TentamenTests bij de 8e druk van Kern van het internationaal publiekrecht van Nollkaemper


Wanneer is een staat een staat? - TentamenTests 3

Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Palestina is geen lid van de Verenigde Naties en dus geen partij bij het Handvest van de VN en het Statuut van het Internationaal Gerechtshof. Leg uit of dit op grond van de declaratoire theorie over erkenning van staten betekent dat Palestina geen staat is en het Internationaal Gerechtshof daarom de claim van Palestina moet afwijzen?

Vraag 2

Het Internationaal Gerechtshof heeft in de advisory opinion van 2004 (Walt Opinion, overwegingen 118 en 122) gesteld dat het Palestijnse volk zelfbeschikkingsrecht toekomt en dat de deels op Palestijns gebied gebouwde scheidingsmuur tussen Israël en het Palestijns bezette gebied in strijd is met de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen. Leg uit of het in dit geval gaat om de uitoefening van het interne zelfbeschikkingsrecht of het externe zelfbeschikkingsrecht. Maak duidelijk wat het verschil is.

Vraag 3

Het verbod op stierenvechten in Catalonië is vandaag door het Spaanse hooggerechtshof opgeheven. Het zou namelijk niet in overeenstemming zijn met een landelijke wet waarbij stierenvechten wordt gezien als 'cultureel erfgoed'.

Het verbod werd in 2012 door het parlement van de regio Catalonië ingevoerd. Volgens het Spaanse Constitutionele Hof had de Catalaanse overheid echter geen bevoegdheid om dit verbod door te voeren. In 2013 is stierenvechten in Spanje namelijk officieel 'immaterieel cultureel erfgoed' geworden.

Met het verbod wilde de Catalaanse overheid niet alleen het stierenvechten inperken, het werd ook gezien als een signaal om los te breken van de macht van de Spaanse overheid. Zo had het verbod praktisch gezien al weinig effect. Catalonië kende namelijk maar één arena voor stierenvechten, in Barcelona. Daarnaast was er in de regio al een groeiend protest tegen stierengevechten. De Catalaanse regering heeft al aangegeven 'alles in werking te zetten' om de uitspraak van het Spaanse hooggerechtshof te voorkomen. Catalonië heeft in Spanje haar eigen taal en cultuur en is al langere tijd bezig om onafhankelijk te worden. Zo wil de regio hier in 2017 een referendum over houden. Spanje heeft gezegd dit niet toe te willen laten.

Stel dat in Catalonië in 2017 ondanks het verzet van de Spaanse regering toch een referendum gehouden wordt. Het blijkt dat van de opgekomen 80% van de bevolking 75% voorstander is van onafhankelijkheid van Catalonië op de kortst mogelijke termijn.

Heeft Catalonië op grond van internationaal recht een recht op afscheiding van Spanje, ook als de Spaanse regering zich daartegen zou verzetten?

Vraag 4

Stel dat na het referendum de regering van Catalonië de onafhankelijkheid uitroept en de Verenigde Naties vraagt om Catalonië als staat te erkennen en toe te laten als 194 ste lidstaat. U werkt als stagiair bij de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de VN en wordt door uw begeleider gevraagd hierover de volgende vragen kort te beantwoorden.

Leg uit wat erkenning van staten volgens het internationaal recht betekent.

Vraag 5

Kan de Verenigde Naties Catalonië als staat erkennen?

Vraag 6

Zuid-Ossetië wil net als de Krim referendum. Naar het voorbeeld van de Krim wil de afvallige Georgische republiek Zuid-Ossetië een referendum houden over aansluiting bij Rusland. Dat heeft Leonid Tibilov, leider van Zuid-Ossetië, gezegd tijdens overleg met Vladimir Soerkov, een belangrijke adviseur van de Russische president Vladimir Poetin. Gezien de politieke realiteit van nu moeten we een historische keuze maken en worden verenigd met Rusland, aldus Tibilov volgens een verklaring van zijn kantoor dinsdag. Zuid-Ossetië was in 2008 het strijdtoneel van een bloedige oorlog tussen Georgische en Russische troepen, waarbij honderden mensen om het leven kwamen. De Zuid-Ossetische autoriteiten riepen het gebied uit tot onafhankelijke staat, maar die wordt slechts door Rusland en enkele andere landen herkend.

Neem aan dat een referendum in Zuid-Ossetië wordt georganiseerd en dat de uitslag duidelijk laat zien dat de bevolking van dat gebied zich wil aansluiten bij Rusland. Leg uit of, en zo ja onder welke voorwaarden, deze aansluiting in overeenstemming is met het internationaal recht.

Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

Vraag 7

Stelling: Een belangrijk uitgangspunt in de internationale rechtsorde is dat beperkingen op de onafhankelijkheid van staten niet voorondersteld worden.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 8

Welk alternatief ten aanzien van de eisen voor ‘staat-zijn’ is juist?

  1. Een nieuw te vormen staat mag geen totalitaire regeringsvorm hebben.
  2. De capaciteit om internationale relaties aan te gaan betekent dat erkenning vereist is voor het ontstaan van een staat.
  3. Een staat kan niet ontstaan als er nog een grensgeschil bestaat met het buurland.
  4. Een staat moet een permanente bevolking hebben en bepaalt zelf welke personen hij rekent tot zijn bevolking.

Vraag 9

Artikel 23 lid 1 VN-Handvest noemt de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, de Sovjet-Unie, als één van de permanente leden van de Veiligheidsraad. Tegenwoordig wordt deze zetel in de Veiligheidsraad bezet door Rusland. Alle rechten en plichten van de USSR zijn overgegaan op Rusland.

Hoe kwalificeert u de opvolging van de USSR door Rusland onder internationaal publiekrecht?

  1. Splitsing.
  2. Voortzetting.

Vraag 10

De Verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de Beginselen van het Internationale Recht betreffende Vriendschappelijke Betrekkingen en Samenwerking tussen Staten (1970) bepaalt dat verovering geen rechtsgeldige aanspraak (‘titel’) op grondgebied oplevert.

Wat levert wèl een rechtsgeldige aanspraak (‘titel’) op grondgebied op?

  1. Erkenning.
  2. Ontdekking.

Vraag 11

In november 2015 publiceerde de NOS het volgende:

“De Spaanse regering heeft het Constitutionele Hof gevraagd om een stokje te steken voor de voorgenomen afscheiding van Catalonië. Het Catalaanse regionale parlement zette maandag de eerste stap in de richting van onafhankelijkheid van Spanje.

De separatisten in Barcelona streven ernaar om over anderhalf jaar de soevereine republiek Catalonië uit te roepen.”

Welke van onderstaande argumenten die de Spaanse regering mogelijk heeft aangewend voor het Constitutionele Hof is niet in overeenstemming met het internationaal publiekrecht?

  1. Het internationaal publiekrecht beschermt de territoriale integriteit van staten. Afscheiding wordt alleen onder uitzonderlijke omstandigheden aanvaard.
  2. Catalonië wordt niet bezet en is geen kolonie. Afscheiding op basis van een recht op externe zelfbeschikking is derhalve niet aan de orde.
  3. De Catalanen hebben een recht op interne zelfbeschikking. Zij moeten dit recht in beginsel uitoefenen binnen het Koninkrijk Spanje.
  4. Het internationaal publiekrecht erkent geen recht op zelfbeschikking voor alle volken.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Nee, de declaratoire theorie is gebaseerd op een objectieve vaststelling dat een entiteit voldoet aan de kwalificaties om als staat te worden beschouwd, zoals verwoord in art. 1 Montevideo Conventie (grondgebied, bevolking, gezag en capaciteit) en erkenning door staten is geen voorwaarde om als staat te worden beschouwd, zoals aangegeven in art. 3 Montevideo Conventie (3); verder is het een overwegend politieke beslissing van staten om, al dan niet, met een nieuwe staat betrekkingen aan te gaan (1); zoals erkenning door andere staten geen voorwaarde is om staat te zijn, is ook lidmaatschap van de VN of het zijn van partij bij het Statuut IGH niet een voorwaarde voor staat-zijn (2)

Excuus: in de vraag is een zin weggevallen waarin staat dat Palestina een zaak tegen de VS is begonnen voor het IGH waarin Palestina claimt dat de VS internationaal recht schenden door de ambassade in Israël te verplaatsen naar Jeruzalem. Desondanks is de vraag voldoende duidelijk om te kunnen beantwoorden. "De" claim kan eenvoudig worden gelezen als "een" claim. Het gaat uiteindelijk om de vraag of lidmaatschap van de VN nodig is om een staat te zijn.

Vraag 2

Hier is het externe zelfbeschikkingsrecht van toepassing. Extern zelfbeschikkingsrecht betekent het recht een eigen staat te vestigen (2); dit recht komt toe aan koloniale en niet-zelfbesturende gebieden/ gebieden onder buitenlandse overheersing (2); intern zelfbeschikkingsrecht betekent uitoefening binnen territorium van een bestaande staat (2)

Vraag 3

Een korte uitleg over de relevante aspecten van (interne en externe) zelfbeschikking en het samenhangende (ontbreken van het) recht op afscheiding.

Vraag 4

Het declaratoire karakter moet duidelijk tot uiting komen in relatie tot de constitutieve theorie. Eenzijdige handeling van een staat. Grotendeels politieke karakter.

Vraag 5

In beginsel niet, maar welke rol speelt de VN hierbij, via o.a. toekenning van lidmaatschap en oproep tot collectieve niet-erkenning?

Vraag 6

Deze vraag is door sommige studenten iets anders geïnterpreteerd dan bedoeld; indien het antwoord op basis van deze interpretatie steekhoudend was, zijn daarvoor punten toegekend.

De vraag doelde op het geven van een korte analyse van het zelfbeschikkingsrecht waarbij het uitgangspunt zou zijn dat Zuid-Ossetië nog steeds een onderdeel van Georgië is. Heeft Zuid-Ossetië recht op grond van het externe zelfbeschikkingsrecht over het vormen van een eigen staat? (zelfbeschikkingsrecht algemene bron-nen: VN Hv; art 1 IVBPR en IVESCR) Ja, maar alleen indien Georgië daarmee instemt. Zonder toestemming van de staat waarvan een deel zich wil afscheiden, is dit recht is in principe voorbehouden aan volken onder kolo-niale overheersing of volken in niet-zelfbesturende gebieden. (bronnen AV Res 1541; AV Res 2625) De zelfbe-schikking van het volk van Zuid-Ossetië (als dat al het volk gekwalificeerd kan worden) zal intern in Georgië moeten plaatsvinden. In de rechtspraak (zaak inzake de afscheiding van Quebec) en de literatuur wordt de mogelijkheid geopperd dat wanneer de interne zelfbeschikking hardhandig wordt onderdrukt een recht op externe zelfbeschikking (afscheiding) kan ontstaan. De uitkomst van een referendum is in ieder geval geen basis voor vier van de rechten onder het internationaal recht. Nr. 87-90 Nollkaemper

Indien als uitgangspunt genomen wordt dat Zuid-Ossetië inmiddels een onafhankelijke staat is (wat feitelijk onjuist is, maar misschien niet iedereen kon dat weten) dan zal het antwoord anders luiden. Dan zal in het antwoord duidelijk moeten worden gemaakt waneer een staat een staat is en op welke manier een staat zich kan aansluiten bij een andere staat. In een bestaande staat kan een referendum uiteraard wel de doorslag geven om aansluiting bij een andere staat te zoeken. Rusland zal uiteraard moeten willen meewerken aan de samenvoeging van beide staten. Verwezen kan worden naar het verdrag van Montevideo en gewoonterecht. In dit geval zou duidelijk gemaakt moeten worden dat de onafhankelijke staat Zuid-Ossetië niet tot stand mag zijn gekomen door schendingen van het internationaal recht, zoals een onrechtmatige militaire interventie van Rusland. O.a. Nr. 81, 83-85 en 86! Nollkaemper.

Vraag 7

A. is juist

Vraag 8

D. is juist

Vraag 9

B. is juist

Vraag 10

B. is juist

Vraag 11

D. is juist

Wat is een internationale organisatie? - TentamenTests 4

Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Welke stelling over rechtssubjectiviteit naar internationaal recht is niet waar?

  1. De meest omvangrijke bevoegdheden naar internationaal recht komen toe aan staten, gevolgd door internationale organisaties
  2. Rechtssubjectiviteit houdt in dat het rechtssubject zowel rechten als plichten heeft naar internationaal recht, die eventueel voor internationale gerechtshoven kunnen worden afgedwongen.
  3. Onder het verrichten van internationaalrechtelijke rechtshandelingen wordt onder meer verstaan het sluiten van verdragen
  4. Een internationale organisatie die buiten de toegekende bevoegdheden treedt, kan op basis van het attributiebeginsel toch bevoegd zijn.

Vraag 2

In 2015 kwam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties voor de 70e keer bijeen. Van september tot en met december 2015 vergaderde de Algemene Vergadering over een breed scala aan onderwerpen, waaronder duurzame ontwikkeling, de internationale vrede en veiligheid, het budget van de VN en de vacatures in de Veiligheidsraad. Ook nam de Algemene Vergadering een groot aantal resoluties aan.

Welke resolutie heeft de Algemene Vergadering niet aan kunnen nemen?

  1. Een resolutie met aanbevelingen ten aanzien van de wereldwijde bestrijding van terrorisme.
  2. Een resolutie met een bindend besluit ten aanzien van het budget van de Verenigde Naties.
  3. Een resolutie met een bindend besluit over het tegengaan van klimaatverandering.
  4. Een resolutie met een bindend besluit ten aanzien van de verkiezing van de niet-permanente leden van de Veiligheidsraad.

Vraag 3

Welk alternatief ten aanzien van de subjecten van het internationaal publiekrecht is juist?

  1. Het internationaal publiekrecht kent, in tegenstelling tot het nationaal recht, een limitatieve opsomming van rechtssubjecten.
  2. Internationale organisaties nemen als zelfstandige entiteiten deel aan het internationaal rechtsverkeer. Zij hebben zowel expliciete als impliciete bevoegdheden.
  3. Internationale organisaties bestonden al in de 19e eeuw. Internationale organisaties gelden daarom als de meest oorspronkelijke rechtssubjecten van internationaal publiekrecht.
  4. De subjecten van internationaal publiekrecht hebben alle gelijke rechten, plichten en bevoegdheden onder internationaal publiekrecht.

Vraag 4

Stelling: Het beginsel van soevereine gelijkheid, zoals vastgelegd in artikel 2 lid 1 VN-Handvest, komt het meest tot uitdrukking in de samenstelling van de:

  1. Algemene Vergadering.
  2. Veiligheidsraad.

Vraag 5

Het VN Handvest legt aan de leden van de VN een aantal verplichtingen op. Wat is geen verplichting voor lidstaten van de VN?

  1. Een staat is verplicht zich te onthouden van het dreigen met het gebruik van geweld tegen een andere staat.
  2. Een staat is verplicht gevolg te geven aan alle resoluties van de Algemene Vergadering.
  3. Een staat is verplicht de Verenigde Naties rechtspersoonlijkheid toe te kennen in de nationale rechtsorde.
  4. Een staat is verplicht voorrang te geven aan verplichtingen uit het VN Handvest als deze in conflict komen met andere internationaalrechtelijke verplichtingen.

Vraag 6

Stelling: Bij de beoordeling van een aanvraag tot lidmaatschap van de Verenigde Naties spelen de criteria voor staat-zijn uit het Montevideoverdrag geen rol.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 7

Stelling: Als de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties stemt over een lidmaatschapsaanvraag dan moet dit besluit worden genomen bij gekwalificeerde meerderheid.

  1. Dit is juist. Het besluit over een lidmaatschapsaanvraag vereist immers de instemming van Frankrijk, de Verenigde Staten, Rusland, China en het Verenigd Koninkrijk.
  2. Dit is juist. Het besluit over een lidmaatschapsaanvraag kwalificeert als een belangrijke zaak waarvoor een twee-derde meerderheid is vereist.
  3. Dit is onjuist. Het besluit over een lidmaatschapsaanvraag wordt niet genomen door de Algemene Vergadering maar door de Veiligheidsraad.
  4. Dit is onjuist. Het besluit over een lidmaatschapsaanvraag moet genomen worden bij meerderheid van de aanwezige en stemmende leden.

Vraag 8

Stelling: Belangrijke besluiten van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dienen te worden genomen bij consensus.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord D.

Attributiebeginsel: internationale organisaties hebben alleen die bevoegdheden die de staten die hen hebben opgericht aan de organisatie hebben toegekend

Vraag 2

C. is juist

Vraag 3

B. is juist

Vraag 4

A. is juist

Vraag 5

B. is juist

Vraag 6

B. is juist

Vraag 7

B. is juist

Vraag 8

B. is juist

Wat zijn de rechtsbronnen binnen de internationale rechtsorde? - TentamenTests 5

Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

De staat is al lange tijd bekend met de reductiedoelstelling van 25-40%. Het IPCC rapport waarin is aangegeven dat een dergelijke reductie eind 2020 nodig is voor het behalen van de tweegradendoelstelling (...) dateert al van 2007. Sindsdien is in vrijwel alle COP's (in Bali, Cancun, Durban, Doha en Warschau) naar deze 25-40% norm verwezen, en zijn de Annex I landen opgeroepen hun reductiedoelstellingen daarmee in lijn te brengen. Weliswaar is hiermee geen rechtsnorm (...) vastgesteld, maar het vormt naar het oordeel van het hof wel een bevestiging van het feit dat een reductie van 25-40% uitstoot van CO2 per 2020 minimaal noodzakelijk is om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.

Overweging 51 verwijst naar de besluiten van de COP's (Conference of Parties) in het kader van het Klimaatverdrag van 1992. Dit zijn aanbevelingen. Leg onder verwijzing naar de Internationale rechtsbronnen uit waarom hiermee op grond van internationaal recht geen rechtsnorm wordt vastgesteld?

Vraag 2

Toch maakt het Hof gebruikt van deze norm. Leg uit hoe dit soort normen doorgaans genoemd worden en geef twee mogelijkheden waarmee dergelijke normen toch relevant zijn voor de ontwikkeling en/of toepassing van het internationaal recht?

Vraag 3

INTERNATIONAL COURT OF JUSTICECERTAIN IRANIAN ASSETS(ISLAMIC REPUBLIC OF IRAN v. UNITED STATES OF AMERICA)

Op 14 juni 2016 heeft Iran een zaak aanhangig gemaakt bij het Internationaal Gerechtshof waarinIran eist dat de Verenigde Staten een einde maken aan (onder andere) de toekenning doorAmerikaanse rechters van hoge schadevergoedingen (inmiddels meer dan 56 miljard US$) aanburgers te betalen door Iran, Iraanse instellingen en staatsbedrijven. De Amerikaanse wet staat dittoe wanneer een vreemde staat tot “a State sponsoring terrorism” wordt verklaard. Onder anderslachtoffers van de aanslagen in 2001 hebben dergelijke rechtszaken tegen Iran, Iraanse instellingenen staatsbedrijven zoals de Iraanse Centrale Bank, met succes gevoerd. In 2016 is de Amerikaansewetgeving aangescherpt en is een kwalificatie als “a State sponsoring terrorism” niet langer nodig.Een verband tussen vermeend onrechtmatig gedrag van een staat en een terroristische aanslag in deVerenigde Staten is nu voldoende. Er is nog geen uitspraak over de hoofdvraag: de Verenigde Statenheeft preliminaire bezwaren opgeworpen. Hierover zal het Gerechtshof zich eerst buigen.

Stel dat de VS zich verweert tegen de Iraanse claim met het argument dat mogelijkeinternationaalrechtelijke verplichtingen van de VS niet langer van toepassing zijn omdat dewetgeving die in de VS is aangenomen van recentere datum is en de internationale verplichtingendus niet langer van toepassing zijn voor de VS. Maakt dit argument kans van slagen?

Vraag 4

Algemene beginselen van milieurecht worden vaak geformuleerd en vastgelegd inverklaringen van internationale conferenties. Leg uit, onder verwijzing naar de traditionelerechtsbronnen van internationaal recht, of en zo ja in hoeverre dergelijke verklaringen relevant zijnals internationaalrechtelijke rechtsbron.

Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

Vraag 5

Welke term heeft geen relevantie in het internationale recht?

  1. Conditio sine qua non
  2. Pacta sunt servanda
  3. Ius cogens
  4. Opionio iuris

Vraag 6

In het Statuut inzake het Internationaal Gerechtshof worden de rechtsbronnen genoemd die het IGH gebruikt bij de beoordeling van geschillen. Welke rechtsbron naar internationaal recht wordt in deze bepaling niet genoemd?

  1. Doctrine
  2. Besluiten van internationale organisaties
  3. Jurisprudentie
  4. Antwoord A en B zijn juist

Vraag 7

Wat was de conclusie van het Internationaal Gerechtshof in de North Sea Continental Shelf cases ten aanzien van de equidistantieregel in artikel 6 van de 1958 Geneva Continental Shelf Convention?

  1. De equidistantieregel had zich niet tot een regel van internationaal gewoonterecht ontwikkeld omdat de statenpraktijk waar Nederland en Denemarken zich op beriepen gebaseerd was op hoffelijkheid.
  2. De equidistantieregel had zich niet tot een regel van internationaal gewoonterecht ontwikkeld omdat onvoldoende duidelijk was of de staten die de equidistantieregel toepasten wel handelden uit rechtsovertuiging.
  3. De equidistantieregel had zich tot een regel van internationaal gewoonterecht ontwikkeld omdat langdurig tijdsverloop geen voorwaarde was voor het ontstaan van een nieuwe regel van internationaal gewoonterecht.
  4. De equidistantieregel had zich tot een regel van internationaal gewoonterecht ontwikkeld omdat de staten die een bijzonder belang hadden bij de equidistantieregel deze wijdverspreid en bijna uniform toepasten.

Vraag 8

Regels van dwingend recht worden in het internationaal publiekrecht ook wel aangeduid als regels van ‘ius cogens’.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 9

Het VN-Zeerechtverdrag uit 1982 bevat regels van internationaal publiekrecht. Het ongeschreven zeerecht is echter veel ouder en heeft om die reden voorrang boven dit verdrag.

  1. Deze stelling is juist, omdat artikel 38 lid 1 van het Statuut IGH voorrang van internationaal gewoonterecht vooronderstelt.
  2. Deze stelling is juist, omdat artikel 38 lid 1 van het Statuut IGH voorrang van het internationaal gewoonterecht expliciet voorschrijft.
  3. Deze stelling is onjuist, omdat artikel 38 lid 1 van het Statuut IGH geen voorrangsregeling tussen internationaal gewoonterecht en verdragsrecht bevat.
  4. Deze stelling is onjuist, omdat artikel 38 lid 1 van het Statuut IGH bepaalt dat verdragen altijd voorrang hebben boven het internationaal gewoonterecht.

Vraag 10

Stelling: In de North Sea Continental Shelf cases oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat de praktijk van staten die de equidistantieregel hadden toegepast na inwerkingtreding van artikel 6 van de 1958 Geneva Continental Shelf Convention en die geen partij waren bij dit verdrag relevant was, omdat deze was gebaseerd op opinio iuris.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 11

Prof. Schrijver schreef over de crisis rondom Oekraïne en de rol van het internationaal publiekrecht het volgende:

“Het internationale recht biedt duidelijke regels en een goed gevulde gereedschapskist voor een aanpak van de crisis rondom de Oekraïne door de betrokken staten en de internationale gemeenschap.”

Desondanks wordt het internationaal publiekrecht niet altijd als effectief ervaren. Waarom?

  1. Staten hoeven afspraken onder internationaal publiekrecht niet na te komen. Staten zijn immers soeverein en hebben een vrije wil.
  2. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, ofwel de centrale wetgevende macht in de internationale rechtsorde, is diep verdeeld en is niet in staat om effectieve wetgeving op te stellen.
  3. Internationaal publiekrecht reguleert alleen de betrekkingen tussen staten in vredestijd. Tijdens gewapend conflict is het internationaal publiekrecht niet van toepassing.
  4. Internationaal publiekrecht levert wel verbindende verplichtingen op voor staten, maar deze verplichtingen zijn niet centraal afdwingbaar.

Vraag 12

Stelling: Een regel van internationaal publiekrecht kan zowel uit een verdrag als uit het internationaal gewoonterecht voortvloeien.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Art 38 Statuut IGH (2): COP besluiten zijn geen verdrag of gewoonte of andere hier genoemde rechtsbron. Ook geen bindend besluit van een internationale organisatie. Geen eenzijdige wilsuiting van staten om gebonden te zijn. (4)

Vraag 2

Soft law (2); als opmaat voor gewoonterecht of opmaat voor nieuw verdragsrecht; of gebruik voor interpretatie door rechter van bestaande rechtsnormen (4)

Vraag 3

Nee, een algemene regel is dat nationale wetgeving staten niet ontslaat van internationaleverplichtingen. (4 pt) Art 27 WVV (2 pt).

Vraag 4

In beginsel geen rechtsbron volgens de traditionele rechtsbronnen zoals opgesomd in art 38 StatuutIGH. (2pt). Ook geen bindende besluiten van internationale organisatie. Omdat de uitkomsten vanconferenties niet vallen onder deze rechtsbronnen worden ze (meestal) niet als recht gezien, maaraangeduid als soft law. (2 pt) Ze zijn niet juridisch bindend, maar wel relevant voor het recht en omhet gedrag van staten op elkaar af te stemmen. Juridisch relevant omdat ze onderdeel zijn van devorming van internationaal gewoonterecht of de opmaat zijn voor aanvaarding van internationaleverdragen. Ze worden regelmatig toegepast door (internationale) rechters om bestaande rechtsregelste interpreteren of aan te vullen. Een strikte scheiding tussen hard en zacht recht wordt hierdoorsteeds lastiger. (4 pt)Het (bijna) letterlijk citeren van de passage in Nollkaemper over soft law is niet voldoende voor hetvolledig aantal punten. Een relatie moet worden gelegd met de traditionele rechtsbronnen. De wijzewaarop dit gedaan wordt bepaalt het aantal punten.

Vraag 5

Antwoord A

Vraag 6

Antwoord B

De bronnen van internationaal recht moeten derhalve uit de rechtspraktijk worden afgeleid.

Internationaal recht kent verschillende rechtsbronnen. De belangrijkste zijn:

  • Gewoonterecht (artikel 38 lid 1 sub b IGH Statuut)
  • Verdragen (artikel 38 lid 1 sub a IGH Statuut)
  • Besluiten van internationale organisaties
  • Algemene rechtsbeginselen (artikel 38 lid 1 sub c IGH Statuut)
  • Billijkheid
  • Eenzijdige rechtshandelingen
  • Secundair: uitspraken van rechterlijke organen (artikel 38 lid 1 sub d IGH Statuut)
  • en ‘soft law’.

Vraag 7

B. is juist

Vraag 8

D. is juist

Vraag 9

C. is juist

Vraag 10

B. is juist

Vraag 11

D. is juist

Vraag 12

A. is juist

Wat is het verdragenrecht? - TentamenTests 6

Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Palestina is op 1 januari 2017 toegetreden tot het Verdrag Inzake de Bescherming van Zeeschildpadden uit 2004. Artikel 1 van dat verdrag verplicht de partijen al het mogelijke te doen om zeeschildpadden waar ook ter wereld te beschermen. Het verdrag bevat geen clausule over voorbehouden. Palestina heeft op 1 januari 2017 een voorbehoud gemaakt met als strekking dat Artikel 1 geen toepassing heeft voor Palestina waar het de Middellandse Zee betreft. Alle landen rond de Middellandse Zee zijn voor 2010 partij geworden bij het verdrag. Egypte heeft op 1 maart 2017 de depositaris laten weten bezwaar te maken tegen het Palestijnse voorbehoud. Libanon heeft niet gereageerd op het voorbehoud van Palestina. In mei 2018 blijkt dat op grote schaal eieren van zeeschildpadden die op het strand van Gaza worden gelegd door Palestijnen worden geraapt. Hierdoor komt de populatie van een bepaald soort schildpadden in gevaar.

Leg uit of Egypte en/of Libanon de staat Palestina kunnen aanspreken op het niet naleven van het verdrag.

Vraag 2

Klimaatakkoord Parijs treedt in werking

Gisteren, 4 november, is het Parijs Akkoord inzake klimaatverandering inwerking getreden. In dit Akkoord wordt nadere uitwerking gegeven aan het Klimaatverdrag van 1992. President Obama van de Verenigde Staten heeft dit Akkoord geratificeerd en de VS is dus hieraan gebonden. Hij kon dit doen omdat hij het Akkoord als ‘executive agreement’ onder het Amerikaanse recht beschouwt en dus niet goedkeuring van het Congres nodig had.

Kunnen we dit Akkoord op grond van het internationaal recht als een verdrag beschouwen? Waarom wel of niet?

Vraag 3

Stel dat de nieuwgekozen president Trump zo snel mogelijk na 1 januari 2017 weer van het Klimaatakkoord af wil en niet de in het Akkoord voorgeschreven opzegtermijn van één jaar wil afwachten. Hij verklaart direct bij zijn aantreden dat de VS op geen enkele wijze gebonden is aan het Akkoord.

Is dat mogelijk volgens het internationaal recht? Waarom wel of niet?

Vraag 4

De Overeenkomst van Parijs is geratificeerd door de Verenigde Staten onder President Obama. President Trump heeft verklaard dat de VS dit ongedaan wil maken. Stel dat President Trump op 3 november 2017 verklaart dat de VS zich met onmiddellijke ingang niet langer gebonden acht aan de Overeenkomst met als argument dat vast is komen te staan dat Nederland een inbreuk maakt op de Overeenkomst door zich onvoldoende in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen.

Leg uit of in het algemeen de VS volgens het internationaal recht zich terug mag trekken uit een internationale overeenkomst die door de VS geratificeerd is en wat dit betekent in het geval van de Overeenkomst van Parijs. Leg voorts uit of – los van het eerste deel van deze vraag – het feit dat Nederland de Overeenkomst schendt een legitiem argument is voor de VS om de Overeenkomst op te zeggen.

Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

Vraag 5

In het Weens Verdagenverdrag wordt een definitie gegeven van een verdrag. Onder andere moet sprake zijn van een overeenkomst die wordt beheerst door het volkenrecht. Hoe beoordeel je in een casus of een overeenkomst beheerst wordt door het volkenrecht?

  1. Er moet sprake zijn van een overeenkomst tussen twee of meer staten
  2. Dat hangt af van wat er in het verdrag zelf is geregeld.
  3. Volkenrecht is een ander woord voor internationaal publiekrecht. Het moet dus gaan om een overeenkomst met een onderwerp van publiek belang.
  4. De overeenkomst moet schriftelijk zijn vastgelegd, ongeacht de naam die aan het verdrag wordt gegeven.

Vraag 6

Welk wilsgebrek is onder het Weens Verdragenverdrag een nietigheidsgrond?

  1. Dwang, uitgeoefend op een staat door bedreiging met of gebruik van geweld (‘coercion’).
  2. Bedrog (‘fraud’).
  3. Dwaling (‘error’).
  4. Corruptie van een vertegenwoordiger van een staat (‘corruption’).

Vraag 7

In augustus 2015 tekende de Zuid-Soedanese regering een overeenkomst met de gewapende oppositie in Zuid-Soedan teneinde een lang conflict op te lossen en vrede en stabiliteit te bewerkstelligen.

Stelling: Deze overeenkomst kwalificeert als een verdrag in de zin van het Weens Verdragenverdrag.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 8

Welk alternatief is onjuist ten aanzien van verdragen?

  1. De inhoud van verdragen is niet aan beperkingen onderhevig.
  2. Een traité-constitution, oftewel constitutioneel verdrag, regelt de oprichting van een internationale organisatie.
  3. De materiële reikwijdte van een verdrag geeft aan welke onderwerpen in het verdrag geregeld worden.
  4. Een regel van verdragsrecht en een gewoonterechtelijke regel met dezelfde inhoud kunnen naast elkaar bestaan.

Vraag 9

Stel: bij het sluiten van een verdrag over de levering van tanks spreken de ministers van Defensie van Nederland en Duitsland af dat het verdrag in werking treedt na het ceremonieel afvuren van twee kanonnen.

Welke stelling is in het licht van het Weens Verdragenverdrag juist?

  1. Het Weens Verdragenverdrag regelt niets over kanonschoten. Na het afvuren van de kanonnen is er dus tussen Nederland en Duitsland geen wilsovereenstemming bereikt.
  2. Als de procedure van bekrachtiging van het verdrag in strijd is met Nederlands recht is er geen rechtsgeldig verdrag gesloten.
  3. Omdat vakministers per definitie bevoegd zijn om verdragen te sluiten is er wilsovereenstemming bereikt.
  4. Staten bepalen in beginsel zelf de manier waarop zij hun instemming om gebonden te worden uitdrukken. Na het afvuren van de kanonnen is er dus wilsovereenstemming tussen Nederland en Duitsland bereikt.

Vraag 10

Stel dat het Internationaal Gerechtshof zich uit moet spreken over een geschil tussen twee staten over de interpretatie van een verdragsbepaling. Welke stappen moet het Hof volgens het (toepasselijke) Weens Verdragenverdrag ondernemen om de reikwijdte en betekenis van de bepaling uit dit verdrag vast te stellen?

  1. Het Hof kijkt allereerst naar de totstandkomingsgeschiedenis. Bij onduidelijkheid kan hij de context van de bepaling in overweging nemen.
  2. Het Hof kijkt allereerst naar de gewone betekenis van de bepaling. Bij onduidelijkheid kan hij de toepassing van het verdrag in overweging nemen.
  3. Het Hof kijkt allereerst naar het doel van het verdrag. Bij onduidelijkheid kan hij de gewone betekenis van de bepaling in overweging nemen.
  4. Het Hof kijkt allereerst naar latere overeenstemming met betrekking tot de uitlegging van een verdrag. Bij onduidelijkheid kan hij de context van de bepalingen in overweging nemen.

Vraag 11

De Verenigde Staten (VS) heeft het Kinderrechtenverdrag getekend, maar nog niet geratificeerd. Ratificatie is een vereiste om partij te worden bij het Kinderrechtenverdrag. Beoordeel de volgende stelling aan de hand van het Weens Verdragenverdrag.

De VS is niet gebonden aan de verplichtingen uit het Kinderrechtenverdrag, maar moet zich wel onthouden van handelingen die het Kinderrechtenverdrag zijn voorwerp en doel zouden ontnemen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 12

Stelling: In de procedure tussen de Democratische Republiek Congo en Rwanda aangaande gewapende activiteiten op het gebied van Congo oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat het voorbehoud van Rwanda ten aanzien van het Genocideverdrag ongeldig was omdat het in strijd was met een norm van ius cogens.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 13

Welke stelling ten aanzien van de totstandkoming van verdragen is op grond van het Weens Verdragenverdrag onjuist?

  1. De Minister van Buitenlandse Zaken wordt bevoegd geacht om een verdrag te ondertekenen.
  2. Ondertekening leidt niet altijd direct tot formele gebondenheid aan de verdragsbepalingen.
  3. De fase van bekrachtiging of ratificatie staat toe dat partijen nationale procedures doorlopen.
  4. ‘Instemming om gebonden te worden’ kan alleen door een handtekening worden uitgedrukt.

Vraag 14

Stelling: Een voorbehoud bij een verdrag is volgens het Weens Verdragenverdrag alleen toegestaan als alle verdragspartijen met het voorbehoud instemmen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 15

Op 12 december 2015 werd na langdurige onderhandelingen een akkoord bereikt over nieuwe maatregelen die klimaatverandering tegen moeten gaan. Het akkoord is gerelateerd aan het VN Raamverdrag inzake klimaatverandering uit 1992.

Artikel 3 lid 1 van VN Raamverdrag bepaalt, voor zover relevant:

“De partijen zouden het klimaat moeten beschermen voor huidige en toekomstige generaties van de mensheid, op basis van billijkheid en in overeenstemming met hun gezamenlijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en respectievelijke mogelijkheden.”

In 1998 hebben de verdragspartijen bij het Raamverdrag het Kyoto Protocol opgesteld. Artikel 3 lid 1 van het Kyoto Protocol bepaalt, voor zover relevant:

“De in Bijlage I opgenomen Partijen zorgen er ieder voor zich of gezamenlijk voor dat hun gezamenlijke antropogene in kooldioxideequivalenten uitgedrukte emissies van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen de hun toegewezen hoeveelheden, berekend aan de hand van hun gekwantificeerde verplichtingen inzake emissiebeperking en emissiereductie als genoemd in bijlage B en overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, niet overschrijden, met het oog op de reductie van hun totale emissie van die gassen in de verbintenisperiode 2008 tot 2012 met ten minste 5% ten opzichte van de niveaus van 1990.”

Welk alternatief ten aanzien van het Raamverdrag en het Kyoto Protocol is juist?

  1. Uit de namen van beide documenten kun je afleiden dat alleen het Raamverdrag formeel verbindende verplichtingen bevat.
  2. Uit de namen van beide documenten kun je afleiden dat enkel het Raamverdrag een verdrag is in de zin van artikel 2 lid 1 sub a van het Weens Verdragenverdrag.
  3. Uit de specifieke bewoordingen van artikel 3 lid 1 van het Raamverdrag blijkt dat dit artikel concrete materiële verplichtingen oplegt aan staten.
  4. Uit de specifieke bewoordingen van artikel 3 lid 1 van het Kyotoprotocol blijkt dat dit artikel concrete materiële verplichtingen oplegt aan staten.

Vraag 16

Stelling: De verplichting om verdragen na te komen (‘pacta sunt servanda’) geldt alleen voor staten die partij zijn bij het Weens Verdragenverdrag.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 17

Welke stelling is op grond van het Weens Verdragenverdrag onjuist?

  1. Beëindiging van een verdrag is toegestaan als de andere verdragspartijen daarmee instemmen, zelfs als in het verdrag geen bepaling is opgenomen over beëindiging.
  2. Beëindiging van een verdrag is verplicht voor staten op het moment dat het verdrag in strijd is met een dwingende norm van internationaal publiekrecht.
  3. Beëindiging van een verdrag is in beginsel mogelijk als de uitvoering van een verdrag onmogelijk is.
  4. Beëindiging van een verdrag werkt ex nunc, hetgeen wil zeggen dat beëindiging geen terugwerkende kracht heeft.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Zie Weens Verdragenverdrag (WVV), art 19-21 (2) (korte uitleg van voorbehouden en wanneer deze wel/niet mogelijk zijn nodig); Voor Egypte geldt: het zeeschildpaddenverdrag is in werking met uitzondering van voorbehoud, art 20.4.b en 21.3 (2). Voor Libanon geldt: het zeeschildpaddenverdrag in werking, en het voorbehoud is geaccepteerd (art 20.5 en 21.1) (2). Conclusie is dus dat beide kunnen Palestina niet aanspreken.

Vraag 2

Wanneer is iets een verdrag? Internationaal recht bepaalt niet in welke vorm een overeenkomst moet worden gesloten. Een overeenkomst kan mondeling of schriftelijk gesloten worden. Een staat wordt pas gebonden aan een verdrag als hij de wil tot uiting heeft gebracht, een staat moet dus een verdrag eerst hebben geratificeerd.

Vraag 3

Wanneer kan afgeweken worden van de basisregel pacta sunt servanda? Met name artikel 54 en 60-62 WVV.

Vraag 4

Volgens 54.a WVV kan een staat zich conform de bepalingen van een verdrag terugtrekken. Art. 28 van de Overeenkomst voorziet hierin. Het argument dat Nederland het verdrag schendt kan niet leiden tot eenzijdig volledige opzegging door de VS. (De partijen gezamenlijk kunnnen dit wel: art 60.2.a.) Eenzijdige opschorting door de VS van de verdragsverplichtingen is alleen mogelijk op grond van art 60.2.c; dit kan alleen onder de daar genoemde omstandigheid – radicale verandering van positie van de andere staten als gevolg van de schending. Art. 60.2.b is niet het juiste antwoord omdt het daar alleen gaat over opschorting van verplichtingen tussen de VS en Nederland. Het niet maken van dit onderscheid wordt niet zwaar aangerekend. Een antwoord gebaseerd op correcte toepassing van 60.2.b levert 3 pt op. Er moet naar de relevante verdragsartikelen verwezen worden voor volledige puntentoekenning. Het (bijna) letterlijk overschrijven van Nollkaemper geeft geen blijk van inzicht in de materie en levert niet noodakelijk volledige punten op.

Vraag 5

Antwoord A.

Totstandkoming en werking van verdragen wordt beheerst door het verdragenrecht. Het verdragenrecht is hoofdzakelijk neergelegd in het Verdrag inzake het Verdragenrecht 1969 (het Weens Verdragenverdrag). De juridische binding van verdragen vloeit voort uit de wilsovereenstemming tussen staten.

Vraag 6

A. is juist

Vraag 7

B. is juist

Vraag 8

A. is juist

Vraag 9

D. is juist

Vraag 10

B. is juist

Vraag 11

A. is juist

Vraag 12

B. is juist

Vraag 13

D. is juist

Vraag 14

B. is juist

Vraag 15

D. is juist

Vraag 16

B. is juist

Vraag 17

B. is juist

Wat houdt het aansprakelijkheidsrecht in? - TentamenTests 7

Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Vorige vraag: Het Parijs Akkoord van 2015 beoogt onder andere de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen om te voorkomen dat de atmosfeer meer dan 2°C opwarmt. Geef kort aan wat van staten verwacht wordt om aan deze verplichting te voldoen. Hoe wordt een dergelijke verplichting naar zijn aard doorgaans aangeduid?

Leg uit of niet-nakomen van de in vorige vraag bedoelde verplichting door Nederland in beginsel kan leiden tot internationale aansprakelijkheid van Nederland?

Vraag 2

Zweden heeft Palestina deels als staat erkend. De Palestijnse ambassade in Zweden organiseert namens de staat Palestina een grote conferentie in Zweden over de toekomst van het Midden-Oosten. Na afloop blijft betaling aan het congrescentrum waar de conferentie is gehouden uit. De eigenaar van het congrescentrum daagt Palestina voor de Zweedse rechter en vordert naleving van het contract. Leg uit of de Zweedse rechter in deze zaak bevoegd is om een uitspraak te doen.

Vraag 3

De ‘no harm rule’ is gebaseerd op het concept van staatsaansprakelijkheid. Om het probleem van klimaatverandering mondiaal effectief aan te pakken is meer nodig.

Geef twee argumenten waarom staatsaansprakelijkheid slechts beperkt soelaas biedt en beschrijf kort voor ieder van de twee argumenten met welke beginselen of methoden in het internationaal (klimaat)recht hierop gereageerd is.

Vraag 4

De buurstaten Togo en Benin hebben al jaren een gespannen verhouding. Deels is dit veroorzaakt door de opvang in Togo van politieke tegenstanders (de Opositia) van president Talon, die al vele jaren met harde hand Benin regeert. Togo biedt de Opositia huisvesting, voedsel en scholing en financiert de politieke en militaire training van de leden van de Opositia. Enkele van deze leden plegen een bomaanslag op het paleis van president Talon waarbij veel doden en gewonden vallen en het paleis zwaar beschadigd wordt. Togo wil Benin aansprakelijk stellen onder het internationaal recht voor de bomaanslag en schadevergoeding vorderen voor alle schade.

Heeft de staat Togo een kans van slagen? Geef een internationaalrechtelijk onderbouwd advies aan de staat Togo.

Vraag 5

INTERNATIONAL COURT OF JUSTICECERTAIN IRANIAN ASSETS(ISLAMIC REPUBLIC OF IRAN v. UNITED STATES OF AMERICA

Op 14 juni 2016 heeft Iran een zaak aanhangig gemaakt bij het Internationaal Gerechtshof waarin Iran eist dat de Verenigde Staten een einde maken aan (onder andere) de toekenning door Amerikaanse rechters van hoge schadevergoedingen (inmiddels meer dan 56 miljard US$) aan burgers te betalen door Iran, Iraanse instellingen en staatsbedrijven. De Amerikaanse wet staat dit toe wanneer een vreemde staat tot “a State sponsoring terrorism” wordt verklaard. Onder ander slachtoffers van de aanslagen in 2001 hebben dergelijke rechtszaken tegen Iran, Iraanse instellingen en staatsbedrijven zoals de Iraanse Centrale Bank, met succes gevoerd. In 2016 is de Amerikaanse wetgeving aangescherpt en is een kwalificatie als “a State sponsoring terrorism” niet langer nodig. Een verband tussen vermeend onrechtmatig gedrag van een staat en een terroristische aanslag in de Verenigde Staten is nu voldoende. Er is nog geen uitspraak over de hoofdvraag: de Verenigde Statenheeft preliminaire bezwaren opgeworpen. Hierover zal het Gerechtshof zich eerst buigen.

Leg uit waarom Iran op grond van het internationaal recht sterk lijkt te staan in de claim dat de VS onrechtmatig handelen ten opzichte van Iran.

Vraag 6

De Centrale Bank van Iran is eer Iraans staatsbedrijf met een eigen rechtspersoonlijkheid naar Iraans recht. De Centrale Bank opereert relatief onafhankelijk van de Iraanse regering. De Bank heeft een belangrijke taak in de regulering van het geldverkeer in Iran en ziet toe op en faciliteert financiële transacties van Iraanse burgers en bedrijven met het buitenland. Stel dat feitelijk vaststaat dat de Bank een rol speelde in de financiering van terroristische activiteiten in of tegen de Verenigde Staten, maar dat dit gebeurde zonder medeweten van de Iraanse regering. Stel voorts dat de Verenigde Staten als tegeneis in deze zaak voor het Internationaal Gerechtshof stelt dat Iran opgrond van internationaal recht aansprakelijk is voor de schade toegebracht als gevolg van de betrokkenheid van de Centrale Bank bij de financiering van terroristische activiteiten die de belangen van de VS hebben geschaad. Ga uit van het feit dat zowel de VS als Iran partij zijn bij het Internationaal Verdrag ter Bestrijding van de Financiering van Terrorisme. Op grond van dit verdrag staten verplicht zijn financiering van terrorisme te bestrijden en te bestraffen.

Leg uit of Iran hiervoorop grond van het internationaal recht internationaal aansprakelijk gehouden kan worden door de VS.

Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

Vraag 7

Wat is geen rechtsgevolg van staatsaansprakelijkheid?

  1. De verplichting tot nakoming van de geschonden norm.
  2. De verplichting te voorzien in rechtsherstel.
  3. De verplichting om tegenmaatregelen te nemen.
  4. De verplichting tot beëindiging van de onrechtmatige daad.

Vraag 8

Het Katwijkse bedrijf Potje & Pasje (P&P) exploiteert een vissersvloot van 16 vissersschepen. Stel dat alle schepen van P&P onder Nederlandse vlag varen en dat P&P besluit om in 2016 enkel nog voor de kust van IJsland te vissen, namelijk in een gebied tussen 12 en 40 zeemijl van de kust van IJsland. IJsland heeft een exclusieve economische zone rond het eiland ingesteld.

Kan IJsland Nederland aansprakelijk stellen onder internationaal publiekrecht?

  1. Ja, het handelen van P&P is in beginsel aan Nederland toe te rekenen en kwalificeert als een inbreuk op de soevereine rechten van IJsland.
  2. Nee, het handelen van P&P is in beginsel aan Nederland toe te rekenen, maar kwalificeert niet als een inbreuk op de soevereine rechten van IJsland.
  3. Nee, het handelen van P&P kwalificeert weliswaar als een inbreuk op de soevereine rechten van IJsland, maar kan in beginsel niet aan Nederland worden toegerekend.
  4. Nee, het handelen van P&P kwalificeert niet als een inbreuk op de soevereine rechten van IJsland en kan ook niet aan Nederland worden toegerekend.

Vraag 9

Stelling: Als een staat een verplichting erga omnes (een verplichting jegens de internationale gemeenschap als geheel) schendt, mag elke andere staat de aansprakelijkheid van die staat inroepen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 10

Welke stelling met betrekking tot de aansprakelijkheid van internationale organisaties onder internationaal publiekrecht is juist?

  1. Als een staat troepen ter beschikking stelt aan de Verenigde Naties (VN) voor vredesbewarende activiteiten dan is het niet uitgesloten dat het handelen van die troepen zowel aan de staat als aan de VN wordt toegerekend.
  2. In het Genocide arrest (Bosnië/Servië) overwoog het Internationaal Gerechtshof dat voor toerekening van handelingen van staatsorganen aan een internationale organisatie ‘effectieve controle’ van de internationale organisatie noodzakelijk is.
  3. In tegenstelling tot de regels inzake staatsaansprakelijkheid zijn de regels inzake aansprakelijkheid van internationale organisaties niet door de International Law Commission gecodificeerd.
  4. De regels inzake aansprakelijkheid van internationale organisaties zijn primair bedoeld om individuen een rechtsmiddel te geven tegen schendingen van regels van internationaal publiekrecht door internationale organisaties.

Vraag 11

In het Nuhanović-arrest oordeelde de Hoge Raad ten aanzien van de aansprakelijkheid van Nederland voor het handelen van Dutchbat dat:

  1. Het niet is uitgesloten dat het handelen van Dutchbat zowel aan Nederland als aan de Verenigde Naties kan worden toegerekend (‘dual attribution’).
  2. Het handelen van Dutchbat ofwel aan Nederland ofwel aan de Verenigde Naties moet worden toegerekend, maar niet aan beide.

Vraag 12

In september 2014 besloot Nederland om gevechtsvliegtuigen beschikbaar te stellen voor luchtaanvallen gericht tegen IS op Iraaks grondgebied. Het gaat om vier gevechtsvliegtuigen, twee reservetoestellen en 130 militairen, die tot taak hebben de Iraakse en Koerdische strijdkrachten met training en advies te ondersteunen.

Stel dat één van de Nederlandse militairen op eigen houtje besluit deel te nemen aan gevechten en daarbij op onrechtmatige wijze onschuldige burgers doodt.

Kan het handelen van de Nederlandse militair worden toegerekend aan Nederland?

  1. Ja, het handelen van een Nederlandse militair die zijn bevoegdheid overschrijdt, wordt aan Nederland toegerekend op grond van artikel 7 DARS.
  2. Ja, het handelen van een Nederlandse militair in het buitenland wordt in beginsel toegerekend aan Nederland op grond van artikel 8 DARS.
  3. Nee, de Nederlandse militair maakt geen deel uit van een staatsorgaan in de zin van artikel 4 DARS.
  4. Nee, de Nederlandse militair stond immers niet onder effectieve controle van Nederland in de zin van artikel 8 DARS.

Vraag 13

Een internationale onrechtmatige daad kan in beginsel niet bestaan uit:

  1. Een toerekenbaar nalaten dat een schending oplevert van een verplichting onder internationaal gewoonterecht.
  2. Een toerekenbare handeling die een schending oplevert van een verplichting onder een multilateraal verdrag.
  3. Een toerekenbaar nalaten dat in strijd is met een aanbeveling van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
  4. Een toerekenbare handeling die in strijd is met een eenzijdige rechtshandeling, zoals een toezegging om geen kernproeven meer uit te voeren.

Vraag 14

In 2004 zond de VN Veiligheidsraad een VN vredesmacht naar Haïti (MINUSTAH). Deze vredesmacht is nog steeds actief. In 2010 zond Nepal een contingent Nepalese soldaten naar Haïti om deel uit te maken van MINUSTAH.

In november 2010 berichtte de NOS, voor zover relevant:

“In Haïti zijn betogingen uit de hand gelopen van mensen die de VN de schuld geven van de cholera-epidemie. (…)

De oorzaak van de uitbraak is nog niet opgehelderd, maar de betogers zeggen dat de ziekte is meegenomen door militairen uit Nepal, waar ook cholera heerst. Een week na hun aankomst op de VN-basis in Haïti werden in de buurt de eerste cholera-gevallen vastgesteld. In Haïti is al decennia geen cholera voorgekomen.”

Welke stelling ten aanzien van de mogelijke aansprakelijkheid voor het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten onder internationaal publiekrecht is, mede in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad, onjuist?

  1. Als de VN effectieve controle uitoefende over de Nepalese MINUSTAH-soldaten dan kan het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten worden toegerekend aan de VN.
  2. Als Nepal effectieve controle uitoefende over de Nepalese MINUSTAH-soldaten dan kan het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten worden toegerekend aan Nepal.
  3. Een Nepalese rechter is in beginsel niet bevoegd om zich uit te spreken over de mogelijke aansprakelijkheid van de VN voor het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten aangezien de VN beschikt over absolute immuniteit.
  4. Een Nepalese rechter is in beginsel niet bevoegd om zich uit te spreken over de mogelijke aansprakelijkheid van Nepal voor het handelen van de Nepalese MINUSTAH-soldaten aangezien Nepal staatsimmuniteit toekomt.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Ja, dat kan. Zie ILC artikelen staatsaansprakelijkheid (ARSIWA) (1); dit is gewoonterecht (1); Niet nakoming van een internationale verplichting die kan worden toegerekend aan de staat levert een internationale onrechtmatige daad op en daarmee internationale aansprakelijkheid op (2), zie art. 1 en 2 ARSIWA (1). Niet nakoming van de inspanningsverplichting zou in beginsel alleen aan de orde zijn indien Nederland niet overgaat tot maatregelen die, gezien de situatie, redelijkerwijs verwacht mogen worden (zie ook art. 16 ARSIWA); of geen voldoende maatregelen neemt die, gezien de 'due diligence' die deze verplichting met zich meebrengt, om te voorkomen dat personen en bedrijven teveel CO2 uitstoten; of het nalaten van parlement en regering om adequate maatregelen te nemen kan worden toegerekend aan Nederland (zie art. 4 ARSIWA); etc. (1).

Vraag 2

Palestina kan hier mogelijk staatsimmuniteit inroepen; zie VN verdrag inzake de immuniteit van staten 2004; dit is (grotendeels) gewoonterecht (2); of immuniteit kan worden ingeroepen hangt af van de vraag of dit een overheidshandelen of een commercieel handelen is? (2) Geen immuniteit indien commercieel, art 10 VN Verdrag (2); hoe onderscheid te maken? Kijken naar de aard of het doel, zie art 2.2 (2); Meestal wordt gekeken naar de aard, en dus zou Palestina hier geen staatsimmuniteit toekomen, immers het is een commercieel contract. Maar de uiteindelijke conclusie doet er niet toe, het gaat om de elementen in de argumentatie

Vraag 3

De suggesties moeten gerelateerd zijn aan de kenmerken van staatsaansprakelijkheid: schending van verplichting en/of toerekenbaarheid. Het gaat niet om de beperkingen van het ‘no harm rule’ of het nemen van algemene milieumaatregelen.

Vraag 4

Het antwoord moet duidelijk maken: bekendheid met de ILC regels op gebied staatsaan-sprakelijkheid, de definitie van een internationaal onrechtmatige daad (schending en toerekenbaarheid; art 1-3 ARSIWA) en de toepassing van deze regels op de casus, waarbij verwezen moet worden naar relevante bronnen. De geschonden regels kunnen o.a. zijn het geweldverbod van art 2.4 Hv VN of het non-interventiebeginsel, zoals oa in AV Res 2526 (Declaration on Friendly Relations…) is neergelegd. Als de toepasselijke regel die een schending van het internationale recht door Benin oplevert is vastgesteld, dan moet de vraag beantwoord worden of deze schending toerekenbaar is aan Benin. De rebellen zijn geen staatsorgaan en voeren geen staatsfunctie uit dus de vraag is of zij onder de “instruction or direction and control” van Benin staan. (Art 4-11 ARSIWA, in bijzonder artikel 8; en verwijs bijvoorbeeld de Nicaragua zaak). Indien niet toerekenbaar, hetgeen het geval lijkt in deze casus, zou het mogelijk zijn voor staat Togo om Benin aansprakelijk te houden wegens het niet voorkomen van schade aan Togo, dus in strijd met de internationale vereiste zorgvuldigheid ten opzichte van andere staten. Hier kan bijvoorbeeld verwezen worden naar resolutie 2526, de Tehran Hostages zaak of de genocidezaak tussen Bosnië en Servië. Indien de aansprakelijkheid van Benin is vastgesteld kan gewezen worden op de omstandigheden die de onrechtmatigheid wegnemen (niet relevant in deze casus) en ontstaat een recht op herstel, waaronder schadevergoeding.

Vraag 5

VS handelt in strijd met staatsimmuniteit (3 pt). Soevereine gelijkheid. Nationale rechters kunnen zich niet uitlaten over handelen van andere staten – zeker niet wanneer het over uitoefening van staatstaken gaat. Beperkte uitzonderingen op staatsimmuniteit (IGH: Germany vs Italy). Betrokkenheid bij terrorisme is niet een internationaal geaccepteerde uitzondering op de immuniteitsregels. Staten kunnen afstand doen van immuniteit (waiver), maar is hier niet aan de orde. (3 pt voor nadere uitleg). Gebaseerd op gewoonterecht, maar verwijzing naar 2004 VN Verdrag over immuniteiten van staten en hun eigendommen ook mogelijk (2 pt). Het gaat hier niet om eenuitleg van internationale staatsaansprakelijkheid: een uitleg waarom Iran niet aansprakelijk is naar internationaal recht levert hooguit 1 pt op.

Vraag 6

ILC Artikelen inzake staatsaansprakelijkheid Art 1 en 2 (1 pt); gewoonterecht (1pn); schending van internationaal recht + toerekenbaarheid ex art 2. (2 pnt); is het handelen van de bank toerekenbaar? Is Bank een orgaan ex artikel 4 of kan het worden gezien als een entiteit die publieke taken uitoefent ex art 5? Regulering van geldverkeer is een publieke taak, dus toerekenbaar, op grond van 4 dan wel art 5. Antwoord mag zowel op art 4 als op art 5 gebaseerd worden – studenten hebben onvoldoende kennis om dit helemaal te weten zolang toerekenbaarheid maar expliciet gemaakt wordt. Uitleg vereist. (4 pt). Dat de regering van niets wist is geen argument: art 7 (2 pt); Art 8 ILC niet van toepassing, maar als het antwoord wordt gebaseerd op een correcte toepassing van art 8 (zou in dit geval zijn: geen toerekenbaarheid want niet onder de effectieve control), toch punten (max 2 pt). Schending van internationaal recht (art 12) moet expliciet gemaakt worden: schending van inspanningsplicht Iran onder het verdrag inzake financiering van terrorisme (2 pt). Als geen toerrekening wordt aangenomen onder art 4-11 ILC, dan rust op Iran nog een zorgvulgheidsplicht (due diligence) om schade vanaf het grondgebied aan andere staten te proberen te voorkomen. Inspanningseis (Corfu Channel; Bosnia vs Serbia - genocidezaak). Deze vraag heeft vele facetten. Uit het antwoord moet begrip blijken van het leerstuk staatsaansprakelijkheid zoals toegepast op deze casus; het antwoord moet bijvoorbeeld intern cosistent zijn. Ook moeten bronverwijzingen (correct) gebruikt zijn. Het genoemd hebben van bovengenoemde elementen alleen is dus niet voldoende. Het gaat om een samenhangend (en liefst overtuigend) betoogje.

Vraag 7

C. is juist

Vraag 8

C. is juist

Vraag 9

A. is juist

Vraag 10

A. is juist

Vraag 11

A. is juist

Vraag 12

A. is juist

Vraag 13

C. is juist

Vraag 14

D. is juist

Hoe wordt het staatsgezag afgebakend? - TentamenTests 8

Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

Stel dat vaststaat dat een journalist in Saoedi-Arabië is gefolterd voor hij is gedood en dat de dader bekend is. Leg uit of Nederland op grond van internationaal recht gerechtigd of verplicht is om de dader van de foltering te berechten als hij op Nederland grondgebied wordt aangetroffen en Nederland hem niet naar Saoedi-Arabië wil uitleveren omdat hem daar mogelijk de doodstraf wordt opgelegd? Nederland is partij bij het verdrag tegen foltering uit 1984 (Convention Against Torture and other Cruel and Inhuman and Degrading Treatment of Punishment; in EIR)

Vraag 2a

France told judges at the United Nations' highest court on Tuesday that they do not have jurisdiction in a case brought by Equatorial Guinea aimed at halting a Paris money-laundering case against the son of the African nation's president. Alain Pellet, a law professor representing France, told the International Court of Justice that Equatorial Guinea's case was a "flagrant and evident abuse of law." Equatorial Guinea filed the case with the world court earlier this year, saying that Teodoro Nguema Obiang Mangue has immunity from prosecution in France because of his position as vice president and insisting that an [expensive] mansion on one of Paris' most upscale avenues that figures in the French case is actually the country's embassy and cannot be confiscated. Equatorial Guinea lawyers on Monday asked the Hague-based court to impose interim measures ordering France to halt the prosecution. French lawyers responded by saying that the court lacks jurisdiction and — even if it does — there is no urgent reason for an interim order to halt the Paris proceedings, which are scheduled to start next week.

Leg uit welke rechtsvraag of rechtsvragen u moet stellen om te beoordelen of Frankrijk op grond van internationaal recht rechtsmacht heeft om Teodoro Mangue strafrechtelijke te vervolgen voor de Franse rechter wegens het witwassen van gelden. U kunt hierbij de immuniteitsvraag terzijde laten.

Vraag 2b

Wat is volgens u het meest waarschijnlijke beginsel waar Frankrijk zich op zal baseren?

Vraag 2c

Leg uit aan de hand van relevante jurisprudentie of hij op grond van internationaal recht immuniteit geniet. Geef daarbij aan wat voor de beantwoording van deze vraag de relevante rechtsvragen zijn.

Vraag 2d

Equatoriaal Guinea claimt dat het Franse beslag op een duur appartement in Parijs en de nog duurdere in- richting daarvan onrechtmatig is omdat het door Equatoriaal Guinea voor diplomatieke doeleinden gebruikt wordt. Stel dat dit laatste waar is en de Franse regering hiervan op de hoogte was.

Leg uit of op grond van het internationaal recht de claim van Equatoriaal Guinea een kans van slagen heeft bij het Internationaal Gerechtshof.

Equatoriaal Guinea baseert de claim dat Internationaal Gerechtshof rechtsmacht heeft op ‘compromissoire clausules’ in of bij twee internationale verdragen.

Vraag 2e

Leg uit wat hiermee wordt bedoeld.

Casus

Nederlandse militairen blijven in 2017 in Mali voor VN-missie

De missie in Mali gaat door. Nederland zal ook in 2017 een bijdrage leveren aan de VN-vredesmissie in het Afrikaanse land. Dat heeft de ministerraad vrijdag besloten. Ongeveer 290 Nederlandse militairen zullen in Mali blijven. Zij gaan deel uit maken van een eenheid voor langeafstandsverkenning, analisten, politiefunctionarissen en civiel personeel. De huidige missie loopt eind dit jaar af. De zeven helikopters die Nederland inzet, worden begin volgend jaar ingetrokken. Het kabinet stelt dat het hierover in gesprek is met de VN. Daarbij gaat het uit van een "naadloze overdracht".

Volgens de ministers is de afgelopen tijd vooruitgang geboekt in Mali, maar is de vrede nog broos en het werk nog niet af. De instabiliteit in het land heeft volgens het kabinet ook effect op "onze eigen veiligheid", omdat het land functioneert als transitland voor migranten die naar Europa willen. Nederland levert sinds april 2014 een bijdrage aan Minusma in Mali met zo'n vierhonderd militairen, vier Apache-gevechtshelikopters en drie Chinook-transporthelikopters. De Verenigde Naties zijn al sinds juli 2013 actief in het Afrikaanse land, voornamelijk met het doel de nasleep van een militaire staatsgreep en oprukkende moslimextremisten en opstandige Toeareg te bestrijden.

Vraag 3a

Leg uit op welke internationale rechtsgrond deze Nederlandse militairen opereren in Mali.

Stel dat de Nederlandse militairen door een communicatiefout een dorp aanvallen waar een begrafenis plaatsvindt. Hierbij komen 25 mensen om het leven en vallen vele gewonden. De aanval had op een naburig dorp gericht moeten zijn waar moslimextremisten bijeen waren en zich opmaakten voor een gewapende aanval tegen de VN-missie. Nabestaanden van de slachtoffers eisen schadevergoeding van de Verenigde Naties. De aangeboden compensatie vinden zij volstrekt onvoldoende. U bent werkzaam als advocaat in Nederland. Zij vragen u of zij deze zaak tegen de Verenigde Naties met succes aanhangig kunnen maken voor de Nederlandse rechter.

Vraag 3b

Leg uit of zij op grond van het internationaal recht een kans van slagen hebben. Verwijs naar relevante bronnen.

Vraag 4

Het staatshoofd van Albanië wordt beschuldigd van betrokkenheid bij genocide gepleegd in buurstaat Macedonië. Leg uit waarom een internationaal strafrechttribunaal, zoals het Internationaal Strafhof, het staatshoofd wel voor betrokkenheid bij genocide in Macedonië kan berechten, maar dat de rechter van Albanië daartoe niet bevoegd is. Verwijs niet alleen naar het relevante concept, maar leg uit waarom dit verschil niet onlogisch is.

Vraag 5

Nigeriaan aangehouden in Rotterdam om oorlogsmisdaden. En 72-jarige man uit Nigeria is begin juni in Rotterdam aangehouden op verdenking van het plegen van oorlogsmisdaden. De man zou zich in de jaren zeventig schuldig hebben gemaakt aan marteling en moord op vermeende tegenstanders in de toenmalige Biafra-oorlog. De voorlopige hechtenis van e man is gisteren door de rechtbank in Den Haag met negentig dagen verlengd. De man woont sinds het begin van de jaren zeventig in Nederland en heeft inmiddels ook de Nederlandse nationaliteit. In 2004 werd er in een aantal media al bericht over diens mogelijke betrokkenheid in de Biafra-oorlog. Een woordvoerder van het OM laat weten dat de verdachte in Nederland zal worden berecht voor oorlogsmisdaden. Van uitlevering aan Nigeria is geen sprake.

Leg uit waarom op grond van het internationaal recht het Nederlandse OM en de Nederlandse strafrechter bevoegdheid heeft om deze persoon strafrechtelijk te vervolgen en te berechten. Waar is deze bevoegdheid in de Nederlandse wetgeving terug te vinden?

Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

Vraag 6

Muammar Gaddafi, die in november 2011 om het leven kwam, functioneerde als staatshoofd en bezat in die hoedanigheid immuniteit. Leg uit wat immuniteit is. Verklaar verder op grond waarvan het ISH aan die immuniteit voorbij mocht gaan.

Vraag 7

Bartje Byte heeft opdracht gekregen van wapenhandelaar Goed Gericht BV om een hack te plaatsen bij het Nederlandse Ministerie van Defensie om geheime informatie boven water te krijgen over de aanschaf van nieuwe wapens van het type AK-47 voor het Nederlandse leger.

Bartje heeft niet zo'n zin om meteen van zijn bed gelicht te worden voor zijn betrokkenheid en besluit samen te werken met zijn cybervrienden in Wit Rusland. In een schuurtje op het platteland in Wit Rusland zetten zij de aanval op. Als ze de informatie hebben gevonden en hebben doorgesluisd naar Goed Gericht BV vertrekt Bartje naar Haïti.

Fred Teefjes, officier van justitie, zet alles op alles om Bartje in het gevang te krijgen. Ook de autoriteiten hebben een onderzoek ingesteld en zijn zeer geïnteresseerd in Bartje.

Welk van onderstaande stellingen is onjuist?

  1. Nederland kan rechtsmacht claimen ten aanzien van Bart en zijn vrienden op grond van het beschermingsbeginsel
  2. De Haïtiaanse autoriteiten kunnen rechtsmacht claimen op basis van het territorialiteitsbeginsel
  3. De wit-Russische autoriteiten kunnen rechtsmacht claimen op grond van het territorialiteitsbeginsel
  4. Nederland kan rechtsmacht claimen op grond van het objectieve territorialiteitsbeginsel

Vraag 8a

Op 4 januari 2013 werd op de Vestdijk in Eindhoven een 22-jarige man ernstig mishandeld. Een groep jongens schopte hem op brute wijze. Een aantal van hen heeft de Belgische nationaliteit. Zij keerden na het voorval terug naar België.

Wat is rechtsmacht en in welke vormen komt rechtsmacht voor?

Vraag 8b

Welke staten kunnen ten aanzien van het voorval in Eindhoven rechtsmacht claimen en op grond waarvan? Motiveer uw antwoord.

Vraag 8c

Nederland wil de Belgische verdachten in Nederland vervolgen en claimt daarvoor rechtsmacht. Waarom is er dan nog een uitleveringsverzoek nodig? Als Nederland rechtsmacht heeft kan de Nederlandse politie de verdachten toch in Belgie arresteren? Geef een gemotiveerd standpunt over deze stellingen.

Vraag 9

Op 11 februari 2011 heeft de VN Veiligheidsraad in resolutie S/RES/1970(2011) de situatie in Libië verwezen naar het Internationaal Strafhof. In reactie hierop heeft de Aanklager op 27 juni 2011 drie Libische mannen gedagvaard:

  • Muammar Mohammed Abu Minyar Gaddafi (Muammar Gaddafi)
    • Commander of the Armed Forces of Libya, houder van de titel Leider van de Revolutie, en daarmee opererend als staatshoofd
  • Saif Al-Islam Gadaffi
    • Voorzitter van de Gaddafi International Charity and Development Foundation, en de facto functionerend als Minister President van Libië
  • Abdallah Al-Senussi
    • Colonel in the Lybian Armed Forces en hoofd van de militaire inlichtingendienst.

Alle heren zijn gedagvaard op grond van (kennis van) de wijdverspreide aanvallen op de burgerbevolking, in het bijzonder voor moord en vervolging van politieke tegenstanders.

Stel dat niet het ISH, maar Tunesië de vervolging van deze drie heren aan zich zou hebben getrokken, op basis waarvan zou Tunesië dan rechtsmacht kunnen hebben geclaimd?

Vraag 10

Naar aanleiding van de recente aanslagen in Parijs in november 2015 heeft de Franse president Hollande een toespraak gehouden voor het Franse congres. In deze toespraak verklaarde hij dat de aanslagen zijn “bedacht en gepland in Syrië, georganiseerd in België en uitgevoerd met behulp van Franse medeplichtigen.” Volgens recente berichtgeving hadden de daders onder meer de Belgische en Franse nationaliteit. Onder de slachtoffers bevonden zich Fransen, Algerijnen, Belgen, Tunesiërs, Roemenen, Spanjaarden en Portugezen.

Welke andere mogelijkheid is juist ten aanzien van de potentiële rechtsmacht van staten met betrekking tot de aanslagen in Parijs?

  1. Frankrijk heeft rechtsmacht op grond van het subjectieve territorialiteitsbeginsel en Tunesië op grond van het beschermingsbeginsel.
  2. De Verenigde Staten heeft rechtsmacht op grond van het universaliteitsbeginsel en Roemenië op grond van het actieve nationaliteitsbeginsel.
  3. Frankrijk heeft rechtsmacht op grond van het actieve en passieve nationaliteitsbeginsel en Syrië op grond van het objectieve territorialiteitsbeginsel.
  4. België heeft rechtsmacht op grond van het actieve nationaliteitsbeginsel en Algerije op grond van het passieve nationaliteitsbeginsel.

Vraag 11

De ondergrond van een ambassade maakt onderdeel uit van het grondgebied van de zendstaat.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 12

In april 2011 bracht de NOS uit:

“Negen Somalische piraten die begin deze maand door de Nederlandse marine werden opgepakt, worden in Nederland vervolgd. Ze worden beschuldigd van zeeroof, ofwel piraterij]\. De negen Somaliërs maakten deel uit van een groep van zestien piraten die al twee weken vastzitten op het marineschip Hr. Ms. Tromp. Ze werden opgepakt toen de Nederlanders een eind maakten aan de kaping van een Iraans vissersschip. Bij een schotenwisseling kwamen twee piraten om het leven.”

De Nederlandse marine heeft de negen Somalische piraten gearresteerd op grond van __________. Zij worden beschuldigd van zeeroof ofwel piraterij (artikel 381 Wetboek van Strafrecht). Nederland is bevoegd om de Somaliërs te berechten op grond van __________.

Welke woorden ontbreken in deze zin?

  1. Artikel 92 VN Zeerechtverdrag; het beschermingsbeginsel.
  2. Artikel 92 VN Zeerechtverdrag; het universaliteitsbeginsel.
  3. Artikel 105 VN Zeerechtverdrag; het beschermingsbeginsel.
  4. Artikel 105 VN Zeerechtverdrag; het universaliteitsbeginsel.

Vraag 13

Welk alternatief is juist ten aanzien van de immuniteit van internationale organisaties?

  1. Internationale organisaties genieten veelal absolute immuniteit van de rechtsprekende rechtsmacht van staten. De VN geniet echter functionele immuniteit.
  2. Internationale organisaties genieten veelal functionele immuniteit van de rechtsprekende rechtsmacht van staten. De VN geniet echter absolute immuniteit.
  3. Internationale organisaties genieten veelal geen immuniteit van de rechtsprekende rechtsmacht van staten. De VN geniet echter wel immuniteit.
  4. Internationale organisaties genieten veelal absolute immuniteit van de rechtsprekende rechtsmacht van staten, net als de VN.

Vraag 14

Het VN Zeerechtverdrag maakt onderscheid tussen verschillende zones waarin kuststaten rechtsmacht uit mogen oefenen. Welke zones zijn dit?

  1. De territoriale zee, kustwateren, exclusieve economische zone, aansluitende exclusieve economische zone en volle zee.
  2. De territoriale zee, archipelwateren, continentaal plat, exclusieve economische zone, beperkte economische zone en volle zee.
  3. De territoriale zee, havenwateren, archipelwateren, exclusieve visserijzone, exclusieve economische zone en volle zee.
  4. De territoriale zee, aansluitende zone, continentaal plat, exclusieve economische zone en volle zee.

Vraag 15

Stelling: In geval van conflicterende rechtsmachtsclaims, waarbij meerdere staten rechtsmacht claimen, heeft de staat die rechtsmacht heeft op grond van het territorialiteitsbeginsel voorrang boven de staat die rechtsmacht heeft op grond van het nationaliteitsbeginsel.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 16

In de exclusieve economische zone (EEZ) heeft de kuststaat het recht om handhavend op te treden ten aanzien van het exploreren, exploiteren, behouden en beheren van:

  1. Levende hulpbronnen.
  2. Natuurlijke hulpbronnen.

Vraag 17

In april 2015 publiceerde Trouw:

“Griekenland was in de onderhandelingen met Brussel al bezig het Duitse oorlogsverleden op te rakelen, maar nu is ook het eigen oorlogspad bekend. Een speciale commissie berekende dat Duitsland de Griekse bevolking nog 279 miljard euro verschuldigd is als compensatie voor alle (emotionele) schade die in de Tweede Wereldoorlog is geleden, meldde de Griekse onderminister van Financiën Dimitris Mardas maandag in het Griekse parlement.”

Stel: Griekenland daagt Duitsland voor de Duitse rechter en vordert een schadevergoeding van 279 miljard euro. Is de Duitse rechter bevoegd om over dit geschil te oordelen?

  1. Ja, Duitsland kan zich, op grond van het internationaal publiekrecht, niet beroepen op staatsimmuniteit ongeacht de vraag of er sprake was van acta iure gestionis of acta iure imperii.
  2. Ja, Duitsland kan zich, op grond van het internationaal publiekrecht, niet beroepen op staatsimmuniteit aangezien hier sprake is van acta iure gestionis.
  3. Nee, Duitsland kan zich, op grond van het internationaal publiekrecht, beroepen op staatsimmuniteit ongeacht de vraag of er sprake was van acta iure gestionis of acta iure imperii.
  4. Nee, Duitsland kan zich, op grond van het internationaal publiekrecht, beroepen op staatsimmuniteit aangezien hier sprake is van acta iure imperii.

Vraag 18

Stel: de Belgische ambassadeur in Nederland wil na een gezellige avond in café de Gieter in Amsterdam naar huis. In beschonken toestand stapt hij in de auto en rijdt naar zijn ambtswoning in Den Haag. Onderweg schampt hij twee voorbijgangers die beiden ernstig gewond raken. Welk alternatief is juist?

  1. De ambassadeur kan enkel door België worden berecht, tenzij de ambassadeur zelf zijn immuniteit opheft.
  2. Omdat het strafbare feit niet in functie is gepleegd geniet de ambassadeur geen immuniteit.
  3. Ongeacht de ernst van de gedragingen mag de ambassadeur in beginsel niet in Nederland worden berecht.
  4. De ambassadeur kan door de rechtbank Den Haag veroordeeld worden tot betaling van een schadevergoeding aan de slachtoffers op grond van onrechtmatige daad.

Vraag 19

In het arrest ‘Mothers of Srebrenica c.s. tegen de Nederlandse Staat en de Verenigde Naties’ (2012) oordeelde de Hoge Raad, met een beroep op het Verdrag inzake de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties, dat de Verenigde Naties (VN) te allen tijde vrijgesteld is van rechtsvervolging.

  1. Deze stelling is in beginsel juist. De VN kan echter wel uitdrukkelijk afstand doen van zijn immuniteit.
  2. Deze stelling is in beginsel juist. De VN geniet immers functionele immuniteit.
  3. Deze stelling is in beginsel onjuist. De immuniteit van de VN geldt niet voor acta jure gestionis.
  4. Deze stelling is in beginsel onjuist. De VN geniet, gezien het recht van eenieder op toegang tot de rechter, enkel immuniteit als de VN voorziet in een alternatieve rechtsgang voor beslechting van privaatrechtelijke geschillen.

Vraag 20

Het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing uit 1984 legt aan Nederland de verplichting op om foltering strafbaar te stellen. Nederland heeft hier gevolg aan gegeven door middel van de Uitvoeringswet folteringverdrag. Artikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet regelen de strafbaarstelling van foltering. Artikel 5 van deze Uitvoeringswet luidt als volgt:

“Artikel 5 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan een van de in de artikelen 1 en 2 van deze wet omschreven misdrijven schuldig maakt.”

Stelling: Artikel 5 Uitvoeringswet folteringverdrag is een manifestatie van het universaliteitsbeginsel.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 21

Welke stelling met betrekking tot diplomatieke immuniteit is juist?

  1. Diplomaten zijn in beginsel onderworpen aan de nationale wetgeving van hun gaststaat.
  2. De gaststaat kan de immuniteit van een diplomaat binnen zijn grondgebied opheffen (‘waiver’).
  3. De zendstaat kan te allen tijde een lid van de diplomatieke staf van één van zijn missies in het buitenland tot persona non grata verklaren.
  4. Bij zeer ernstige strafbare feiten vervalt de immuniteit van diplomaten van rechtswege.

Vraag 22

Het beginsel ‘par in parem non habet imperium’ is onder meer gecodificeerd in:

  1. Artikel 5 van het Verdrag inzake Staatsimmuniteit.
  2. Artikel 105 lid 1 van het Handvest van de Verenigde Naties.

Vraag 23

In 1984 werd een politieagente dood getroffen door een kogel die was afgevuurd vanuit de Libische ambassade in Londen in het Verenigd Koninkrijk. Welke stelling is juist?

  1. Libië had rechtsmacht op basis van het subjectieve territorialiteitsbeginsel. De ambassade staat immers op Libisch grondgebied en het schot had gevolgen in het Verenigd Koninkrijk.
  2. Hoewel de Engelse politie de schutter niet in de ambassade aan mocht houden, kon het Verenigd Koninkrijk de ambassadeur wel tot ongewenst persoon verklaren.
  3. Hoewel de Engelse politie de schutter niet in de ambassade aan mocht houden, kon de politie de ambassade wel zonder toestemming van de ambassadeur binnengaan om strafrechtelijk onderzoek te verrichten.
  4. Het Verenigd Koninkrijk had rechtsmacht op basis van het actieve nationaliteitsbeginsel. Het slachtoffer had immers de Britse nationaliteit.

Vraag 24

Op 17 november 2015 berichtte de NOS, voor zover relevant:

“Een Spaanse rechter heeft de politie gevraagd hem te waarschuwen wanneer de Israëlische premier Netanyahu voet op Spaanse bodem zet. De rechter wil hem spreken over het geweld dat is gebruikt om een scheepskonvooi onderweg naar Gaza te stoppen in 2010. Het verzoek van de rechter wordt gezien als een verkapt arrestatiebevel. (…)

Een woordvoerder van het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken ziet het verzoek van de Spaanse rechter als een provocatie, zei hij tegen de krant Jerusalem Post. ‘We overleggen met de Spaanse autoriteiten om het besluit terug te draaien. We hopen dat dit snel voorbij is.’”

Zou een eventuele arrestatie en/of berechting van premier Netanyahu door Spaanse autoriteiten in overeenstemming zijn met regels van internationaal publiekrecht?

  1. Ja, uit het Jurisdictional Immunities of the State-arrest van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat een staat rechtsmacht heeft over personen en gebeurtenissen op zijn grondbied. Spanje kan Netanyahu dus arresteren als hij zich in Spanje bevindt.
  2. Ja, Netanyahu geniet als zittend regeringsleider functionele immuniteit en geniet dus voor de duur van zijn ambtstermijn enkel immuniteit voor handelingen verricht in de uitoefening van zijn functies.
  3. Nee, Netanyahu geniet als zittend regeringsleider persoonlijke immuniteit en is dus voor de duur van zijn ambtstermijn beschermd tegen de uitoefening van rechtsprekende rechtsmacht door een andere staat.
  4. Nee, zoals blijkt uit het Lotus-arrest van het Permanent Hof van Internationale Justitie is extraterritoriale handhaving verboden. Spanje mag Netanyahu dus niet arresteren aangezien hij geen Spaanse onderdaan is.

Vraag 25

Het VN-Zeerechtverdrag uit 1982 reguleert de uitoefening van rechtsmacht op zee. Het verdrag erkent onder meer de soevereine rechten van staten in de exclusieve economische zone (EEZ).

Welke stelling is juist?

  1. In de EEZ heeft een kuststaat functionele rechtsmacht.
  2. In de EEZ heeft een kuststaat volledige rechtsmacht.

Vraag 26

Tot de binnenwateren behoren onder meer havens, estuaria en alle overige wateren aan de landzijde van de basislijn. In deze wateren heeft een staat in beginsel handhavende rechtsmacht ten aanzien van personen met een vreemde nationaliteit die een strafbaar feit plegen.

Wat is de grondslag voor de uitoefening van handhavende rechtsmacht door een staat?

  1. Een staat heeft handhavende rechtsmacht op basis van het universaliteitsbeginsel.
  2. Een staat heeft handhavende rechtsmacht op basis van het soevereiniteitsbeginsel.
  3. Een staat heeft handhavende rechtsmacht op basis van het nationaliteitsbeginsel.
  4. Een staat heeft handhavende rechtsmacht op basis van het beschermingsbeginsel.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het misdrijf heeft geen enkele relatie met Nederland, dus alleen op grond van (zuivere) universaliteit of (3) of (beperkte) universaliteit (aut dedere, aut judicare) op grond van het verdrag inzake Foltering, art 5.2.; dit schept een verplichting ex art 5.2 voor Nederland bij niet-uitlevering (art 5.2) (3)

Vraag 2a

Waarop kan Frankrijk rechtsmacht baseren: wie, wat, waar? Dat kan gerelateerd worden aan de verschillende beginselen.

Vraag 2b

Territorialiteit met korte uitleg.

Vraag 2c

Duidelijk moet worden wat onder immuniteit verstaan wordt; welke vormen er zijn en wie een beroep hierop kunnen doen; toepassing door vraag te stellen over de positie van een vicepresident in dit verband en de kwalificatie van het misdrijf.

Vraag 2d

Onschendbaarheid van diplomatieke gebouwen.

Vraag 2e

Een clausule in een verdrag waarbij staten vooraf rechtsmacht geven aan het IGH over geschillen in de toekomst over dat verdrag.

Vraag 3a

Tegenwoordig worden Vredesmachten ingesteld door de Veiligheidsraad. De secretaris-generaal regelt de operationele aspecten. Vredestroepen worden beschouwd als hoofdstuk VI-maatregelen. De troepen hebben echter wel recht op het gebruik van geweld en dat hoort thuis in hoofdstuk VII van het VN-Handvest.

Vraag 3b

Een lidstaat die een besluit uitvoert van een internationale organisatie blijft zelf aansprakelijk. Een lidstaat is geen orgaan van een organisatie. Wel kunnen zowel de staat als de organisatie aansprakelijk zijn. In artikel 105 VN-Handvest is echter bepaald dat de VN immuniteit geniet.

Vraag 4

Uitleg volledige immuniteit van een zittend staatshoofd. Geen uitzonderingen. Verwijs naar bronnen, bijvoorbeeld Arrest Warrant Case of UN Convention on Immunity 2004. Staten zijn gelijk (par in parem). Internationaal strafrechtelijk tribunaal gecreëerd door staten (ICC) of internationale organisatie (ICTY en ICTR); bedoeld om boven de staten te staan, dus geen immuniteit op basis van par in parem. Jurisdictie van internationaal tribunaal gebaseerd op instemming van staten of op instelling door bindende resolutie van de VN Veiligheidsraad. Zie bijvoorbeeld artikel 27 van het statuut van het ICC. Nr. 346, 357, 361.

Vraag 5

Deze vraag is problematisch gebleken. Beschouw niet als goede oefenvraag o.a. vanwege de verandering in Wetboek van Strafrecht die nog niet in het boek van Nollkaemper was verwerkt.

De internationale rechtsbasis in deze casus is het nationaliteitsbeginsel (waarbij opgemerkt moet worden dat de verdachte pas later de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen, en dat dit in de Nederlandse strafwet geen belemmering is voor de toepassing) en het universaliteitsbeginsel, dat onder andere te vinden is in de wet internationale misdrijven (WIM). Een juist antwoord moet in ieder geval een korte beschrijving van een van beide beginselen bevatten en een verwijzing naar de relevante regel van het Nederlandse recht in het wetboek van strafrecht of in de WIM.

Vraag 6

Immuniteit/onschendbaarheid heeft twee gronden:

  1. De eerste grond is de functionele immuniteit. Gezagsdragers handelen hierbij in hun officiële hoedanigheid, uit naam van de staat. Deze functionele immuniteit komt in beginsel toe aan alle gezagsdragers.
  2. De tweede grond is de persoonlijke immuniteit. Gezagdragers hebben onder bepaalde voorwaarden immuniteit voor handelingen die zij gedurende de periode waarin zij in functie zijn verrichten, ongeacht de aard van de handelingen. Niet alleen handelingen in functie, maar ook privéhandelingen vallen hieronder. Staatshoofden en regeringsleiders genieten in ieder geval persoonlijke immuniteit. Zij worden immers gezien als de verpersoonlijking van een staat. Zij dienen in andere staten ongestoord kunnen handelen in het licht van een goed verloop van internationale betrekkingen. Ook ministers van buitenlandse zaken genieten persoonlijke immuniteit.

Persoonlijke immuniteit is uitsluitend beperkt tot de ambtsperiode. Daarna genieten staatshoofden, regeringsleiders en ministers (het driemanschap), evenals ambtsdragers zonder persoonlijke immuniteit, nog slechts functionele immuniteit. Alleen het driemanschap geniet persoonlijke én functionele immuniteit. Na afloop van de ambtsperiode is er dus geen immuniteit meer voor handelingen die verricht zijn in de privésfeer. Naast het driemanschap genieten bepaalde diplomaten en bepaalde vertegenwoordigers van officiële missies volledige immuniteit toe.

Moet immuniteit wijken indien een (voormalig) gezagsdrager wordt van verdacht van internationale misdrijven? Vervolging van het driemanschap is niet mogelijk zolang zij genieten van persoonlijke immuniteit, zie de Arrest Warrant zaak van het Internationaal Gerechtshof. De statenpraktijk ten aanzien van de functionele immuniteit is verdeeld. In Nederland stelde het Gerechtshof Amsterdam in de Decembermoorden zaak tegen het toenmalige staatshoofd van Suriname dat schendingen van jus cogens normen nimmer tot officiële taken van de staat gerekend kunnen worden. Op deze wijze is de functionele immuniteit opzij gezet. Een sterkere redenering is dat grove schendingen van internationaal recht aan de staat én aan het individu toegerekend moeten kunnen worden. Met andere woorden, gezagsdragers zouden zich niet moeten kunnen verbergen achter de staat. Het is mogelijk dat staten de immuniteit van een individuele gezagsdrager waiven, vergelijkbaar met de afstand van staatsimmuniteit. Immuniteit is geen beletsel voor het Internationaal Strafhof (artikel 27 Statuut Internationaal Strafhof). Het achterwege laten van het immuniteitsverweer geldt echter alleen voor staten die de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof hebben aanvaard. De Veiligheidsraad kan wel de immuniteit van gezagsdragers van staten die geen afstand hebben gedaan, op grond van het Statuut van het Strafhof, opheffen.

Vraag 7

Antwoord B

De belangrijkste rechtsgronden van de uitoefening van rechtsmacht zijn territorialiteit, nationaliteit, bescherming en universaliteit. Als eerste het territorialiteitsbeginsel: Binnen zijn grondgebied is de rechtsmacht van een staat in beginsel ongelimiteerd. Dit is het subjectieve territorialiteitsbeginsel. Op grond van het objectieve territorialiteitsbeginsel komt een staat rechtsmacht toe ten aanzien van personen of gebeurtenissen buiten zijn grondgebied, indien deze gevolgen hebben binnen zijn grondgebied (vooral belang in het strafrecht). Ook hier is de Lotus zaak een voorbeeld van. Beschermingsbeginsel is inzake de vitale belangen van een staat.

Vraag 8a

Rechtsmacht, of jurisdictie, is “de bevoegdheid van een staat om regels te stellen of te handhaven ten aanzien van personen of gebeurtenissen”. Jurisdictie is de feitelijke vertoning van staatssoevereiniteit en op verschillende wijzen worden uitgeoefend. Onderscheid dient te worden gemaakt tussen de wetgevende macht, de rechterlijke macht en de handhavende macht. Er bestaan belangrijke verschillen tussen deze vormen van rechtsmacht. Een staat kan bijvoorbeeld regels vaststellen ten aanzien van personen in het buitenland, maar kan deze in beginsel niet handhaven in het buitenland. Staten mogen slechts rechtsmacht uitoefenen in de mate waarin internationaal recht hen dit toestaat. Het internationale recht bepaalt de reikwijdte van rechtsmacht (dit principe is vastgesteld in de Lotus zaak van het Permanent Hof van Justitie in 1927).

Onderscheid dient te worden gemaakt tussen de wetgevende macht, de rechterlijke macht en de handhavende macht. Jurisdictie is gebaseerd op een aantal rechtsgronden; aanknopingspunten waarop een staat zijn rechtsmacht baseert. De belangrijkste rechtsgronden van de uitoefening van rechtsmacht zijn territorialiteit, nationaliteit, bescherming en universaliteit.

Vraag 8b

Als eerste het territorialiteitsbeginsel: Binnen zijn grondgebied is de rechtsmacht van een staat in beginsel ongelimiteerd. Dit is het subjectieve territorialiteitsbeginsel. Op grond van het objectieve territorialiteitsbeginsel komt een staat rechtsmacht toe ten aanzien van personen of gebeurtenissen buiten zijn grondgebied, indien deze gevolgen hebben binnen zijn grondgebied (vooral belang in het strafrecht). Ook hier is de Lotus zaal een voorbeeld van. Een bijzondere vorm van het objectieve territorialiteitsbeginsel is het zogenoemde effectenbeginsel. Staten eigenen zich rechtsmacht toe ten aanzien van handelingen in het buitenland, welke handelingen economische effecten hebben binnen hun grondgebied. Het internationaal recht blijkt dit te erkennen. Op basis van zowel het objectieve territorialiteitsbeginsel als het effectenbeginsel bieden bijvoorbeeld ook een grond voor jurisdictie voor personen die bestanden op het internet zetten, opdat mensen binnen de staat die kunnen downloaden.

Een tweede rechtsgrond is het nationaliteitsbeginsel (of personaliteitsbeginsel). Dit geeft een staat gezag over zijn eigen onderdanen, waar zich die ook bevinden. Het actieve nationaliteitsbeginsel verleent een staat rechtsmacht ten aanzien van personen die zijn nationaliteit bezitten. Dit geldt zowel ten aanzien van de onderdanen binnen het grondgebied en onderdanen buiten het grondgebied. Laatstgenoemde situatie doet zich vooral voor bij de in artikel 5 Sr en de Wet internationale misdrijven opgesomde misdrijven. Het passieve nationaliteitsbeginsel verleent staten rechtsmacht over niet-onderdanen die worden verdacht van in het buitenland gepleegde handelingen die schade toebrengen aan onderdanen. Een aantal verdragen bepaalt dat staten, voor de in deze verdragen gedefinieerde misdrijven, het passief nationaliteitsbeginsel mogen toepassen, bijvoorbeeld het Verdrag inzake bestrijding financiering van terrorisme. Het passief nationaliteitsbeginsel wordt, buiten deze verdragscontext, slechts beperkt toegepast. Ten eerste geeft het de verdachte rechtsonzekerheid. Hij/zij weet immers van tevoren niet aan het recht van welke staat hij/zij wordt onderworpen. Ten tweede leidt toepassing van het nationaliteitsbeginsel tot overlappende claims tot jurisdictie. Rechtsmacht op grond van het passieve nationaliteitsbeginsel kan immers overlappen met rechtsmacht van een staat op grond van het territorialiteitsbeginsel.Het nationaliteitsbeginsel biedt een basis voor de wetgevende en rechtsprekende macht, maar niet voor handhavende rechtsmacht.

Antwoord:

  • Nederland: subjectieve en objectieve territorialiteitsbeginsel
  • België: Nationaliteitsbeginsel, subjectieve en objectieve territorialiteitsbeginsel.

Vraag 8c

België is een soevereine staat en heeft exclusieve jurisdictie over zijn eigen grondgebied en inwoners. Hierdoor kan Nederland niet zijn jurisdictie laten uitoefenen door hen op te pakken. Zonder een uitleveringsverzoek maak je dan een inbreuk op in de soevereiniteit van België. Derhalve heb je een uitleveringsverzoek nodig om dit te voorkomen.

Vraag 9

Als rechtsgrond is er het universaliteitsbeginsel. Dit beginsel geeft staten de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen over personen die fundamentele waarden van de internationale gemeenschap schenden, maar waarbij de andere aanknopingspunten geen rechtsmacht opleveren. Beperkte universele rechtsmacht komt voort uit verdragen waarin bepaald wordt dat alle verdragspartijen verdachten van in die verdragen gespecificeerde misdrijven kunnen vervolgen en berechten. Rechtsmacht wordt dus ontleend aan het gezamenlijk belang van de verdragspartijen. Zij geldt slechts tussen verdragspartijen op basis van het betreffende verdrag. Er is dan ook geen sprake van werkelijk universele rechtsmacht. Zuivere universele rechtsmacht is gebaseerd op gewoonterecht en is wereldwijd van toepassing. De internationale rechtsorde erkent dat elke staat belang heeft bij het voorkomen en het bestraffen van ernstige internationale misdrijven. Staten treden in wezen op namens de internationale gemeenschap. Deze vorm van rechtsmacht bestaat voor de meest ernstige internationale misdrijven, zoals genocide, misdrijven tegen de mensheid en ernstige schendingen van het humanitair recht. Het kan ook een grondslag bieden voor het berechten van piraterij op volle zee (zie artikel 381 lid 1 Sr: niet de ernst van het misdrijf, maar eerder het gebrek aan territoriale aanknoping geeft de doorslag). Let wel, het universaliteitsbeginsel is slechts in enkele, controversiële zaken toegepast, zoals de Eichmann zaak en de Pinochet zaak. Het Internationaal Strafhof is om veel redenen een logischer forum.

Antwoord

Tunesië kan dan zijn rechtsmacht claimen op grond van het universaliteitsbeginsel.

Vraag 10

D. is juist

Vraag 11

B. is juist

Vraag 12

D. is juist

Vraag 13

C. is juist

Vraag 14

D. is juist

Vraag 15

B. is juist

Vraag 16

A. is juist

Vraag 17

A. is juist

Vraag 18

C. is juist

Vraag 19

A. is juist

Vraag 20

A. is juist

Vraag 21

A. is juist

Vraag 22

A. is juist

Vraag 23

B. is juist

Vraag 24

C. is juist

Vraag 25

A. is juist

Vraag 26

B. is juist

Hoe worden individuen beschermd binnen de internationale rechtsorde? - TentamenTests 9

Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

Vraag 1

42. Ten aanzien van dde (blijkens de vordering hier aan de orde zijn) positieve verplichting om concrete handelingen te verrichten ter voorkoming van toekomstige aantastingen heeft het EHRM overwogen de artikelen 2 en 8 EVRM uitgelegd moet worden op een manier die geen 'onmogelijke of disproportionele last' ('Impossible or disproportionate burden') op de overheid legt.

In overweging 42 wordt gerefereerd aan de positieve verplichting die Nederland heeft. Wat wordt verstaand onder zo'n verplichting?

Vraag 2

Nederland hoeft volgens overweging 42 niet het onmogelijke of disproportionele te doen en zal zelf kunnen bepalen welke maatregelen genomen moeten worden om aan de reductienorm van 25% CO2 in 2020 te voldoen. Hoe zal deze ruimte om aan mensenrechten te voldoen doorgaans genoemd?

    Vraag 3

    Let op: verwijs bij alle antwoorden, zoveel mogelijk naar rechtsbronnen. Het verwijzen naar het boekvan Nollkaemper is niet een verwijzing naar een rechtsbron en kan acherwege blijven. Het letterlijk overschrijven van meer of minder relevante passages uit Nollkaemper geeft geen blijkvan een goed begrip van de stof en kan tot puntenaftrek leiden. Formuleer antwoorden in uw eigen woorden.
    ECLI:NL:RBDHA:2016:15224; Instantie Rechtbank Den Haag, Datum uitspraak 07-12-2016
    [eiser] , tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
    Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
    (…)
    2 De feiten
    2.1 [eiser] heeft geruime tijd als werknemer gewerkt voor het Amerikaans consulaat van de Verenigde Staten te Amsterdam (de werkgever). Op 1 januari 2007 heeft de werkgever [eiser] geschorst en de loondoorbetaling stopgezet.
    2.2 [eiser] heeft bij deze rechtbank, sector Kanton, een procedure aanhangig gemaakt tegen de Verenigde Staten van Amerika, het Ministerie van Buitenlandse Zaken (de VS, enkelvoud). Bij vonnis van 5 juli 2007 heeft de kantonrechter de VS bij verstek veroordeeld om aan [eiser] het aan hem toekomende brutoloon door te betalen vermeerderd met vakantietoeslag en overige emolumenten gerekend vanaf 1 januari 2007 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zou zijn beëindigd (…). De VS is niet tegen het (…) verstekvonnis opgekomen en heeft evenmin aan de veroordeling voldaan.
    (…)
    2.5 (…) De VS acht zich, zo staat in de diplomatieke nota, daarom geen partij in de procedure van [eiser] en niet gebonden aan het (…) verstekvonnis. De VS laat weten dat daarom geen uitvoering wordt gegeven aan het eerste verstekvonnis. De VS wijst in de diplomatieke nota de uitnodiging van de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken om tot een minnelijke schikking te komen af.
    (…)
    2.9 Bij brief van 15 november 2013 heeft de gemachtigde van [eiser] Buza [Buitenlandse Zaken] (…) geïnformeerd dat de VS weigerachtig is uitvoering te geven aan het (…) verstekvonnis. [Eiser] heeft Buza in deze brief verzocht om de kwestie en de relevante stukken onder de aandacht van de ambassadeur van de VS te brengen en zo nodig via diplomatie te bewerkstelligen dat het (…) verstekvonnis alsnog wordt gerespecteerd c.q. dat door de VS uitvoering daaraan wordt gegeven.
    2.10 (…) Ook heeft de gemachtigde van [eiser] in die brief aan de Staat verzocht een procedure te entameren en de VS te dagen voor het internationaal Gerechtshof in Den Haag (het internationaal Gerechtshof) op grond van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag, bij gebreke waarvan de gemachtigde [eiser] zal adviseren de Staat met dat doel te dagvaarden.
    2.13 De relevante bepalingen (…) van het Vriendschapsverdrag luiden:
    (…) [artikel] XXV. (…) 2. Een geschil tussen partijen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag zal, indien niet tot tevredenheid opgelost langs diplomatieke weg, worden onderworpen aan het Internationale Gerechtshof, tenzij Partijen overeenkomen het op andere vreedzame wijze te regelen. (…)’
    3.1 [eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank (…):
    I primair: de Staat zal gebieden de VS uiterlijk binnen twee maanden na het te wijzen vonnis, te dagen voor het internationale Gerechtshof (…);
    II subsidiair: de Staat zal gebieden om adequate en passende actie(s) te ondernemen tegen de VS en dat daarbij inzichtelijk wordt gemaakt aan [eiser] welke acties worden ondernomen, welke zijn gericht op het bewerkstelligen dat de VS uitvoering zal geven aan het (…) verstekvonnis en dat alle mogelijke en passende middelen in juridische en/of diplomatieke zin door de Staat zullen worden ingezet (waaronder bijvoorbeeld het terugroepen van de Nederlandse ambassadeur uit de VS) om duidelijk te maken dat de Staat er daadwerkelijk op toeziet en alles in het werk stelt dat de internationale rechtsorde wordt gerespecteerd en dat de Staat alles doet wat in zijn macht ligt om op
    te komen voor de belangen van zijn burgers (…).
    3.2 [eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Op de Staat rust een verplichting om de (…) de naleving van verdragsbepalingen in rechte af te dwingen, indien deze bepalingen betrekking hebben op de bescherming van zijn burgers. De Staat is op dit punt in gebreke gebleven. [eiser] specificeert zijn stellingen als volgt.
    (…)
    Uit hoofde van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag is de Staat gehouden de VS voor het internationaal Gerechtshof te dagen, waar, anders dan bij een procedure in de VS, de schending van de verdragsbepalingen aan de orde kan worden gesteld.
    (…)
    De Staat heeft bovendien op grond van artikel 90 Gw een verplichting de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Tenslotte heeft de Staat op grond van artikel 8 EVRM een negatieve én positieve verplichting jegens [eiser] om zijn persoonlijke levenssfeer te beschermen.
    De laatste stelling van eiser betreft artikel 8 EVRM. In dit verband wijst eiser op de positieve en negatieve verplichtingen onder dit artikel. Leg uit met behulp van twee voorbeelden wat met positieve en negatieve verplichtingen in de context van de mensenrechten wordt bedoeld.

    Vraag 4

    Stel dat eiser zich niet wil neerleggen bij het vonnis van de rechtbank en vasthoudt aan zijn stelling dat artikel 8 EVRM (eerbiediging van het privéleven), dan wel vergelijkbaar artikel 17 in het IVBPR geschonden is door Nederland. Onder beide verdragen kan een Nederlandse burger gebruikmaken van zijn individuele klachtrecht. Leg aan eiser uit wat de meest kenmerkende verschillen zijn tussen beide procedures. Noem in ieder geval 2 relevante verschillen.

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

    Vraag 5

    Op grond van het EVRM bestaan de volgende implementatiemechanismen voor de uitvoering van de in het verdrag opgenomen mensenrechten:

    1. Het statenklachtrecht en het individuele klachtrecht
    2. Het individuele klachtrecht en de periodieke rapportage
    3. Het individuele klachtrecht en de bevoegdheid van het EHRM om op eigen initiatief onderzoek in te stellen
    4. Het EVRM kent alleen een individueel klachtrecht

    Vraag 6

    Welke stelling ten aanzien van het Mensenrechtencomité is onjuist?

    1. Hoewel gezichtspunten (‘views’) van het Mensenrechtencomité zeer gezaghebbend zijn, zijn zij formeel niet bindend.
    2. Het Mensenrechtencomité bestaat uit 47 leden, die worden gekozen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
    3. Een individuele klacht die anoniem wordt ingediend, zal door het Mensenrechtencomité niet-ontvankelijk worden verklaard.
    4. Het Mensenrechtencomité is, onder meer, verantwoordelijk voor het beoordelen van klachten van individuen en van staten.

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    In deze context gaat het om de inspanningsplicht voor de staat om mensenrechten te realiseren, in casu om bedreigingen van de leefomgeving tegen te gaan die oa het recht op leven bedreigen. (4) Nollkaemper gebruikt overigens positieve verplichting ook als aanduiding voor de plicht van de staat om burgers te beschermen tegen inbreuken worden door andere burgers, maar daar gaat het hier niet om. Toch wordt hier afhankelijk van de formulering wel enige punten aan toegekend.

    Vraag 2

    Margin of appreciation of beoordelingsruimte. Termen als discretionaire bevoegdheid/vrijheid, beleidsvrijheid zijn niet geheel correct. Het gaat hier niet om een complete discretionaire vrijheid of beleidsvrijheid om verplichtingen in te vullen, maar om een beperkte mate van vrijheid bij het invullen van een verplichting. Het gebruik hiervan kan in EVRM context uiteindelijk door de rechter beoordeeld worden.

    Vraag 3

    Negatieve verplichting: staat dient zich te onthouden van beperken van mensenrechten, bijvoorbeeld detentie zonder vorm van proces (2 + 2 pt). Positieve verplichting: staat dient zich in te spannen om te bewerkstelligen dat individuen gebruik kunnen maken van hun rechten, bijvoorbeeld realisering van sociale/economische rechten (2 + 2 pt).

    Vraag 4

    EVRM: Rechtspraak door rechter; hoger beroep mogelijk; bindende uitspraak; algemeen aanvaarde individueel klachtrecht in staten die partij zijn; Mensenrechten comité’s: individueel klachtrecht niet algemeen aanvaard; experts; niet-bindend; geen beroep; - 4 pt per relevant en juist beschreven verschil.

    Vraag 5

    B. is juist

    Vraag 6

    Antwoord D

    Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Staatsburg is van groot belang in Europa. Hier kunnen burgers terecht indien er rechten van het EVRM geschonden zijn. Individuen kunnen direct een klacht indienen tegen een staat als zij menen dat deze staat het EVRM heeft geschonden. Binnen de EU geldt het Handvest van Grondrechten, bestaande uit politieke, sociale en economische grondrechten. Deze grondrechten worden ook vermeld in de Universele Verklaring en het EVRM. De bepalingen van het Handvest van Grondrechten richten zich tot de instellingen en organen van de EU (artikel 51 Handvest).

    Vraag 7

    B. is juist

    Hoe is de wereldwijde vrede en veiligheid geregeld? - TentamenTests 10

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

    Vraag 1

    Guus Ritzen, NRC, 17 oktober 2018

    In de Gazastrook is dinsdagnacht een dode gevallen na Israëlische bombardementen. De luchtaanvallen volgden op een raket vanuit Gaza die terechtkwam op een huis in de stad Beer Sheva. Drie Israëliërs werden gewond naar een ziekenhuis overgebracht. Israël reageerde met aanvallen op militaire doelen in Gaza. Daarbij vielen een dode en raakten zeker twee mensen gewond. een andere raket vanuit Gaza landde dinsdagnacht in de zee. Opvallend is dat Homas en Islamitische Jihad de aanval vanuit Gaza veroordelen. Naar aanleidingen van de beschietingen liet Israël twee grensovergangen met Gaza sluiten. (Reuters)

    Leg uit of het bombardement door Israël volgens het Internationaal recht geoorloofd is en on aan de voorwaarden is voldaan. Gaza is een onderdeel van de staat Palestina.

    Vraag 2a

    De missie in Mali gaat door. Nederland zal ook in 2017 een bijdrage leveren aan de VN-vredesmissie in het Afrikaanse land. Dat heeft de ministerraad vrijdag besloten. Ongeveer 290 Nederlandse militairen zullen in Mali blijven. Zij gaan deel uit maken van een eenheid voor langeafstandsverkenning, analisten, politiefunctionarissen en civiel personeel. De huidige missie loopt eind dit jaar af. De zeven helikopters die Nederland inzet, worden begin volgend jaar ingetrokken. Het kabinet stelt dat het hierover in gesprek is met de VN. Daarbij gaat het uit van een "naadloze overdracht".

    Volgens de ministers is de afgelopen tijd vooruitgang geboekt in Mali, maar is de vrede nog broos en het werk nog niet af. De instabiliteit in het land heeft volgens het kabinet ook effect op "onze eigen veiligheid", omdat het land functioneert als transitland voor migranten die naar Europa willen. Nederland levert sinds april 2014 een bijdrage aan Minusma in Mali met zo'n vierhonderd militairen, vier Apache-gevechtshelikopters en drie Chinook-transporthelikopters. De Verenigde Naties zijn al sinds juli 2013 actief in het Afrikaanse land, voornamelijk met het doel de nasleep van een militaire staatsgreep en oprukkende moslimextremisten en opstandige Toeareg te bestrijden.

    Leg uit op welke internationale rechtsgrond deze Nederlandse militairen opereren in Mali.

    Vraag 2b

    Stel dat de Nederlandse militairen door een communicatiefout een dorp aanvallen waar een begrafenis plaatsvindt. Hierbij komen 25 mensen om het leven en vallen vele gewonden. De aanval had op een naburig dorp gericht moeten zijn waar moslimextremisten bijeen waren en zich opmaakten voor een gewapende aanval tegen de VN-missie. Nabestaanden van de slachtoffers eisen schadevergoeding van de Verenigde Naties. De aangeboden compensatie vinden zij volstrekt onvoldoende. U bent werkzaam als advocaat in Nederland. Zij vragen u of zij deze zaak tegen de Verenigde Naties met succes aanhangig kunnen maken voor de Nederlandse rechter.

    Leg uit of zij op grond van het internationaal recht een kans van slagen hebben. Verwijs naar relevante bronnen.

    Vraag 3

    De minister-president van Turkmenistan heeft herhaaldelijk gedreigd nucleaire installaties van Oezbekistan te bombarderen, als Oezbekistan doorgaat met het ontwikkelen van een nucleaire capaciteit, omdat dit op termijn zou kunnen leiden tot de ontwikkeling van een nucleair wapen waarmee Turkmenistan aangevallen kan worden.

    Op welk internationaalrechtelijke grond zou de minister-president van Turkmenistan zich kunne beroepen? Leg uit waarom het onwaarschijnlijk is dat dit beroep zal slagen.

    Vraag 5

    INTERNATIONAL COURT OF JUSTICECERTAIN IRANIAN ASSETS(ISLAMIC REPUBLIC OF IRAN v. UNITED STATES OF AMERICA

    Op 14 juni 2016 heeft Iran een zaak aanhangig gemaakt bij het Internationaal Gerechtshof waarin Iran eist dat de Verenigde Staten een einde maken aan (onder andere) de toekenning door Amerikaanse rechters van hoge schadevergoedingen (inmiddels meer dan 56 miljard US$) aan burgers te betalen door Iran, Iraanse instellingen en staatsbedrijven. De Amerikaanse wet staat dit toe wanneer een vreemde staat tot “a State sponsoring terrorism” wordt verklaard. Onder ander slachtoffers van de aanslagen in 2001 hebben dergelijke rechtszaken tegen Iran, Iraanse instellingen en staatsbedrijven zoals de Iraanse Centrale Bank, met succes gevoerd. In 2016 is de Amerikaanse wetgeving aangescherpt en is een kwalificatie als “a State sponsoring terrorism” niet langer nodig. Een verband tussen vermeend onrechtmatig gedrag van een staat en een terroristische aanslag in de Verenigde Staten is nu voldoende. Er is nog geen uitspraak over de hoofdvraag: de Verenigde Staten heeft preliminaire bezwaren opgeworpen. Hierover zal het Gerechtshof zich eerst buigen.

    De relaties tussen Iran en de VS zijn op een dieptepunt. President Trump trekt de Verenigde Staten terug uit de overeenkomst (“Iran nuclear deal”) die gesloten is tussen Iran, de permanente leden van de Veiligheidsraad, Duitsland en de EU over de Iraanse nucleaire activiteiten. Trump wil een onmiddellijk einde aan alle Iraanse nucleaire activiteiten aangezien deze een directe bedreiging van Amerikaanse belangen vormen. Hij sluit militair optreden door het bombarderen van nucleaire installaties niet uit. Leg uit of, en zo ja onder welke omstandigheden een bombardement door de VS in overeenstemming met het internationaal recht is en of daarvan sprake is in dit geval.

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

    Vraag 5

    Het VN Handvest biedt twee uitzondering op het geweldsverbod. Welke zijn dat?

    1. In geval van zelfverdediging en in geval van toestemming door de Veiligheidsraad op grond van art 42 VN HV
    2. In geval van toestemming door de Algemene Vergadering, en in geval van zelfverdediging (art 51 VN HV)
    3. Humanitaire interventie en zelfverdediging
    4. Humanitaire interventie en in geval van responsibility to protect (R2P)

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Ja, als zelfverdediging tegen een gewapende aanval (art 51 Handvest VN) (2) en als uitzondering op geweldverbod van art 2.4 HV VN (1) (derde uitzondering onder gewoonterecht, toestemming van land, mogelijk); de voorwaarden zijn het plegen van een gewapend aanval (korte discussie over aard en omvang van gewapend aanval met verwijzing naar Nicaragua uitspraak is nodig), melding aan de Veiligheidsraad (art 51), proportionaliteit en noodzakelijkheid (gewoonterecht) (4). De reactie lijkt te voldoen aan de laatste twee voorwaarden; over de eerste kan men ook concluderen dat er een gewapend aanval van redelijke omvang is (1); over de tweede voorwaarde is niets bekend. Het is niet nodig om in te gaan op het feit dat de raket uit Gaza mogelijk afkomstig is van een particuliere organisatie los van de staat

    Vraag 2a

    Duidelijk moet worden dat in beginsel voorrang gegeven wordt aan nationale berechting maar dat er situaties zijn waar het ISH toch bevoegd is.

    Vraag 2b

    Zie artikel 13.b Statuut IGH. Afwijking van normale bevoegdheidsregel op grond van H. VII Handvest VN.

    Vraag 3

    Een volledig antwoord begint met een verwijzing naar het verbod op het gebruik van geweld ex artikel 2.4 Hv VN. In dit geval alleen een uitzondering op basis van zelfverdediging ex artikel 51 Hv VN mogelijk (geen VN VR bemoeienis). Hier is sprake van als er een gewapende aanval heeft plaatsgevonden. Korte uitleg van het begrip gewapende aanval met bijvoorbeeld verwijzing naar de Nicaragua zaak. Geldt het recht op zelfverdediging ook bij een dreigende aanval? Dit is nog omstreden maar er is een tendens naar aanvaarding wanneer de dreiging onmiddellijk is (imminent). (Caroline incident) Voorts zou zelfs als een onmiddellijke dreiging van een gewapende aanval door Oezbekistan aannemelijk geacht wordt, de zelfverdediging door Turkmenistan plaats moeten vinden op grond van noodzakelijkheid en proportionaliteit zoals vastgelegd in het internationaal gewoonterecht (zie wederom de Nicaragua zaak). Nrs. 487-490 Nollkaemper.

    Vraag 4

    Geweldgebruik verboden ex art 2.4 hv (2 pt); uitzondering 1) zelfverdediging; niet van toepassing: geen gewapende aanval (Nicaragua zaak) en ook geen onmiddellijk gevaar daarop (Caroline incident en criteria / omstreden als gewoonterecht) dus geen recht op zelfverdediging (art 51); (4 pt) en 2) autorisatie kan gegeven worden door de VR Hoofdstuk VII, art 39, 42; (4 pt) eventueel kan toestemming door Iran genoemd worden maar dat is niet van toepassing.

    Vraag 5

    Antwoord A.

    Er zijn twee uitzonderingen: zelfverdediging en gebruik van geweld door of namens de VN. De humanitaire interventie is een aanvullende uitzondering.

    Hoe wordt de economische en duurzame ontwikkeling gereguleerd binnen de internationale rechtsorde? - TentamenTests 11

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

    Vraag 1

    63. (...), een algemeen aanvaard beginsel van internationaal recht dat in het VN Klimaatverdrag is opgenomen en in de jurisprudentie van het EHRM (...) wordt bevestigd, verzet zich ertegen dat de Staat aanvoert dat hij rekening moet houden met de onzekerheden van klimaatverandering en andere ongewisheden (...) De omstandigheid dat volstrekte wetenschappelijke zekerheid over de doeltreffendheid van het bevolen reductiescenario ontbreekt, betekent dus niet dat de Staat gerechtigheid is verdere maatregelen achterweg te laten. Voldoende is de vergaande aannemelijkheid ervan, zoals hiervoor beschreven.

    Op welk beginsel doelt het Hof in overweging 63 en in welk document is dit voor het eerst als beginsel van Internationaal milieurecht geformuleerd?

    Vraag 2

    Het Parijs Akkoord van 2015 beoogt onder andere de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen om te voorkomen dat de atmosfeer meer dan 2°C opwarmt. Geef kort aan wat van staten verwacht wordt om aan deze verplichting te voldoen. Hoe wordt een dergelijke verplichting naar zijn aard doorgaans aangeduid?

    Vraag 3a

    Het Klimaatverdrag van 1992 en het Parijs Akkoord van 2015 gaan duidelijk verder dan de zogenaamde ‘no harm rule’ die de basis vormt van het internationaal milieurecht.

    Leg kort uit wat in dit verband onder de ‘no harm rule’ wordt verstaan en verwijs daarbij naar een bron waarin deze regel is verwoord.

    Vraag 3b

    De ‘no harm rule’ is gebaseerd op het concept van staatsaansprakelijkheid. Om het probleem van klimaatverandering mondiaal effectief aan te pakken is meer nodig.

    Geef twee argumenten waarom staatsaansprakelijkheid slechts beperkt soelaas biedt en beschrijf kort voor ieder van de twee argumenten met welke beginselen of methoden in het internationaal (klimaat)recht hierop gereageerd is.

    Vraag 4

    In de zaak Stichting Urgenda tegen de Staat der Nederlanden, Rb Den Haag 2015, overwoog de rechtbank het volgende:

    “Het voorgaande voert de rechtbank tot de slotsom dat uit […] het no harm-beginsel [en] het VN Klimaatverdrag met bijbehorende protocollen […] niet een rechtsplicht van de Staat jegens Urgenda kan worden afgeleid. […] Urgenda [kan] aan deze regels […] niet rechtstreeks rechten ontlenen.”Leg met een voorbeeld uit wat onder het no harm-beginsel wordt verstaan. Geef een voorbeeld van een document waarin we dit beginsel kunnen vinden. Geef aan wat voor soort rechtsbron dit is.

    Vraag 5

    Artikel 4 lid 4 en lid 5 van de Overeeenkomst van Parijs zijn gebaseerd op een algemeen beginsel van het internationaal recht inzake duurzame ontwikkeling. Leg uit welk beginsel hier bedoeld wordt, wat de strekking van dit beginsel is en wanneer dit beginsel voor het eerst is geformuleerd.

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

    Vraag 6

    Oktober 2015 publiceerde de NOS:

    “Bewerkt vlees zoals hamburgers, worstjes, ham, bacon en spek kan kanker veroorzaken. Dat zegt de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in een vanochtend verschenen rapport. (…) Volgens de WHO verhoogt het dagelijks eten van 50 gram bewerkt vlees de kans op het ontwikkelen van darmkanker met 18 procent ten opzichte van mensen die niet zo veel bewerkt vlees eten.”

    De WHO werd opgericht op 7 april 1948 met het doel de gezondheid van de wereldbevolking te verbeteren. Het oprichtingsverdrag van de WHO bepaalt dat de WHO medisch onderzoek coördineert en de resultaten van dit onderzoek deelt met de buitenwereld.

    Is het genoemde rapport van de WHO opgesteld en gedeeld met de buitenwereld op basis van een expliciete of een impliciete bevoegdheid van de WHO?

    1. Een expliciete bevoegdheid.
    2. Een impliciete bevoegdheid.

    Vraag 7

    De Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), gesloten in Marrakech in 1994, bepaalt, onder meer, het volgende:

    Artikel VIII. Status van de WTO

    De WTO bezit rechtspersoonlijkheid, en aan de WTO wordt door elk van haar Leden de rechtsbevoegdheid toegekend die nodig is voor de uitoefening van haar taken.

    Aan de WTO worden door elk van haar Leden de voorrechten en immuniteiten toegekend die nodig zijn voor de uitoefening van haar taken.

    Artikel IX. Besluitvorming

    De WTO zet de praktijk voort van besluitvorming door middel van consensus die werd gehanteerd ingevolge de GATT-Overeenkomst van 1947. Behalve indien anders bepaald, wordt de aangelegenheid in kwestie, wanneer er geen besluit door middel van consensus wordt bereikt, beslist door stemming. Op vergaderingen van de Ministeriële Conferentie en de Algemene Raad heeft elk Lid van de WTO één stem. […] Besluiten van de Ministeriële Conferentie en de Algemene Raad worden genomen met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, tenzij in deze Overeenkomst of in de desbetreffende Multilaterale Handelsovereenkomst anders is bepaald.

    Artikel XII. Toetreding

    Iedere staat die of ieder afzonderlijk douanegebied dat volledige zelfstandigheid bezit in de buitenlandse handelsbetrekkingen of in de andere aangelegenheden geregeld in deze Overeenkomst en de Multilaterale Handelsovereenkomsten kan tot deze Overeenkomst toetreden op tussen deze staat of dat gebied en de WTO overeen te komen voorwaarden. Deze toetreding geldt voor deze Overeenkomst en de daaraan gehechte Multilaterale Handelsovereenkomsten.

    Welk alternatief ten aanzien van de Wereldhandelsorganisatie is juist?

    1. De Wereldhandelsorganisatie geniet absolute immuniteit in de rechtsorde van elk van de lidstaten van de organisatie.
    2. De Wereldhandelsorganisatie heeft rechtspersoonlijkheid in de rechtsorde van elk van de lidstaten van de organisatie.
    3. De Wereldhandelsorganisatie is een gesloten internationale organisatie gezien de voorwaarden die gesteld worden aan lidmaatschap.
    4. De Wereldhandelsorganisatie neemt besluiten in beginsel aan bij meerderheid van stemmen, waarbij elk lid één stem heeft

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Het voorzorgsbeginsel/ precautionary principle (2); In de verklaring van Rio 1992 (2) in beginsel 15 (2), of in het Klimaatverdrag van 1992, art 3.3.

    Vraag 2

    Art 4.2 (2) – voorgenomen nationale maatregelen vaststellen en inspannen om deze te realiseren (2); inspanningsverplichting (2)

    Vraag 3a

    Zie beginsel 2 in de Rio Declaration. Precieze formulering is van belang.

    Vraag 3b

    De suggesties moeten gerelateerd zijn aan de kenmerken van staatsaansprakelijkheid: schending van verplichting en/of toerekenbaarheid. Het gaat niet om de beperkingen van het ‘no harm rule’ of het nemen van algemene milieumaatregelen.

    Vraag 4

    Verplichting grensoverschrijdende milieuvervuiling tegen te gaan; bijvoorbeeld beginsel 2 in de verklaring van Rio de Janeiro 1992; de Rio verklaring is een voorbeeld van soft law, een niet als zodanig juridisch bindend document dat heeft bijgedragen aan de vorming van het gewoonterecht op dit terrein. Indien en ander voorbeeld wordt gegeven, kan uiteraard het laatste deel van het antwoord anders zijn.

    Vraag 5

    Common but differentiated responsibility (4 pt); principle 7 van de Rio Declaration 1992 (2 pt); strekking: ongelijke behandeling van staten: alle staten hebben verantwoordelijkheden, maar de ontwikkelde landen erkennen dat ze als gevolg van de grotere bijdrage aan milieuproblemen en de mogelijkheden om daar wat aan te doen een bijzondere verantwoordelijkheid hebben.(2 pt) Verwijzing naar en korte uitleg van andere beginselen, zoals het no harm beginsel of het beginsel van duurzame ontwikkeling, is niet waar de vraag op doelt, maar levert - afhankelijk van de wijze waarop het is verwoord - toch enkele punten op (variërend tussen 2 en 4 pt)

    Vraag 6

    A. is juist

    Vraag 7

    B. is juist

    Wat zijn de middelen voor geschillenbeslechting binnen de internationale rechtsorde? - TentamenTests 12

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

    Vraag 1

    Stel dat Nederland door Bangladesh voor het Internationaal Gerechtshof aansprakelijk wordt gesteld voor overstromingsschade als gevolg van de niet-nakoming door Nederland van het Parijs Akkoord van 2015. Nederland heeft een verklaring onder artikel 36.2 Statuur van het Internationaal Gerechtshof afgelegd en daar geen beperkingen op aangebracht. Stelt dat Bangladesh een verklaring onder dit artikel heeft afgelegd met daarin de volgende tekst:

    De regering van Bangladesh accepteert de rechtsmacht van het Internationaal Gerechtshof ten opzichte van alle staten die een vergelijkbare verklaring hebben afgelegd behoudens in de volgende gevallen:

    (...)

    e. geschillen voorkomende uit multilaterale verdragen, tenzij de regering van Bangladesh expliciet de rechtsmacht van het Internationaal Gerechtshof aanvaardt in een specifiek geschil.

    Nederland wil niet dat het Gerechtshof zich over deze zaak uitlaat. Leg uit of Nederland met succes kan aanvoeren dat het Internationaal Gerechtshof geen rechtsmacht toekomt in dit geval.

    Vraag 2

    Nathalie Righton, Volkskrant, 18 oktober 2018

    Minister Wopke Hoekstra van Financiën heeft zijn bezoek aan een grote handelsconferentie volgende week in Saoedi-Arabië afgezegd vanwege de onopgeloste verdwijning van een kritische Saoedische journalist (in het consulaat van Saoedie-Arabië in Istanbul). Hoekstra besluit volgde een kwartier nadat ook zijn Franse collega zijn bezoek had geannuleerd.

    Leg uit hoe deze reactie van Nederland en Frankrijk in internationaalrechtelijke termen karakteriseert?

    Vraag 3

    Een dreigende exodus van Afrikaanse landen zal het Internationaal Strafhof nog marginaler maken dan het nu al is. Na Burundi en Zuid-Afrika heeft nu ook Gambia zijn terugtrekking aangekondigd uit het Internationaal Strafhof in Den Haag. En een verdere uittocht van Afrikaanse landen dreigt. Onder meer Djibouti, Kenia en Oeganda overwegen ook afscheid te nemen van het Internationaal Strafhof. De Oegandese president Yoweri Museveni noemde het Hof eerder deze week 'zeer nutteloos'. Mensenrechtenactivisten maken zich zorgen over de dreigende Afrikaanse exodus, omdat deze het toch al wankele Strafhof naar verwachting nog verder zal verzwakken. Human Rights Watch noemde Zuid-Afrika's besluit 'een enorme slag' en Amnesty International sprak van 'een diepe teleurstelling'.

    Het Internationaal Strafhof functioneert op basis van het beginsel van ‘complementariteit’. Leg uit wat daar mee wordt bedoeld.

    Vraag 4

    Een deel van de controverse rond het Internationaal Strafhof is ontstaan door de uitvaardiging van een dagvaarding tegen de zittende president van Soedan, Al Bashir, in verband met de misdaden die zijn begaan in Darfur, in het westen van Soedan. Afgelopen zomer weigerde Zuid-Afrika hem te arresteren tijdens een bezoek aan dat land en hem over te dragen aan het Strafhof. Deze misdaden zijn gepleegd in Soedan door Soedanezen. Soedan is geen partij bij het Strafhof en heeft niet zelf om onderzoek en vervolging door het Strafhof gevraagd.

    Leg uit waarom het Internationaal Strafhof toch rechtsmacht in deze zaak betreffende Darfur heeft.

    Vraag 5

    Equatoriaal Guinea baseert de claim dat Internationaal Gerechtshof rechtsmacht heeft op ‘compromissoire clausules’ in of bij twee internationale verdragen.

    Leg uit wat hiermee wordt bedoeld.

    Vraag 6

    ECLI:NL:RBDHA:2016:15224; Instantie Rechtbank Den Haag,

    Datum uitspraak 07-12-2016

    [eiser] , tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN, Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.(…)

    2 De feiten

    2.1 [eiser] heeft geruime tijd als werknemer gewerkt voor het Amerikaans consulaat van de Verenigde Staten te Amsterdam (de werkgever). Op 1 januari 2007 heeft de werkgever [eiser] geschorst en de loondoorbetaling stopgezet.

    2.2 [eiser] heeft bij deze rechtbank, sector Kanton, een procedure aanhangig gemaakt tegen de Verenigde Staten van Amerika, het Ministerie van Buitenlandse Zaken (de VS, enkelvoud). Bij vonnis van 5 juli 2007 heeft de kantonrechter de VS bij verstek veroordeeld om aan [eiser] het aan hem toekomende brutoloon door te betalen vermeerderd met vakantietoeslag en overige emolumenten gerekend vanaf 1 januari 2007 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zou zijn beëindigd (…). De VS is niet tegen het (…) verstekvonnis opgekomen en heeft evenmin aan de veroordeling voldaan.

    (…)

    2.5 (…) De VS acht zich, zo staat in de diplomatieke nota, daarom geen partij in de procedure van [eiser] en niet gebonden aan het (…) verstekvonnis. De VS laat weten dat daarom geen uitvoering wordt gegeven aan het eerste verstekvonnis. De VS wijst in de diplomatieke nota de uitnodiging van de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken om tot een minnelijke schikking te komen af.

    (…)

    2.9 Bij brief van 15 november 2013 heeft de gemachtigde van [eiser] Buza [Buitenlandse Zaken] (…) geïnformeerd dat de VS weigerachtig is uitvoering te geven aan het (…) verstekvonnis. [Eiser] heeft Buza in deze brief verzocht om de kwestie en de relevante stukken onder de aandacht van de ambassadeur van de VS te brengen en zo nodig via diplomatie te bewerkstelligen dat het (…) verstekvonnis alsnog wordt gerespecteerd c.q. dat door de VS uitvoering daaraan wordt gegeven.

    2.10 (…) Ook heeft de gemachtigde van [eiser] in die brief aan de Staat verzocht een procedure te entameren en de VS te dagen voor het internationaal Gerechtshof in Den Haag (het internationaal Gerechtshof) op grond van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag, bij gebreke waarvan de gemachtigde [eiser] zal adviseren de Staat met dat doel te dagvaarden.

    2.13 De relevante bepalingen (…) van het Vriendschapsverdrag luiden:(…) [artikel] XXV. (…) 2. Een geschil tussen partijen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag zal, indien niet tot tevredenheid opgelost langs diplomatieke weg, worden onderworpen aan het Internationale Gerechtshof, tenzij Partijen overeenkomen het op andere vreedzame wijze teregelen. (…)

    3.1 [eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank (…):I primair: de Staat zal gebieden de VS uiterlijk binnen twee maanden na het te wijzen vonnis, te dagen voor het internationale Gerechtshof (…);II subsidiair: de Staat zal gebieden om adequate en passende actie(s) te ondernemen tegen de VS en dat daarbij inzichtelijk wordt gemaakt aan [eiser] welke acties worden ondernomen, welke zijn gericht op het bewerkstelligen dat de VS uitvoering zal geven aan het (…) verstekvonnis en dat alle mogelijke en passende middelen in juridische en/ of diplomatieke zin door de Staat zullen worden ingezet (waaronder bijvoorbeeld het terugroepen van de Nederlandse ambassadeur uit de VS) om duidelijk te maken dat de Staat er daadwerkelijk op toeziet en alles in het werk stelt dat de internationale rechtsorde wordt gerespecteerd en dat de Staat alles doet wat in zijn macht ligt om opte komen voor de belangen van zijn burgers (…).

    3.2 [eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Op de Staat rust een verplichting om de (…) de naleving van verdragsbepalingen in rechte af te dwingen, indien deze bepalingen betrekking hebben op de bescherming van zijn burgers. De Staat is op dit punt in gebreke gebleven. [eiser] specificeert zijn stellingen als volgt.(…)Uit hoofde van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag is de Staat gehouden de VS voor het internationaal Gerechtshof te dagen, waar, anders dan bij een procedure in de VS, de schending van de verdragsbepalingen aan de orde kan worden gesteld.(…)De Staat heeft bovendien op grond van artikel 90 Gw een verplichting de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Tenslotte heeft de Staat op grond van artikel 8 EVRM een negatieve én positieve verplichting jegens [eiser] om zijn persoonlijke levenssfeer te beschermen.

    Eiser negeert in zijn vordering het eigenlijke doel van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag. Leg uit wat wel het doel is van dit artikel en waarom een dergelijk artikel in een verdrag wordt opgenomen.

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

    Vraag 7

    Op 11 februari 2011 heeft de VN Veiligheidsraad in resolutie S/RES/1970(2011) de situatie in Libië verwezen naar het Internationaal Strafhof. In reactie hierop heeft de Aanklager op 27 juni 2011 drie Libische mannen gedagvaard:

    • Muammar Mohammed Abu Minyar Gaddafi (Muammar Gaddafi)
      • Commander of the Armed Forces of Libya, houder van de titel Leider van de Revolutie, en daarmee opererend als staatshoofd
    • Saif Al-Islam Gadaffi
      • Voorzitter van de Gaddafi International Charity and Development Foundation, en de facto functionerend als Minister President van Libië
    • Abdallah Al-Senussi
      • Colonel in the Lybian Armed Forces en hoofd van de militaire inlichtingendienst.

    Alle heren zijn gedagvaard op grond van (kennis van) de wijdverspreide aanvallen op de burgerbevolking, in het bijzonder voor moord en vervolging van politieke tegenstanders.

    Beoordeel gemotiveerd of het ISH bevoegd is in deze zaak.

    Vraag 8

    Welke stelling ten aanzien van het Internationaal Strafhof is niet waar?

    1. Het internationaal Strafhof is alleen bevoegd ten aanzien van personen; het kan geen oordeel geven over strafbare feiten die door staten zijn verricht.
    2. Het internationaal strafhof heeft geen bevoegdheid meer als een verdachte al voor hetzelfde feit door een nationale rechter is veroordeeld - nebis in idem
    3. Het internationaal Strafhof is uitsluitend bevoegd ten aanzien van staten die de rechtsmacht van het ISH hebben erkend (art 12 lid 1 Statuut ISH)
    4. De rol van de Aanklager bij het ISH is vergelijkbaar met die van de Officier van Justitie in het Nederlandse systeem van strafvervolging.

    Vraag 9

    Bij welke van onderstaande diplomatieke manieren van geschillenbeslechting is heeft de derde partij een passieve rol:

    1. Conciliatie
    2. Bemiddeling
    3. Goede diensten
    4. Arbitrage

    Vraag 10

    OP 15 december 2015 informeerde Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lodewijk Asscher, de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko. Volgens Asscher is Marokko met nieuwe eisen gekomen waar Nederland niet aan kan voldoen.

    Stel dat Nederland overweegt om dit geschil met Marokko over aanpassing van het verdrag voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof.

    In 1956 heeft Nederland deze verklaring afgelegd met betrekking tot de bevoegdheid van het Internationaal Gerechtshof:

    “I hereby declare that the Government of the Kingdom of the Netherlands recognizes, in accordance with Article 36, paragraph 2, of the Statute of the International Court of Justice, with effect from 6 August 1956, as compulsory ipso facto and without special agreement, in relation to any other State accepting the same obligation, that is on condition of reciprocity, the jurisdiction of said Court in all disputes arising or which may arise after 5 August 1921, with the exception of disputes in respect of which the parties, excluding the jurisdiction of the International Court of Justice, may have agreed to have recourse to some other method of pacific settlement.”

    U werkt op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Juridische Zaken. De leidinggevende vraagt u een notitie te schrijven over de voorwaarden waaronder Nederland dit geschil met Marokko aan het Internationaal Gerechtshof voor kan leggen.

    Schrijf een advies in maximaal 450 woorden, let hierbij op zinsbouw en taalgebruik (hier kan maximaal 2 punten voor worden afgetrokken)

    Vraag 11

    Stelling: Als een staat zijn verplichtingen onder een vonnis van het Internationaal Gerechtshof niet nakomt kan de wederpartij een beroep doen op de Veiligheidsraad om maatregelen te nemen om naleving af te dwingen.

    1. Dit is juist.
    2. Dit is onjuist.

    Vraag 12

    In oktober 2015 berichtte de krant:

    “De Amerikaanse regering is blij met een besluit van het Permanente Hof van Arbitrage over gebieden in de Zuid-Chinese Zee. Het arbitragehof verwierp donderdag de bezwaren van China, dat betoogde dat het in Den Haag gevestigde hof geen rechtsmacht in deze kwestie had. (…) Het kan nog een jaar duren voordat er een (inhoudelijke) uitspraak komt in de zaak. De Filipijnen waren begin 2013 naar het hof gestapt. China kan een uitspraak van het hof terzijde schuiven, maar dat zou het aanzien van de opkomende wereldmacht geen goed doen.”

    Het bovenstaande nieuwsbericht is niet juist. Waarom niet?

    1. Het Permanente Hof van Arbitrage voorziet alleen in geschillen tussen private partijen en staten. De auteur bedoelde het Internationaal Strafhof.
    2. Het Permanente Hof van Arbitrage is niet in Den Haag gevestigd maar in Genève. De auteur bedoelde het Internationaal Gerechtshof.
    3. Het Permanente Hof van Arbitrage neemt zelf geen besluiten maar faciliteert slechts geschillenbeslechting. Bovendien is een uitspraak van een arbitragehof bindend en kan niet terzijde worden geschoven.
    4. Het Permanente Hof van Arbitrage neemt weliswaar besluiten maar diens besluiten kunnen alleen terzijde worden geschoven als de Veiligheidsraad daartoe besluit.

    Vraag 13

    Welk alternatief is onder internationaal publiekrecht onjuist ten aanzien van handhaving?

    1. Staten mogen zowel retorsies uitvoeren als tegenmaatregelen nemen om het internationaal publiekrecht te handhaven.
    2. Sancties hebben tot doel om staten te dwingen het internationaal publiekrecht na te leven en rechtsherstel te bewerkstelligen.
    3. Handhaving is onder internationaal publiekrecht primair de verantwoordelijkheid van staten.
    4. Handhaving in het internationaal publiekrecht is gebaseerd op het fundamentele beginsel dat staten moeten instemmen met handhavende rechtsmacht.

    Vraag 14

    Stelling: Welke geschillenbeslechtingsclausule kwalificeert als een voorbeeld van diplomatieke geschillenbeslechting?

    1. Artikel 41, lid 1, sub e van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
    2. Artikel 27, lid 3, sub b van het Biodiversiteitsverdrag uit 1992 (pp. 323-324 EIR 2015).

    Vraag 15

    Welk alternatief over het Internationaal Strafhof is juist?

    1. Het Internationaal Strafhof is een orgaan van de Verenigde Naties.
    2. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties kan (alle) zaken naar het Internationaal Strafhof verwijzen, waardoor het Internationaal Strafhof rechtsmacht verkrijgt.
    3. Een zaak is ontvankelijk voor het Internationaal Strafhof indien een staat die rechtsmacht heeft ten aanzien van een bepaald misdrijf besloten heeft de verdachte van dat misdrijf zelf te vervolgen.
    4. De aanklager bij het Internationaal Strafhof kan uit eigen beweging besluiten om een onderzoek te starten naar staten en indien nodig een staat voor het Internationaal Strafhof te brengen teneinde deze te berechten.

    Vraag 16

    Stelling: De adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof is een vorm van juridische geschillenbeslechting tussen staten.

    1. Dit is juist.
    2. Dit is onjuist.

    Vraag 17

    In de afgelopen tijd hebben de lidstaten van de Europese Unie met Turkije gepraat en onderhandeld over hoe men de vluchtelingencrisis gaat aanpakken. De fractievoorzitter van VVD, sprak begin maart zijn zorgen uit over de naleving door Turkije van een mogelijk verdrag tussen de betrokken staten.

    Ergens in maart van dit jaar zei hij in het televisieprogramma Hallo Holland:

    ‘Als de Turken het toch niet doen en eigenlijk alleen maar goede wil uitspreken en niet handelen, moeten we ook eens wat harder worden naar hen toe. Dan moeten we gewoon zeggen: u wilt ook heel veel goederen naar Europa exporteren, daar gaan we dan toch een keer wat moeilijker over doen. Slecht gedrag gaan we niet belonen. Als zij slecht gedrag blijven houden, dan moet Europa gewoon zeggen: dat wordt afgestraft en dan gaan we gewoon economische sancties treffen.’

    De Minister-president vraagt u naar aanleiding van de opmerkingen van Halbe Zijlstra om een kort memo ter voorbereiding op de verdere onderhandelingen met Turkije. Hij vraagt u om hem te adviseren over de vraag:

    Hoe staten de nakoming van verplichtingen onder internationaal publiekrecht kunnen afdwingen en;

    Aan welke criteria eventuele maatregelen moet worden voldaan?

    Schrijf uw memo van maximaal 400 woorden met aandacht voor de zinsbouw en het taalgebruik.

    Er zijn maximaal 10 punten te verdienen. Voor incorrect taalgebruik of zinsbouw kunnen er maximaal 2 punten worden afgetrokken.

    Vraag 18

    Britse militairen hebben zich mogelijk schuldig gemaakt aan oorlogsmisdrijven in Irak in de periode tussen 2003 en 2009. Irak is geen partij bij het Statuut van Rome; het Verenigd Koninkrijk is sinds 2001 partij bij het Statuut van Rome. Heeft het Internationaal Strafhof de bevoegdheid om deze militairen te berechten?

    1. Ja. Het Internationaal Strafhof heeft immers universele rechtsmacht ten aanzien van oorlogsmisdrijven, ongeacht de vraag waar en wanneer deze misdrijven hebben plaatsgevonden.
    2. Ja. De beweerde oorlogsmisdrijven zijn begaan door onderdanen van het Verenigd Koninkrijk en het Verenigd Koninkrijk is sinds 2001 partij bij het Statuut van Rome.
    3. Nee. Irak is geen partij bij het Statuut van Rome en de VN Veiligheidsraad heeft deze situatie niet verwezen naar het Internationaal Strafhof.
    4. Nee. Het Internationaal Strafhof heeft enkel rechtsmacht over oorlogsmisdrijven die zijn begaan op het grondgebied van staten die partij zijn bij het Statuut van Rome en Irak is geen partij bij dit verdrag.

    Vraag 19

    Stel dat Duitsland een geschil met Nederland over de toepassing van het VN Verdrag inzake Verdovende Middelen voorlegt aan het Internationaal Gerechtshof. Beide staten zijn partij bij dit verdrag. Artikel 48 van dit verdrag bepaalt:

    “1. If there should arise between two or more Parties a dispute relating to the interpretation or application of this Convention, the said Parties shall consult together with a view to the settlement of the dispute by negotiation, investigation, mediation, conciliation, arbitration, recourse to regional bodies, judicial process or other peaceful means of their own choice.

    2. Any such dispute which cannot be settled in the manner prescribed shall be referred to the International Court of Justice for decision.”

    Hoe heet een dergelijke bepaling in een verdrag met betrekking tot geschillenbeslechting door het Internationaal Gerechtshof?

    1. Forum prorogatum.
    2. Een facultatieve clausule of verklaring.
    3. Een compromissoire clausule.
    4. Een compromis.

    Vraag 20

    Bij welke vorm van diplomatieke geschillenbeslechting speelt een derde partij, die zelf geen partij is bij het geschil, in beginsel geen rol?

    1. Conciliatie.
    2. Feitenonderzoek.
    3. Onderhandelingen.
    4. Bemiddeling.

    Vraag 21

    Stelling: Juridische geschillenbeslechting door middel van arbitrage kan ook tussen een particulier en een staat plaatsvinden.

    1. Dit is correct
    2. Dit is niet correct

    Vraag 22

    Welke stelling met betrekking tot de bevoegdheid van het Internationaal Gerechtshof om advies te geven is juist?

    1. Adviezen kunnen alleen worden aangevraagd door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de VN.
    2. Adviezen hebben alleen bindende werking ten aanzien van het orgaan dat het aanvraagt.
    3. Adviezen richten zich tot staten en mogen niet gaan over politieke vraagstukken.
    4. Adviezen kunnen betrekking hebben op politieke kwesties maar er moet wel een juridische vraag aan ten grondslag liggen.

    Vraag 23

    Beoordeel de volgende stelling.

    Lidmaatschap van het Internationaal Strafhof brengt mee dat staten aansprakelijk gehouden kunnen worden voor het begaan van internationale misdrijven.

    1. Dit is juist.
    2. Dit is onjuist.

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Ja; voor een voorbehoud dat gemaakt is geldt wederkerigheid (aangezien art. 36.2 Statuut IGH specificeert dat partijen eenzelfde verplichting dienen te aanvaarden); de niet-voorbehoudmakende staat kan het voorbehoud inroepen tegen de voorbehoudmakende staat; aangezien het Parijs Akkoord een multilateraal verdrag is, kan Nederland dus het voorbehoud van Bangladesh inroepen dat deze geschillen voortkomende uit multilaterale verdragen uitsluit; het IGH heeft op grond hiervan dus geen jurisdictie (4) . Deze wederkerigheid geldt ook voor het tweede deel van het voorbehoud, dat Bangladesh specifiek de rechtsmacht van het IGH moet aanvaarden; dus het IGH heeft alleen rechtsmacht als Nederland in dit specifieke geval de rechtsmacht aanvaardt; aangezien de vraag aangeeft dat Nederland niet wil dat het IGH zich over deze zaak uitspreekt, mag worden aangenomen dat deze niet expliciet de rechtsmacht van het IGH zal aanvaarden. (2)

    Vraag 2

    Dit is een retorsie (2): een onvriendelijk, maar niet een onrechtmatig handelen van Nederland in reactie op een daad van een andere staat (2)

    Vraag 3

    Duidelijk moet worden dat in beginsel voorrang gegeven wordt aan nationale berechting maar dat er situaties zijn waar het ISH toch bevoegd is. Welke zijn dat?

    Vraag 4

    Zie artikel 13.b Statuut IGH. Afwijking van normale bevoegdheidsregel op grond van H. VII Handvest VN.

    Vraag 5

    Een clausule in een verdrag waarbij staten vooraf rechtsmacht geven aan het IGH over geschillen in de toekomst over dat verdrag.

    Vraag 6

    Doel is vestiging van jurisdictie van het IGH (3 pt); art 36.1 Statuut IGH (2 pt); voor jurisdictie is instemming van de partijen nodig en wordt hiermee gegeven: compromissoire clausule (3 pt).

    Vraag 7

    Ja, want de veiligheidsraad mag het internationaal strafhof verzoeken om de verdachte te vervolgen. Dit is ex artikel 27 ISH.

    Vraag 8

    Antwoord B

    Het Internationaal Strafhof is een permanent tribunaal opgericht in 2002 door de ILC bij verdrag. Het ICC is ingesteld voor de berechting van verdachten die ‘een gevaar vormen voor de vrede, de veiligheid en het welzijn van de wereld’. De strafrechtspleging ten aanzien van deze misdrijven is daarmee definitief onttrokken aan de exclusieve soevereiniteit van staten.

    Vraag 9

    Antwoord C.

    Onderhandelingen, goede diensten, bemiddeling, feitenonderzoek en conciliatie behoren tot de diplomatieke methoden van conflictbeslechting. Daardoor valt optie D weg.

    Indien staten het geschil niet op kunnen lossen via onderhandelingen, kunnen zij gebruik maken van de ‘goede diensten’ van een derde partij. De communicatie van de bij het geschil betrokken staten wordt dan gefaciliteerd door deze derde partij. Bij ‘bemiddeling’ speelt de derde partij een actievere rol. De laatste mogelijkheid is ‘conciliatie’. Ook bij verzoening wordt de hulp van derden ingeschakeld. Een commissie (conciliatiecommissie) formuleert een oplossing voor een geschil.

    Deze voorstellen zijn echter niet bindend.

    Vraag 10

    Aan: Directeur DJZ

    Betreft: Geschil Nederland/Marokko en de bevoegdheid van het IGH

    Geachte heer/mevrouw, beste (..)

    In het antwoord op uw vraag onder welke voorwaarden Nederland het geschil met Marokko over aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag tussen beide staten voor kan leggen aan het Internationaal Gerechtshof (IGH), schrijf ik u over het volgende.

    Het IGH is alleen bevoegd om rechtsmacht uit te oefenen over een geschil tussen twee staten, als beide staten expliciet instemmen met beslechting van het geschil door het IGH. Immers, staten zijn soeverein en volgens artikel 36 lid 1 van het Statuut IGH strekt de rechtsmacht van het IGH zich uit tot alle zaken die staten aan het Hof voorleggen en tot alle kwesties die worden genoemd in van kracht zijnde verdragen en conventies. Staten kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om een specifiek verdrag te sluiten waarbij zij het IGH verzoeken zich uit te spreken over een geschil (een zogenaamd compromis). Staten kunnen ook een clausule in een verdrag opnemen waarin zij overeenkomen eventuele geschillen die voortvloeien uit de uitleg of toepassing van dat verdrag aan het IGH voor te leggen (een zogenaamde compromissoire clausule).

    Staten kunnen voorts de rechtsmacht van het IGH aanvaarden door simpelweg voor het IGH te verschijnen in een procedure zonder bezwaar te maken tegen de rechtsmacht van het IGH. Deze manier van erkenning van de rechtsmacht van het IGH is gebaseerd op de doctrine van forum prorogatum en werd door het IGH onder meer erkend in de uitspraak van het IGH ten aanzien van het geschil tussen de DRC en Rwanda (Armed Activities case, para. 22). Uit de houding van de desbetreffende staten moet ondubbelzinnig kunnen worden afgeleid dat de rechtsmacht van het IGH wordt aanvaard.

    Staten kunnen tenslotte de rechtsmacht van het IGH aanvaarden door het afleggen van een verklaring in de zin van artikel 36 lid 2 Statuut IGH (de zogenaamde facultatieve clausule). Een dergelijk verklaring is eenzijdig en brengt mee dat de staat die de verklaring aflegt de rechtsmacht van het IGH op voorhand erkent voor alle mogelijke toekomstige geschillen met staten die eenzelfde verklaring hebben afgelegd.

    Het is niet duidelijk of het sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko een compromissoire clausule bevat of dat Marokko instemt met beslechting van dit geschil door het IGH op basis van een compromis of op basis van de doctrine van forum prorogatum. Wel is gegeven dat Nederland een verklaring in de zin van artikel 36 lid 2 Statuut IGH heeft afgelegd. Nederland erkent de rechtsmacht van het IGH voor alle geschillen die zich voordoen na 5 augustus 1921 op voorwaarde dat de wederpartij eenzelfde verklaring heeft afgelegd (wederkerigheid) en partijen geen andere methode van vreedzame geschillenbeslechting overeen zijn gekomen. Het geschil met Marokko is van recente datum en past binnen de reikwijdte van bovengenoemde verklaring. De cruciale vraag is dus of Marokko eenzelfde verklaring onder artikel 36 lid 2 Statuut IGH heeft afgelegd en er dus sprake is van wederkerigheid.

    Kortom, Nederland kan dit geschil met Marokko over aanpassing van het verdrag alleen aan het IGH voorleggen als het verdrag een compromissoire clausule bevat waarin de rechtsmacht van het IGH wordt aanvaard; als Marokko instemt met beslechting van het geschil door het IGH bij verdrag (compromis) of door te verschijnen (forum prorogatum); of als Marokko ook eenzelfde verklaring als Nederland overeenkomstig artikel 36 lid 2 Statuut IGH heeft afgelegd.

    Vraag 11

    Dit is juist

    Vraag 12

    C. is juist

    Vraag 13

    D. is juist

    Vraag 14

    A. is juist

    Vraag 15

    B. is juist

    Vraag 16

    B. is juist

    Vraag 17

    Aan: Minister-President

    Betreft: Handhaving verplichtingen internationaal publiekrecht

    Geachte Minister-president,

    U vroeg mij naar aanleiding van de uitspraken van VVD-fractievoorzitter in het televisieprogramma Hallo Holland en met het oog op de verdere onderhandelingen met Turkije om een kort memo over de vraag hoe staten de nakoming van verplichtingen onder internationaal publiekrecht kunnen afdwingen en aan welke criteria eventuele maatregelen moeten voldoen. Hierbij bericht ik u als volgt.

    De internationale rechtsorde is naar aanleiding van de soevereiniteit van staten horizontaal gestructureerd. Deze horizontale structuur brengt mee dat staten zelf zorg moeten dragen voor handhaving van regels van internationaal publiekrecht. Om naleving van regels van internationaal publiekrecht af te dwingen kunnen staten eenzijdig maatregelen nemen.

    Ten eerste kunnen staten retorsies nemen. Retorsies zijn onvriendelijke maatregelen die niet in strijd zijn met internationaalrechtelijke verplichtingen van de staat die deze maatregelen neemt. Een staat kan bijvoorbeeld diplomaten van de staat tegen wie de maatregelen zijn gericht uitwijzen. Omdat retorsies niet in strijd zijn met internationaal rechtelijke verplichtingen zijn deze maatregelen niet aan voorwaarden gebonden.

    Ten tweede mogen staten tegenmaatregelen ofwel represailles nemen. Dit zijn maatregelen die in beginsel wel een schending van internationaalrechtelijke verplichtingen meebrengen. Omdat een tegenmaatregel ziet op het beëindigen van een onrechtmatige daad van een andere staat wordt de onrechtmatigheid of de wederrechtelijkheid van de maatregel weggenomen. Dit blijkt uit artikel 22 DARS. Vanwege het verstrekkende karakter van tegenmaatregelen zijn deze maatregelen aan strikte voorwaarden verbonden. Volgens artikel 49 DARS mogen alleen benadeelde/gelaedeerde staten tegenmaatregelen nemen. Bovendien moeten deze maatregelen volgens artikel 51 DARS proportioneel zijn ten opzichte van de schending van de internationaalrechtelijke verplichting die de tegenmaatregel beoogt te stoppen en mogen zij niet in strijd zijn met bepaalde rechtsregels, zoals fundamentele mensenrechten en het geweldsverbod (artikel 50 DARS).

    Als Turkije zich niet aan eventuele verdragsrechtelijke afspraken houdt dan mag Nederland inderdaad eenzijdige maatregelen nemen, waaronder economische sancties, om Turkije te bewegen zich aan de gemaakte afspraken te houden. Of deze sancties kwalificeren als retorsies of tegenmaatregelen hangt af van de vraag of de tegenmaatregelen in beginsel onrechtmatig zijn.

    Vraag 18

    B. is juist

    Vraag 19

    C. is juist

    Vraag 20

    C. is juist

    Vraag 21

    A. is juist

    Vraag 22

    D. is juist

    Vraag 23

    B. is juist

    Hoe werkt het internationaal recht door in de nationale rechtsorde? - TentamenTests 13

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Internationaal Publieksrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen

    Vraag 1

    39. Urgenda heeft haar stelling dat de Staat jegens haar onrechtmatig handelt gebaseerd op (...) de artikelen 2 en 8 EVRM. Het hof zal hierna eerst het beroep op de artikelen 2 en 8 EVRM onderzoeken.

    Volgens overweging 39 baseert Urgenda haar claim niet op de in overweging 51 genoemde normen of op het Klimaatverdrag van 1992 en het Parijs Akkoord van 2015, maar op het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Nederland is bij alle genoemde verdragen partij. Leg uit waarom op grond van Nederlands recht deze keuze van Urgenda gebaseerd is op de aard van de rechtsnorm. Let op, er wordt hier niet gevraagd om de specifieke inhoud van de regels met elkaar te vergelijken.

    Vraag 2

    Indien Urgenda na cassatie (als dat door de Nederlandse staat zou worden ingediend) alsnog in het ongelijk gesteld wordt, kan Urgenda dan met enige kans op succes de claim dat Nederland het EVRM schendt aan het Europese Hof voor de rechten van de Mens voorleggen? Leg in uw antwoord uit wat de belangrijkste voorwaarden zijn waaraan moet zijn voldaan?

    Vraag 3

    “Het voorgaande voert de rechtbank tot de slotsom dat uit […] het no harm-beginsel [en] het VN Klimaatverdrag met bijbehorende protocollen […] niet een rechtsplicht van de Staat jegens Urgenda kan worden afgeleid. […] Urgenda [kan] aan deze regels […] niet rechtstreeks rechten ontlenen.”

    Beargumenteer waarom de rechtbank van mening is dat Urgenda aan dit beginsel en aan andere genoemde regels geen rechten kan ontlenen.

    Vraag 4

    De rechtbank heeft Urgenda deels in het gelijk gesteld door te oordelen dat Nederland onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig handelt ten opzichte van Urgenda door uit te gaan van een reductiedoelstelling voor broeikasgassen van minder dan 25% in 2020.Stel dat Urgenda het niet eens is met deze beslissing en dit wil voorleggen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Denkt u dat het Europese Hof tot een uitspraak zal komen? Geef een beargumenteerd advies aan Urgenda over de bevoegdheid van het Hof en de ontvankelijkheid van de klacht van Urgenda.

    Vraag 5

    ECLI:NL:RBDHA:2016:15224; Instantie Rechtbank Den Haag, Datum uitspraak 07-12-2016

    [eiser] , tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

    Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.(…)

    2 De feiten

    2.1 [eiser] heeft geruime tijd als werknemer gewerkt voor het Amerikaans consulaat van de Verenigde Staten te Amsterdam (de werkgever). Op 1 januari 2007 heeft de werkgever [eiser] geschorst en de loondoorbetaling stopgezet.

    2.2 [eiser] heeft bij deze rechtbank, sector Kanton, een procedure aanhangig gemaakt tegen de Verenigde Staten van Amerika, het Ministerie van Buitenlandse Zaken (de VS, enkelvoud). Bij vonnis van 5 juli 2007 heeft de kantonrechter de VS bij verstek veroordeeld om aan [eiser] het aan hem toekomende brutoloon door te betalen vermeerderd met vakantietoeslag en overige emolumenten gerekend vanaf 1 januari 2007 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zou zijn beëindigd (…). De VS is niet tegen het (…) verstekvonnis opgekomen en heeft evenmin aan de veroordeling voldaan.

    (…)

    2.5 (…) De VS acht zich, zo staat in de diplomatieke nota, daarom geen partij in de procedure van [eiser] en niet gebonden aan het (…) verstekvonnis. De VS laat weten dat daarom geen uitvoering wordt gegeven aan het eerste verstekvonnis. De VS wijst in de diplomatieke nota de uitnodiging van de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken om tot een minnelijke schikking te komen af.

    (…)

    2.9 Bij brief van 15 november 2013 heeft de gemachtigde van [eiser] Buza [Buitenlandse Zaken] (…) geïnformeerd dat de VS weigerachtig is uitvoering te geven aan het (…) verstekvonnis. [Eiser] heeft Buza in deze brief verzocht om de kwestie en de relevante stukken onder de aandacht van de ambassadeur van de VS te brengen en zo nodig via diplomatie te bewerkstelligen dat het (…) verstekvonnis alsnog wordt gerespecteerd c.q. dat door de VS uitvoering daaraan wordt gegeven.

    2.10 (…) Ook heeft de gemachtigde van [eiser] in die brief aan de Staat verzocht een procedure te entameren en de VS te dagen voor het internationaal Gerechtshof in Den Haag (het internationaal Gerechtshof) op grond van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag, bij gebreke waarvan de gemachtigde [eiser] zal adviseren de Staat met dat doel te dagvaarden.

    2.13 De relevante bepalingen (…) van het Vriendschapsverdrag luiden:(…)[artikel] XXV. (…) 2. Een geschil tussen partijen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag zal, indien niet tot tevredenheid opgelost langs diplomatieke weg, worden onderworpen aan het Internationale Gerechtshof, tenzij Partijen overeenkomen het op andere vreedzame wijze te regelen. (…)’

    3.1 [eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank (…):I primair: de Staat zal gebieden de VS uiterlijk binnen twee maanden na het te wijzen vonnis, te dagen voor het internationale Gerechtshof (…);II subsidiair: de Staat zal gebieden om adequate en passende actie(s) te ondernemen tegen de VS en dat daarbij inzichtelijk wordt gemaakt aan [eiser] welke acties worden ondernomen, welke zijn gericht op het bewerkstelligen dat de VS uitvoering zal geven aan het (…) verstekvonnis en dat alle mogelijke en passende middelen in juridische en/of diplomatieke zin door de Staat zullen worden ingezet (waaronder bijvoorbeeld het terugroepen van de Nederlandse ambassadeur uit de VS) om duidelijk te maken dat de Staat er daadwerkelijk op toeziet en alles in het werk stelt dat de internationale rechtsorde wordt gerespecteerd en dat de Staat alles doet wat in zijn macht ligt om op te komen voor de belangen van zijn burgers (…).

    3.2 [eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Op de Staat rust een verplichting om de (…) de naleving van verdragsbepalingen in rechte af te dwingen, indien deze bepalingen betrekking hebben op de bescherming van zijn burgers. De Staat is op dit punt in gebreke gebleven. [eiser] specificeert zijn stellingen als volgt.(…)Uit hoofde van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag is de Staat gehouden de VS voor het internationaal Gerechtshof te dagen, waar, anders dan bij een procedure in de VS, de schending van de verdragsbepalingen aan de orde kan worden gesteld.(…)De Staat heeft bovendien op grond van artikel 90 Gw een verplichting de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Tenslotte heeft de Staat op grond van artikel 8 EVRM een negatieve én positieve verplichting jegens [eiser] om zijn persoonlijke levenssfeer te beschermen.

    Eiser vordert dat de Staat jegens hem een verplichting heeft op grond van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag om de VS voor het Internationaal Gerechtshof te dagen. De Rechtbank heeft dit afgewezen. Leg uit waarom de rechtbank tot deze conclusie moest komen.

    Vraag 6

    In paragraaf 3.1 vordert eiser subsidiair dat de Staat verplicht is naleving van internationale verplichtingen ten opzichte van zijn burgers door andere staten te af te dwingen. De Rechtbank wijst dit af.

    Onder welke voorwaarden heeft een staat het recht om dit te doen? Met welke term wordt dit doorgaans aangeduid?

    Oefenvragen gebaseerd op het vak Inleiding Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden

    Vraag 7

    Je werkt als juridisch medewerker op een advocatenkantoor. Een van de advocaten wil namens haar client een beroep doen op het Gehandicaptenverdrag van de VN. De advocaat wil van je weten of dit verdrag al in werking is getreden, en of het ook voor Nederland geldt. Welke stappen onderneem je om hierop een antwoord te verkrijgen?

    1. Je stort je op Google in de hoop iets wijzer te worden uit nieuwsberichten
    2. Je raadpleegt de UN Treaty Collection op internet. Daar vind je informatie over de inwerkingtreding van het verdrag, het aantal ratificaties en de datum waarop Nederland het verdrag al dan niet heeft bekrachtigd. Uit die informatie kun je afleiden of het verdrag in Nederland geldt.
    3. Je raadpleegt het tractatenblad om te zien of de tekst van het verdrag al is bekend gemaakt in Nederland. Als dat zo is dan weet je dat Nederland aan het verdrag is gebonden.
    4. Je bekijkt de betreffende bepaling waar de client een beroep op wenst te doen, en beoordeelt of deze bepaling inderdaad rechtstreekse werking heeft.

    Vraag 8

    In het Spoorwegstakingsarrest beoordeelde de Hoge Raad de vraag of artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) direct doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde. Welk alternatief is juist?

    1. Artikel 6 lid 4 ESH heeft directe werking in de Nederlandse rechtsorde omdat in het ESH expliciet is bepaald dat deze werking beoogd is.
    2. Artikel 6 lid 4 ESH heeft geen directe werking in de Nederlandse rechtsorde omdat in het ESH expliciet is bepaald dat die werking niet beoogd is.
    3. Artikel 6 lid 4 ESH heeft directe werking in de Nederlandse rechtsorde omdat deze bepaling zó geredigeerd is dat men zich op dit recht zonder meer kan beroepen.
    4. Artikel 6 lid 4 ESH heeft geen directe werking in de Nederlandse rechtsorde omdat deze bepaling zó geredigeerd is dat het de Nederlandse wetgever verplicht tot het treffen van een nationale regeling met bepaalde inhoud of strekking.

    Vraag 9

    Stelling: In het Decembermoorden-arrest bepaalde de Hoge Raad dat regels van internationaal gewoonterecht geen voorrang hebben op wettelijke voorschriften van Nederlands recht.

    1. Dit is juist.
    2. Dit is onjuist.

    Vraag 10

    In paragraaf 17 van Resolutie 1737 van 23 december 2006 roept de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) de lidstaten van de VN op waakzaamheid te betrachten bij het geven van onderwijs aan Iraanse onderdanen dat mogelijk bij zou kunnen dragen aan de nucleaire activiteiten van Iran. Nederland stelde ter uitvoering van deze Resolutie een Sanctieregeling op.

    Was Nederland volgens de Hoge Raad verplicht om uitvoering te geven aan paragraaf 17 van Resolutie 1737?

    1. Ja, Veiligheidsraadresoluties leiden immers altijd tot verplichtingen voor de lidstaten van de VN.
    2. Ja, maar Nederland was niet verplicht om onderscheid te maken tussen Iraanse en niet-Iraanse onderdanen en Nederland heeft niet alles gedaan om dit onderscheid te voorkomen.
    3. Nee, want de Veiligheidsraad roept de lidstaten slechts op (‘calls upon’) waakzaamheid te betrachten en deze oproep is niet bindend voor de lidstaten van de VN.
    4. Nee, want de verplichtingen van Nederland onder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) hadden op grond van artikel 103 VN-Handvest voorrang op de verplichtingen die volgden uit paragraaf 17 van Resolutie 1737.

    Vraag 11

    In het Spoorwegstaking-arrest beoordeelde de Hoge Raad of artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) direct doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde.

    Beoordeel de volgende stelling.

    Artikel 6 lid 4 ESH heeft weliswaar directe werking in de Nederlandse rechtsorde, maar geen voorrang op wettelijke voorschriften die daarmee in strijd zijn.

    1. Dit is juist, want Nederlands recht heeft voorrang op internationaal publiekrecht in de Nederlandse rechtsorde.
    2. Dit is juist, want artikel 6 lid 4 ESH kan volgens de Hoge Raad zonder meer als objectief recht functioneren in de Nederlandse rechtsorde.
    3. Dit is onjuist, want in tegenstelling tot burgerrechten en politieke rechten hebben sociaal-economische rechten, zoals artikel 6 lid 4 ESH, geen directe werking.
    4. Dit is onjuist, want artikel 6 lid 4 ESH heeft zowel directe werking als voorrang op Nederlandse wettelijke voorschriften die daarmee in strijd zijn.

    Vraag 12

    Beoordeel de volgende stelling.

    Het Verdrag inzake Staatsimmuniteit is nog niet in werking getreden. Voor de Nederlandse rechtsorde zijn de in het verdrag neergelegde regels daarom niet van belang.

    1. Dit is juist. Het verdrag is nog niet in werking getreden en brengt dus geen rechten en plichten mee voor Nederland.
    2. Dit is juist. Bepaalde regels uit het verdrag reflecteren weliswaar regels van internationaal gewoonterecht, maar internationaal gewoonterecht werkt niet rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde.
    3. Dit is onjuist. Bepaalde regels uit het verdrag zijn door de Nederlandse Hoge Raad aangemerkt als regels van internationaal gewoonterecht die rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde.
    4. Dit is onjuist. Het verdrag heeft immers op grond van artikel 103 VN Handvest voorrang boven andere regels van internationaal publiekrecht.

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Inroepbaarheid internationaal recht door de burgers indien rechtstreekse werking, Art. 93 Grondwet (2); EVRM art 2 en 8 hebben rechtstreekse werking, klimaatverdrag(en) niet (2); uit een verdrag moet blijken dat de norm bedoeld is om rechten voor de burger te scheppen zonder dat verdere uitwerking door de staat nodig is. Dit is wel het geval voor het EVRM en niet voor de klimaatverdragen. (2)

    Vraag 2

    EVRM artt 32 – 35; moet gaan om een schending van het verdrag, art 32 (2); Urgenda moet slachtoffer zijn (34) (2); lokale rechtsmiddelen moeten zijn uitgeput, art 35 (2); Conclusie: kans klein dat Hof het aanvaardt: Urgenda is niet zelf slachtoffer (2)

    Vraag 3

    Geen rechtstreekse werking, artikel 93 Gw moet genoemd worden en duidelijk gemaakt wat dit in het Nederlandse recht betekent (aard en inhoud; voldoende duidelijk; nadere uitwerking niet nodig).

    Vraag 4

    Korte bespreking van artikel 32, 34 en 35 EVRM. Geen ontvankelijkheid wegens niet uitputting lokale rechtsmiddelen.

    Vraag 5

    Geen rechtstreekse werking (3 pt); art 93 GW (2 pt); Of een bepaling rechtstreekse werking heeft volgt uit de aard/formulering van de bepaling; hier bestaat een discretionaire bevoegdheid van de staat om de geschikte methode te kiezen - verplichting van interstatelijke aard - burger kan het niet inroepen (3 pt).

    Vraag 6

    Diplomatieke bescherming (2 pt); de staat claimt een internationaal onrechtmatige daad door een andere staat wegens internationaal onrechtmatig handelen tov van een onderdaan (2 pt); moet gaan om een onderdaan, nationaliteit (2pt) en locale rechtsmiddelen moeten zijn uitgeput. (2 pt)

    Vraag 7

    Antwoord B

    Vraag 8

    C. is juist

    Vraag 9

    A. is juist

    Vraag 10

    B. is juist

    Vraag 11

    D. is juist

    Vraag 12

    C. is juist

    Join World Supporter
    Join World Supporter
    Follow the author: Law Supporter
    Comments, Compliments & Kudos

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    special isis de wereld in

    Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering