Oefenvragen met uitwerkingen bij het boek Seksuologie

Deze samenvatting is gebaseerd op de 2e druk van het boek van Gijs et al


Oefenvragen hoofdstuk 1 - 25

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1. Wie richtte het eerste seksuologische onderzoeksinstituut op? En in welk jaar?

 

2. Noem de drie bekendste Nederlandse seksuologen en leg uit wat zij hebben betekend voor de ontwikkeling van seksuologie in Nederland.

 

3. Welke seksuologen hebben sekstherapie ontwikkeld en wat is het doel van deze therapie?

 

Hoofdstuk 2 De geschiedenis

 

4. Waarom stelden Masters en Johnson in hun therapie geen surrogaatpartner voor een vrouw beschikbaar maar wel bij de man?

 

5. Waardoor veranderde de definitie van seks inhoudelijk van voortplanting naar seks met instemming?

 

6. Noem de twee grote zienswijzen op seksuologie en hun kernpunten.

 

7. Wat leidt tot het heen en weer pendelen tussen de twee grote zienswijzen wat betreft seks?

 

Hoofdstuk 3 Wetenschappelijk onderzoek

 

8. Geef bij het essentialistische model, het sociaal-constructionistische model en het biopsychosociale model kort de inhoudt weer en welke onderzoeksmethoden het best gebruikt kunnen worden.

 

9. Waarom is er naar geneesmiddelen beter en meer onderzoek gedaan dan naar psychologische behandelingen?

 

10. Noem een voordeel en een nadeel van klinisch onderzoek ten opzichte van niet-klinisch onderzoek.

 

11. Noem een voordeel en een nadeel van observationeel onderzoek.

 

12. Noem een voordeel en een nadeel van zelfrapportage onderzoek.

 

13. Noem een voordeel en een nadeel van psychofysiologisch onderzoek.

 

Hoofdstuk 4 De biologische kant

 

14. Bespreek de normale embryonale ontwikkeling van de geslachtsorganen voor zowel de man als de vrouw.

 

15. Noem twee fysiologische verschillen tussen het mannelijk en vrouwelijk orgasme.

 

16. Bespreek de psychosomatische cirkel van seks (van Bancroft).

 

17. Leg uit waardoor de productie van geslachtshormonen wordt beïnvloed en hoe de negatieve feedbackloop werkt.

 

18. Waardoor kan onze genderidentiteit verschillen van ons fysieke gender?

 

Hoofdstuk 5 De psychologische benaderingen

 

19. Deel het mannelijk en vrouwelijk orgasme in naar adaptatie, bijeffect of ruis en leg uit waarom.

 

20. Geef aan bij welke sekse het proces van seksuele selectie het sterkst aanwezig en leg uit waarom.

 

21. Noem de vijf relaties tussen de Big Five en seksueel gedrag.

 

Hoofdstuk 6 De seksuele levensloop

 

22. Bespreek de ontwikkeling van genderidentiteit in de leeftijd van 0 tot 12 jaar.

 

23.Noem de zes ontwikkelingsfasen van intieme relaties..

 

24. Relaties krijgen vaak geleidelijk aan een meer vriendschappelijk karakter en dat heeft invloed op de beleving van seksualiteit. Leg uit waar het verschil tussen vriendschap en seksuele aantrekkingskracht op gebaseerd is.

 

25. Noem twee punten waar de vrijfrequentie door wordt beïnvloed.

 

Hoofdstuk 7 Seksuele diversiteit

 

26. Noem enkele voorbeelden van seksuele diversiteit tussen de seksen.

 

27. Welke mogelijke reden wordt gegeven voor de 150-jarige cyclus in seksuele permissiviteit?

 

28. Noem twee verschillen tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden op het gebied van gezondheidszorg ten aanzien van seksualiteit.

 

Hoofdstuk 8 Commercie

 

29. Wat zijn loverboys en hoe gaan ze over het algemeen te werk?

 

30. Noem twee redenen voor een prostitutiebezoek.

 

31. Waarom kunnen mannen die vaak prostituees bezoeken later moeite hebben met het vinden van seksuele bevrediging in een normale relatie?

 

Hoofdstuk 9 Voorlichting en preventie

 

32. Wat zijn de vier mogelijke doelen van health promotion?

 

33. Geef de definitie van seksuele gezondheid.

 

34. Noem de vijf stappen van programmaontwikkeling.

 

Hoofdstuk 10 Anticonceptie

 

35. Geef de definitie van anticonceptie.

 

36. Veel jongeren in Nederland doen aan Double Dutch, wat houdt dit in?

 

37. Wat doet een intra – uterine device en waar is het van gemaakt?

 

Hoofdstuk 11 Preventie van geslachtsziekten

 

38. Noem de drie groepen seksueel overdraagbare aandoeningen en geef bij elke groep een voorbeeld.

 

39. Wat is nodig voor het bevorderen van veilig vrijen?

 

40. Welke stelling is juist?

I. Groepsinterventies zijn nuttiger dan individuele interventies

II. Individuele interventies zijn nuttiger dan groepsinterventies

 

A. Stelling I is juist.

B. Stelling II is juist.

C. Stelling I en II zijn onjuist, de beide interventies zijn even nuttig.

 

Hoofdstuk 12 Seksueel geweld en preventie

 

41. Noem de vier artikelen in het Nederlands strafrecht over seksueel misbruik van kinderen.

 

42. Hoeveel procent van de mannen en vrouwen heeft voor hun 16e jaar een ongewenste seksuele ervaring gehad?

 

43. Noem de soorten kennis die men nodig heeft om een evidence based programma te ontwikkelen.

 

Hoofdstuk 13 De seksuologische hulpverleningsrelatie

 

44. Leg uit wat er verstaan wordt met de ‘werkalliantie’ tussen hulpverlener en cliënt.

 

45. Beschrijf de vier basale functies van de hulpverleningsrelatie zoals beschreven door Cormier & Hackney.

 

46. Geef de definitie van het therapeutisch contract.

 

Hoofdstuk 14 Diagnostiek en interventies

 

47. Noem de twee soorten lichamelijk onderzoek en hun doel.

 

48. Benoem en beschrijf de vijf perioden in de historie van de psychologische interventies bij seksuele problemen.

 

49. Noem twee vormen van behandeling gebaseerd op het leertheoretische model en beschrijf deze.

 

Hoofdstuk 15 Seksuele disfuncties bij vrouwen

 

50. Geef aan of een seksuele aversiestoornis ontstaat door preparatorische conditionering (verwachtingsleren) of door evaluatieve conditionering (uiting van sociaal leren) en leg uit waarom.

 

51. Geef de definitie van verminderd seksueel verlangen zoals het in de DSM-IV-TR genoemd wordt.

 

52. Wat zijn vaak de doelen van mannen en vrouwen bij seksuele activiteit.

 

Hoofdstuk 16 Seksuele disfuncties bij mannen

 

53. Leg uit waarom het belangrijk is om te kijken of de erectie tot stand kan komen tijdens de slaap bij mannen met een erectiele disfunctie?

 

54. Waarom is psychodiagnostiek belangrijk bij seksuele klachten?

 

55. Geef de negatieve feedback lus van mannen bij het krijgen van een erectie.

 

Hoofdstuk 17 Genderproblematiek

 

56. Noem de 7 kenmerken waarop primaire en secundaire transseksuelen verschillen.

 

57. Geef een mogelijke reden waarom de incidentie van genderdysforie bij mannen hoger ligt dan bij vrouwen.

 

58. Leg uit wat de eerste en tweede diagnostische fasen bij genderproblemen inhoudt.

 

Hoofdstuk 18 Seksueel geweld: gevolgen en behandeling

 

59. Veel vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik snappen niet waarom zij seksueel opgewonden leken te zijn tijdens het misbruik. Leg uit hoe dit komt.

 

60. Wat zijn de drie verschillende factoren die een rol spelen bij het ontstaan van symptomen van seksueel geweld?
 

61. Wat is vooral belangrijk bij de opvang van misbruikte kinderen?

 

Hoofdstuk 19 Plegers van seksueel geweld

 

62. Aan de hand van welke drie kenmerken wordt strafbaar seksueel gedrag ingedeeld?
 

63. Het confluentiemodel gaat uit van twee paden die kunnen leiden tot seksuele agressie tegenover vrouwen. Noem deze twee paden.

 

64.Noem de drie routes naar seksueel geweld beschreven door Polaschek en anderen.
 

Hoofdstuk 20 Parafilieën en aanverwante stoornissen

 

65. Wat is het belangrijkste verschil tussen de DSM-IV en de DSM-IV-TR wat betreft parafilieën en geef hierbij een voorbeeld van een diagnose die soms niet gesteld kon worden op basis van de criteria van de DSM-IV?

 

66. Geef vier mogelijke verklaringen tussen de man-vrouwratio (30:1) in prevalentie van parafilieën.

 

67. Leg uit wat een hofmakingsstoornis inhoudt, noem de fases van het hofmaken en noem bij elke fase een bijbehorende parafilie.

 

68. Beschrijf de zes modulen waaruit een cognitief-gedragstherapeutische behandeling van parafilieën bestaat.

 

Hoofdstuk 21 Ziekte, handicap en medische interventies

 

69. Welke problemen veroorzaken Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (SOA’s) bij seksuele activiteit?
 

70. Welke problemen veroorzaken de ziekte van Parkinson bij seksuele activiteit? En hoe kunnen deze problemen worden verminderd?

 

71. Welke problemen veroorzaken CARA (chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen, dus kortademigheid en hoesten) bij seksuele activiteit? En hoe kunnen deze problemen worden verminderd?

 

Hoofdstuk 22 Psychiatrie

 

72. Welke stappen kan men ondernemen bij seksuele bijwerkingen van psychiatrische medicatie?

 

73. Wat is de invloed van een depressie op seksuele activiteit?

 

74. Noem een stemmingsstabilator en geef aan wat hiervan de invloed is op patiënten.

 

Hoofdstuk 23 Verstandelijke beperking

 

75. Wanneer wordt er gesproken van een verstandelijke beperking?

 

76. Noem twee stoornissen waarbij mannen onvruchtbaar zijn.

 

77. Waarom vindt misbruik vaker plaats bij mensen met een verstandelijke beperking?

 

Hoofdstuk 24 Vruchtbaarheid

 

78. Wanneer loopt het fertile window ongeveer?

 

79. Wat zijn de meest gebruikte technieken om zwanger te raken bij vruchtbaarheidsproblemen?

 

80. Welke drie fasen doorloopt een stel dat graag kinderen wilt, maar waarbij er sprake is van een fertiliteitprobleem?

 

Hoofdstuk 25 Drugs en genotmiddelen

 

81. Wat is de invloed van alcohol op seksuele activiteit?
 

82. Wat doet de drugs amylnitriet en door wie wordt het gebruikt op seksueel gebied? Wat kan het gevaar zijn van deze drugs?
 

83. Waarom zouden verkrachters de drugs benzodiazepinen gebruiken?

 

Antwoorden hoofdstuk 1 - 25

Antwoorden hoofdstuk 1

 

1. De Duitse seksuoloog Hirschfield, in 1919.

 

2. Theodoor van de Velde (schrijft in 1926 het boek ‘Het volkomen huwelijk’. Hij geeft hierin informatie over het seksueel functioneren van de mens. Van de Velde wil hiermee een positief beeld schetsen van seks), Emde Boas (onderscheidt de procreatieve functie, de lustdimensie, de relationele dimensie en de institutionele dimensie. Van Emde Boas vindt dat seksualiteit een combinatie van alle vier de dimensies moet zijn) en van Ussel (beschrijft hoe de seksualiteit in de loop der tijd wordt gezien).

 

3. Masters en Johnson. Met deze behandeling moet de vicieuze cirkel van vermijding en faalangst worden doorbroken

 

Antwoorden hoofdstuk 2

 

4. Omdat Masters en Johnson meenden dat seksuele effectiviteit voor vrouwen niet noodzakelijk is voor de voortplanting en omdat vrouwen ten gevolge van hun socialisatie meer behoefte hebben aan warmte en expressie van wederzijdse emotionele reacties.

 

5. Doordat de APA homoseksualiteit niet langer als mentale stoornis bestempelde.

 

6. - Seksualiteit als sociaal-maatschappelijk product. De maatschappelijke regulering bepaalt wat mensen als seksualiteit ervaren, geeft aan welke betekenis seksualiteit heeft en bepaalt in welke mate mannen en vrouwen het recht hebben hun eigen seksualiteit vorm te geven.

- Seksualiteit als biologische benadering. Door seksuele reproductie ontstaat een grote genetische diversiteit. Om dit te realiseren, hebben mannen en vrouwen een verschillende investering te maken. Vrouwen hebben een beperkte vruchtbaarheidscapaciteit (door een zwangerschap van 9 maanden) en mannen hebben een relatief onbeperkte vruchtbaarheidscapaciteit. Om succesvol te kunnen reproduceren zullen vrouwen terughoudender moeten zijn.

 

7. In de jaren ’70 heerste de opvatting dat seksualiteit in sterke mate sociaal en maatschappelijk bepaald was. Effectieve psychologische interventies boden dan ook een goed instrument om op individueel niveau veranderingen te bewerkstelligen, waardoor mensen leerden hun eigen seksualiteit vorm te geven. Sinds 1985 is de invloed van de psycholoog afgenomen, mogelijk door een tekort aan bewijs over effectiviteit van behandeling; door de hermedicalisering van de seksuologie; de snellere acceptatie van biomedische interventies ten opzichte van psychologische interventies; en de slechtere opleidingen tot seksuoloog. De huisarts werd door de komst van de pil niet alleen voorschrijver, maar ook voorlichter en adviseur. Daarom kreeg seks onder huisartsen meer aandacht en werden er cursussen ontwikkeld. Hiernaast werd er betere medicatie ontwikkeld voor seksuele disfuncties.

 

Antwoorden hoofdstuk 3

 

8. - Bij het essentialistische model wordt ervan uit gegaan dat bepaalde verschijnselen natuurlijk, onvermijdelijk en universeel zijn. Dergelijke theorieën kunnen onderzocht worden met experimentele methoden door de hypothesen te toetsen die in een eerdere onderzoeksfase ontwikkeld zijn. Hierbij kan vragenlijst- en interviewonderzoek een rol spelen.

- Sociaal-constructionistische theorieën hebben als uitgangspunt dat de mens de buitenwereld beleefd door de ogen van de sociale omgeving en niet objectief. De bestaande wereld kan een mens alleen waarnemen door zijn bestaande schema’s. Ook seksuologie is een product van de cultuur, waarover scripts bestaan (wat is normaal, met wie, hoe moet het er uit zien). Om deze te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van interviews, zelfrapportage en inhoudsanalyses.

- De biopsychosociale theorieën van seksualiteit zijn in feite een combinatie van het essentialisme en het sociaal-constructionisme. Seksuologie valt volgens deze theorie niet te verklaren vanuit een strikt biologisch of psychologisch kader. Er moet dus sprake zijn van een meervoudige bepaling, waarbij beide onderzoeksmethoden gebruikt kunnen worden.

 

9. Behandelingen (farmaceutisch of psychologisch) hebben een bepaald effect op een cliënt. Naast de feitelijke werking van de behandeling is ook het vertrouwen in de behandeling en de relatie met de arts van invloed op het herstel. Bij geneesmiddelen is het effect van deze nonspecifieke factoren makkelijk mee te nemen door placebo-onderzoek. Placebo-onderzoek is moeilijk bij psychologische behandelingen omdat niet duidelijk is hoe de placebo-behandeling er uit zou moeten zien, zonder ongeloofwaardig te worden.

 

10. Voordeel: Klinisch onderzoek heeft een grotere ecologische realiteitswaarde. Doordat de omstandigheden waaronder het onderzoek wordt uitgevoerd in verschillende opzichten hetzelfde zijn als die van de dagelijkse klinische praktijk. Hierdoor worden de mogelijkheden om de bevindingen naar deze dagelijkse praktijk te generaliseren aanzienlijk vergroot, waarmee de externe validiteit toeneemt.

Nadeel: Om een effect goed te kunnen meten, moeten de onderzoeksgroepen uit deelnemers bestaan met zoveel mogelijk dezelfde kenmerken. Dit is moeilijk te bereiken, waardoor een risico ontstaat voor een daling van de interne validiteit.

 

11. Voordeel: Experimentele interventies zijn niet altijd mogelijk, waardoor observatie een goed alternatief instrument kan zijn (zoals bij de invloed van een chronische ziekte).

Nadeel: bij observationeel onderzoek speelt interpretatie een belangrijke rol. Dit is een gevaar voor de interne en externe validiteit.

 

12. Voordelen: Het is goedkoop en het kost weinig tijd. Er kunnen constructen mee gemeten worden die de innerlijke beleving van iemand betreffen. Ook kan er vastgesteld worden dat een bepaalde situatie een probleem vormt voor iemand. Dit wordt uit observatie of experimenteel onderzoek niet altijd duidelijk.

Nadelen: de interne en externe validiteit is niet te verzekeren. Een respondent kan namelijk sociaal wenselijke antwoorden geven of de vraagvorm niet begrijpen.

 

13. Voordeel: Variabelen zijn nauwkeurig te isoleren waardoor er betere verbanden gelegd kunnen worden. Dit leidt tot een hoge meetprecisie.

Nadeel: Het onderzoek kan leiden tot een te grote focus op fysieke metingen. Het is belangrijk om de bijbehorende subjectieve ervaring mee te nemen in de analyse. Ook vindt dit type onderzoek plaats in laboratoria en onderzoekskamers, waardoor de reactie van de proefpersoon kan verschillen met de dagelijkse praktijk.

 

Antwoorden hoofdstuk 4

 

14. Als de celkernen een X en Y-chromosoom bevatten, ontstaat een testis. Als ze twee X-chromosomen bevatten ontstaat een ovarium. Tot vijf weken na de conceptie zijn de genitalia voor man en vrouw hetzelfde: ze bevatten twee genitale plooien, twee buizen van Wolff en twee buizen van Müller.

Seksuele differentiatie vindt plaats doordat tijdens de embryonale ontwikkeling de testes wel en de ovaria niet sturend werken in de morfologische ontwikkeling: zonder sturing groeit de foetus dus automatisch uit tot een vrouw.

De sturing bij het mannelijke embryo: de genitale plooien ontwikkelen zich tot testes. Bij ongeveer acht weken beginnen de Leydig-cellen in de testes met de productie van testosteron, onder invloed van een gonadotrofine uit de placenta (HCG). Testosteron is het actieve hormoon voor differentiatie en groei van de buizen van Wolff. Uit deze buizen ontstaan later vasa deferentia (zaadleiders), epididymidos (bijballen) en vesiculae seminales (zaadblaasjes). Later groeien de mannelijke uitwendige genitalia: penis en scrotum (balzak). In die fase worden de testes aangestuurd door de gonadotrofinen LH en FH. De nog onrijpe Sertoli-cellen in de foetale testes maken AMH, dat aanzet tot de blokkering van de aanmaak van de buizen van Müller. Bij de vrouwelijke foetus ontwikkelen de buizen van Müller zich tot uterus (baarmoeder), tubae uterinae (eileiders) en het diepe deel van de vagina.

Tot de negende week kunnen de uitwendige genitalia differentiëren tot beide geslachten. Aanvankelijk bestaan er een tuberculum genitale, genitale plooi en genitale zwellingen. Deze differentiëren tot de glans, de urethrale plooien, die de urethrale spleet omgeven, en de labioscrotale zwelling. Voor de differentiatie van de mannelijke sinus urogenitalis en de mannelijke uitwendige genitalia is testosteron nodig, in het bijzonder de metaboliet dihydrotestosteron (DHT). Zoals gezegd zijn er voor de vrouwelijke differentiatie van de uitwendige genitalia geen hormonen nodig.

 

15. - Ten eerste is de vrouw in staat verschillende orgasmen kort na elkaar te hebben als doorgegaan wordt met seksuele stimulatie. De meeste mannen ervaren een refractaire periode waarin seksuele stimulatie niet effectief is en hun erectie en seksuele opwinding uitblijven.

- Ten tweede is de vrouw in staat een orgasme langer te beleven. In de bijzondere gevallen kan er een ‘status orgasmus’ optreden die tussen de 20 en 60 seconden kan aanhouden.

 

16. Het schema benadrukt het cirkelvormige karakter van het psychosomatisch systeem. Cognitieve factoren, als tactiele prikkels, worden verondersteld bepaalde centra in het limbisch systeem en in het ruggenmerg te beïnvloeden, te ‘prikkelen’. Deze centra zijn vervolgens verantwoordelijk voor het al dan niet optreden van veranderingen in genitalia of elders in het lichaam. Bewustwording van deze lichamelijke veranderingen kan stimulerend of remmend werken. Deze bewustwording maakt de cirkel rond. Het is belangrijk te beseffen dat op elk punt in de cirkel zowel stimulerende als remmende mechanismen invloed kunnen hebben (plussen en minnen in het figuur). Wanneer het systeem positief geactiveerd is, ‘ontrolt’ het zich totdat een orgasme optreedt, waarna, speciaal bij de man, een tijdelijk ‘uitschakelmechanisme’ werkzaam is.

 

17. De hypothalamus bevat neurosecretoire cellen die GnRH afscheiden. GnRH zorgt ervoor dat de gonadotrofinen (gonadestimulerende hormonen) LH en FSH worden aangemaakt. Deze hormonen zetten de gonaden aan, waardoor bij de man testosteron wordt geproduceerd en bij vrouwen oestradiol, progesteron en testosteron. Hoge concentraties geslachtshormonen hebben een remmend effect op GnRH. Hierdoor vermindert de productie van geslachtshormonen in de gonaden. Lage concentraties stimuleren juist het vrijkomen van GnRH.

 

18. Dit ontstaat door structuurverschillen in de hersenen. Factoren die interfereren met de interactie tussen hormonen en de zich ontwikkelende hersensystemen kunnen onze genderidentiteit beïnvloeden. Aangezien de seksuele differentiatie van de genitalia veel vroeger in de ontwikkeling plaatsvindt (namelijk in de eerste twee maanden van de zwangerschap) dan de seksuele differentiatie van de hersenen (beginnend in de tweede helft van de zwangerschap tot aan de volwassenheid), kunnen beide processen onafhankelijk van elkaar beïnvloed worden.

 

Antwoorden hoofdstuk 5

 

19. Het mannelijk orgasme is adaptatie, omdat het onderdeel is van de ejaculatie en zodoende bijdraagt aan genetisch reproductief succes.

Het vrouwelijk orgasme is een bijeffect, omdat het niet leidt tot een groter genetisch reproductief succes. Of: het vrouwelijk orgasme is een adaptatie omdat het de hechting tussen twee partners in een lange termijnrelatie zou versterken (kan dus zowel adaptatie als bijeffect zijn).

 

20. De sekse met de hoogste ouderschapsinvestering zal relatief gezien het meest interseksuele selectie gebruiken. De verklaring daarvoor is dat de sekse die het meeste investeert er het meeste belang bij heeft om kieskeurig te zijn, zodat de kansen op genetisch reproductief succes vergroot worden. Aangezien een zwangerschap negen maanden duurt en vrouwen daardoor een beperkte vruchtbaarheidscapaciteit hebben, hebben ze er evolutionair belang bij om zo aantrekkelijk mogelijk te zijn – en dus onder elkaar te concurreren – voor de genetisch beste mannen. Tevens hebben ze er belang bij om kieskeurig te zijn, zodat ze de tijd hebben om vast te stellen of een potentiële partner een genetisch goede partner is. Omgekeerd zal de sekse met de laagste investering in het ouderschap vooral intraseksuele competitie vertonen. Bij de mens is dat de man, die met een bijna onbegrensde vruchtbaarheidscapaciteit in staat is met een eenmalige seksuele daad een bevruchting te bewerkstelligen. Toegang tot meer vrouwen en dus competitie met andere mannen om hen deze toegang te onthouden, verhoogt dan de kans op genetisch reproductief succes.

 

21. - Openheid is positief gecorreleerd met een sterkere seksuele motivatie en meer aandacht voor en preoccupatie met het seksuele.

- Consciëntieusheid is positief gecorreleerd met minder aandacht voor en preoccupatie met seksualiteit.

- Extraversie is positief gecorreleerd met een sterkere seksuele motivatie, meer aandacht en preoccupatie en negatief gecorreleerd met seksuele angst.

- Aardigheid is negatief gecorreleerd met seksuele motivatie, aandacht en preoccupatie.

- Neuroticisme is positief gecorreleerd met seksuele angst en negatief gecorreleerd met seksuele motivatie, aandacht en seksuele satisfactie.

 

Antwoorden hoofdstuk 6

 

22. Voor het eerste levensjaar kunnen baby’s het verschil zien tussen een man en vrouw. Tussen het tweede en derde jaar gaan kinderen beseffen dat ze zelf een jongetje of meisje zijn en tot welke sekse anderen behoren. Tussen het derde en vierde jaar dringt door dat gender een constant gegeven is. Kinderen weten welk gedrag mannelijk en vrouwelijk is en ze zijn hierbij beter op de hoogte van de eigen rol dan van die van de andere sekse. In deze leeftijd gaan leeftijdsgenoten een steeds grotere invloed uitoefenen op genderrolgedrag. Vanaf het zesde jaar wordt de voorkeur voor het spelen met kinderen van de eigen sekse sterker. Doordat er culturen binnen jongens- en meisjesgroepen ontstaan, doen de seksen ieder hun eigen ervaringen op. De relaties van jongens zijn hiërarchisch en competitief; ze lopen vaak te koop met hun kennis van seksualiteit. Meisjes spelen in kleinere groepen en paren, hierbij gaat het om samenwerken en aardig zijn.

 

23.

     1. De kennismakingstijd

  1. Gaan samenwonen of trouwen, de eerste tijd samen

  2. De geboorte en opvoeding van jonge kinderen

  3. Midlifeproblemen en de opvoeding van adolescenten

  4. Samen overblijven als de kinderen het huis uitgaan

  5. Pensionering, samen oud worden, grootouders worden

 

24. In vriendschap zoekt men bevestiging van zichzelf. Men zoekt ondersteuning voor eigen ideeën en opvattingen en bevestiging in de keuzen die men maakt. Dit kan gaan over politieke voorkeur, beroep, kledingkeuze. Vriendschap is dus gebaseerd op overeenstemming, op gelijkheid en werkt egoversterkend en identiteitsbevestigend.

Seksuele aantrekkingskracht heeft een andere basis dan vriendschap. Iemand die men seksueel aantrekkelijk vindt blijkt altijd belangrijke kenmerken te hebben die men zelf niet heeft. Bij seksuele aantrekkingskracht wordt de eigen identiteit overschreden. Seksualiteit wordt door Tripp in het kader van een ruilmodel geplaatst: men exporteert bepaalde kenmerken die de ander niet heeft maar wel aantrekkelijk vindt en men importeert aantrekkelijke kenmerken van de ander waar men zelf niet over beschikt.

 

25. Seksuele en relationele satisfactie en relatieduur (niet zozeer door leeftijd).

 

Antwoorden hoofdstuk 7

 

26. Vrouwen willen hun partners langer en beter kennen voordat ze er seks mee willen. Ook geven ze sterker de voorkeur aan relationele in tegenstelling tot recreatieve seks. Vrouwen hechten meer belang aan de sociale en economische status van hun partner.

Mannen vinden jeugdigheid en lichamelijke aantrekkelijkheid van hun partners belangrijker dan vrouwen. Mannen zijn jaloerser om seksuele ontrouw van de vrouw en vrouwen zijn jaloerser om emotionele ontrouw. Het seksuele verlangen van mannen is groter dan van vrouwen, mannen willen dikwijls vaker seks dan ze hebben. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen meer kunnen (ze zijn minder afhankelijk van coïtus voor seksuele opwinding, zijn gevoelig voor een bredere range van seksuele stimuli en zijn vaker in staat tot meervoudige orgasmen) en dat mannen meer willen (Baumeister en Tice).

 

27. De incidentie van soa. Bij een vrijere seksuele moraal en complexere seksuele netwerken ontstaat een grotere verspreiding van soa. Die doet vervolgens de roep om beperking, abstinentie en huwelijke trouw aanzwellen. Is de soa-incidentie dientengevolge weer omlaag gegaan, dan waant men zich weer veilig en herneemt men de verloren vrijheid. Zo is er sprake van een slingerbeweging.

 

28. - Vrouwen in ontwikkelingslanden ondergaan driemaal vaker een abortus en zelfs 24 maal vaker een illegale abortus dan vrouwen in ontwikkelde landen.

- HIV-medicijnen zijn nog lang niet algemeen verkrijgbaar voor alle mensen in ontwikkelingslanden, terwijl dit wel beschikbaar is voor mensen in ontwikkelde landen.

 

Antwoorden hoofdstuk 8

 

29. Loverboys zijn mannen die een meisje verleiden, haar de familiebanden laat verbreken en als ze geïsoleerd is, wordt ze tot prostitutie gedwongen. Deze meisjes worden vaak sterk uitgebuit.

 

30. - Het niet (kunnen) hebben van een seksuele partner.

- Het vaker seks willen hebben dan de partner, net als het verlangen naar variatie.

 

31. Een prostituee wil soms dingen doen die de klant niet durft te verlangen van een partner.

 

Antwoorden hoofdstuk 9

 

32. - Positieve gezondheid (bijvoorbeeld empowerment programma’s)

- Primaire preventie (voorkomen van gezondheidsproblemen)

- Secundaire preventie (vroege opsporing)

- Tertiaire preventie (patiëntenzorg, bijvoorbeeld ook buddy – projecten)

 

33. Seksuele gezondheid is een staat van een emotioneel, sociaal, fysiek en mentaal welzijn gerelateerd aan seksualiteit.

 

34. - Het specificeren van concrete en haalbare programmadoelen

- Het vinden van een theoretische methodologie en het selecteren van de te gebruiken strategieën, materialen en activiteiten voor de voorlichting

- Het ontwerpen, produceren en voortesten van het voorlichtingsprogramma (wie de voorlichting gaat uitvoeren en op welke wijze)

- Het ontwerp van een theory and evidence based strategie voor het implementeren van het programma

- Het opstellen van een plan om het effect en het proces te evalueren (het opstellen van evaluatiedoelen). Het IM vereist vanaf het begin een samenwerking tussen onderzoek en praktijk.

 

Antwoorden hoofdstuk 10

 

35. Anticonceptie zijn alle methoden en middelen om seks te hebben zonder het risico van zwangerschap.

 

36. Het gebruik van zowel de pil als een condoom tijdens seksuele activiteit.

 

37. Een spiraaltje zorgt ervoor dat er cytotoxische stoffen worden geproduceerd die een zaaddodend effect hebben. Dit apparaatje is gemaakt van plastic en koperdraad.

 

Antwoorden hoofdstuk 11

 

38. - Virale infecties (HIV)

- Bacteriële aandoeningen (Chlamydia)

- Overige aandoeningen (Schaamluis)

 

39. Maatregelen (wetgeving), voorzieningen (goedkope condooms) en voorlichting.

 

40. Stelling I is juist.

 

Antwoorden hoofdstuk 12

 

41. - Het is verboden geslachtsgemeenschap te hebben met iemand onder de 16

- Het is verboden ontuchtige handelingen uit te voeren met iemand jonger dan 16

- Verboden is ‘het verleiden van (met giften en beloften) of door misbruik van de positie bewegen van iemand jonger dan 18 tot het dulden of plegen van ontuchtige handelingen’

- Verboden is ‘het plegen van ontucht met een (stief)kind, pleegkind of een andere persoon onder de 18 die aan het gezag onderworpen of aan de waakzaamheid toevertrouwd is’

 

42. Vrouwen: 19% en mannen: 4%.

 

43. Hoe gedrag tot stand komt, seksueel gedrag en geweld, risicogroepen en risicofactoren en effectiviteit van preventieprogramma’s.

 

Antwoorden hoofdstuk 13

 

44. De hulpverlener en cliënt werken samen om de machteloosheid te doorbreken die de cliënt verhinderen om het leerproces met succes te verlopen. De hulpverleningsrelatie fungeert dus niet alleen als sociale context van verandering, maar ook als instrument tot verandering. Gezien dit instrumentele karakter van de hulpverleningsrelatie wordt er binnen de psychotherapie gesproken van de werkalliantie tussen hulpverlener en cliënt.

 

45. - De hulpverleningsrelatie biedt een veilige situatie voor de cliënt om zich te kunnen uiten en zich kwetsbaar te kunnen opstellen.

- De hulpverleningsrelatie is een medium om sterke gevoelens bij de cliënt op te roepen en de cliënt te helpen deze gevoelens onder controle te krijgen.

- De hulpverleningsrelatie kan voor de cliënt een sterk bekrachtigende en motiverende functie hebben. De cliënt krijgt mogelijk het gevoel er niet alleen voor te staan.

- De hulpverleningsrelatie kan een modelfunctie vervullen. De cliënt kan zien hoe plezierig en nuttig een interpersoonlijke relatie kan zijn als binnen zo’n relatie op een constructieve manier wordt gewerkt aan het oplossen van problemen.

 

46. Het therapeutisch contract houdt in dat de hulpverlener met erkenning en respect voor de autonomie van de cliënt te werk gaat en binnen zijn mogelijkheden de cliënt zo goed mogelijk probeert te helpen. Dit contract wordt reeds in de diagnostische fase afgesloten waarin wordt opgesteld wat beide partijen van elkaar kunnen verwachten. Dit kan mondeling of schriftelijk gebeuren.

 

Antwoorden hoofdstuk 14

 

47. Diagnostisch onderzoek:dit dient ter vaststelling of uitsluiting van lichamelijke factoren die het seksuele probleem veroorzaken, bijdragen of een gevolg ervan zijn. Educatief en/of therapeutisch seksuologisch onderzoek:dit heeft tot doel om de patiënt te informeren over de eigen seksuele anatomie en fysiologie en inzicht te verschaffen in de mogelijke lichamelijke oorzaken van het seksuele probleem.

48.


Psychoanalytische periode

Gedragstherapeutische aanpak

Eind 1950. Seksuele disfunctie werd beschouwd als geconditioneerde respons. Behandeling was gericht op symptomen en het uitdoven van faalangst.

Masters en Johnson-periode
 

Partnerrelatietherapie, met een behandeling van onder andere sensate focus oefeningen.

Neo-Masters en Johnson-periode

Integratie van de methode van Masters en Johnson met de gedragstherapeutische en analytische principes.

Psychobiologische periode

Midden 1980. Een samenkomst van biologische aspecten en psychodynamische, gedragstherapeutische en cognitieve therapie, bij individuen, relaties of groepen.

 

49. Systematische desensitisatie: dit richt zich op het verminderen van de geconditioneerde angst door contraconditionering met behulp van relaxatie.

Exposure in vivo: hierbij wordt het aangeleerde vermijdingsgedrag opgeheven, waarna de angst die opkomt kan uitdoven.

 

Antwoorden hoofdstuk 15

 

50. Een seksuele aversiestoornis ontstaat door evaluatieve conditionering.
Angst verwijst naar de verwachting dat iets beangstigends gaat komen, zoals pijn. Deze angst ontstaat door preparatorische conditionering. Vrouwen met een aversiestoornis ervaren niet zozeer angst, als wel gevoelens van afkeer, walging. Dit ontstaat door evaluatieve conditionering.

 

51. Verminderd seksueel verlangen wordt gekenmerkt door aanhoudend of recidiverend gebrek aan (of het ontbreken van) seksuele fantasieën en verlangen naar seksuele activiteit

 

52. Mannen zien de seksuele activiteit als doel op zich, terwijl vrouwen vaker emotionele intimiteit, betrokkenheid en liefde als doel noemen.

 

Antwoorden hoofdstuk 16

 

53. Dit is om uit te sluiten dat de disfunctie somatisch van aard is. Als er ’s nachts wel een erectie optreedt, is het mechanisme nog intact. Er kan hiermee onderscheid gemaakt worden tussen een psychogene en een somatische erectiestoornis.

 

54. Ten eerste kan er comorbide psychopathologie opgespoord worden. Ten tweede kan gerichte psychodiagnostiek de aanwezigheid van cruciale psychologische factoren in de specifieke etiologie van de verschillende disfuncties in kaart brengen, zodat hieraan in de psychologische behandeling gepaste aandacht kan worden besteed.

 

55. De negatieve feedback lus: eisen om een erectie te krijgen → negatief affect, gebrek aan gevoel van beheersing, onderschatting van de erectie en negatieve verwachtingen → meer fysiologische opwinding → aandachtsfocus steeds meer op het falen van de erectie → disfunctionerende erectie → vermijding.

 

Antwoorden hoofdstuk 17

 

56.

Primair

Lage aanmeldingsleeftijd

Levenslang cross-gendergedrag

Minder psychische problemen

Geen fetisjistische seksuele opwinding

Goede postoperatieve uitkomst

Homoseksueel of seksueel gericht op personen van het eigen biologische geslacht

 

Secundair

Hoge aanmeldingsleeftijd

Later begin cross-gendergedrag

Meer psychische problemen

Wel fetisjistische seksuele opwinding

Minder goede postoperatieve uitkomst

Heteroseksueel of seksueel gericht op personen van het andere biologische geslacht

 

57. Zowel jongens als meisjes identificeren zich in de vroegste fase van hun leven met de moeder. Daarna moeten jongens, om masculien te worden, zich de-identificeren. Meisjes hoeven dit niet te doen waardoor dit ook geen ‘identiteitsproblematiek’ op kan leveren.

 

58. Bij de eerste diagnostische fase wordt er een uitvoerige anamnese afgenomen. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan de psychoseksuele ontwikkeling van de betrokkene. Het seksuele gedrag, de seksuele oriëntatie en het lichaamsbeeld komen aan bod. Er wordt een diagnostisch profiel opgesteld aan de hand van de assen van de DSM IV. Zo kan er een beeld gevormd worden van het functioneren en eventuele co-morbiditeit. Het is belangrijk om alternatieve diagnoses te overwegen omdat deze misschien behandeld kunnen worden met minder ingrijpende methoden.

De tweede diagnostische fase bevat de real life test, waarin de persoon een tijdlang dient te leven in de rol van het gewenste geslacht zonder dat deze reeds een operatie ondergaan heeft. Soms wordt hiernaast wel met een hormoonbehandeling gestart en in sommige centra is psychotherapie hierbij verplicht.

 

Antwoorden hoofdstuk 18

 

59. Misleidend kan zijn tijdens het misbruik dat vrouwen een genitale respons kunnen vertonen (nat worden) zonder dat zij zich opgewonden voelen. Het lijkt of de vagina zich op deze manier probeert te beschermen tegen beschadiging door penetratie. Dit kan verklaren waarom sommige vrouwen een genitale respons vertonen tijdens een verkrachting.

 

60. Variabelen die samenhangen met de ernst en de aard van het geweld

- Kindvariabelen

- De relatie met de dader en de mate van steun en opvang

 

61. Bij de opvang voor misbruikte kinderen is het vooral belangrijk het kind in veiligheid te bieden en lichamelijke klachten te behandelen. Voorzichtig kan men proberen te achterhalen wat er precies gebeurd is. Cognitieve gedragstherapie is een effectieve interventie voor slachtoffers van seksueel geweld. Tenzij de ouder(s) de dader(s) is (zijn), moet(en) deze bij de behandeling betrokken worden onder andere vanwege de steunende functie die de ouder kan vervullen voor het kind.

 

Antwoorden hoofdstuk 19

 

62. Het al dan niet penetreren van het slachtoffer

- Het al dan niet gebruiken van geweld of dwang

- De leeftijd van het slachtoffer

 

63. - Het criminogene traject loopt van delinquentie (komt voort uit ouderlijk geweld en/ of seksueel misbruik) via opvattingen die geweld ondersteunen en vijandige masculiniteit naar seksuele agressie

- Het promiscuïteittraject loopt van delinquentie (komt voort uit ouderlijk geweld en/ of seksueel misbruik) via seksuele promiscuïteit naar seksuele agressie

 

64. In de eerste route proberen de plegers hun positieve gemoedstoestand te versterken. In de tweede route proberen ze aan hun negatieve gemoedstoestand te ontsnappen en in de derde route gaat het om vergelding

 

Antwoorden hoofdstuk 20

 

65. In de DSM-IV wordt als diagnostisch criterium genoemd dat de fantasieën, impulsen of gedragingen moeten resulteren in lijden dat klinisch van belang is of in beperkingen in het sociale beroepsmatige functioneren of op een ander belangrijk gebied. Dit criterium is niet meer van toepassing in de DSM-IV-TR, omdat het voorheen zo was dat bijv. de diagnose pedofilie niet kon worden gesteld als de diegene er zelf niet onder leed en er geen sociale beperkingen door ondervond.

 

66. - Mannen zouden een grotere biologische plasticiteit hebben en daardoor makkelijker door een brede waaier van psychoseksuele stimuli geconditioneerd worden.

- Ten gevolge van hun grotere visuele (seksuele) gevoeligheid zouden mannen een grotere parafiele kwetsbaarheid hebben dan vrouwen.

- Omdat mannen zich in tegenstelling tot vrouwen ontwikkelingspsychologisch dienen te de-identificeren met hun eerste verzorgende object, een vrouw (hun moeder), zouden ze een grotere kans hebben op de ontwikkeling van een parafilie.

- In tegenstelling tot de drie voorgaande hypothesen, stelt deze zienswijze dat mannen en vrouwen intrinsiek niet verschillen. Maar dat de seksualiteit van vrouwen sociaal minder geaccepteerd is, waardoor ze hun parafiele verlangens minder gemakkelijk erkennen en uiten. Zodat het op het eerste gezicht lijkt dat parafilieën meer voorkomen bij mannen. Zo wordt bijvoorbeeld de hypothese geopperd dat seksueel exhibitionisme bij vrouwen veel meer geaccepteerd is dan bij mannen in de westerse wereld.

 

67. Een hofmakingsstoornis is een stoornis in de normale seksuele interactiesequentie. De fases zijn: waarnemen van potentiële partner, pretactiele interactie, tactiele interactie en genitale eenwording. Voyeurisme is een verstoring van de eerste fase, exhibitionisme van de tweede fase, frotteurisme in de derde fase en preferentiële verkrachting is een verstoring van de laatste fase

 

68. - Het reduceren van ongepaste seksuele opwinding en het aanleren van gepasteseksuele opwinding.

- Het aanleren of optimaliseren van sociale vaardigheden.

- Het bewerken van cognitieve processen als waarden, attitudes en schema’s die een parafiele expressie bevorderen.

- Het aanleren of optimaliseren van relationele vaardigheden (met bijzondere aandacht voor intimiteit en hechting).

- Het leren omgaan met of oplossen van de uitdagingen van levenslooptaken (zoals werkloosheid en verveling).

- Terugvalpreventie; doel van deze component is het vertrouwd maken van de cliënt met het idee dat het waarschijnlijk is dat het parafiele verlangen opnieuw de kop zal opsteken, maar dat dit met adequate coping-strategieën noch tot parafiel gedrag, noch tot interne attributies van falen hoeft te leiden.

 

Antwoorden hoofdstuk 21

 

69. SOA’s kunnen seksuele activiteit pijnlijk maken of onaantrekkelijk voor een partner. Toch zijn het vooral de emotionele gevolgen die de seksuele activiteit remmen, zo kan de persoon bang zijn om zijn partner te besmetten. SOA’s hebben altijd een bepaalde impact op een relatie, deze impact kan ook leiden tot seksuele disfuncties. Bovendien kunnen verschillende SOA’s ook blijvende lichamelijke schade zoals onvruchtbaarheid opleveren. Een groot probleem bij SOA’s is dat een persoon besmet kan zijn zonder zelf symptomen te vertonen, deze persoon kan op die manier andere onbewust ook besmetten, met alle gevolgen van dien.

 

70. De ziekte van Parkinson beïnvloedt de motoriek door het afsterven van zenuwcellen in de hersenen, voornamelijk van zenuwcellen die dopamine produceren. Patiënten met de ziekte van Parkinson hebben vaak een verminderd libido. Mannen hebben problemen met de erectie, vrouwen met het orgasme. De slechtere motoriek bemoeilijkt de seks nog meer en daar komt de invloed van de depressie die veel patiënten ervaren nog bij. Een veel voorkomend probleem hierbij is de slechte communicatie tussen de partners. Het verbeteren van de communicatie kan al veel problemen oplossen. Ook dopaminerge stoffen kunnen een positieve bijdrage leveren.

 

71. Kortademigheid kan hinderlijk zijn bij de seks, het kan ook de zin in seks verminderen. De aard van de aandoening is de cruciale factor bij mannen met CARA, bij vrouwen niet. Omdat opwinding een aanval kan uitlokken, vinden patiënten seks soms beangstigend. Ook zijn er allerlei factoren die de problemen in stand houden zoals schaamte, minder zelfvertrouwen en eventuele bijwerkingen van gebruikte geneesmiddelen. Vormen van seks die minder inspannend zijn en seks op momenten dat iemand zich heel fit voelt kunnen een oplossing vormen.

 

Antwoorden hoofdstuk 22

 

72. - Erkennen en bespreken van de disfunctie. Belangrijk daarbij de informatie dat het om een bijwerking gaat (na stoppen met de medicatie, verdwijnt de klacht)

- Wachten op spontane remissie

- Verlagen van de dosis

- Een medicatievrij interval voor het vrijen (weekend drug holiday)

- Overstappen naar een ander antidepressivum

- Toevoegen van een farmacologisch antidotum

- Seksuologische begeleiding

 

73. Bij een depressie is er vaak sprake van een verminderd seksueel verlangen, een kleine groep geeft echter een toegenomen verlangen aan. Ook opwindingsproblemen komen vaak voor bij depressieve mensen. Omdat mensen die depressief zijn soms nergens plezier aan beleven komen er ook problemen met het orgasme voor. De depressie op zich kan dus al voor seksuele problemen zorgen. Daarnaast kan ook de neurofysiologische verstoringen die gepaard gaan met depressie leiden tot seksuele disfuncties.

 

74. Lithium is een stemmingsstabilator en heeft een stabiliserende werking. Bij de meeste patiënten verminderd de zin in seksuele activiteit, de erectie en het orgasme. Bij een klein deel nam de zin en het orgasme juist toe.

 

Antwoorden hoofdstuk 23

 

75. Er wordt gesproken van een verstandelijke beperking bij cognitief disfunctioneren en beperkte adaptieve vaardigheden. Bij een IQ van onder de 70 punten is er sprake van een verstandelijke beperking.

 

76. Syndroom van Klinefelter en het syndroom van Down

 

77. Mensen met een verstandelijke beperking zijn een makkelijker slachtoffer, omdat ze minder goed begrijpen wat er gebeurt en omdat ze zich minder goed kunnen verweren. Het misbruik gaat vaak ook langer door als bij mensen zonder beperking, omdat ze afhankelijk blijven van een volwassene. Doordat ze veel verzorging nodig hebben en er dus veel mensen beroepsmatig aan hen moeten zitten, wordt de grens sneller overschreden.

 

Antwoorden hoofdstuk 24

 

78. Van vijf dagen voor de ovulatie tot de ovulatie.

 

79. De meest gebruikte technieken zijn kunstmatige inseminatie en zelfinseminatie, ovulatie inductie (plannen van de eisprong), eiceldonatie (als de vrouw geen vruchtbare eicellen heeft), cryopreservatie (bevriezen van zaadcellen en embryo’s), intra uteriene inseminatie (alleen bewegende zaadcellen worden ingebracht), microchirurgische epididymaire sperma aspiratie (zaadcellen worden uit de zaadleider gehaald) en in vitrofertilisatie (bevruchting buiten het lichaam).

 

80. - Het uitblijven van de zwangerschap. Deze fase is iets tussen de twee partners, daar worden geen buitenstaanders bij betrokken. Seks wordt steeds meer een plicht die vervuld moet worden om zwanger te kunnen raken.

- In de diagnostische fase wordt er hulp ingeroepen van hulpverleners en artsen. In deze fase vindt lichamelijk onderzoek plaats en een uitgebreide anamnese. Dit kan heel vervelend zijn voor de betrokken mensen. Als blijkt dat men zelf geen eigen kinderen kan voortbrengen kan een rouwproces optreden. Bovendien brengt het besef onvruchtbaar te zijn vaak psychische problemen met zich mee.

- De behandelingsfase biedt weer hoop, in deze fase wordt gestart met de behandeling. Deze behandeling kan wel heel ingrijpend zijn. Bijna altijd vindt de ingreep bij de vrouw plaats. De problemen nemen af op het moment dat de vrouw zwanger raakt. Als paren ongewenst kinderloos blijven kan dit hun algemene gevoel van welzijn verlagen.

 

Antwoorden hoofdstuk 25

 

81. alcohol kan het subjectieve verlangen versterken, maar de prestatie verminderen. Alcohol zorgt voor achteruitgang in de seksuele functie. Matig alcoholgebruik kan de testosteronspiegel verhogen wat leidt tot meer verlangen. Bovendien is het zo dat als men verwacht dat men na het drinken van alcohol losser wordt, men dit ook wordt. Alcohol kan barrières wegnemen. Ook bij misbruik is er regelmatig alcohol in het spel. Als langdurig alcoholgebruik leidt tot beschadiging van de lever of tot testisatrofie, heeft dit een nadelige invloed op het seksuele functioneren.

 

82. Amylnitriet kan een euforische gevoel opleveren. Omdat deze stof de kringspier ontspant en de erectie harder maakt wordt deze drug regelmatig in de homoscene aangetroffen. In combinatie met erectiogene stoffen kan amylnitriet leiden tot een gevaarlijke bloeddrukdaling.

 

83. Deze drugs werken angstdempend, ontspannend en zijn verslavend. Het maakt de slachtoffers gewilliger en kan leiden tot retrograde amnesie.

 

Check page access:
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.