WC1B Strafrecht

Jurisprudentie vragen

Noodtoestand en Opiumwet

vraag 1 

Voor welk delict stond de verdachte terecht?

vraag 2 

Welke uitspraak heeft het hof gegeven?

vraag 3

Waarom is het hof van mening dat verdachtes beroep op noodtoestand aanvaard moet worden? 

 

Vraag 4

Hoe omschrijft de Hoge Raad (overmacht-)noodtoestand?

Vraag 5

In casu heeft de wetgever een bijzonder regeling in de Opiumwet opgenomen in verband met de geneeskundige toepassing van cannabis. Hoe verhoudt een dergelijke regeling zich volgende de HR in het algemeen tot het aanvaarden van een beroep op noodtoestand?

Vraag 6

En in dit geval?

Oefenvragen

Tijdens de zitting zegt Jacco: "Het was vreselijk om te zien in welke afgrijselijke omstandigheden vluchtelingen zich bevinden. De situatie in de Nederlandse AZC's is vele malen beter dan in Italië. Ik wist dat die mensen niet over de juiste papieren beschikten, maar dit heeft niets met smokkel te maken. Ik vervoerde die mensen louter uit humanitaire overtuigingen".

vraag 1a

Kwalificeer het verweer van Jacco. Heeft dit verweer van Jacco kans van slagen? Motiveer uw antwoord.

vraag 1b 

Stel dat het verweer kans van slagen heeft. Wat is de einduitspraak van de rechter?

vraag 1c

Tot welke einduitspraak komt de rechter indien het verweer slaagt?

vraag 1d 

De bestuurder daarvan raakt zwaargewond. Jacco wordt aangehouden en naast mensensmokkel ook vervolgd wegens het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 6 lid 1 WVW) Op welke strafuitsluitingsgrond zal Jacco ter zake van laatstgenoemd delict een beroep doen? Licht uw antwoord toe.

vraag 1e

Stel dat dit verweer slaagt. Welke einduitspraak doet de rechter dan?

Hans vliegt naar Schiphol. Tijdens de vlucht raakt hij in een psychose. Eenmaal geland op schiphol wordt Hans aangehouden. Hij wordt vervolg wegens het opzettelijk een daad van geweld begaan tegen iemand die zich aan boord van een luchtvaartuig bevindt (art. 385b Sr).

Vraag 2a 

Op basis van welke drie vragen beoordeelt de rechter het beroep van Hans op ontoerekeningsvatbaarheid?

Vraag 2b

Stel dat de rechter verweer aanvaardt. Hoe luidt de einduitspraak?

vraag 2c

Stel de officier van justitie besluit niet artikel 358b Sr ten laste te leggen, maar 308 Sr. Het delict is op de juiste wijze ten laste gelegd. De rechter aanvaardt het verweer van Hans. Hoe luidt de einduitspraak?

Harm wordt vervolg wegens het opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel (art. 184 lid 1 Sr). Ter terechtzitting verklaart hij: " Ik kon mijn rijbewijs niet tonen, want ik had het rijbewijs niet bij me!" De rechter stelt vast dat dat inderdaad zo is.

vraag 3a

Van welke vorm van overmacht is hier sprake?

vraag 3b

Tot welke einduitspraak moet een en ander leiden?

Daniël is politieagent en loopt op een groep vegtende jongens af. Een jongen maakt een beledigende opmerking en hij voelt dat er aan zijn uniform wordt getrokken. Hij krijgt het benauw. Daniël is boos. Hij trekt zich los en past de armklem toe. Daarmee breekt hij de reeds zwaar geblesseerde schouder van de jongen. Hij wordt vervolgd wegens zware mishandeling (art. 302 lid 2 Sr).

vraag 4a

Stel dat de agent alleen de armklem had toegepast. Op welke strafuitsluitingsgrond zou hij zich succesvol kunnen beroepen?

vraag 4b

Tot welke uitspraak leidt een geslaagd beroep op de onder a genoemde strafuitsluitingsgrond?

vraag 4c 

Zou hij zich dan ook succesvol kunnen beroepen op de door u onder a genoemde strafuitsluitingsgrond?

vraag 4d 

 

Stel dat agent Daniël zich tevens beroept op psychische overmacht. Heeft dit beroep kans van slagen?

Antwoordindicatie

Jurisprudentievragen 

Vraag 1

R.O. 1

“ Medeplegen en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 lid 1 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.”

Vraag 2

R.O. 1

Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsgevolgen ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, telkens gekwalificeerd als “medeplegen en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 lid 1 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.”

Vraag 3

Het hof is van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een conflict van belangen. Enerzijds het maatschappelijk belang bij naleving van de Opiumwet en anderzijds het bestrijden van de spasticiteit en de pijn bij verdachte veroorzaakt door de ziekte MS. 

Vraag 4

R.O. 5.2. onder a

Dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.

Vraag 5

een beroep op noodtoestand niet zonder meer uitgesloten, maar een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard.

Vraag 6

In dit geval hebben zich bijzondere omstandigheden voorgedaan op grond waarvan de verdachte van plichten en belangen een gerechtvaardigde keuze heeft gemaakt.

Oefenvragen

Vraag 1a

Nee, er is geen sprake van proportionaliteit en subsidiariteit. Allereerst is het belang, om vluchtelingen wegens humanitaire overwegingen naar Nederlandse AZC’s te brengen, dat door het plegen van het strafbare feit wordt gered niet van meer gewicht dan het belang dat door de overtreding van de strafwet wordt aangetast (proportionaliteit). Ook waren er andere mogelijkheden geweest om de situatie omtrent de vluchtelingen te helpen te verbeteren, waardoor er in het geheel geen strafbaar feit had hoeven te worden gepleegd dan wel een minder ernstig feit (subsidiariteit).

Vraag 1b 

In artikel 197a lid 1 Sr is wederrechtelijk geen bestanddeel, maar een element; de wederrechtelijkheid in het artikel ziet niet op de gedraging  van de verdachte maar op het intreden van de vluchtelingen. De rechtvaardigingsgrond komt aan de orde bij de 3e vraag van artikel 350 Sv, of de dader strafbaar is. In dit geval volgt OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader door het ontbreken van de wederrechtelijkheid.

Vraag 1c

Wederrechtelijkheid is een bestanddeel van artikel 282a lid 1 Sr; de rechtvaardigingsgrond komt dus bij de 1e vraag van artikel 350 Sv aan de orde,  dus of het tenlastegelegde bewezen kan worden. Het tenlastegelegde feit kan niet worden bewezen en volgt vrijspraak; 352 lid 1 Sv;

Vraag 1d 

Psychische overmacht, 40 Sr. Dit wordt veroorzaakt door een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Doordat Jacco wordt bedreigt met een broekriem te worden gewurgd wordt zijn wilsvrijheid aangetast waardoor naleving van de strafwet voor dader ‘moeilijk’ is.

Vraag 1e

Psychische overmacht, art. 40 Sr, betreft een schulduitsluitingsgrond en ziet op het element schuld/verwijtbaarheid; dit neemt het element verwijtbaarheid weg. Schuld is een bestanddeel van artikel 6 lid 1 WVW, dit moet dus bewezen worden. Aangezien gegeven is dat het verweer kans van slagen heeft en de verwijtbaarheid door psychische overmacht ontbreekt, kan het tenlastegelegde feit ook hier niet worden bewezen en volgt vrijspraak; 352 lid 1 Sv;

Vraag 2a

  1. Was er sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens?
  2. Zo ja, bestaat er causaal verband tussen stoornis en delict?
  3. Zo ja, is dat een reden om de dader het gepleegde feit niet toe te rekenen?

Vraag 2b

Schuld is geen bestanddeel van artikel 385b Sr maar een element. De tenlastelegging kan worden bewezen. Het feit kan ook worden gekwalificeerd. De schulduitsluitingsgrond neemt de schuld in zin van verwijtbaarheid weg dus volgt er OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader.

Vraag 2c

Het door de ontoerekeningsvatbare gepleegde strafbaar feit blijft wederrechtelijk, maar neemt de verwijtbaarheid van de dader weg. Dus een schulduitsluitingsgrond. Schuld is een bestanddeel van artikel 308 Sr; het tenlastegelegde kan niet worden bewezen bij het ontbreken van de verwijtbaarheid. Er zal op grond van de 1e vraag vrijspraak volgen; art. 352 lid 1 Sv.

Vraag 3a

Absolute overmacht; de minimale handelingsvrijheid ontbreekt die voor een strafrechtelijke relevante gedraging vereist is. De verdachte had geen keuzemogelijkheid omdat hij geen rijbewijs had kon hij hem niet tonen waardoor hij wel strafbaar moest handelen.

Vraag 3b 

In dit geval is op grond van artikel 184 lid 1 Sr opzet vereist voor een bewezenverklaring; deze opzet kan echter niet bewezen worden; dus vrijspraak; art. 352 lid 1 Sv

Vraag 4a 

Art. 42 Sr: niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Op grond van artikel 53 Sv hebben opsporingsambtenaren de plicht tot optreden

Aanhouding van verdachte waarbij strafbaar feit wordt gepleegd; proportionaliteit en subsidiariteit van belang.

Vraag 4b

Beroep op rechtvaardigingsgrond wettelijk voorschrift; Art. 42 Sr de wederrechtelijkheid valt weg; sprake van OVAR wegens niet-strafbaarheid van de dader.

Vraag 4c 

Nee; er is geen sprake van een wettelijk voorschrift. Artikel 53 Sv schept voor de burger slechts een bevoegdheid tot aanhouding, geen voorschrift. Wel mogelijk om een beroep te doen op overmacht-noodtoestand (art. 40 Sr) à OVAR wegens niet strafbaarheid dader

Vraag 4d

Nee hij is agent, sprake van garantenstellung. Moet zich als agent opstellen met meer geduld. 

Access: 
Public
Follow the author: lisacelineh
More contributions of WorldSupporter author: lisacelineh
Comments, Compliments & Kudos
Related topics:
Institutions, jobs and organizations:
Statistics