In dergelijke gevallen worden de cognitieve inspanningen van de individuele agent niet alleen aangevuld met objecten, maar ook met andere agenten.

  • Belichaamde ingebedde cognitie theorie stelt dat individuele cognitieve capaciteiten op zich niet voldoende zijn om te verklaren hoe mensen hogere orde cognitieve capaciteiten ontwikkelen. Ze beweren dat de ontwikkeling afhangt van een proces van actieve deelname aan specifieke culturele praktijken, die cultureel leren mogelijk maken en een proces van kennisoverdracht vergemakkelijken. De top van dergelijke culturele kennis is de beheersing van taal. Taal stelt ons in staat na te denken over abstracte concepten.

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op het feit dat de geest niet los gezien kan worden van de fysieke en sociale omgeving waar het zich in bevindt. Dit zijn vandaag de dag belangrijke onderwerpen binnen de filosofie over de geest.

Met belichaamde ingebedde cognitie wordt bedoeld dat de geest, zoals hierboven beschreven, niet los gezien kan worden van de fysieke en sociale omgeving waar het zich in bevindt. Dit idee heeft altijd een grote rol gespeeld binnen de traditie van de fenomenologie in het begin van de twintigste eeuw. Vandaag de dag is een heel nieuw scala aan theorieën waarbinnen belichaamde ingebedde cognitie (bic) een belangrijk rol speelt. Bijvoorbeeld:

  • Het lichaam als metafoor. De filosoof Mark Johnson beschreef dat metaforen een belangrijke rol spelen in de menselijke cognitie. Veel van wat mensen denken en hoe mensen denken wordt gevormd door metaforen die zijn gebaseerd op onze belichaamde en affectieve omgang met de fysieke wereld om ons heen.

  • Het lichaam als constitutief voor cognitie. Lakoff en Johnson beargumenteren dat het lichaam en de omgeving voorgeven aan cognitie en beperkingen opleggen aan cognitie.

  • Lichaam en omgeving als brede implementatiebasis. Dit verwijst naar een radicaler idee van een belichaamd en ingebed begrip van cognitie dat beargumenteert dat de interactie tussen lichaam en zijn omgeving het fundament is van de menselijke cognitie.

  • Het lichaam in de fenomenologie. Hier wordt het lichaam meer gezien als de actieve bron van cognitie en bewuste ervaring. Door onze perceptuele ervaring actief te structureren, fungeert het geleefde lichaam als een oriëntatiepunt dat ons een perspectief op de wereld geeft. Het feit dat dingen vanuit een bepaald perspectief aan je verschijnen, impliceert dat je er ruimtelijk mee verbonden bent, en dat vereist op zijn beurt belichaming. Het houdt ook in dat je waarneming noodzakelijkerwijs onvolledig is.

Wat is sociale cognitie? - Chapter 8

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op sociale cognitie en bespreekt dit aan de hand van deelvragen.

Sociale cognitie binnen de filosofie gaat over hoe mensen andere begrijpen in alledaagse situaties. Hierbij lag de focus vooral op sociale interacties waarin de attributie van mentale toestanden centraal staat. Voorbeelden van dit soort mentale toestanden zijn overtuigingen, verlangens en intenties. De meeste filosofen gaan ervan uit dat het toekennen van mentale toestanden aan anderen een cruciale rol speelt in alledaagse sociale situaties en dat het begrip van anderen diepgaand en bijna uitsluitend mentalistisch is. Het vermogen om psychologische concepten te gebruiken bij het toeschrijven van mentale toestanden aan elkaar en aan onszelf wordt volkspsychologie genoemd.

Volgens de theorie theorie hangt het menselijk vermogen om anderen te begrijpen af van een psychologische theorie over hoe mentale toestanden gerelateerd zijn aan perceptuele input, acties en andere mentale toestanden. Tegenover de theorie theorie staat de simulatie theorie. De simulatie theorie stelt dat het begrijpen van anderen geen volkspsychologische theorie vereist. In plaats daarvan gaat het om het voorstellen van de mentale toestanden die we zouden hebben als we ons in de situatie zouden bevinden waarin de ander zich nu bevindt.

De theorie theorie heeft geleid tot een zeer invloedrijke lijn van psychologisch onderzoek naar wat bekend staat als theory of mind. Theory of mind verwijst naar de psychologische capaciteit die ten grondslag ligt aan het vermogen van mensen om volkspsychologie te gebruiken. In dit onderzoek speelt het vermogen van mensen om te begrijpen dat anderen kunnen vasthouden aan wat wij zelf denken dat het valse overtuigingen zijn, een belangrijke rol.

De theorie theorie stelt dat volkspsychologie een theorie is. Vanuit een functionalistisch perspectief zijn theoretische entiteiten inzittenden van specifieke causale rollen. Voorstanders van de theorie theorie beweren dat mentale toestanden de inzittenden zijn van bepaalde causale rollen. Mentale toestanden kunnen niet worden waargenomen, maar door hun bestaan te postuleren, kunnen mensen het gedrag van andere mensen verklaren en voorspellen. Volkspsychologie is dan een theorie over de geest.

Er bestaan twee versies van de theorie theorie:

  • Volgens de externalistische interpretatie zijn generalisaties volkspsychologische gemeenplaatsen. Zulke gemeenplaatsen zijn beweringen over mentale toestanden waar bijna iedereen het mee eens zou zijn en voor de hand liggend zou vinden. Volgens deze interpretatie is volkspsychologie extern in die zin dat ze afhangt van de sociale praktijk van het voorspellen en verklaren van gedrag.

  • De internalistische interpretatie stelt dat volkspsychologie bestaat uit een geheel van theoretische kennis over de geest die wordt weergegeven in de hersenen van de individuele agent. Sommige filosofen beweren dat deze kennis aangeboren is en wordt opgeslagen in een autonome module. Andere filosofen beweren dat deze theorie tijdens de sociale ontwikkeling wordt verworven.

Wat is the simulatie theorie?

De simulatie theorie stelt dat het begrijpen van anderen geen psychologische theorie vereist. Het hangt meer af van het vermogen om ons de overtuigingen en verlangens voor te stellen die we zouden hebben in de situatie waarin anderen zich nu bevinden en om te overwegen hoe deze denkbeeldige overtuigingen en verlangens hun acties beïnvloeden en hun mentale toestanden vormgeven.

Volgens Alvin Goldman omvat simulatie een proces waarbij zogenaamde schijnovertuigingen en verlangens in ons eigen besluitvormingsmechanisme worden ingevoerd en de resulterende schijnbeslissingen worden toegeschreven aan de agent die we proberen te begrijpen.

Een voordeel van de simulatie theorie is dat het een argument biedt tegen het eliminatief materialisme. Eliminatief materialisme beweert dat mentale toestanden moeten worden geëlimineerd omdat ze de postulaten zijn van een volkspsychologische theorie. Maar de simulatie theorie beweert dat het idee dat het begrip van mensen van anderen afhangt van een volkspsychologische theorie onjuist is. Mensen zijn in staat om een andere persoon nauwkeurig te simuleren, zelfs als mensen geen theorie hebben, zolang de initiële mentale toestanden van de persoon hetzelfde zijn als die van de andere persoon.

Twee ontwikkelingspsychologen, Heinz Wimmer en Josef Perner, ontwierpen een experimenteel paradigma dat zou kunnen worden gebruikt om de ontwikkeling van de theory of mind bij kinderen te onderzoeken: de false-belief-test. Er zijn meerdere varianten van de false-belief-test. De testresultaten laten zien dat kinderen rond de leeftijd van vier jaar een operationele theory of mind hebben. Kinderen met autisme lijken daarentegen ernstige problemen te hebben met deze test. Zelfs op mentale leeftijden hoger dan vier jaar. Veel onderzoeksresultaten deden onderzoekers concluderen dat kinderen met autisme een stoornis hebben in hun theorie van de ontwikkeling van de geest.

Sommige onderzoekers wilden weten of het begrip van valse overtuigingen universeel is. De resultaten laten zien dat er enig leeftijdsverschil is met westerse kinderen, maar het verschil is klein genoeg om te concluderen dat begrip van valse overtuigingen wel eens een universeel menselijk vermogen kan zijn met een vergelijkbaar ontwikkelingstraject in de meeste culturen. Er bestaan echter onderzoeken met andere conclusies.

Volgens Gallagher plaatst de test met valse overtuigingen mensen in een observatiemodus en geeft ze geen vollediger beeld van hoe mensen anderen begrijpen. Hij stelt dat de conclusies die kunnen worden getrokken uit false- belief tests beperkt zijn omdat ze gericht zijn op een nogal moeilijke en gespecialiseerde cognitieve vaardigheid en anderen betrekken vanuit een derde persoonsperspectief in plaats van interactie met hen vanuit een tweede persoonsperspectief.

Wat zijn spiegelneuronen?

Spiegelneuronen zijn neuronen die zowel actief zijn als mensen een handeling van iemand anders observeren als ook wanneer mensen die handeling zelf uitvoeren. Deze neuronen werden als eerst ontdekt in de hersenen van makaak apen. Neurowetenschappers merkten op dat wanneer deze apen een opzettelijke handeling uitvoerden, sommige motorneuronen van de aap gingen vuren. Dit waren dezelfde neuronen die zouden vuren als de aap zelf op dezelfde manier handelde. Spiegelneuronen kunnen betrokken zijn bij het begrijpen van acties. Veel wetenschappers en filosofen interpreteerden de activiteit van spiegelneuronen als een soort innerlijke nabootsing van de actie van anderen, als een soort simulatie.

Vittorio Gallese en Alvin Goldman beargumenteerden dat de ontdekking van spiegelneuronen extra bewijs was voor de simulatie theorie. Omdat spiegelneuronen zowel vuren wanneer mensen de actie van een ander observeren als wanneer mensen zelf dezelfde actie uitvoeren, beweerden ze dat dit kan worden beschouwd als de interne simulatie van de actie van een andere agent met als doel de fundamentele bedoelingen achter die actie te begrijpen.

Goldman stelde voor om onderscheid te maken tussen simulatie op hoog en laag niveau. Simulatie op hoog niveau omvat het bewuste gebruik van de menselijke verbeeldingskracht om vermeende mentale toestanden te creëren en te manipuleren en deze toe te schrijven aan een andere agent. Simulatie op laag niveau is daarentegen een automatisch afstemmingsproces dat grotendeels onder het bewustzijnsniveau plaatsvindt.

Wat zijn gepaarde tekorten?

Gepaarde tekorten is het fenomeen waarbij mensen die bepaalde emoties niet kunnen ervaren ook niet in staat zijn deze emoties te herkennen in de gezichtsuitdrukkingen van anderen. Deze gepaarde tekorten kunnen worden verklaard door de oorzaken van het onvermogen om de relevante emoties te ervaren te interpreteren als een verslechtering in delen van de theory of mind van die persoon.

Wat is de interactietheorie?

De interactietheorie is een theorie voorgesteld door Shaun Gallagher en is een alternatief voor de theorie theorie en de simulatie theorie. Volgens deze theorie kan het begrip van mensen van anderen worden verklaard in termen van meer basale processen, namelijk intersubjectieve perceptuele processen en pragmatisch gecontextualiseerd begrip.

Gallagher definieert primaire intersubjectiviteit als het aangeboren vermogen om met anderen om te gaan, dat zich manifesteert op het niveau van perceptuele ervaring. Gedurende de ontwikkeling worden deze perceptuele capaciteiten steeds meer ingebed in een bredere sociale en pragmatische context. Mensen beginnen anderen op een wereldomvattende manier waar te nemen en ermee om te gaan, waardoor ze het terrein van secundaire intersubjectiviteit betreden. De belichaamde praktijken die secundaire intersubjectiviteit kenmerken, zijn triadisch, dat wil zeggen dat ze betrekking hebben op een object of gebeurtenis die een focus tussen mensen wordt.

Wat is de narratieve praktijkhypothese?

De narratieve praktijkhypothese is ontwikkeld door Daniel Huto. Volgens deze hypothese is ons vermogen om volkspsychologische concepten te hanteren bij het voorspellen en verklaren van het gedrag van anderen niet gebaseerd op theorie of simulatie, maar ontwikkelt het zich eerder door deelname aan verhalende praktijk. Dat is een gedeelde praktijk van het vertellen en luisteren naar de verhalen achter het handelen van mensen. Het idee is dat kinderen door aandachtig luisteren en actieve deelname vertrouwd raken met de manier waarop psychologische attitudes met elkaar samenhangen en tot actie leiden.

De narratieve praktijkhypothese verschilt op twee manieren van de theorie theorie en de simulatie theorie:

  • Het lokaliseert de primaire oorsprong van volkspsychologie in ontmoetingen in de tweede persoon, in plaats van in de derde persoon.

  • De focus van deze hypothese ligt niet alleen op het individu, maar op het individu binnen een sociaal-culturele context. Volgens Hutto kunnen mensen niet uitleggen hoe ze hun volkspsychologische vaardigheden verwerven zonder rekening te houden met deze sociaal-culturele context.

Wat is het paradigma van schending van de verwachting?

Het paradigma van schending van de verwachting test of kinderen er langer betrouwbaar uitzien als iemand anders handelt op een manier die niet consistent is met haar valse overtuiging. Dit langer kijken wordt geassocieerd met een geschonden verwachting. Het is gebleken dat wanneer kinderen zien wat ze verwachten, hun kijktijden veel korter zijn dan wanneer ze iets onverwachts zien.

Wat is het anticiperend ogende paradigma?

De anticiperend ogende valse overtuigingstest onderzoekt of kinderen visueel kunnen anticiperen waar een andere persoon met een valse overtuiging over de locatie van een object naar het object zal zoeken. Dit kijkgedrag lijkt erop te wijzen dat de baby's een impliciet begrip hebben van het valse geloof van de onderzoeker.

Wat onderzoekt de actief-helpende false belief test?

De actief helpende false-belief-test onderzoekt of baby's in staat zijn om de onderzoeker actief te helpen. Resultaten van onderzoeken tonen aan dat kinderen van 18 maanden oud in staat waren om de onderzoeker actief te ondersteunen.

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op sociale cognitie en bespreekt dit aan de hand van deelvragen.

Sociale cognitie binnen de filosofie gaat over hoe mensen andere begrijpen in alledaagse situaties. Hierbij lag de focus vooral op sociale interacties waarin de attributie van mentale toestanden centraal staat. Voorbeelden van dit soort mentale toestanden zijn overtuigingen, verlangens en intenties. De meeste filosofen gaan ervan uit dat het toekennen van mentale toestanden aan anderen een cruciale rol speelt in alledaagse sociale situaties en dat het begrip van anderen diepgaand en bijna uitsluitend mentalistisch is. Het vermogen om psychologische concepten te gebruiken bij het toeschrijven van mentale toestanden aan elkaar en aan onszelf wordt volkspsychologie genoemd.

Wat is emotie? - Chapter 9

Dit hoofdstuk gaat aan de hand van deelvragen verder in op emotie.

Er zijn veel meningsverschillen over emoties. Voorbeelden van dergelijke meningsverschillen zijn:

  • Een eerste groot meningsverschil gaat over het onderscheid tussen gevoel en cognitie. Sommigen zeggen dat emoties in wezen lichamelijke gevoelens zijn die geen enkele begrijpelijkheid hebben. Anderen zien ze als rationele oordelen waarvoor we verantwoordelijkheid moeten nemen.

  • Een tweede meningsverschil gaat over het onderscheid tussen natuur en cultuur. Sommige filosofen benadrukken de biologische dimensie door zich te concentreren op een select aantal basisemoties, die in alle culturen als universeel worden beschouwd. Andere filosofen beweren dat emoties sociale constructies zijn. Constructen die gevormd en gereguleerd worden door culturele normen, waarden en verwachtingen.

Wat is de Jamesiaanse kijk op emotie?

In een paper betoogde William James dat emoties moeten worden opgevat als lichamelijke gevoelens. Hij betoogde dat lichamelijke veranderingen geen uitdrukking zijn van een opwindend feit, maar andersom: de waarneming van een opwindend feit wordt gevolgd door bepaalde lichamelijke veranderingen, en de emotie is de ervaring van deze lichamelijke veranderingen.

De belangrijkste veronderstelling achter deze opvatting is dat mensen niet kunnen begrijpen wat emoties zijn zonder rekening te houden met het lichaam. James gaat in tegen pogingen om emotie te reduceren tot iets puur cognitief. James vindt dat vragen over emoties moeten worden beslist op basis van verbale rapporten van ervaringen van de eerste persoon in plaats van observaties van gedrag door derden.

Deze kijk op emoties heeft ook de nodige kritiek ontvangen:

  • Sommige filosofen hebben betoogd dat het onmogelijk is om emoties te identificeren op basis van hoe ze worden ervaren. Sommige emoties lijken dezelfde fenomenologie te delen. Bovendien kunnen lichamelijke gevoelens die verband houden met een specifieke emotie sterk variëren in de tijd en tussen personen.

  • Er is ook beweerd dat het mogelijk is om emoties te hebben die lichamelijke veranderingen met zich meebrengen, zonder dat je je echt bewust bent van deze veranderingen. James verwerpt deze mogelijkheid omdat hij emoties definieert als het bewuste gevoel van lichamelijke verandering.

James lijkt te negeren wat veel filosofen beschouwen als een centraal aspect van emotie, namelijk dat ze ergens over gaan. Emoties hebben een opzettelijk object. In de Jamesiaanse visie roept een opwindend object in de omgeving indirect de emotie op. De emotie gaat echter niet over dit object, maar eerder over de lichamelijke reactie op dit object.

Elke emotie heeft een formeel object als het een object heeft. Een formeel object is een eigenschap die impliciet door de emotie aan zijn doelwit wordt toegeschreven op grond waarvan de emotie als begrijpelijk kan worden beschouwd.

Antonio Damasio, een neurwetenschapper, heeft betoogd dat James grotendeels gelijk heeft als hij stelt dat emoties ervaringen zijn van lichamelijke verandering. Er zijn twee manieren waarop Damasio verder gaat dan James:

  • Hij stelt dat emoties niet uitgeput raken door ervaringen van lichamelijke verandering, aangezien de hersenen lichamelijke verandering kunnen registreren buiten het bewustzijn om. Deze onbewuste neurale registraties van lichamelijke verandering tellen als emoties.
  • Damasio stelt voor dat emoties ook kunnen optreden bij afwezigheid van specifieke lichamelijke veranderingen, wanneer de hersengebieden die gewoonlijk met deze lichamelijke veranderingen worden geassocieerd, actief zijn. Hij noemt dit de 'als-als'-lus (as-if-loop).

Jesse Prinz stelt dat mensen onderscheid moeten maken tussen emotionele gevoelens en emotionele attitudes. Een emotioneel gevoel is de bewuste waarneming van lichamelijke verandering. Een emotionele houding is een propositionele houding - een houding die een causaal verband vertegenwoordigt tussen de emotie en de representatie van een object. Prinz postuleert het concept van een emotionele houding als reactie op de bewering dat emotionele gevoelens geen opzettelijk object hebben.

Wat is de cognitivistische kijk op emotie?

De cognitivistische kijk op emoties probeert emoties te begrijpen in termen van propositionele attitudes. Dit lijkt op beoordelingstheorieën van emoties in zoverre ze de neiging hebben om emoties te karakteriseren in termen van de betrokken cognitieve processen. Er is een belangrijk verschil met het begrip cognitie dat wordt gebruikt. Beoordelingstheorieën zijn geïnteresseerd in cognitie als het proces met de betekenis van de situatie voor een individu wordt bepaald.

Magna Arnold introduceerde de term beoordeling om het feit te benadrukken dat emoties niet alleen afhankelijk zijn van een reeks bijbehorende lichamelijke veranderingen, maar ook van een cognitief proces van interpretatie. Het is mogelijk om heel verschillende emoties te ervaren, afhankelijk van je beoordeling van het soort situatie waarin je je bevindt. Verschillende onderzoeksresultaten ondersteunen dit idee.

Cognitivistische theorieën over emotie in de filosofie richten zich voornamelijk op propositionele attitudes. Volgens deze theorieën hebben emoties niet alleen een intentioneel object, maar ook een houding ten opzichte van een propositie over dit object. Een propositie is een uitspraak of iets waarover wordt gezegd.

Wat proberen voorstanders van perceptuele theorieën te vinden?

Voorstanders van perceptuele theorieën proberen een middenweg te vinden tussen de opvatting van William James en de cognitivistische opvatting over emotie. Deze voorstanders stellen dat mensen emoties niet kunnen reduceren tot gevoelens en weerstand kunnen bieden aan de reductie van emoties tot propositionele attitudes. ze benadrukken dat emoties zijn als percepties.

  • Emoties zijn passief.

  • Emoties hebben een ‘hoe-is-het’ karakter.

  • Emoties zijn opzettelijk.

Hoe zit het met emoties volgens het perspectief van Peter Goldie?

Peter Goldie construeert emoties als complexe gestructureerde toestanden waarin personen zich kunnen bevinden die over bepaalde dingen gaan en die verschillende soorten opzettelijke toestanden kunnen omvatten over het object van emotie, lichamelijke toestanden of veranderingen, en gevoelens ten opzichte van het object van emotie. Goldie stelt dat deze verschillende elementen van emoties met elkaar verbonden zijn als onderdeel van een verhalende structuur.

Goldie gebruikt deze theorie om uit te leggen hoe mensen de emoties van anderen gaan begrijpen. Hij beschrijft dit als een proces van zich een weg banen naar een zogenaamde hermeneutische cirkel: bij de eerste kennismaking doet iemand bepaalde aannames over iemands gevoelens, gedachten, emoties, stemming en karakter, en hij herziet die aannames als hij met de ander omgaat. Bijgevolg kan de informatie die relevant is voor iemands begrip van iemands emoties aanzienlijk worden beperkt door wat hij weet over de ander.

Goldie onderscheidt empathie van het fantasierijke project om zich in andermans schoenen te verplaatsen. Volgens Goldie houdt beklemtonen in dat je je deze persoon voorstelt als een verteller met gedachten, gevoelens en emoties en de nodige niet-psychologische feiten toevoegt, die samen het verhaal vormen. Er zijn drie noodzakelijke voorwaarden voor empathie:

  • Je moet je bewust zijn van de ander als een van jezelf onderscheiden bewustzijnscentrum.

  • De ander moet iemand zijn van wie je een substantiële karakterisering hebt.

  • Je hebt grip op het verhaal dat je fantasierijk kunt naspelen, met de ander als verteller.

Met welke twee vragen wordt de evolutionaire kijk op emotie geassocieerd?

De evolutionaire kijk op emotie hangt samen met de volgende twee vragen:

  • Wat is de functie van emoties?

  • Zijn emoties universeel?

In de afgelopen decennia hebben interculturele studies de universaliteitsclaim voor emoties hernieuwd ondersteund. Deze onderzoeken waren meestal gebaseerd op twee methoden:

  • De beoordelingstest. Bij deze test krijgen proefpersonen foto's te zien van uitingen van emoties en wordt de proefpersonen gevraagd aan te geven welke emotie volgens hen op de afbeelding wordt uitgedrukt. Paul Ekman maakte veel gebruik van deze test. Hij maakte een lijst van zes van de zeven basisemoties: angst, verrassing, walging, woede, verdriet, geluk en minachting.

  • De componentenanalyse. Deze analyses omvatten het meten van gezichtsspieren en andere lichamelijke veranderingen die betrokken zijn bij het uiten van emoties. Na dergelijke analyses kwam Ekman met de term display rules. Hij gebruikte deze term om uit te leggen hoe de uiting van emotie wordt beïnvloed door sociale normen over hoe, wanneer en waar de emotie moet worden uitgedrukt.

Wat is het avocado-peermodel?

Op het avocado-peermodel hebben emoties een innerlijke biologische kern, die universeel is, en een zachte buitenste structuur, die per cultuur verschilt. Soms wordt het onderscheid tussen primaire en secundaire emoties gebruikt om te benadrukken dat sommige emoties biologisch aangeboren zijn, terwijl andere voortkomen uit culturele conditionering in combinatie met de basisemoties. Het is misschien beter om de term pan-cultureel in deze context te gebruiken, omdat het bewijs suggereert dat er overeenkomsten zijn in de uiting en herkenning van bepaalde emoties tussen culturen, maar dat betekent niet dat iedereen dezelfde emoties heeft.

Charles Darwin bracht drie principes naar voren om uit te leggen hoe bepaalde emoties pan-cultureel lijken te zijn. Dit zijn de volgende:

  • Het principe van bruikbare bijbehorende gewoonten. Dit principe is gebaseerd op de veronderstelling dat bepaalde gedragsreacties moeten worden gezien als oplossingen voor specifieke adaptieve problemen. Ze verbeterden de overlevings- en voortplantingskansen. Het belangrijkste idee achter dit principe is dat bepaalde gedragsreacties kunnen worden gecoöpteerd voor andere doeleinden. Dit proces wordt ook wel secundaire adaptatie genoemd.

  • Het antitheseprincipe stelt dat emoties in een relatie van oppositie staan.

  • Het principe van directe actie is gebaseerd op de hydraulische opvatting van de geest. Darwin geloofde dat de geest wordt aangedreven door zenuwkracht, die van tijd tot tijd moet worden losgelaten. Darwin dacht dat nutteloze directe acties, zoals beven, hiervan voorbeelden waren. Tegenwoordig weten wetenschappers dat de meeste van deze nutteloze directe acties in feite zeer functioneel zijn.

Wat is een affect programma?

Een affect programma is de gecoördineerde reeks veranderingen die de emotionele reactie vormen. Filosofen zoals Goldie hebben betoogd dat de focus op emoties als affect programma's misleidend is in zoverre het de veronderstelling versterkt dat emoties van nature ingebed zijn in onze hersenen en geen recht doet aan het belang van de omgeving en sociaal leren. De objecten van emoties zijn voor een groot deel programmeerbaar door de sociale omgeving.

Volgens de sociaal-constructivistische kijk op emotie zijn sociale normen bepalend om te begrijpen wat emoties werkelijk zijn. Het punt van deze opvatting is niet dat emoties geen biologische basis hebben of dat een evolutionair perspectief niet kan bijdragen aan de studie van emotie. Het punt is veeleer dat de belangrijkste aspecten van onze emoties sociaal van aard zijn en vanuit een sociaal perspectief moeten worden bestudeerd.

Wat is een stemming?

De meeste filosofen begrijpen stemming als een subset van emoties - als opzettelijke toestanden met gegeneraliseerde objecten. Goldie stelt dat er bij elke emotie een onderscheid moet worden gemaakt tussen een ontwikkeling naar specificiteit en naar niet-specificiteit. Wanneer een emotie zich ontwikkelt in de richting van specificiteit, verandert deze in een emotie met een specifiek object en trekt uiteindelijk een persoon in actie. Wanneer een emotie zich ontwikkelt in de richting van niet-specificiteit, lost deze op in een stemming die een specifiek object mist.

Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.