TentamenTests bij de 7e druk van Inleiding Recht van Cliteur en Ellian


Welke rechtsverkenningen zijn belangrijk? - TentamenTests 1

 

Vragen

Vraag 1

John Austin definieert het recht als 'orders backed by threats'. Deze definitie schiet tekort omdat:

  1. Zij te beperkt is.
  2. Zij in strijd is met het positief recht.
  3. Zij in strijd is met het natuurrecht.
  4. Zij te vaag is.

Vraag 2

Welk van de volgende alternatieven is niet correct?

  1. Het burgerlijk recht is in belangrijke mate regelend recht.
  2. Het strafrecht is in belangrijke mate dwingend recht.
  3. Een gemeenteraad is op grond van art. 1 Sv bevoegd om regels van formeel strafrecht vast te stellen.
  4. Een wet in formele zin gaat boven een wet niet in formele zin.

Vraag 3

Welk van de volgende alternatieven is onjuist met betrekking tot het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht?

  1. Het nakomen van verbintenissen uit overeenkomst wordt middels het publiekrecht gehandhaafd terwijl het niet nakomen daarvan een zuiver privaatrechtelijke aangelegenheid is.
  2. Het privaatrecht regelt de horizontale verhouding tussen burgers en het publiekrecht de verticale verhouding tussen de burgers en de overheid.
  3. In het privaatrecht gaat het initiatief tot handhaving uit van de burgers terwijl in het publiekrecht de overheid vaak het initiatief tot handhaving neemt.
  4. In het privaatrecht is de rechter over het algemeen lijdelijk en in het publiekrecht vaak niet.

Vraag 4

Welk van de volgende alternatieven is correct?

  1. Materieel recht laat zich scherp onderscheiden van de normatieve regels die zich richten tot de burger.
  2. Een wet in materiële zin noemen we een 'wet' ondanks het feit dat het nooit een wet in formele zin is.
  3. Een wet in formele zin noemen we slechts wet omdat het alle kenmerken daarvan heeft, maar bevat zelden of nooit normatieve regels die zich richten tot de burger.
  4. Formeel recht is het geheel van regels dat we tot het procesrecht rekenen.

Vraag 5

“Het doel van het recht is dat er geen vermoorde mensen voorkomen, terwijl de moraal eist dat er geen moordenaars zijn." Wat wordt hier precies mee bedoeld?

  1. In tegenstelling tot de moraal richt het recht zich in beginsel op de intentie, oftewel de bedoeling van ons handelen.
  2. In tegenstelling tot de moraal richt het recht zich in beginsel niet op de intentie, oftewel de bedoeling van ons handelen.
  3. De moraal richt zich op het uiterlijke gedrag omdat het alleen geïnteresseerd is in menselijk handelen.
  4. De moraal is alleen geïnteresseerd in waarneembaar menselijk handelen en niet in de achterliggende bedoeling of intentie.

Vraag 6

Welk van de volgende alternatieven is correct? Iemand die meent dat we subjectieve rechten hebben ook als deze niet ontleend kunnen worden aan het objectieve recht noemen we een:

  1. Rationalistisch natuurrechtsaanhanger.
  2. Rechtsrealist.
  3. Rechtspositivist.
  4. Rechtsrationalist.

Vraag 7

Welk van de volgende alternatieven is correct? In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vinden we vooral rechtsregels met een:

  1. Materieelrechtelijk karakter.
  2. Formeelrechtelijke karakter.
  3. Grondwettelijk karakter.
  4. Gewoonterechtelijk karakter.

Vraag 8

Welk van de volgende alternatieven met betrekking tot de hiërarchie van wetgeving is niet correct?

  1. Een hogere wet gaat voor een lagere (lex superior derogat legi inferiori).
  2. Een eerdere wet gaat voor een latere (lex prior derogat lex posteriori).
  3. Een bijzondere wet gaat voor een algemene (lex specialis derogat legi generali).
  4. Een latere wet gaat voor een eerdere (lex posterior derogat legi priori).

Vraag 9

Het zogenaamde ‘legisme,’ een opvatting over de rol en taak van de rechter die in de negentiende eeuw dominant was, veronderstelt dat de rechter de wet zoveel mogelijk:

  1. Anticiperend interpreteert en het recht zo mede vormgeeft.
  2. Teleologisch interpreteert en het recht zo mede vormgeeft.
  3. Grammaticaal interpreteert en toepast.
  4. Extensief interpreteert en toepast.

Vraag 10

Hoe laat recht zich volgens de Engelse filosoof John Austin karakteriseren? Het recht:

  1. Komt tot stand volgens een bepaalde procedure die onderworpen is aan regels (essential law-making procedures).
  2. Komt tot stand door middel van toetsing van het door de soeverein afgekondigde positieve recht aan het natuurrecht.
  3. Is niet meer en niet minder dan voorspellen wat de rechters zullen doen.
  4. Is een bevel van de soeverein ondersteund met sanctiedreiging.

Vraag 11

Welk van de volgende alternatieven is onjuist?

  1. De Grondwet is een wet in formele zin en op grond van artikel 93 Gw ondergeschikt aan het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.
  2. De Grondwet is niet een wet in formele zin en dus op grond van artikel 93 Gw ondergeschikt aan het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.
  3. Het Wetboek van Strafrecht bevat het materiële en het Wetboek van Strafvordering bevat het formele Nederlandse strafrecht.
  4. Het Wetboek van Strafrecht is zowel een wet in formele zin als in materiële zin.

Vraag 12

Aan welke vereisten dient het gewoonterecht te voldoen wil het als rechtsbron gelden? De herhaling van de gedraging en de overtuiging dat:

  1. Dit noodzakelijk is in een democratische samenleving ter voorkoming van wanordelijkheden.
  2. Dit een efficiënte norm oplevert.
  3. Men zich zo behoort te gedragen.
  4. Dit niet in strijd is met een verdrag.

Vraag 13

Welk van de volgende alternatieven ten aanzien van het Nederlandse bestuursrecht is correct? Het Nederlandse bestuursrecht is het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de bestuurstaak van de overheid en:

  1. Betreft dus alleen de regulering van het handelen van de ambtenaren van het Ministerie van Justitie.
  2. Laat zich scherp onderscheiden van het staatsrecht omdat dit laatste rechtsgebied niet op de uitvoerende macht betrekking heeft.
  3. Omvat in het bijzonder de regels omtrent de overheidsbemoeienis met het maatschappelijk leven.
  4. Betreft dus alleen de regulering van het handelen van de Nederlandse bestuursrechter.

Antwoordindicatie

  1. A

  2. C

  3. A

  4. D

  5. B

  6. A

  7. A

  8. B

  9. C

  10. D

  11. B

  12. C

  13. C

Waaruit bestaan rechtsvinding en rechtswetenschap? - TentamenTests 2

 

Vragen

Vraag 1

Welke van de volgende redeneringen is ongeldig?

  1. Als alle kippen bruin zijn, dan is de volgende kip die ik zal tegenkomen bruin; de volgende kip die ik tegenkom is wit, niet alle kippen zijn dus bruin.
  2. Als het regent, worden de daken nat; het regent dus de daken worden nat.
  3. Als alle kippen bruin zijn, dan is de volgende kip die ik zal tegenkomen bruin; de volgende kip die ik tegenkom is bruin, alle kippen zijn dus bruin.
  4. Als het regent, worden de daken nat; de daken worden niet nat dus het regent niet.

Vraag 2

De methode waarbij men vanuit bijzondere gevallen naar een algemene theorie of wet streeft, staat bekend als:

  1. De rechtseconomische methode.
  2. De inductieve methode.
  3. De deductieve methode.
  4. De rechtshistorische methode.

Vraag 3

Rechters en rechtswetenschappers zullen, als zij strikt wetenschappelijk en legistisch te werk willen gaan, het recht in beginsel niet:

  1. Grammaticaal interpreteren.
  2. Systematisch interpreteren.
  3. Beschrijven en analyseren.
  4. Hermeneutisch duiden.

Vraag 4

Welke van de volgende alternatieven is niet correct? Het legaliteitsbeginsel in het strafrecht omvat onder meer het verbod op:

  1. Redeneren naar analogie.
  2. Redeneren a contrario.
  3. Straffen op grond van onduidelijke wetsbepalingen.
  4. Straffen zonder dat de straf gebaseerd is op een aan het feit voorafgaande strafrechtelijke wetsbepaling.

Vraag 5

Welk van de volgende alternatieven met betrekking tot de hiërarchie van wetgeving is niet correct?

  1. Een hogere wet gaat voor een lagere (lex superior derogat legi inferiori).
  2. Een eerdere wet gaat voor een latere (lex prior derogat lex posteriori).
  3. Een bijzondere wet gaat voor een algemene (lex specialis derogat legi generali).
  4. Een latere wet gaat voor een eerdere (lex posterior derogat legi priori).

Vraag 6

Welk van de volgende alternatieven is correct?

  1. Abductie is het ontdekken van patronen en regelmatigheden in empirische waarnemingen in de hoop oorzakelijke verbanden te ontdekken die deze regelmatigheden verklaren.
  2. De empirische cyclus beweegt zich middels abductie uit afzonderlijke waarnemingen naar algemene wetten om daar vervolgens middels reductie concrete voorspellingen uit af te leiden die zich empirisch laten toetsen.
  3. De empirische cyclus beweegt zich middels inductie uit afzonderlijke waarnemingen naar algemene wetten om daar vervolgens middels deductie concrete voorspellingen uit af te leiden die zich empirisch laten toetsen.
  4. Deductie is het ontdekken van patronen en regelmatigheden in empirische waarnemingen in de hoop oorzakelijke verbanden te ontdekken die deze regelmatigheden verklaren.

Vraag 7

Waarom voldoet de rechtswetenschap volgens velen niet aan het standaardbeeld van de wetenschap? Rechtswetenschap kan in het bijzonder niet voldoen aan de standaard-wetenschappelijke eis van:

  1. Inductieve toetsbaarheid.
  2. Empirische toetsbaarheid.
  3. Materiële exactheid.
  4. Formeel-wiskundige exactheid.

Vraag 8

Welke wetenschappers zijn in het bijzonder geschikt ons zowel te wijzen op waarnemings- of denkfouten als ook op de schadelijke neigingen (biases) en vooroordelen van de gezagsdragers?

  1. Rechtspsychologen.
  2. Rechtseconomen.
  3. Rechtssociologen.
  4. Rechtsfilosofen.

Vraag 9

Het zogenaamde ‘legisme,’ een opvatting over de rol en taak van de rechter die in de negentiende eeuw dominant was, veronderstelt dat de rechter de wet zoveel mogelijk:

  1. Anticiperend interpreteert en het recht zo mede vormgeeft.
  2. Teleologisch interpreteert en het recht zo mede vormgeeft.
  3. Grammaticaal interpreteert en toepast.
  4. Extensief interpreteert en toepast.

Vraag 10

Welk van de volgende alternatieven is correct? De rechtsvindingstheorie van de rechtsfilosoof H.L.A. Hart laat zich begrijpen als een poging om:

  1. Het klassieke model van rechtsvinding te verdedigen voor “schaduwgevallen”.
  2. Het klassieke model van rechtsvinding te verdedigen voor “kerngevallen”.
  3. Het model van vrije rechtsvinding te nuanceren en aan te vullen voor “kerngevallen”.
  4. Het model van vrije rechtsvinding te nuanceren en aan te vullen voor “schaduwgevallen”.

Vraag 11

Welk van de volgende redeneringen laat zich kenmerken als een a contrario redenering?

  1. Het is verboden om met auto’s het park in te rijden omdat het gevaarlijk is. Een motor is geen auto maar minstens zo gevaarlijk in het park dus is het ook verboden om met een motor het park in te rijden.
  2. Als het regent, worden de daken nat. Het regent, dus de daken worden nat.
  3. Het is verboden om met voertuigen het park in te rijden omdat het gevaarlijk is. Een kinderfiets is ook een voertuig maar is niet gevaarlijk in het park dus is het niet verboden om met een kinderfiets het park in te rijden.
  4. Als het regent, worden de daken nat. De daken zijn nat, dus het regent.

Vraag 12

De overheid mag enkel straffen als dit terug te voeren is op een wet. Dit is een uitvloeisel van:

  1. Het proportionaliteitsbeginsel.
  2. Het legaliteitsbeginsel.
  3. Het schuldbeginsel.
  4. Het onmiddellijkheidsbeginsel.

Vraag 13

Welk van de volgende alternatieven is correct?

  1. Een a contrario redenering beweegt zich van het specifieke en particuliere naar het algemene en universele, als men naar analogie redeneert, redeneert men daarentegen van specifieke gevolgen naar mogelijke oorzaken.
  2. Een abductieve redenering beweegt zich van het specifieke en particuliere naar het algemene en universele; inductie beweegt zich daarentegen van specifieke gevolgen naar mogelijke oorzaken.
  3. Een a contrario redenering beweegt zich van het specifieke en particuliere naar het algemene en universele; inductie beweegt zich daarentegen van specifieke gevolgen naar mogelijke oorzaken.
  4. Een inductieve redenering beweegt zich van het specifieke en particuliere naar het algemene en universele; abductie beweegt zich daarentegen van specifieke gevolgen naar mogelijke oorzaken.

Vraag 14

Als je tekortkomt in de nakoming van de verbintenissen uit overeenkomst, dan ben je krachtens artikel 6:74 BW gehouden de schade die de wederpartij daardoor lijdt te vergoeden. Auto-importeur Peter Notenboom heeft de 125 auto’s die hij op grond van een koopovereenkomst zou leveren aan autodealer Van Vulpen BV voor een betere dan de met Van Vulpen afgesproken prijs aan een Russische groothandel verkocht. Op de afgesproken datum kan hij dus niet leveren. Peter Notenboom moet de schade die Van Vulpen BV hierdoor lijdt vergoeden. Hoe laat deze rechterlijke redenering zich kenschetsen? Dit is een voorbeeld van een:

  1. Modus ponens.
  2. Ontkenning van de consequent.
  3. Affirmatie van de consequent.
  4. Modus tollens.

Vraag 15

ls de rechter op zoek gaat naar de ratio oftewel de bedoeling achter de letterlijke bewoordingen van de wettelijke regel die hij wil gaan toepassen, dan noemt men dit:

  1. Rechtsverfijning.
  2. Grammaticale interpretatie.
  3. Redeneren naar analogie.
  4. Teleologische interpretatie.

Antwoordindicatie

  1. C

  2. B

  3. D

  4. B

  5. B

  6. C

  7. D

  8. A

  9. C

  10. B

  11. C

  12. B

  13. D

  14. A

  15. D

Hoe ziet het Nederlandse staatsrecht er uit? - TentamenTests 3

 

Vragen

Vraag 1

Welk van de volgende alternatieven is correct?

  1. Het gelijkheidsbeginsel is een zogenaamd klassiek grondrecht.
  2. Het non-discriminatie beginsel geldt niet als een klassiek maar als een sociaal grondrecht.
  3. Het legaliteitsbeginsel kan uit het gelijkheidsbeginsel worden afgeleid maar geldt alleen als strafrechtelijk en niet als grondwettelijk beginsel.
  4. Godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting staan later in de grondwet vermeld dan het gelijkheidsbeginsel en zijn daar dus aan ondergeschikt.

Vraag 2

Welke van de volgende alternatieven is niet correct? Het legaliteitsbeginsel in het strafrecht omvat onder meer het verbod op:

  1. Redeneren naar analogie.
  2. Redeneren a contrario.
  3. Straffen op grond van onduidelijke wetsbepalingen.
  4. Straffen zonder dat de straf gebaseerd is op een aan het feit voorafgaande strafrechtelijke wetsbepaling.

Vraag 3

Welk van de volgende Grondwetsartikelen vormt de grondslag voor het verbod ieder verbindende verdragsbepalingen te toetsen aan de Nederlandse Grondwet?

  1. Art. 120 Gw.
  2. Art. 93 Gw.
  3. Art. 94 Gw.
  4. Art. 1 Gw.

Vraag 4

Hoe laat recht zich volgens de Engelse filosoof John Austin karakteriseren? Het recht:

  1. Komt tot stand volgens een bepaalde procedure die onderworpen is aan regels (essential law-making procedures).
  2. Komt tot stand door middel van toetsing van het door de soeverein afgekondigde positieve recht aan het natuurrecht.
  3. Is niet meer en niet minder dan voorspellen wat de rechters zullen doen.
  4. Is een bevel van de soeverein ondersteund met sanctiedreiging.

Vraag 5

Welk van de volgende aspecten laat zich niet begrijpen als onderdeel van het rechtsstaatsbegrip?

  1. Het hogere recht is in internationale verdragen vastgelegd en voor zover het “een ieder verbindende bepalingen” betreft zijn deze door de burger als rechtsgrond in te roepen.
  2. Het hoger recht is opgetekend en verschanst recht.
  3. In Nederland is de staat gebonden aan het legaliteitsbeginsel.
  4. Een onafhankelijke rechterlijke macht controleert de naleving van het legaliteitsbeginsel.

Vraag 6

“De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk,” staat sinds 1848 in onze Grondwet. Op grond van welk staatsrechtelijk beginsel laat zich deze Grondwettelijke regel het beste begrijpen?

  1. Het legaliteitsbeginsel.
  2. De scheiding der machten.
  3. Het gelijkheidsbeginsel.
  4. Het beginsel van democratie.

Vraag 7

Artikel 120 Grondwet verbiedt de rechter om de wet in formele zin te toetsen aan de Grondwet en dat houdt in dat op grond van:

  1. Artikel 120 Grondwet wetten in louter materiële zin wel degelijk aan de Grondwet mogen worden getoetst.
  2. Artikel 93 en 94 van de Grondwet wetten in formele zin ook niet mogen worden getoetst aan mensenrechtenverdragen.
  3. Artikel 120 van de Grondwet wetten in louter materiële zin ook niet aan de Grondwet mogen worden getoetst.
  4. Artikel 93 en 94 van de Grondwet wetten in materiële zin ook niet mogen worden getoetst aan mensenrechtenverdragen.

Antwoordindicatie

  1. A

  2. B

  3. A

  4. D

  5. A

  6. D

  7. A

Waaruit is het strafrecht opgebouwd? - TentamenTest 4

 

Vragen

Vraag 1

Welk van de volgende alternatieven is niet correct?

  1. Het burgerlijk recht is in belangrijke mate regelend recht.
  2. Het strafrecht is in belangrijke mate dwingend recht.
  3. Een gemeenteraad is op grond van art. 1 Sv bevoegd om regels van formeel strafrecht vast te stellen.
  4. Een wet in formele zin gaat boven een wet niet in formele zin.

Vraag 2

Welke van de volgende alternatieven is niet correct? Het legaliteitsbeginsel in het strafrecht omvat onder meer het verbod op:

  1. Redeneren naar analogie.
  2. Redeneren a contrario.
  3. Straffen op grond van onduidelijke wetsbepalingen.
  4. Straffen zonder dat de straf gebaseerd is op een aan het feit voorafgaande strafrechtelijke wetsbepaling.

Vraag 3

'Noodweerexces' geldt in het strafrecht als:

  1. Een schulduitsluitingsgrond.
  2. Een rechtsgrond.
  3. Een rechtvaardigingsgrond.
  4. Een schorsingsgrond

Vraag 4

Welk van de volgende alternatieven is correct? Als de ten laste gelegde feiten:

  1. Niet kunnen worden bewezen, dan leidt dit tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte.
  2. Kunnen worden bewezen maar het beroep van de verdachte op ontoerekeningsvatbaarheid slaagt, dan wordt de verdachte bij beschikking ter beschikking gesteld aan de regering en luidt de einduitspraak van de strafrechter: schorsing van de vervolging.
  3. Kunnen worden bewezen maar het beroep op overmacht van de verdachte slaagt, dan leidt dit - als wederrechtelijkheid bestanddeel is van de delictsomschrijving - tot vrijspraak van de verdachte.
  4. Niet kunnen worden bewezen, dan leidt dit tot een schorsing van de vervolging zonder meer.

Vraag 5

De overheid mag enkel straffen als dit terug te voeren is op een wet. Dit is volgens een uitvloeisel van:

  1. Het proportionaliteitsbeginsel.
  2. Het legaliteitsbeginsel.
  3. Het schuldbeginsel.
  4. Het onmiddellijkheidsbeginsel.

Vraag 6

Wederrechtelijkheid en schuld zijn soms bestanddeel van de strafrechtelijke delictsomschrijving maar vaak niet. Welk van de alternatieven is correct als noch wederrechtelijkheid noch schuld bestanddeel is?

  1. Wederrechtelijkheid is soms element van de delictsomschrijving en soms niet.
  2. Schuld is soms element van de delictsomschrijving en soms niet.
  3. Zowel wederrechtelijkheid als schuld zijn allebei in ieder geval altijd element van het strafbare feit.
  4. Wederrechtelijkheid en schuld zijn soms allebei element van de delictsomschrijving en soms niet.

Vraag 7

In het Nederlandse strafrecht wordt ontoerekeningsvatbaarheid aangemerkt als:

  1. Materieel wederrechtelijk.
  2. Een rechtvaardigingsgrond.
  3. Een schulduitsluitingsgrond.
  4. Het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.

Vraag 8

“De officier van justitie hoeft niet alle strafbare feiten waarvan hij kennis neemt te vervolgen. Hij moet de belangen die gediend zijn bij vervolging afwegen tegen andere belangen. Wanneer de officier niet overgaat tot vervolging, noemen we dat seponeren.” Hoe noemen we het strafrechtelijke beginsel dat hier besproken wordt?

  1. Het opportuniteitsbeginsel.
  2. Het onmiddellijkheidsbeginsel.
  3. Het legaliteitsbeginsel.
  4. Het beginsel van partijautonomie.

Antwoordindicatie

  1. C

  2. B

  3. A

  4. C

  5. B

  6. C

  7. C

  8. A

Wanneer en hoe wordt privaatrecht toegepast? - TentamenTests 5

 

Vragen

Vraag 1

Welk van de volgende alternatieven is onjuist met betrekking tot het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht?

  1. Het nakomen van verbintenissen uit overeenkomst wordt middels het publiekrecht gehandhaafd terwijl het niet nakomen daarvan een zuiver privaatrechtelijke aangelegenheid is.
  2. Het privaatrecht regelt de horizontale verhouding tussen burgers en het publiekrecht de verticale verhouding tussen de burgers en de overheid.
  3. In het privaatrecht gaat het initiatief tot handhaving uit van de burgers terwijl in het publiekrecht de overheid vaak het initiatief tot handhaving neemt.
  4. In het privaatrecht is de rechter over het algemeen lijdelijk en in het publiekrecht vaak niet.

Vraag 2

Aanrijding in Borssele

Paula Koopmans heeft bij haar autoschadeverzekeraar PrimaOpWeg BV de schade geclaimd die is ontstaan bij een vervelend ongeluk dat ze had in het centrum van Borssele terwijl ze onderweg was naar haar werk. Op donderdagochtend 28 juli 2016 is Paula, om 07.25 uur, op de kruising van de Kerkstraat en de Hoofdstraat in Borssele, om de hoek van de kapperszaak waar ze als kapster werkt, met haar auto tegen een andere auto aangereden. Deze auto kwam van links maar verleende geen voorrang. PrimaOpWeg BV heeft een schadebedrag van € 1.840,50 uitgekeerd. Dit bedrag is vastgesteld door Deuk B.V. in het schaderapport dat direct na het ongeluk werd opgesteld.

PrimaOpWeg wil de schade graag verhalen op de veroorzaker van het ongeluk, Anita van der Plas. Anita wil echter de schade niet vergoeden omdat ze vindt dat ze geen schuld heeft aan het ongeluk. Ze geeft toe dat ze van links kwam maar ze betoogt dat ze doorreed omdat ze zich erg opgejaagd voelde door een achter haar rijdende tractor die niet voldoende afstand hield. ‘De tractor duwde mij zo’n beetje de weg op,’ zei Anita toen er door de politie naar haar versie van het gebeuren werd gevraagd. ‘Ik had de auto van rechts niet eens gezien omdat ik angstig in mijn achteruitkijkspiegel keek.’

De tractorbestuurder ontkende desgevraagd echter dat hij niet voldoende afstand hield en stelde dat Anita aan het bellen was in de auto terwijl het ongeluk gebeurde. Paula verklaarde na het ongeluk dat de tractor niet erg dicht achter Anita’s auto zat, maar dat Anita duidelijk niet erg goed voor zich had gekeken terwijl ze de weg opreed. Anita ontkent dit op haar beurt en blijft er bij dat er sprake was van overmacht en dat ze dus niet aansprakelijk kan worden gesteld voor het ongeluk. Het ongeluk had vroeg in de ochtend plaatsgevonden, er waren dus verder geen getuigen.

PrimaOpWeg daagt Anita van der Plas voor de rechter. Los deze casus op.

Vraag 3

De vriendendienst

Boris Lonkhuizen koopt na het afronden van zijn WO-opleiding van zijn eerste salarisstrook een Opel Kadett uit 1967 en wordt lid van de Leerdamse Oldtimer Club. Tot zijn verrassing komt hij daar John van de Brink tegen die hem vertelt dat hij tegenwoordig een garagebedrijf heeft voor oldtimers. Op de basisschool waren ze dikke vrienden omdat ze een hobby deelden: sleutelen aan oldtimers. John vindt de Kadett van Boris een geweldige auto, en hij kijkt natuurlijk meteen onder de motorkap om de motor te bekijken. John staat binnen de club bekend als iemand die iedereen gratis van advies voorziet en zelfs in de avonduren regelmatig kleine reparaties gratis doet. Deze vriendendiensten leveren zijn bedrijf, OT BV, geen windeieren omdat het John veel goodwill bij de leden van de club oplevert.

Boris wist dat de koplampen aan vervanging toe waren maar hoopte de reparatie nog wel even te kunnen uitstellen. John vertelt hem echter enthousiast dat hij in de garage toevallig originele koplampen heeft liggen. Die moet hij alleen nog even schoonmaken. Als Jonas deze van hem koopt, dan zet hij deze er met alle plezier gratis voor Jonas in. John neemt daarna de Kadett mee naar zijn garage, restaureert de koplampen en zet deze in de auto van Jonas. Helaas valt de reparatie duur uit en dus stuurt OT BV Boris, 12 weken nadat hij de Kadett weer heeft opgehaald, een rekening van € 330,-. Dit is geen vriendendienst meer, denkt Boris en hij betaalt niet. John machtigt drie maanden later een incassobureau die een aanmaning stuurt die Boris ook negeert. Drieënhalf jaar na het sturen van de rekening dagvaardt OT BV Boris Lonkhuizen voor de kantonrechter.

Los deze casus op.

Vraag 4

Welk van de volgende stellingen is correct?

  1. Ik heb een Audi gekocht bij de dealer en nu ik deze heb betaald, heb ik een objectief recht op levering van de auto verworven.
  2. Het geheel van geldende rechtsregels of rechtsnormen dat onze Nederlandse samenleving ordent noemen we het Nederlandse relatieve recht.
  3. Ik heb een BMW gekocht bij de dealer en nu ik deze heb betaald, heb ik een subjectief recht op levering van de auto verworven.
  4. Het geheel van geldende rechtsregels of rechtsnormen dat onze Nederlandse samenleving ordent noemen we het Nederlandse absolute recht.

Vraag 5

Welke van de volgende alternatieven rekenen we niet tot de categorie van de rechtsfeiten?

  1. Een rechtmatige daad.
  2. Het sluiten van een overeenkomst.
  3. De geboorte van een kind.
  4. Een blikseminslag.

Vraag 6

Welk van de volgende alternatieven is correct? Het Haviltex-arrest van de Hoge Raad uit 1981 betreft:

  1. Het Nederlandse verbintenissenrecht en gaat over de derogerende werking van de redelijkheid en de billijkheid.
  2. Het Nederlandse goederenrecht en gaat over de vraag welke betekenis partijen aan de bepalingen van een overeenkomst mogen toekennen.
  3. Het Nederlandse verbintenissenrecht en gaat over de vraag welke betekenis partijen aan de bepalingen van een overeenkomst mogen toekennen.
  4. Het Nederlandse goederenrecht en gaat over de derogerende werking van de redelijkheid en de billijkheid.

Vraag 7

Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en niet zou zijn gesloten bij een juiste voorstelling van zaken, is vernietigbaar. Welk van de volgende alternatieven is niet correct?

  1. Dwaling is een voorbeeld van een wilsontbreken en de wederpartij zal dus een beroep doen op 3:35 BW als hij zich daar tegen teweer wil stellen.
  2. Dwaling is een bijzonder wilsgebrek omdat het alleen betrekking heeft op verbintenissen uit overeenkomst.
  3. De wederpartij van de dwalende zal in ieder geval willen aantonen dat er geen mededelingsplicht op hem rustte met betrekking tot waarover wordt gedwaald en dat de inlichtingen die hij heeft verstrekt geen rol hebben gespeeld bij het tot stand komen van de dwaling.
  4. De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.

Vraag 8

De onbevoegde juridisch adviseur

Jeroen van Hal zit als lid in het bestuur van de stichting ‘Oudsjerk,’ een stichting die zich bezighoudt met het onderhoud van het monumentale Middeleeuwse kasteel aan de rand van het dorp Didam in de Achterhoek. Als bestuurslid heeft hij Loodraam BV de opdracht gegeven om drie glas-in-lood-ramen aan de zuidkant van het kasteel te restaureren. Omdat dit specialistisch werk betreft, gaat het om een flink bedrag; de stichting heeft hier lang voor moeten sparen. Een medewerker van Loodraam beschadigt echter een raam, restaureert dit vervolgens en brengt daarna een hoger bedrag in rekening dan overeengekomen. Jeroen weigert de rekening te betalen omdat het verschil met het overeengekomen bedrag voor rekening van Loodraam zou moeten blijven; en een paar maanden later volgt er een dagvaarding. Zijn buurman Piet van Houten heeft onlangs een studie rechten afgerond en een bordje in zijn tuin gezet met de tekst: ‘Mr. van Houten juridisch adviseur.’ Jeroen had al contact gelegd met Piet maar nu de stichting wordt gedagvaard komen ze overeen dat Piet de stichting zal vertegenwoordigen en daartoe tekent Jeroen ook een volmacht. Jeroen stuurt Piet enige dagen later een mailtje met nadere informatie en vraagt Piet om uitstel te vragen bij de rechtbank omdat er nog een nieuwe taxatie moet plaatsvinden. Piet mailt terug dat het “allemaal helemaal in orde komt” en een paar dagen later mailt Piet dat “de wederpartij van het uitstel op de hoogte is gebracht.”

Een paar weken later blijkt echter dat de stichting bij verstek is veroordeeld tot het betalen van de rekening van Loodraam. De stichting ontvangt daarna een stevige rekening van ‘Van Houten juridisch advies’ maar Jeroen vindt dat deze niet hoeft te worden betaald. Sterker nog, Jeroen vindt dat Piet de schade die de stichting lijdt door het verliezen van de zaak moet vergoeden. Op de website van de Orde van Advocaten leert hij dat alleen advocaten bevoegd zijn tot het verrichten van proceshandelingen bij de rechtbank en Jeroen realiseert zich nu dat Piet geen advocaat is.

De verhouding tussen de buren is inmiddels volledig verziekt en Jeroen neemt een advocaat in de arm die Piet van Houten namens de stichting dagvaardt voor de kantonrechter.

Los deze casus op.

Vraag 9

De stal van Kevin Blok

Kevin Blok heeft op een onroerend goed-veiling in de Betuwe een boerderij gekocht . Vooraf heeft Blok het informatiepakket dat was samengesteld door de verkoper Bart van der Velden goed bestudeerd. Hij was vooral geïnteresseerd geraakt in de boerderij omdat er een zeer ruime paardenstal naast staat. De boerderij is een bouwval, maar de stal voldeed precies aan Bloks wensen, want hij wilde daar, zijn kostbare paarden stallen. Wat een dergelijk object in de Betuwe precies waard is, kon hij niet echt goed beoordelen, want Blok komt zelf niet uit deze regio.

Het bedrag dat hij moest betalen voor het geveilde onroerend goed viel hem echter erg mee. Na de veiling blijkt dat de stal niet bij de gekochte boerderij hoort, maar eigendom is van de bewoner van het pand naast de boerderij. Blok schrikt, want hij heeft nu niets aan zijn aankoop. Hij vraagt zich af hoe hij zich zo heeft kunnen vergissen.

In het informatiepakket staat nergens expliciet vermeld dat de stal bij het geveilde pand hoort, maar op de foto’s en meegeleverde plaatjes staat de stal steeds prominent in beeld. De stal wordt genoemd het in het informatiepakket: “De paardenstal naast het pand maakt de boerderij tot een geschikte plek voor paardenliefhebbers.” De kadastrale gegevens hadden hem uit de droom hadden kunnen helpen, maar die heeft de verkoper niet aan het informatiepakket toegevoegd. Blok gaat naar de rechter omdat hij van de overeenkomst af wil. Los deze casus op.

Antwoordindicatie

  1. A

  2. Belangrijke zinsneden uit de casus:

  • Deze auto kwam van links maar verleende geen voorrang.”

  • Ze betoogt dat ze doorreed omdat ze zich erg opgejaagd voelde door een achter haar rijdende tractor die niet voldoende afstand hield.”

  • De tractorbestuurder ontkende.”

  • Paula verklaarde na het ongeluk dat de tractor niet erg dicht achter Anita’s auto zat.”

    • PrimaopWeg vordert een schadevergoeding (1 punt) ter grootte van € 1.840,50 (1 punt) van Anita van der Plas (Totaal 2 punten). PrimaOpWeg baseert deze vordering op artikel 6:162 BW jo. 15 RVV jo. art 5 WVW. (1 punt per rechtsgrond, totaal 3 punten)
    • De algemene vraag is of deze vordering kan worden toegewezen omdat Anita van der Plas een onrechtmatige daad heeft gepleegd. (3 punten) De vraag spitst zich toe op de vraag of Anita van der Plas of een beroep op de rechtvaardigingsgrond van 6:162 lid 2 BW, in dit geval overmacht, kan worden toegewezen. (5 punten toegespitste rechtsvraag, 5 punten voor noemen drie feiten).
      • Feit 1: Anita van der Plas heeft op donderdagochtend om 07.25 uur op de kruising van de Kerkstraat en de Hoofdstraat in Borssele een van rechts komende auto geen voorrang verleend en dat is een schending van art. 15 RVV en dat levert gevaarscheppend gedrag op in de zin van art. 5 WVW.
      • Feit 2: Anita van der Plas doet een beroep op overmacht in die zin dat ze ‘door een tractor zo’n beetje de weg op werd geduwd’ en op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt het op de weg van de gedaagde om dat te bewijzen. De gedaagde slaagt er niet in dit te bewijzen.
      • Feit 3: Integendeel, zowel de tractorbestuurder die getuige was van het ongeluk als de chauffeur van de van rechts komende auto hebben verklaard dat de tractor niet onvoldoende afstand hield en Van der Plas niet goed uit heeft gekeken.
    • Het beroep op een rechtvaardigingsgrond slaagt niet en Van der Plas is aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. De vordering kan worden toegewezen. (Conclusie 2 punten, alleen als de conclusie ook daadwerkelijk volgt uit het stellen van de juiste toegespitste rechtsvraag en het noemen van de relevante feiten.)
  1. OT BV vordert de koopprijs van de koplampen of betaling van de rekening ( 1punt) ter grootte van € 330,00 (1 punt) van Boris Lonkhuizen. (Totaal 2 punten)
    • OT BV vordert nakoming van de koopovereenkomst op grond van art. 3:296 BW of op 7:26 lid 1 BW. (3 punten) (De artt. 7:5 en 7:28 BW zijn strikt genomen onjuist.)
    • De algemene vraag is of deze vordering kan worden toegewezen op grond van het feit dat Boris Lonkhuizen een verplichting tot nakoming heeft op grond van de koopovereenkomst (3 punten).
    • De vraag spitst zich toe op de vraag 1.) of er op grond van art. 7:5 BW sprake is van een consumentenkoop en 2.) of een beroep op het overschrijden van de verjaringstermijn van art. 7:28 BW kan worden toegewezen. (Beide vragen moeten worden behandeld, anders 3 punten. Er mag m.b.t. de vraag of het een consumentenkoop betreft worden gevarieerd tussen algemene en toegespitste rechtsvraag.)
    • OT BV is het garagebedrijf voor oldtimers van John van de Brink en OT BV stuurt drie maanden nadat hij de Kadett weer heeft opgehaald een rekening van € 930,-.
    • Rechtsfeit 1: John is dus een verkoper van een roerende zaak die handelt in de uitoefening van een bedrijfsactiviteit.
    • Rechtsfeit 2: Boris Lonkhuizen is een consument want hij is een natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit.
    • Rechtsfeit 3: Nadat de rekening wordt verstuurd zijn er drieënhalf jaar, en dus meer dan twee jaar verstreken voordat Boris wordt gedagvaard en dus is de vordering verjaard. (5 punten toegespitste rechtsvraag, 5 punten voor de relevante feiten)
    • De vordering wordt niet toegewezen. (Conclusie 2 punten, alleen als de conclusie ook daadwerkelijk volgt uit het stellen van de juiste toegespitste rechtsvraag en het noemen van de relevante feiten.)
  2. C

  3. D

  4. C

  5. A

  6. De stichting ‘Oudsjerk’ vordert een schadevergoeding op grond van wanprestatie. (Vordering: 2 punten) Deze vordering is gebaseerd op art. 6:74 BW. (Rechtsgrond: 3 punten) De vraag is of er een schadevergoeding kan worden toegekend op grond van wanprestatie. (Rechtsvraag: 3 punten)

    De vraag spitst zich toe op de vraag of de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst aan Piet kan worden toegerekend en of er sprake is van schade. Jeroen en Piet hebben een overeenkomst gesloten en Jeroen heeft een volmacht getekend. Piet heeft vervolgens de indruk gewekt dat hij bevoegd is om uitstel te vragen bij de rechtbank en dus om proceshandelingen te verrichten namens de stichting. Hij mailt immers dat het “allemaal helemaal in orde komt” nadat Jeroen hem vraagt om uitstel te vragen bij de rechtbank. Een paar dagen later mailt Piet dat “de wederpartij van het uitstel op de hoogte is gebracht,” waarmee hij suggereert dat het uitstel is gevraagd en toegewezen.

    Er blijkt echter geen uitstel te zijn gevraagd maar verstek te zijn verleend, waarna de stichting de zaak zelfs verliest. De stichting heeft schade omdat Loodraam het restaureren van het glas-in-loodraam aan de stichting in rekening bracht terwijl ze deze schade zelf hebben veroorzaakt; de schade is het verschil met het overeengekomen bedrag. (Toegespitste rechtsvraag 5 punten en 5 punten voor de rechtsfeiten)

    De vordering van de vergoeding van de schade kan worden toegewezen. (Conclusie: 2 punten)

  7. Kevin Blok vordert de vernietiging van de koopovereenkomst met Van der Velden. (Vordering: 2 punten)

    Deze vordering is gebaseerd op art. 6:228 lid 1 sub b. (Rechtsgrond: 3 punten)

    De vraag is of Kevin Blok de koopovereenkomst kan vernietigen op grond van dwaling. Oftewel is de koopovereenkomst onder invloed van een verkeerde voorstelling van zaken tot stand gekomen en zou die bij een juiste voorstelling van zaken niet zijn gesloten? (Rechtsvraag: 3 punten)

    Als Van der Velden onder deze omstandigheden de plicht had om expliciet te vermelden dat de paardenstal niet tot het te koop staande pand hoorde, dan is er sprake van dwaling. De rechtsvraag spitst zich dus toe op de vraag of de verkopende partij zijn mededelingsplicht jegens de koper heeft geschonden. De stal staat naast het te koop staande pand. Op de foto’s en meegeleverde plaatjes in het informatiepakket staat de stal steeds prominent in beeld. De zinsnede “De paardenstal naast het pand maakt de boerderij tot een geschikte plek voor paardenliefhebbers” doet ook vermoeden dat de naastgelegen stal bij de boerderij hoorde die Kevin Blok heeft gekocht.

    De verkoper had moeten voorkomen dat hier een misverstand over kon ontstaan door (in het informatiepakket) de kadastrale gegevens ter beschikking te stellen, of door de kopende partij op een andere manier juist voor te lichten. (Toegespitste rechtsvraag 5 punten en 5 punten voor de rechtsfeiten)

    De vernietiging van de koopovereenkomst is dus gerechtvaardigd. (Conclusie: 2 punten)

Wanneer worden rechtsvergelijking en volkenrecht gebruikt? - TentamenTests 6

 

Vragen

Vraag 1

De Islamitische Staat (oftewel de IS) is geen staat omdat de IS:

  1. De terreur als een redeneermethode aanwendt.
  2. Niet effectief en duurzaam een bepaald gebied kan besturen
  3. Nog steeds met een grote oorlog bezig is.
  4. Nog niet over een president of koning beschikt.

Vraag 2

Welk van de volgende alternatieven is volgens het Statuut van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag niet een bron van internationaal recht?

  1. Algemene rechtsbeginselen die de grondslag vormen van de rechtsstelsels van beschaafde staten.
  2. Resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
  3. Rechterlijke uitspraken en de opvattingen van de meest gezaghebbende auteurs.
  4. Internationaal gewoonterecht in de zin van een statenpraktijk en de algemeen levende overtuiging dat deze praktijk ook daadwerkelijk als recht geldt.

Vraag 3

Welk van de volgende alternatieven is correct?

  1. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft een vetorecht als het gaat om resoluties van de Veiligheidsraad die de internationale orde en veiligheid betreffen.
  2. De Europese Unie is niet de opvolger van de E.E.G. maar van de Volkenbond.
  3. In de arresten Van Gend & Loos en Costa/Enel heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg bepaald dat de richtlijnen van de Europese Unie direct werking hebben in de lidstaten.
  4. De Raad van Europa is een voorbeeld van het recht van coöperatie.

Vraag 4

Wanneer is er sprake van internationaal gewoonterecht?

  1. Als er sprake is van een resolutie van de Verenigde Naties waarin de gewoonterechtelijke regel expliciet als rechtsregel wordt aangeduid.
  2. Als er in de doctrine sprake is van dit gewoonterecht of als het door het Hof in Straatsburg als zodanig is aangeduid.
  3. Als deze regels ten bate van de rechtszekerheid, de rechtseenheid en de rechtsgelijkheid in een verdrag is gecodificeerd.
  4. Als er sprake is van een bestendige statenpraktijk en er tevens sprake is van een opinio juris: de overtuiging dat deze rechtspraktijk ook rechtmatig is.

Vraag 5

Welk van de volgende factoren speelt een belangrijke rol als reden om het internationaal publiekrecht na te leven?

  1. De afgenomen interdependentie van staten.
  2. Het beginsel van reciprociteit tussen staten.
  3. Het grote aantal staten.
  4. De aanwezigheid van een wereldwetgever in de vorm van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

Antwoordindicatie

  1. B

  2. B

  3. D

  4. D

  5. B

Hoe zijn de mensenrechten tot stand gekomen? - TentamenTests 7

 

Vragen

Vraag 1

Welk van de volgende alternatieven is niet correct?

  1. Mensenrechten zijn als hoger recht verschanst in die zin dat grondwetten en verdragen niet middels een normale wetgevingsprocedure kunnen worden gewijzigd.
  2. Constitutionalisme is het codificeren van hoger recht in grondwetten en verdragen als uiting van het streven om het hogere recht zichtbaar te maken.
  3. Het codificeren van mensenrechten is alleen effectief als het respecteren van deze rechten ook door een onafhankelijke rechterlijke macht kan worden bewaakt en gehandhaafd.
  4. Artikel 137 Gw geeft uiting aan de constitutionele eis dat in een democratie het volk zich zelf middels wetten bij ongekwalificeerde meerderheid regeert en dat dit beginsel niet beperkt mag worden.

Vraag 2

Welk van de volgende Grondwetsartikelen vormt de grondslag voor het verbod ieder verbindende verdragsbepalingen te toetsen aan de Nederlandse Grondwet?

  1. Art. 120 Gw.
  2. Art. 93 Gw.
  3. Art. 94 Gw.
  4. Art. 1 Gw.

Vraag 3

"In 1803 waren de hoofdlijnen ontwikkeld van een geïnstitutionaliseerde beperking van politieke macht door subjectieve rechten die worden ontleend aan hoger recht, waarbij dat hogere recht is opgetekend in een formeel document en wordt afgedwongen, ook tegenover de wetgever, door de rechter." Deze passage gaat over de ontwikkeling van het leerstuk van:

  1. De onrechtmatige overheidsdaad.
  2. De rechten van de mens.
  3. Het recht op hoger beroep in het strafproces.
  4. Het burgerlijk recht als bron van overheidsaansprakelijkheid.

Antwoordindicatie

  1. D

  2. A

  3. B

 

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Supporting content
Law & Public Administration - WorldSupporter Start
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.