Samenvattingen geschreven in 2013 bij wetenschappelijke artikelen rond het thema Culturele diversiteit in opvoeding en onderwijs
- A: Onafhankelijkheid en interdependentie in verschillende culturele contexten (Killen & Wainryb, 2000)
- B: Individualisme en de ‘westerse geest’ herzien: etnotheorieën van het kind van Amerikaanse en Nederlandse ouders (Harkness, Super & van Tijen, 2000)
- C: Homogeniteit en heterogeniteit in culturele geloofssystemen (Harwood, Scholmerich & Schulze, 2000)
- D: Inter-persoonlijke relaties in de culturele contexten van individualisme en collectivisme (Raeff, Greenfield & Quiroz, 2000)
- E: Ouderlijke ethnotheorieën in westerse culturen (Harkness & Super, 2006)
- F: Kwaliteit in onderwijs en zorg in de vroege kindertijd (Rosenthal, 2003)
- G: Kwaliteit van onderwijs (Tobin, 2005)
- H: Effecten van proximale processen op de cognitieve ontwikkeling van Nederlandse, Surinaams-Nederlandse en Turks-Nederlandse voorschoolse kinderen (Leseman & van den Boom, 1999)
- I: De invloed van een ongunstige buurt, collectieve socialisatie en opvoeding op deviante peeraffiliatie van Afrikaans-Amerikaanse kinderen (Brody et al., 2001)
- J: Het verbeteren van moeder-kind interactie in Turks-Nederlandse gezinnen met een laag inkomen (Van Tuijl & Leseman, 2004)
- K: De invloed van vroege interventie op de cognitieve ontwikkeling (Burger, 2010)
- L: Hoe besteden peuters hun tijd? (Early et al., 2010)
- M. Gemiste Kansen (Vollebergh, 2002)
- N. Cultuur & Psychodiagnostiek (Borra et al, 2011)
- O. Interventies en culturele diversiteit binnen Nederland (Van den Berg, 2010)
- P. Verschillen in etnische achtergrond van forensische en reguliere jeugd-ggz-cliënten (Boon, De Haan & De Boer, 2010)
- Q. Prevalence of psychiatric disorders among children of different ethnic origin (Zwirs et al, 2007)
- R. Respect van twee kanten. Over socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens (Pels, 2003)
- S. De pedagogische driehoek: een trampoline of een gevangenis (El Hadioui, 2011)
- T: Tussen Flaneren en Schofferen (RMO, 2008)
- U: Cross-cultureel conflict en harmonie in de sociale constructie van het kind (Greenfield, Quiroz & raeff, 2000)
- V: Culturele invloeden op de percepties van leerlingen van opgenomen lessen (Brok et al., 2003)
- W: Burgerschapsvorming in de Nederlandse multi-etnische context (leeman & Pels, 2006)
- X. Interpersoonlijke competentie van een leraar in een multiculturele klas (Wubbels)
- Y. Interculturele Pedagogiek. Een verkenning (Elbers, 2002) hoofdstuk 1 tm 4
Sommige onderzoekers hanteren de aanname dat culturen gekenmerkt kunnen worden als of individualistisch of collectivistisch. Onderzoeken die dit perspectief gebruiken, bestuderen voornamelijk de eigenschappen van individualistische en collectivistische culturen en de consequenties van individualisme-collectivisme (I-C) voor de ontwikkeling van individuen en hun inter-persoonlijke en inter-groep relaties. De afgelopen vijftien jaar is het construct I-C erg populair geworden als voorspellend en verklarend model van variabiliteit in gedachten, emoties en gedrag van mensen. De status van I-C als dichotoom construct wordt echter betwijfeld, omdat individualistische en collectivistische neigingen naast elkaar kunnen bestaan en slechts meer of minder worden benadrukt in elke cultuur. Het resultaat van het construct I-C leidt dus tot simplistische en vertekende beelden van complexe sociale werkelijkheden. Culturen en individuen worden gestereotypeerd in de zin dat ze beschreven worden als of individualistisch of als collectivistisch, zonder aandacht voor andere waarden of ideologieën die daarnaast nog nagestreefd kunnen worden.
Cultural ideologies and the typing of individuals
De unidimensionele constructen individualisme en collectivisme zijn geen adequate representaties van het ‘culturele ethos’ van culturen. Bepaalde aspecten van het individualisme worden bekritiseerd door individualisten, terwijl bepaalde aspecten van het collectivisme worden verworpen door collectivisten. Daarnaast worden bepaalde aspecten van het collectivisme gewaardeerd als deel van de individualistische cultuur en worden bepaalde aspecten van het individualisme gewaardeerd als deel van de collectivistische cultuur.
Met betrekking tot het verband tussen cultuur en sociale ontwikkeling moet er niet alleen rekening worden gehouden met diversiteit in culturele symbolen, waarden en praktijken, maar ook met de mogelijkheid dat individuen in een cultuur deze symbolen, waarden en praktijken verschillend kunnen interpreteren.
Er zijn verschillende manieren om het I-C construct opnieuw te conceptualiseren om een verklaring te geven voor de co-existentie van het individualisme en collectivisme in een enkele cultuur. Een manier is om individualisme en collectivisme te zien als twee ideale typen op tegenovergestelde polen van een continuüm. Culturen bevinden zich op verschillende plaatsen op dit continuüm, met verschillende proporties van individualistische en collectivistische elementen. Deze benadering is echter niet veel anders dan het te vervangen perspectief, omdat de benadering ervan uitgaat dat er een aantal homogene (individualistisch of collectivistisch) subculturen naast elkaar bestaan in een cultuur. Een andere manier om de co-existentie te verklaren, is om de bron van heterogeniteit niet op het niveau van de samenleving, maar op het niveau van het individu te plaatsen.
Coexistence of social orientations within individuals
Volgens de auteurs ontstaat de co-existentie van individualistische en collectivistische oriëntaties in culturen vanuit de co-existentie van verschillende belangen in het leven en de redenering van individuen. Kinderen beginnen al op vroege leeftijd verschillende sociale oriëntaties op de sociale wereld te vormen. Als een resultaat van hun interacties met verschillende aspecten van hun sociale omgevingen hebben kinderen (en volwassenen) tegelijkertijd meerdere en vaak conflicterende belangen m.b.t. onafhankelijkheid en interdependentie.
Een andere bron van heterogeniteit in sociale oriëntaties is de informatieve diversiteit die betrekking heeft op sociale en morele beslissingen. Morele concepten (wat is goed, wat is slecht?) en informatieve overtuigingen over wat relevante aspecten van de realiteit zijn (overtuigingen over wat waar is) hebben invloed op de interpretatie en evaluatie van sociale praktijken.
De bron van zowel de co-existentie van belangen m.b.t. onafhankelijkheid en interdependentie en de gevarieerde manifestatie van deze belangen in concrete sociale contexten kan geplaatst worden op het niveau van een actief individu dat de sociale wereld interpreteert.
The acquisition of multiple social orientations
I-C theoretici verklaren de verwerving van individualistische patronen vaak in termen van socialisatie (het expliciet leren van waarden) en de verwerving van collectivistische patronen in termen van enculturatie (indirect boodschappen communiceren). Er zijn een aantal impliciete aannames in deze theorie. Ten eerste wordt aangenomen dat kinderen passieve ontvangers zijn van culturele normen en waarden. Daarnaast wordt aangenomen dat volwassenen een enkele communicatiemethode gebruiken om waarden over te dragen aan kinderen. Deze aannames zijn echter onjuist, wat hieronder geïllustreerd zal worden.
Independence and interdependence in Japanese and Colombian schoolsettings
De co-existentie van sociale oriëntaties is onderzocht op een Japanse en Colombiaanse school. De Japanse sociale ontwikkeling wordt meestal afgebeeld als collectivistisch, met nadruk op interdependentie. Echter, Japanse kinderen vertoonden conflicten over kwesties van autonomie en interdependentie. Daarnaast gebruikten leerkrachten zowel verbale uitleg (individualisme) als uitleg a.d.h.v. gevoelens (collectivisme).
Ook Latijns-Amerikaanse landen worden vaak geclassificeerd als collectivistisch. De sociale interacties worden vaak afgebeeld als interacties van hiërarchie en acceptatie van discipline en straf. Colombiaanse kinderen gaven echter de voorkeur aan onderhandeling en uitleg. Daarnaast gaven leerkrachten bij oudere leerlingen minder voorkeur aan het gebruik van straf.
Volgens de auteurs zijn onafhankelijkheid en interdependentie in elkaar gevlochten in Japanse en Colombiaanse leerstijlen, sociale interacties en sociale beoordelingen. Onafhankelijkheid en interdependentie bestaan dus naast elkaar in verschillende culturen, maar de vormen van co-existentie kunnen variëren per leerkracht en per cultuur.
Independence and interdependence in hierarchically organized Druze community
Ook onderzoek naar de Druze gemeenschap in Israël toont co-existentie van individualistische en collectivistische oriëntaties aan. De kenmerken van deze gemeenschap zijn meestal die geassocieerd worden met het collectivisme. Onderzoek laat zien dat mensen in de Druze gemeenschap collectivistische beoordelingen vormen over rolrelaties, gehoorzaamheid aan autoriteit en inter-persoonlijke verplichten. Hun concepten van gehoorzaamheid bevatten echter zowel collectivistische beslissingen (bv. mannelijke autoriteit) als individualistische beslissingen (bv. grenzen die autoriteitsfiguren hebben).
Bovendien hebben mensen in de Druze gemeenschap ook individualistische concepten van personen als autonoom en ze beschouwen verschillende zaken als eigen persoonlijke verantwoordelijkheid. De meeste participanten in het onderzoek vonden echter dat mannen beslissingen voor zichzelf en voor hun vrouwen en dochters moeten maken. Het lijkt er dus op dat mannen geconceptualiseerd worden als autonoom en dat zij persoonlijke keuzes mogen maken.
Concepten zoals autonomie zijn niet afwezig in traditionele samenlevingen, maar hebben voor individuen in verschillende rollen en posities een andere betekenis. Dit leidt tot een complexe vervlechting van onafhankelijkheid en interdependentie.
Conclusions
Culturen en individuen in culturen kunnen dus niet nauwkeurig beschrevne worden int emren van enkelvoudige categorieën of oriëntaties. De toepassing van brede, algemene cateogrieën kan leiden tot stereotypering en mislabeling van culturen. Belangen m.b.t. onafhankelijkheid en interdependentie zijn niet wederkerig exclusief, maar maken deel uit van de levens en sociale oriëntaties van leden van verschillende westerse en niet-westerse culturen.
Eén interpretatie van de aanname van co-existentie is dat culturen verschillende proporties van individualistische en collectivistische elementen bevatten, waardoor samenlevingen zich ergens op het continuüm tussen de polen van individualisme en collectivisme of onafhankelijkheid en interdependentie bevinden. Volgens de schrijvers doet deze benadering echter geen recht aan het complexe web van oriëntaties en hun harmonieuze of conflicterende manifestatie, dat kenmerkend is voor de interacties, het gedrag en de redenering van individuen in culturen.
De bron van de naast elkaar bestaande sociale oriëntaties in culturen ligt op het niveau van het individu. Door participatie aan en reflectie op meerdere soorten sociale interacties construeert het individu verschillende soorten oriëntaties op de sociale wereld.
Het idee van een ‘westerse geest’ in tegenstelling met de niet-westerse tegenhanger lijkt op de contrasterende constructen van individualisme of onafhankelijkheid versus collectivisme of interdependentie. De mediërende link tussen deze culturele modellen en gedrag is ouderlijke etnotheorieën, culturele geloofsystemen van ouders m.b.t. de aard van kinderen, ontwikkeling, opvoeding en de familie.
De auteurs betwisten het idee van een uniforme ‘westerse geest’ en onderzoeken de constructen van individualisme en collectivisme door een analyse van ouderlijke culturele modellen van het kind in de Verenigde Staten (Cambridge ouders) en Nederland (Bloemenheim ouders). De beschrijvingen van ouders van hun eigen kinderen worden gebruikt als bewijs voor impliciete culturele modellen van ‘het kind’.
Cultural models of the child in parental descriptions
De verhalen en beschrijvingen van de Bloemenheim ouders van hun kinderen waren anders in oriëntatie en nadruk dan de verhalen en beschrijvingen van de Cambridge ouders. Cambridge ouders beschreven hun kinderen vaak in termen van hun intelligentie. De Bloemenheim ouders benadrukten daarentegen vooral de sociale kwaliteiten van het kind. De Cambridge ouders benadrukken dus vooral individualistische kwaliteiten, terwijl de Bloemenheim ouders zich richten op het kind als sociaal wezen. Als er echter beter naar de beschrijvingen wordt gekeken, blijkt ook uit de Bloemenheim beschrijvingen aandacht voor cognitie (zij het in een sociaal domein) en voor het vermogen zichzelf te vermaken en alleen te spelen (een teken van onafhankelijkheid).
Cultural concepts of dependence
Zowel de Cambridge als de Bloemenheim ouders praatten over afhankelijkheid in termen van twee soorten gedrag: (1) aandacht zoeken; (2) fysiek contact of affectie zoeken. Terwijl ze het eens waren over wat afhankelijk gedrag inhield, verschilden ze in hun interpretaties van en reacties op zulk gedrag.
Bloemenheim ouders zagen afhankelijk gedrag als normaal en positief bij jonge kinderen. Volgens de Bloemenheim ouders vragen kinderen aandacht als ze het nodig hebben en moet deze behoefte bevredigd worden, binnen de beperkingen van de interesse en beschikbaarheid van de ouders. Behoefte aan veel affectie werd geaccepteerd als deel van het aangeboren karakter van een kind. Zelfs kinderen die het voor ouders onmogelijk maakten om zich op iets anders te richten in de aanwezigheid van het kind werden niet als problematisch ervaren. Volgens de Bloemenheim ouders was dit gedrag natuurlijk, redelijk en geen reden voor bezorgdheid.
De Cambridge ouders vonden afhankelijk gedrag daarentegen niet normaal of wenselijk. Zij beschouwden het juist als problematisch voor de ouders, vooral als het kind problemen had met het delen van de aandacht van de ouders.
The significance of independence
Zowel de Cambridge als Bloemenheim ouders zagen de volgende soorten gedrag als uitdrukkingen van onafhankelijkheid: dingen zelf willen doen, het vermogen zichzelf te vermaken, zelf beslissingen maken en een eigen wil hebben. Opnieuw verschilden de ouders echter in de betekenis die verbonden werd aan onafhankelijkheid.
Cambridge ouders zagen onafhankelijk gedrag vaak als een interne strijd van het kind, verscheurd door de wens om vast te klampen aan de ouders en de wens om onafhankelijk te zijn. De Bloemenheim ouders zagen oppositioneel gedrag daarentegen als een natuurlijk proces van het ontdekken van de eigen eigenheid. Zij moedigden deze ontwikkeling aan, omdat het de basis is voor het vermogen later eigen beslissingen te nemen.
Dependence and interdependence: The cultural contrast
Zowel de Cambridge als Bloemenheim ouders erkenden hetzelfde gedrag als relevant voor elk construct. De twee groepen verschilden echter in hun interpretaties van afhankelijk en onafhankelijk gedrag en in hun houdingen en reacties. De Cambridge ouders zagen zowel afhankelijk als onafhankelijk gedrag problematisch, terwijl de Bloemenheim ouders beide soorten gedrag als normaal beschouwden.
Individualism, sociocentrism, and the ‘autonomous-relational self’
Kagitcibasi ziet ‘agency’ en ‘separateness’ als de twee dimensies van autonomie. Zij stelt dat er in sommige samenlevingen sprake is van zowel hechte emotionele relaties als individuele ‘agency’. Volgens deze interpretatie is het ‘autonome relationele zelf’ een betere oplossing voor de basale menselijke behoefte aan zowel verbondenheid als ‘agency’.
Kagitcibasi’s conceptualisatie komt erg overeen met de verschillen in de manieren waarop de Cambridge en Bloemenheim ouders over afhankelijkheid en onafhankelijkheid praatten. Voor de Cambridge ouders heeft het probleem met zowel afhankelijkheid als onafhankelijkheid te maken met separatie. Hoewel het conflict wordt toegeschreven aan het kind, ervaren deze ouders ook problemen met de vóóronderstelde noodzakelijkheid van separatie. Door de Bloemenheim ouders werd interdependentie daarentegen gewaardeerd en werd onafhankelijk gezien als gerelateerd aan de ontwikkeling van ‘agency’, het vermogen eigen keuzes te maken.
Noch de VS noch Nederland is een traditionele samenleving waarin gehoorzaamheid en respect worden benadrukt. De nadruk op ‘agency’ door Nederlandse ouders kan verklaard worden doordat mensen dicht op elkaar wonen en elkaar niet kunnen vermijden. Hierdoor vinden ouders het belangrijk voor kinderen dat ze weten wat ze willen, zodat ze niet gemanipuleerd worden. Echter, om de vrede te behouden is een te sterke eigen mening niet mogelijk. Er moet dus ook rekening worden gehouden met anderen.
Kagitcibasi’s conceptualisatie van het autonome relationele zelf komt dus overeen met het culturele model van de Bloemenheim ouders van het kind. Echter, Kagitcibasi neemt aan dat een dergelijk model alleen buiten westerse samenlevingen gevonden kan worden. Waarschijnlijk zal toekomstig onderzoek aantonen dat er niet één ‘westerse geest’ is, maar dat er veel verschillende cultureel gestructureerde manieren zijn om het zelf te conceptualiseren.
Interpretatieve benaderingen nemen over het algemeen aan dat mensen betekenis geven door middel van hun culturele symboolsystemen, waarbij taal één van de belangrijkste systemen is. Veel van deze benaderingen nemen aan dat deze constructie plaatsvindt tijdens sociale interactie, waarin het kind cultureel betekenisvolle patronen van overtuigingen en gedrag produceert en reproduceert. De vraag die in dit artikel wordt gesteld, is hoe we zowel homogeniteit als heterogeniteit van overtuigingen in een bepaalde culturele gemeenschap kunnen begrijpen.
Heterogeneity and the boundaries of a cultural community
Leden van een cultuur construeren gezamenlijk een gedeelde realiteit en handelen volgens een overeenkomst van rationeel gedrag. De vraag is in welke mate betekenissen of ‘realiteiten’ gedeeld moeten worden door een groep mensen voordat we kunnen zeggen dat twee individuen tot dezelfde culturele gemeenschap behoren. Elke culturele gemeenschap bestaat uit kleinere subgemeenschappen, waarvan elke bijdraagt aan heterogeniteit van het geheel. Deze heterogeniteit van overtuigingen in een culturele groep maakt het moeilijk om cultuur op een algemeen niveau te karakteriseren. Anderzijds moeten we elke gemeenschap beschouwen als bestaande uit één individu om heterogeniteit uit te sluiten. Daar staat tegenover dat het feit niet genegeerd kan worden dat culturen als een geheel van elkaar verschillen. Dit leidt dus tot de volgende paradox: culturele gemeenschappen kunnen gezien worden als algemene, waarneembare gehelen; culturele gemeenschappen bestaan uit kleinere, heterogene subgemeenschappen.
De term ‘gedeelde conceptuele schema’s’ is een relatief flexibele definitie van wat een culturele gemeenschap inhoudt. Een persoon kan tegelijkertijd lid zijn van meerdere groepen, elk met een eigen schema. Elke culturele gemeenschap bestaat uit individuen die ook participeren in meerdere andere culturele gemeenschappen. Volgens deze benadering is een culturele gemeenschap dus geen gebonden, statische entiteit, maar een groep individuen die gezamenlijk een gedeelde realiteit construeren in één of meer levensdomeinen. Dit niveau van gemeenschappelijkheid representeert een veranderend continuüm. Op het meest algemene niveau zijn we allemaal mensen die o.a. fysieke overleving nastreven. Op het meest exclusieve niveau zijn we allemaal unieke individuen. Tussen deze twee extremen zijn er verschillende niveaus van gemeenschappelijk.
Vanuit dit perspectief wordt ‘heterogeniteit versus homogeniteit’ een minder lastige kwestie. Individuen passen hun gedrag aan aan een gepast niveau van gemeenschappelijkheid. Culturele gemeenschappen vertonen zowel algemene overeenkomsten m.b.t. algemene constructen als interne variatie m.b.t. bepaalde specifieke constructen.
National group membership and socioeconomic status as multiple cultural communities
Wat gebeurt er als een persoon gelijktijdig tot twee culturele gemeenschappen behoort, die conflicterende waarden en praktijken lijken te belichamen? Een mogelijkheid is dat de persoon de vrijheid krijgt om te kiezen tussen culturele schema’s of om culturele schema’s te combineren. Een alternatief voor zulke idiosyncratische oplossingen voor conflicterende schema’s is het transformeren van algemene culturele constructen in andere, herkenbare patronen van de meer gelokaliseerde culturele gemeenschap. De coherentie van het algemene culturele construct wordt dan behouden, zelfs tegenover interne variatie.
Een voorbeeld is het verband tussen lidmaatschap in een nationale culturele gemeenschap versus lidmaatschap in een sociaaleconomische groep. Het is mogelijk dat de grotere nadruk op conformiteit aan autoriteit onder arbeidersklasse ouders in de VS geen langetermijn doel is dat
Read more
Add new contribution