TentamenTests bij de 5e druk van SBR 4: Verbintenissenrecht algemeen van De Jong et al.


Wat zijn verbintenissen? - TentamenTests 1

Open vragen

Vraag 1

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"Een rechtshandeling waarvan de strekking in strijd is met de wet, is altijd nietig op grond van artikel 3:40 lid 2 BW."

Vraag 2

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"Een rechtshandeling waarvan de strekking in strijd is met de wet, is altijd nietig op grond van artikel 3:40 lid 2 BW."

Vraag 3

In de werkplaats van de beroemde schilder Shmerel is een aantal van zijn assistenten bezig met het maken van een gigantisch schilderij. Het schilderij is midden in de ruimte opgesteld. Op bezoek is de Friese galeriehouder en kunstverzamelaar Jelle Rothschild, een goede klant van de schilder. Assistent Jankel probeert het middelste deel van het schilderij op aanwijzing van Shmerel naar zijn beste kunnen te voltooien. Hij gebruikt daarbij, zoals gewoonlijk, een wankele tafel waarop hij een krukje plaatst. Als Jankel zijn laatste verfstreek heeft gezet, leunt hij zoals altijd, wat achteruit om het resultaat te kunnen aanschouwen. Uit evenwicht gebracht door de wankele constructie, laat hij plots zijn schilderspalet vallen. Jelle Rothschild loopt op dat moment bewonderend naar het doek en wordt getroffen door het palet. Jelle Rothschild heeft een ernstige hoofdwond opgelopen. Hij lijdt hierdoor schade. Bij Jankel, van wie vaststaat dat hij aansprakelijk is voor deze schade op grond van onrechtmatige daad, valt echter weinig te halen.

Is naast Jankel ook Shmerel aansprakelijk voor de door Jelle Rothschild geleden schade?

Vraag 4

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"De reële overeenkomst vormt een uitzondering op het aan het overeenkomstenrecht ten grondslag liggende beginsel van het consensualisme."

Vraag 5

§ 826 BGB biedt dezelfde mogelijkheden als art. 6:162 BW om een gedraging in strijd met een ongeschreven norm van betamelijkheid/goede zeden aan de dader toe te rekenen.

Vraag 6

Canis wil zijn slagerij aan de buitenkant laten schilderen. Hij ontvangt een offerte van Schildersbedrijf De Visser:

'Schilderen van uw slagerij, uiterlijk in november:

  • kosten materialen (inclusief verrotte steunbalken) 7.000;

  • arbeidsloon 12.000;

Vooruitbetaling van de helft van de kosten direct na aanvang van de werkzaamheden, betaling van het restant bij oplevering.'

Canis gaat akkoord met deze offerte. Op 1 augustus start De Visser met zijn werkzaamheden. Op 8 augustus ontvangt De Visser op zijn rekening van Canis € 3.500 onder vermelding van 'Vooruitbetaling helft schilderskosten'. De Visser verlangt per direct van Canis verdere betaling van € 6.000, stellende dat 'de helft van de kosten' betekent: de helft van de totale kosten, dus inclusief het arbeidsloon (€ 9.500). Hij acht de door hem in de offerte gebruikte bewoordingen glashelder en eenduidig. Canis weigert het door De Visser verlangde, stellende dat 'de helft van de kosten' uitsluitend ziet op de helft van de kosten materialen. Hij stelt dat dergelijke onduidelijke bewoordingen altijd in het nadeel van de opsteller ervan moeten worden uitgelegd.

Hoe dienen de bewoordingen uit de offerte te worden uitgelegd. Betrek de stelling van Canis in uw antwoord.

Vraag 7

De Witt, een particulier, is eigenaar van het landgoed “Den Bercke”, 19 hectare groot. Op 15 april 2015 heeft De Witt een overeenkomst gesloten met hovenier Heester, een eenmanszaak zonder personeel, tot de aanleg van een kajak rivier met stroomversnellingen op het landgoed. De aanneemsom voor deze opdracht bedraagt € 125.000 inclusief materialen. Wanneer de rivier geheel conform de opdracht is uitgevoerd, blijft de betaling op het afgesproken tijdstip (1 juli 2015) achterwege wegens financiële problemen van De Witt. In de algemene voorwaarden van Heester staat dat de opdrachtgever bij te late betaling 3% rente per maand verschuldigd is. Vast staat dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn op de gesloten aannemingsovereenkomst. Ze zijn De Witt bovendien tijdig en op correcte wijze ter beschikking gesteld. Op 1 oktober 2015 wordt De Witt in rechte aangesproken tot betaling van de aanneemsom vermeerderd met de rente conform het vertragingsrentebeding.

De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het rentebeding. Hoe moet hij deze verbindendheid beoordelen?

Vraag 8

Van 1969 tot 1984 komt Van der Steen tijdens zijn werkzaamheden voor bouwbedrijf Molen in aanraking met asbeststof. Begin 2002 wordt bij hem leverkanker vastgesteld, waaraan hij in de loop van dat jaar overlijdt. De erven van Van der Steen spreken Bouwbedrijf Molen aan tot vergoeding van de materiële en immateriële schade. Vaststaat dat bouwbedrijf Molen toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld c.q. zijn zorgplicht heeft geschonden door Van der Steen met asbest te laten werken. Omdat Van der Steen ook gedurende 28 jaar stevig heeft gedronken, laat de oorzaak van de leverkanker zich in dit geval evenwel niet vaststellen. Door deskundigen wordt de kans dat de leverkanker is veroorzaakt door die blootstelling aan asbest in dit geval op 55% wordt geschat. Bouwbedrijf Molen stelt dat het om die reden niet aansprakelijk kan worden gehouden.

Heeft Molen gelijk? Geef in uw antwoord aan welke oplossingen de Hoge Raad voor dit probleem heeft geboden, inclusief de naam van het door de Hoge Raad ontwikkelde leerstuk.

Vraag 9

Díaz is eigenaar van twee aangrenzende percelen: perceel A en perceel B. Wegens financiële problemen besluit Díaz om perceel A en het daarop gelegen unieke Rododendron bos aan Den Pote te verkopen en zelf een kleine villa te gaan bewonen die is gelegen op perceel B. Vanaf de veranda aan de achterzijde van de kleine villa is een prachtig uitzicht op het door Díaz zo geliefde Rododendron bos. Het is de diepe wens van Díaz om levenslang te genieten van dit uitzicht, ongeacht wie de eigenaar is c.q. ooit zal worden van Rododendron bos. Op 1 mei bereiken Díaz en Den Pote overeenstemming over de koopsom voor perceel A. Den Pote stemt hierbij in met de wens van Díaz en het is de nadrukkelijke bedoeling van partijen dat Den Pote en diens eventuele rechtsopvolgers, zolang Díaz de kleine villa bewoont, zich zullen houden aan het verbod tot het aanbrengen van veranderingen aan het Rododendron bos.

In welke drie vorm(en) kan de bedoelde verplichting worden neergelegd ter realisering van het door partijen beoogde doel?

Vraag 10

De Stange heeft in de jaren ‘71-’80 in de bouw gewerkt voor Betonbouw BV. Binnen zijn functie werkte hij op de bouwplaatsen veel met asbest. Betonbouw was op de hoogte van de grote risico’s die met asbest waren gemoeid, maar liet haar personeel toch met asbest werken. De directeur van Betonbouw zegt hierover: ‘Ik wist wel dat asbest kankerverwekkend kon zijn, maar iedereen werkte ermee. Bij afbraakwerkzaamheden kwamen werknemers altijd asbest tegen en dit moest worden verwijderd’.

Betonbouw stelde beschermende maskers en kleding ter beschikking maar, omdat deze maskers zeer onpraktisch waren, droeg niemand ze, ook De Stange niet. Betonbouw heeft het dragen van de maskers en kleding niet verplicht gesteld en controleerde daar ook niet op. Bij De Stange wordt eind 2015 Asbestose geconstateerd. Vaststaat dat deze ziekte is ontstaan door blootstelling aan asbest bij Betonbouw. De Stange stelt Betonbouw direct na diagnose aansprakelijk, o.a. voor de medische kosten. Betonbouw verweert zich door erop te wijzen dat De Stange er zelf voor heeft gekozen om de ter beschikking gestelde, goed passende, kleding en masker niet te dragen.

Is Betonbouw BV als werkgever aansprakelijk jegens De Stange? Betrek het verweer van Betonbouw in uw antwoord.

Vraag 11

Hans en Jacob zijn samen eigenaar van een vakantiehuisje op de Veluwe. Zij hebben allebei een aandeel van vijftig procent in het huisje. Hans en Jacob hebben afgesproken dat Hans met zijn gezin het vakantiehuisje mag gebruiken in de officiële schoolvakanties van regio Noord en Jacob de rest van het jaar. Hans heeft namelijk jonge, schoolgaande kinderen en Jacob is een gepensioneerde, alleenstaande man. Op een gegeven moment besluit Hans zijn aandeel in het vakantiehuisje te vervreemden aan Klaas. De overdracht van Hans’ aandeel aan Klaas geschiedt conform de wettelijke eisen, die gelden voor een dergelijke overdracht.

Na de overdracht krijgt Klaas ruzie met Jacob. Klaas acht zich namelijk niet gebonden aan de afspraken, die Hans en Jacob hadden gemaakt ten aanzien van het gebruik van het huisje. Hij acht zich niet gebonden aan een afspraak waar hij part noch deel aan had, te minder nu hij de afspraak niet kende en ook niet kon kennen, omdat deze niet uit de registers bleek.

Kan Jacob de afspraak met Hans tegenwerpen aan Klaas? Betrek in uw antwoord het standpunt van Jacob.

Vraag 12a

Albert is een groot liefhebber van auto's. Zijn hoogtepunten van een gemiddelde werkdag zijn de rit naar zijn werk en de rit naar huis. Groot is zijn teleurstelling als hij op een dag ziet dat zijn auto van de parkeerplaats is verdwenen. Zijn auto blijkt gestolen te zijn. De vader van Albert, Bert, heeft met hem te doen en Bert besluit zijn tweede auto aan Albert te geven. Die auto staat echter nog een week bij de garage voor reparatie. Na de reparatie wil Bert de auto eerst zelf nog een maand gebruiken. Om de boel maar meteen af te handelen, spreken zij af dat Bert de auto meteen levert aan Albert. Albert noch Bert laat de garagehouder iets weten van de eigendomsoverdracht. Omdat Bert hoopt dat de gestolen auto van Albert op enig moment weer opduikt, spreken Albert en Bert mondeling af dat Albert de eigendom van zijn gestolen auto ter plekke overdraagt aan Bert.

Is Albert eigenaar geworden van de tweede auto van Bert?

Vraag 12b

Is Bert eigenaar geworden van de gesloten auto van Albert?

Vraag 13

Thijs en Kristiaan hebben sinds 2003 samen een architectenbureau in de vorm van een maatschap. Thijs kan de drukte van het kantoor niet aan en zoekt zijn heil in seks, drugs en rock and roll, waarbij hij een schuld van €5.000 maakt. Kristiaan, verafschuwt door de handelingen van Thijs en ontbindt op 1 maart 2013 rechtsgeldig de maatschap. Het ondernemingsvermogen dat aan Thijs en Kristiaan gezamenlijk en ieder voor de onverdeelde helft in eigendom toebehoort, bevat een hypotheekvrij pand en ondernemingsschulden.

Geef aan in hoeverre de privéschuldeisers van Thijs en de ondernemingsschuldeisers zich kunnen verhalen op het bedrijfspand.

Vraag 14

Irisma is de onderaannemer van Kooistra BV. Tijdens de werkzaamheden begeeft de heftruck het. Omdat Irisma zo niet verder kan en hij al achterloopt laat hij dezelfde dag nog een nieuwe heftruck van Mulder komen ter waarde van €10.000. Als de rekening tien dagen later op de mat van Kooistra BV valt weigert deze te betalen, aangezien Irisma niet bevoegd is om overeenkomsten aan te gaan van meer dan €7.500. Dit is exclusief uitgesloten in zijn arbeidscontract. Mulder is het hier echter niet mee eens, aangezien hij niet op de hoogte was van deze beperking en het gebruikelijk is dat onderaannemers bevoegd zijn overeenkomsten aan te gaan voor €10.000.

Kan Mulder succesvol Kooistra BV aanspreken voor het gehele bedrag van €10.000? Betrek hierbij de stellingen van Mulder en Kooistra BV?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Onjuist. Een overeenkomst komt op grond van art. 6:217 lid 1 BW tot stand door ‘aanbod en aanvaarding daarvan’. Aanbod en aanvaarding zijn beide rechtshandelingen. Ex art. 3:35 BW kan een rechtshandeling tot stand komen in gevallen waar de wil ontbreekt, namelijk indien er sprake is van opgewekt vertrouwen (1. Een verklaring of gedraging van de ene partij; 2. de wederpartij vatte deze verklaring op als een tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking; 3. de wederpartij mocht in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze deze verklaring aldus opvatten.). Het is dus denkbaar dat geen wilsovereenstemming bestaat, maar toch een overeenkomst tot stand komt.

Vraag 2

Onjuist. Art. 3:40 lid 2 BW ziet op de - in beginsel - nietigheid van het verrichten van een rechtshandeling die in strijd is met de wet. Dit betekent het sluiten of aangaan van een overeenkomst. Een rechtshandeling waarvan de inhoud of strekking in strijd is met de wet kan wel nietig zijn op grond van art. 3:40 lid 1 BW, maar dat hoeft niet (nrs. 153 en 155 R&O). (Ten overvloede: Of dat zo is, en of daaruit nietigheid van de overeenkomst volgt, moet worden getoetst aan de criteria van het arrest Esmilo/Mediq: HR 1 juni 2012, NJ 2013/172).

Vraag 3

In de casus is reeds gegeven dat Jankel aansprakelijk is voor de schade op grond van art. 6:162 BW. Shmerel is aansprakelijk op grond van art. 6:170 lid 1 BW. Jankel was namelijk ten tijde van de fout (een toerekenbare onrechtmatige daad) in dienst van Shmerel als ondergeschikte. Jankel handelde bij het schilderen ter uitoefening van de aan hem opgedragen taak, waardoor die taak de kans op het ontstaan van de schade heeft vergroot, terwijl Shmerel zeggenschap had over het schilderen. Shmerel kan ook aansprakelijk worden gesteld, naast Jankel.

Vraag 4

Juist, het consensualisme houdt in dat overeenkomsten tot stand komen door de enkele wilsovereenstemming van partijen (art. 3:33 BW). Een reële overeenkomst eist daarnaast ook nog overgave van een zaak voor de totstandkoming van de overeenkomst.

Vraag 5

Onjuist, § 826 BGB kent alleen toerekening op grond van opzet. Art. 6:162 kent een ruimer schuldbegrip en daarnaast nog twee andere gronden.

Vraag 6

Het gaat hier om de uitleg van de woorden ‘de helft van de kosten’. Voor de uitleg van een overeenkomst als in casu bedoeld is het Haviltax-arrest nog altijd leidinggevend. Daaruit volgt dat een taalkundige uitleg niet genoeg is: het komt immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van

belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Canis stelt dat de onduidelijke bewoordingen uit de offerte in zijn voordeel moeten worden uitgelegd, met andere woorden hij beroept zich op de contra proferentem-regel uit art. 6:238 lid 2 BW. Deze regel is echter alleen van toepassing op overeenkomsten tussen consumenten en professionele partijen; nu Canis evenwel geen consument is, kan hij geen (rechtstreeks) beroep doen op deze regel. Binnen de Haviltex-norm kan de uitleg contra proferentem kan wel als gezichtspunt worden meegewogen.

Vraag 7

De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het (vertragings)rentebeding. Een dergelijk beding staat niet op de grijze (art. 6:237 BW) of zwarte lijst (art. 6:236 BW). De rechter moet het beding daarom toetsen aan de open norm van art. 6:233 aanhef en onder a BW. Dit artikel bepaalt dat een beding vernietigbaar is indien dit onredelijk bezwarend is en vermeldt de criteria ter beoordeling hiervan: de recht dient acht te slaan op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval.

Vraag 8

Hier speelt een causaliteitsprobleem: is Van der Steen ziek geworden door het werken met asbest, door het 28 jaar lang stevig drinken, door een combinatie van die twee en/of door eventuele andere oorzaken? Omdat de oorzaak van de leverkanker niet kan worden vastgesteld, kan niet worden vastgesteld of de schade is geleden ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ in de zin van art. 7:658 BW (condicio sine qua non-verband).

In het arrest Nefalit/Karamus heeft de Hoge Raad een oplossing voor dit probleem geboden. In gevallen waarin vaststaat dat een werkgever toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem ex art. 7:658 rustende zorgplicht en er een aanzienlijke kans bestaat dat deze normschending de schade heeft veroorzaakt, maar dit laatste niet is vast te stellen, heeft de Hoge Raad de mogelijkheid geboden de schade te verdelen als alternatief voor het toe- of afwijzen van de vordering. De rechter mag de werkgever toch tot vergoeding van de gehele schade van de werknemer veroordelen, met vermindering van de vergoedingsplicht van de werkgever in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin de aan de werknemer toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen. Dit leidt dus tot proportionele aansprakelijkheid. Toepassing van deze regel op de casus leidt tot de conclusie dat Bouwbedrijf Molen voor 55% van de schade aansprakelijk is, terwijl Van der Steen 45% van de schade zelf moet dragen, omdat deze aan hem is toe te rekenen; Molen heeft dus geen gelijk.

Vraag 9

De eerste vorm is de vestiging van het zakelijk recht van erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW). De tweede vorm is het in het leven roepen van een kwalitatieve verplichting (art. 6:252 BW). De derde vorm is het overeenkomen van een kettingbeding: de verkrijger neemt een verplichting op zich en verplicht zich die verplichting aan zijn rechtsopvolgers op te leggen, en die verplichten deze aan hun rechtsopvolgers door te geven. Dit betreft een contractuele regeling die niet wettelijk is geregeld.

Vraag 10

Aan de vereisten van artikel 7:658 BW is voldaan. Er is sprake van letselschade bij werknemer De Vries. Deze schade heeft hij geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, nu De Stange tijdens zijn werkzaamheden op bouwplaatsen aan asbest is blootgesteld. Betonbouw BV schiet tekort in haar zorgplicht als werkgever, door het dragen van beschermende kleding en maskers niet verplicht te stellen en te controleren, nu Betonbouw BV met de risico’s van asbest bekend was. Verder is er geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid van De Stange, zoals uitgelegd door de Hoge Raad in Pollemans/Hoondert. De Stange was zich niet onmiddellijk voorafgaand aan zijn gedraging – het niet dragen van de beschermende kleding – bewust van het roekeloze karakter van de gedraging. Er was sprake van een gewoonte of sleur de beschermende kleding en maskers niet te dragen. Ook valt het tekortschieten van Betonbouw BV in haar zorgplicht niet bij deze gedraging van De Stange in het niet. Conclusie: Betonbouw BV is als werkgever aansprakelijk jegens De Stange.

Vraag 11

Jacob kan de afspraak niet tegenwerpen aan Klaas. Op grond van 3:168 lid 1 BW kunnen deelgenoten bijvoorbeeld het gebruik van een gemeenschappelijk goed bij overeenkomst regelen. De regeling is niet verbintenisrechtelijk, maar goederenrechtelijk van aard. Op grond van artikel 3:168 lid 4 is een dergelijke regeling ook bindend voor de rechtsverkrijgenden van een deelgenoot. Jacob kan zich echter beroepen op de bescherming van artikel 3:24 lid 1 BW, aangezien het vakantiehuisje een registergoed is. De regeling omtrent het gebruik had kunnen worden ingeschreven in de registers op grond van artikel 3:17 onder d BW. Nu dat niet is gebeurd en Klaas de regeling niet kende ten tijde van de overdracht kan de regeling Klaas niet worden tegengeworpen op grond van artikel 3:24 lid 1 BW.

NB. In de vraag stond “Betrek in uw antwoord het standpunt van Jacob”. Dat moest uiter- aard zijn: “Betrek in uw antwoord het standpunt van Klaas”. (de correctie is omgeroepen in beide tentamenzalen en telefonisch doorgegeven aan DOS)

Vraag 12a

De eisen voor overdracht van eigendom staan in artikel 3:84 lid 1 BW. Er dient sprake te zijn van levering, krachtens geldige titel en beschikkingsbevoegdheid. De geldige titel is schenking en Bert is, als eigenaar, beschikkingsbevoegd. Het mogelijke probleem zit hem bij de leveringsvereiste, de wet kent hiervoor een gesloten systeem. Een auto is een roerende zaak en geen registergoed, dus levering vindt plaats door bezitsverschaffing of machtsverschaffing: artikel 3:90 en artikel 3:91 BW. Of iemand bezit verkregen heeft, is te beoordelen aan de hand van de verkeersopvatting op grond van de uiterlijke fieten (artikel 3:108 BW). Machtsverschaffing is geregeld in artikel 3:91 BW. Roerende zaken die niet in de macht van de vervreemder zijn, kunnen door middel van een daartoe bestemde akte worden geleverd (artikel 3:95 BW).
In casu is er sprake van bezigsverschaffing noch machtsverschaffing, dus Albert is geen eigenaar geworden van de tweede auto van Bert.

Vraag 12b

Nee, Bert is geen eigenaar geworden van de gestolen auto van Albert, omdat er eveneens geen sprake is van bezitsverschaffing of machtsverschaffing en er dus niet aan de leveringsvereiste van artikel 3:84 BW voldaan is.

Vraag 13

Kristiaan heeft de maatschap op 1 maart 2013 rechtsgeldig ontbonden. Hierdoor is er sprake van een bijzondere gemeenschap in de zin van art. 3:189 lid 2 BW. Hierop is afdeling 3.7.2 van toepassing en afdeling 3.7.1 voor zover daarvan niet wordt afgeweken in afdeling 3.7.2 (art. 3:189 lid 2 BW). Gemeenschapsschulden kunnen worden verhaald op goederen van de gemeenschap (art. 3:192 BW), dus ook op het bedrijfspand. Privéschuldeisers kunnen dit alleen met toestemming van Kristiaan (art. 3:190 lid 1 BW), aangezien deelgenoten alleen met toestemming van de ander over een aandeel in de gemeenschap kunnen beschikken, wat ook geld voor privéschuldeisers.

Vraag 14

Art. 3:66 BW is in hier niet van toepassing, aangezien Irisma niet binnen de grenzen van zijn bevoegdheid heeft gehandeld. Art. 3:61 lid 2 BW is wel van toepassing, aangezien er sprake is van toedoen. Kooistra BV heeft namelijk Irisma aangesteld, waardoor Mulder redelijkerwijs mocht aannemen dat Irisma daardoor ook bevoegd was. Dit ook met het oog op dat het gebruikelijk is dat onderaannemers bevoegd zijn voor bedragen van €10.000 en dat hij niet wist van de beperking in het arbeidscontract. Hierdoor kan Kooistra BV zich niet op de beperking beroepen en zal hij met het geld over de brug moeten komen.

Wat zijn nakoming en rechtsvordering? - TentamenTests 2

Open vragen

Vraag 1

De Witt, een particulier, is eigenaar van het landgoed “Den Bercke”, 19 hectare groot. Op 15 april 2015 heeft De Witt een overeenkomst gesloten met hovenier Heester, een eenmanszaak zonder personeel, tot de aanleg van een kajak rivier met stroomversnellingen op het landgoed. De aanneemsom voor deze opdracht bedraagt € 125.000 inclusief materialen. Wanneer de rivier geheel conform de opdracht is uitgevoerd, blijft de betaling op het afgesproken tijdstip (1 juli 2015) achterwege wegens financiële problemen van De Witt. In de algemene voorwaarden van Heester staat dat de opdrachtgever bij te late betaling 3% rente per maand verschuldigd is. Vast staat dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn op de gesloten aannemingsovereenkomst. Ze zijn De Witt bovendien tijdig en op correcte wijze ter beschikking gesteld. Op 1 oktober 2015 wordt De Witt in rechte aangesproken tot betaling van de aanneemsom vermeerderd met de rente conform het vertragingsrentebeding.

De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het rentebeding. Hoe moet hij deze verbindendheid beoordelen?

Vraag 2

Van 1969 tot 1984 komt Van der Steen tijdens zijn werkzaamheden voor bouwbedrijf Molen in aanraking met asbeststof. Begin 2002 wordt bij hem leverkanker vastgesteld, waaraan hij in de loop van dat jaar overlijdt. De erven van Van der Steen spreken Bouwbedrijf Molen aan tot vergoeding van de materiële en immateriële schade. Vaststaat dat bouwbedrijf Molen toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld c.q. zijn zorgplicht heeft geschonden door Van der Steen met asbest te laten werken. Omdat Van der Steen ook gedurende 28 jaar stevig heeft gedronken, laat de oorzaak van de leverkanker zich in dit geval evenwel niet vaststellen. Door deskundigen wordt de kans dat de leverkanker is veroorzaakt door die blootstelling aan asbest in dit geval op 55% wordt geschat. Bouwbedrijf Molen stelt dat het om die reden niet aansprakelijk kan worden gehouden.

Heeft Molen gelijk? Geef in uw antwoord aan welke oplossingen de Hoge Raad voor dit probleem heeft geboden, inclusief de naam van het door de Hoge Raad ontwikkelde leerstuk.

Vraag 3

Annet rijdt op de snelweg en ziet dat voor haar een file ontstaat. Zij volgt de snelheidsinstructies op de borden op, matigt haar snelheid en rijdt stapvoets verder. Enkele seconden later wordt zij van achteren geraakt door Jermain, die met veel te hoge snelheid op de file inrijdt. Aan het ongeval houdt Annet ernstige nekklachten over. De klachten houden aan en daardoor kan zij 35% minder werken in haar eigen bedrijf waardoor zij 35% minder inkomsten heeft. Vaststaat dat Jermain voor deze schade aansprakelijk is en hij het verlies aan arbeidsvermogen tot Annets pensionering moet vergoeden (bij wijze van maandelijkse suppletie van Annets arbeidsongeschiktheidsuitkering). Een half jaar na de aanrijding krijgt Annet plots een hersenbloeding waardoor zij volledig arbeidsongeschikt raakt. Deze laatste gebeurtenis staat los van het ongeval. Volgens Jermain is hij vanaf dat moment niet meer aansprakelijk voor de 35% gederfde inkomsten van Annet.

Heeft Jermain gelijk?

Vraag 4

Díaz is eigenaar van twee aangrenzende percelen: perceel A en perceel B. Wegens financiële problemen besluit Díaz om perceel A en het daarop gelegen unieke Rododendron bos aan Den Pote te verkopen en zelf een kleine villa te gaan bewonen die is gelegen op perceel B. Vanaf de veranda aan de achterzijde van de kleine villa is een prachtig uitzicht op het door Díaz zo geliefde Rododendron bos. Het is de diepe wens van Díaz om levenslang te genieten van dit uitzicht, ongeacht wie de eigenaar is c.q. ooit zal worden van Rododendron bos. Op 1 mei bereiken Díaz en Den Pote overeenstemming over de koopsom voor perceel A. Den Pote stemt hierbij in met de wens van Díaz en het is de nadrukkelijke bedoeling van partijen dat Den Pote en diens eventuele rechtsopvolgers, zolang Díaz de kleine villa bewoont, zich zullen houden aan het verbod tot het aanbrengen van veranderingen aan het Rododendron bos.

In welke drie vorm(en) kan de bedoelde verplichting worden neergelegd ter realisering van het door partijen beoogde doel?

Vraag 5

Jantje Bakker BV koopt op eigen naam maar voor rekening van de Van Dijk BV tarwe bij Boer BV. De tarwe worden daarna zonder tussenkomst van Jantje Bakker BV door Boer BV bij Van Dijk BV afgeleverd. Later blijkt de tarwe bedorven, waardoor Van Dijk BV € 60.000 schade heeft geleden. Van Dijk BV wil deze schade verhalen. De tekortkoming blijkt toerekenbaar te zijn aan Boer BV, maar levert desondanks geen onrechtmatige daad op.

Is Boer BV toch verplicht om deze schade te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder jegens wie en onderhevig aan welke eisen moet Boer BV dat dan?

Vraag 6

Op 12 februari 1994 leent Brian $15.000 dollar (nu, omgerekend € 25.000) aan Jilles. Daarbij overleggen ze dat Brian het bedrag op ieder moment kan opeisen en dat Jilles geen rente hoeft te betalen. In 2009 krijgen ze ruzie over een meisje en sinds die tijd spreken ze elkaar niet meer. Totdat Brian, op 14 november 2012, aan Jilles schrijft dat hij zijn € 25.000 terug wil. Deze mededeling ontvangt Jilles op 15 november 2012 per post. Jilles trekt zich er niets van aan: hij geeft geen reactie en weigert te betalen.

Wat is de laatste dag dat Brian zijn €25.000 kan/kon opeisen?

Vraag 7

Kluger is een drukker met als specialisatie juridische boeken. Door de opkomst van e-books gaat het minder goed met Kluger. Onverwacht begeeft één van de bestelauto’s van Kluger het, maar er is geen geld voor vervanging. De bankier, INB, biedt een oplossing: Kluger verkoopt en levert de drukpers voor een bedrag van € 200.000 aan INB en leaset deze voor een periode van vijf jaar tegen een maandelijkse vergoeding van € 4.000 terug. Als Kluger voldoet aan deze betalingsverplichting kan hij aan het einde van de vijf jaar de drukpers weer voor €1 van INB terugkopen. Verder wordt afgesproken dat als Kluger drie termijnen achterstand heeft, INB de drukpers mag opeisen en vrij is om ermee te doen wat het wil. Tot slot wordt overeengekomen dat Kluger verantwoordelijk is voor het onderhoud en de verzekering van de drukpers. Na zes maanden gaat het helaas toch weer slechter met Kluger en kan het vier maanden niet betalen. INB wil de drukpers als eigenaar opeisen.

Kluger geeft zijn droom van de drukkerij op. Hij verkoopt de bestelbus aan Maassen, maar deze zegt dat de levering later nog wel komt. Kluger wil echter graag van de bus af, het herinnert hem aan zijn gefaalde droom. Hij gaat bij Maassen langs, maar hij is niet thuis. Kluger heeft geen zin om later nog een keer terug te komen en gooit de sleutels en autopapieren door de brievenbus en zet de bestelbus op de oprit van Maassen. Die avond wordt de auto gestolen. De volgende ochtend wordt de bus gevonden, maar hij is zwaar beschadigd.

Wie is eigenaar van de zwaar beschadigde bestelbus?

Vraag 8

Irisma is de onderaannemer van Kooistra BV. Tijdens de werkzaamheden begeeft de heftruck het. Omdat Irisma zo niet verder kan en hij al achterloopt laat hij dezelfde dag nog een nieuwe heftruck van Mulder komen ter waarde van €10.000. Als de rekening tien dagen later op de mat van Kooistra BV valt weigert deze te betalen, aangezien Irisma niet bevoegd is om overeenkomsten aan te gaan van meer dan €7.500. Dit is exclusief uitgesloten in zijn arbeidscontract. Mulder is het hier echter niet mee eens, aangezien hij niet op de hoogte was van deze beperking en het gebruikelijk is dat onderaannemers bevoegd zijn overeenkomsten aan te gaan voor €10.000.

Kan Mulder succesvol Kooistra BV aanspreken voor het gehele bedrag van €10.000? Betrek hierbij de stellingen van Mulder en Kooistra BV?

Vraag 9

Thomas heeft een vordering op Jesse. Deze is opeisbaar geworden op 1 oktober 2012, maar op 1 december 2012 heeft Jesse nog steeds niet betaald. Thomas vindt dat hij lang genoeg op zijn geld heeft zitten wachten en maant Jesse op 2 december schriftelijk aan om te betalen. Hij stelt daarbij een termijn van 1 februari 2013 waarbinnen Jesse betaalt moet hebben. Jesse heeft echter wel meer schulden en lukt het niet deze termijn te halen. Op 15 april 2012 herinnert Jesse zich echter opeens dat hij ook een vordering op Thomas heeft, ter waarde van hetzelfde bedrag. Deze was opeisbaar geworden op 1 september 2012 en Jesse kan deze verrekenen vanaf 1 oktober 2012. Uiteraard wil Jesse deze vordering graag verrekenen en hij brengt Thomas hier schriftelijk van op de hoogte. Daarnaast biedt hij aan eventuele schade en kosten die zijn gemaakt door zijn late betaling te vergoeden.

Dient Jesse aan Thomas wettelijke rente te betalen? En zo ja, voor welke periode?

Vraag 10

Ryan – een handelaar in kunst – gaat langs bij de prijzige kringloopwinkel Second Life dat is gevestigd in ‘t Gooi. Hij ziet daar een schilderij voor €4.000 en hij denkt het voor veel meer te kunnen doorverkopen. Echter, hij kan op het moment niet de vraagprijs betalen. Daarom spreekt hij met Second Life af dat het wordt verkocht onder opschortende voorwaarde van betaling van de €4.000. Ryan brengt het schilderij gelijk naar Houtwerk BV, voor een nieuwe maar klassiek vormgegeven eiken lijst. Hij weet ook gelijk al een koper, Elizabeth, die het schilderij bij Houtwerk BV komt bezichtigen. Elizabeth koopt het schilderij voor €10.000 en betaalt onmiddellijk. Ryan laat aan Houtwerk BV weten, in het bijzijn van Elizabeth, dat hij het schilderij aan Elizabeth heeft geleverd. Een paar dagen later wordt Second Life ongeduldig, aangezien het nog steeds de €4.000 niet heeft ontvangen van Ryan. Ryan heeft alleen het geld dat hij heeft ontvangen van Elizabeth inmiddels alweer uitgegeven en meldt aan Second Life dat hij de €4.000 niet kan ophoesten. Daarop ontbindt Second Life de overeenkomst en begeeft zich naar Houtwerk BV om het schilderij op te halen. Toevallig is Elizabeth daar ook net om haar nieuw aangeschafte oogappeltje op te halen. Er ontstaat een discussie tussen Second Life en Elizabeth over wie de eigenaar van het schilderij is.

Stel dat Ryan het schilderij bij voorbaat aan Elizabeth levert, doordat beiden verklaren dat Ryan het beeld voor Elizabeth zal houden nadat hij eigenaar wordt omdat hij Second Life de vraagprijs betaalt. Ryan heeft echter een plannetje en verkoopt het schilderij vervolgens, zonder medeweten van Elizabeth, door aan Britt, aan wie hij op dezelfde wijze bij voorbaat levert. Hij betaalt vervolgens de €4.000 aan Second Life en haalt het schilderij bij Houtwerk BV op. Wat hij niet weet is dat Elizabeth en Britt goede vriendinnen zijn, die hun passie voor schilderkunsten vaak met elkaar bespreken over koffie. Zo komen ze er achter dat Ryan hen een poot probeert uit te draaien. Britt – die het schilderij absoluut moet hebben, al kost dit haar vriendschap met Elizabeth – snelt na de koffie gelijk naar het huis van Ryan, die haar het schilderij meegeeft. Als ook Elizabeth een uurtje later het schilderij komt opeisen vertelt hij dat hij het schilderij al aan Britt heeft gegeven. Elizabeth, die niet gelooft dat Britt haar zo bedrogen heeft, gaat woedend naar Britt om het schilderij op te eisen.

Dient Britt het schilderij wettelijk aan Elizabeth af te staan?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het (vertragings)rentebeding. Een dergelijk beding staat niet op de grijze (art. 6:237 BW) of zwarte lijst (art. 6:236 BW). De rechter moet het beding daarom toetsen aan de open norm van art. 6:233 aanhef en onder a BW. Dit artikel bepaalt dat een beding vernietigbaar is indien dit onredelijk bezwarend is en vermeldt de criteria ter beoordeling hiervan: de recht dient acht te slaan op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval.

Vraag 2

Hier speelt een causaliteitsprobleem: is Van der Steen ziek geworden door het werken met asbest, door het 28 jaar lang stevig drinken, door een combinatie van die twee en/of door eventuele andere oorzaken? Omdat de oorzaak van de leverkanker niet kan worden vastgesteld, kan niet worden vastgesteld of de schade is geleden ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ in de zin van art. 7:658 BW (condicio sine qua non-verband).

In het arrest Nefalit/Karamus heeft de Hoge Raad een oplossing voor dit probleem geboden. In gevallen waarin vaststaat dat een werkgever toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem ex art. 7:658 rustende zorgplicht en er een aanzienlijke kans bestaat dat deze normschending de schade heeft veroorzaakt, maar dit laatste niet is vast te stellen, heeft de Hoge Raad de mogelijkheid geboden de schade te verdelen als alternatief voor het toe- of afwijzen van de vordering. De rechter mag de werkgever toch tot vergoeding van de gehele schade van de werknemer veroordelen, met vermindering van de vergoedingsplicht van de werkgever in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin de aan de werknemer toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen. Dit leidt dus tot proportionele aansprakelijkheid. Toepassing van deze regel op de casus leidt tot de conclusie dat Bouwbedrijf Molen voor 55% van de schade aansprakelijk is, terwijl Van der Steen 45% van de schade zelf moet dragen, omdat deze aan hem is toe te rekenen; Molen heeft dus geen gelijk.

Vraag 3

Ingevolge het arrest Staat/Vermaat gaat de schadevergoedingsverplichting van de aansprakelijke partij niet zover, dat zij ook zou moeten opkomen voor schade die zonder het ongeval voor risico van de benadeelde zou komen. De hersenbloeding staat geheel los van de eerste gebeurtenis en zou zelfstandig de gehele arbeidsongeschiktheid hebben veroorzaakt, als de eerste gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Wanneer bij een voortdurende inkomensschade blijkt dat de Annet, ook indien het ongeval niet had plaatsgevonden, op enigerlei tijdstip geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geworden ten gevolge van een omstandigheid die voor haar risico komt — zoals het geval is bij de door Annet opgelopen hersenbloeding, wanneer die geen verband houdt met het door het ongeval veroorzaakte letsel — is er geen reden om de inkomensschade vanaf het tijdstip dat de voor eigen risico komende arbeidsongeschiktheid zou zijn ingetreden, nog toe te rekenen aan degene (Jermain) die voor het ongeval aansprakelijk is. De verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade gaat niet zover dat degene die voor die schade aansprakelijk is (Jermain), de gelaedeerde (Annet) ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor haar eigen risico zou komen. Jermain heeft dus gelijk.

Vraag 4

De eerste vorm is de vestiging van het zakelijk recht van erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW). De tweede vorm is het in het leven roepen van een kwalitatieve verplichting (art. 6:252 BW). De derde vorm is het overeenkomen van een kettingbeding: de verkrijger neemt een verplichting op zich en verplicht zich die verplichting aan zijn rechtsopvolgers op te leggen, en die verplichten deze aan hun rechtsopvolgers door te geven. Dit betreft een contractuele regeling die niet wettelijk is geregeld.

Vraag 5

Jantje Bakker BV en Van Dijk BV hebben een lastgevingsoverenkomst. Hierbij is Jantje Bakker BV de lasthebber en Van Dijk BV de lastgever. Boer BV is toerekenbaar tekortgekomen in de overeenkomst en is daardoor op grond van art. 6:74 BW verplicht tot vergoeding van de schade. Aangezien het gaat om lastgeving gaat het om de schade van de lastgever: Van Dijk BV. Op grond van art. 7:419 BW is Boer BV jegens Jantje Bakker BV (lasthebber) ook verplicht tot vergoeding van de schade die Van Dijk en zonen BV (lastgever) door de tekortkoming heeft geleden. Echter, dit is alleen zo als er een situatie van art. 7:420 BW voordoet en Van Dijk BV het recht van Jantje Bakker BV jegens Boer BV op zich over heeft doen gaan. Dit kan Van Dijk BV doen door middel van een schriftelijke verklaring aan zijn lasthebber en de schadeplichtige.

Vraag 6

Brian heeft geld geleend aan Jilles. Hierbij is geen moment van nakoming bepaald, maar Brian kan het bedrag ieder moment opeisen. Brian kan dus op grond van art. 6:38 BW directe nakoming vorderen van de verbintenis tot terugbetaling. Art. 3:307 lid 2 BW regelt de verjaring van de rechtsvordering tot terugbetaling van een bedrag dat voor onbepaalde tijd is uitgeleend. Het verlopen van één van de twee termijnen (vijf of twintig jaar) zorgt voor verjaring van de rechtsvordering.

De termijn van vijf jaar begint vanaf het moment dat de schuldeiser meedeelt tot opeising over te gaan. In casu is dit 15 november 2012 (art. 3:37 lid 3 BW). De termijn begint daardoor dus op 16 november 2012. Dit is af te leiden aan “de dag volgende op die waartegen” uit art. 3:307 lid 2 BW. Hierdoor voltooit de termijn op 15 november 2017. Om precies te zijn de nacht van 15 of 16 november om 0.00 uur.

De termijn van twintig jaar begon op de dag, volgende op die waartegen de opeising door de schuldeiser op zijn vroegst mogelijk was. De termijn begon op 12 februari 1994 en was daardoor nog niet voltooid toen Brian het geld op 15 november 2012 bij Jilles opeiste. Daarnaast is van belang dat de brief die Jilles op 15 november 2012 ontving stuitende werking had (art. 3:317 lid 1 BW). Daarom begon op 16 november 2012 een nieuwe verjaringstermijn. Deze termijn bedraagt vijf jaar (art. 3:319 lid 2 BW). De lange verjaringstermijn zal door de stuiting dus op hetzelfde moment voltooid zijn als de korte verjaringstermijn. Geconcludeerd verjaart de rechtsvordering pas op 16 november 2017 en kan Jilles zich vanaf dat moment op de verjaring beroepen.

NB: De rechter mag op grond van art. 3:322 BW niet ambtshalve verjaring toepassen (art. 3:322 BW). Zou de vordering dus verjaard zijn, maar Jilles beroept zich er niet op, dan kan de rechter de vordering van Brian ondanks de verjaring toewijzen.

Vraag 7

Optie 1: Waarschijnlijk is Maassen eigenaar geworden. Er is sprake van een geldige titel (de koopovereenkomst), van beschikkingsbevoegdheid (Kluger was eigenaar) en van een levering van een niet-registergoed ex art. 3:90 BW. De levering is tot stand gekomen door de bezitsverschaffing ex art. 3:114 BW vanwege het in de macht van Maassen brengen van zowel de bestelauto, als de papieren en de sleutels. Hierdoor is aan alle eisen van art. 3:84 lid 1 BW voldaan. Maassen is daardoor eigenaar door verkrijging, en blijft dat ook, want de dief verkrijgt niet het eigendom.

Optie 2: Het is ook goed verdedigbaar dat Kluger eigenaar is gebleven van de bestelbus. Bij de vraag of aan de voor de levering vereiste bezits- en machtsverschaffing voldaan is (art. 3:90 j.o. 3:114 BW), speelt op grond van art. 3:108 BW ook de verkeersopvatting een rol. Op grond daarvan zijn er twee gevolgtrekkingen te verdedigen:

Aangezien men aanneemt dat bij weigering geen levering tot stand komt, kan men betogen dat ditzelfde geldt als de ontvanger nog geen mogelijkheid tot weigering heeft gekregen. Van Maassen mocht immers niet verwacht worden om te controleren of er al geleverd was, aangezien er geen tijd voor levering was afgesproken. Het kan dus zijn dat levering hierdoor niet voltooid was en Kluger eigenaar van de bestelbus is gebleven.

Als men de goederenrechtelijke overeenkomst aanhangt, dan is er in deze casus niet geleverd. Een dergelijke goederenrechtelijke overeenkomst ontbreekt hier. Maassen was niet thuis en heeft het leveringsaanbod van Kluger niet aanvaard, zodat de levering niet slaagt. Kluger is dan eigenaar gebleven.

NB: In deze casus is er geen levering c.p. of levering bij voorbaat, want Kluger en Maassen hebben hier juist geen directe levering beoogd. Ze hadden immers afgesproken dat levering later zou plaatsvinden. Bovendien ontbreekt voor de c.p. levering het vereiste van een tweezijdige verklaring gericht op houderschap van Kluger.

Vraag 8

Art. 3:66 BW is in hier niet van toepassing, aangezien Irisma niet binnen de grenzen van zijn bevoegdheid heeft gehandeld. Art. 3:61 lid 2 BW is wel van toepassing, aangezien er sprake is van toedoen. Kooistra BV heeft namelijk Irisma aangesteld, waardoor Mulder redelijkerwijs mocht aannemen dat Irisma daardoor ook bevoegd was. Dit ook met het oog op dat het gebruikelijk is dat onderaannemers bevoegd zijn voor bedragen van €10.000 en dat hij niet wist van de beperking in het arbeidscontract. Hierdoor kan Kooistra BV zich niet op de beperking beroepen en zal hij met het geld over de brug moeten komen.

Vraag 9

Thomas heeft Jesse op de juiste wijze in gebreke gesteld (art. 6:82 BW). Hierdoor komt Jesse op 2 februari 2013 in verzuim. Vanaf deze datum zou hij Thomas wettelijke rente moeten betalen (art. 6:119 BW). Echter, de verrekening werkt terug tot het moment waarop deze bevoegdheid ontstond (art. 6:129 lid 1 BW), wat ligt op 1 oktober 2012, vóórdat Jesse wettelijke rente zou moeten betalen. Hierdoor hoeft hij geen wettelijke rente te betalen voor de periode waarin hij is verzuim was.

Vraag 10

Elizabeth is de eigenaar. Ryan heeft bij voorbaat per geanticipeerd c.p. geleverd aan Elizabeth (art. 3:84 jo. 3:97 jo. 3:90 jo. 3:115 aanhef en onder a BW). Nadat Ryan de €4.000 aan Second Life heeft betaald is hij beschikkingsbevoegd. Immers is de opschortende voorwaarde in vervulling gegaan. Door deze beschikkingsbevoegdheid is aan alle eisen van art. 3:84 lid 1 BW voldaan ten opzichte van Elizabeth en wordt zij in een onsplitsbaar moment eigenaar van het schilderij. Hoewel aan Britt wel geldig wordt geleverd, aangezien zij het schilderij in handen krijgt (art. 3:97 lid 2 BW) is Ryan op dat moment niet beschikkingsbevoegd. Britt wordt niet beschermd door art. 3:86 BW, aangezien ze niet te goeder trouw was. Elizabeth kan het schilderij succesvol bij Britt opeisen, aangezien zij de eigenaar is.

Wat gebeurt er als de verbintenis niet wordt nagekomen? - TentamenTests 3

Open vragen

Vraag 1

Bij de Rechtbank Midden-Nederland is de zaak van Horto BV tegen Vennootschap Flonder NV aangebracht. Hierna volgen de belangrijkste delen uit het vonnis:

  1. Het geschil

2.1. In de onderhavige procedure vordert Horto BV bij inleidende dagvaarding veroordeling van Vennootschap Flonder NV om aan Horto BV € 176.597,73 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf 21 september 2010 en met veroordeling van Vennootschap Flonder NV in de proceskosten.
2.2. Aan de vordering tegen Vennootschap Flonder NV heeft Horto BV kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Vennootschap Flonder NV is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst door in 2009 potten te leveren die licht doorlieten en daardoor niet aan de overeenkomst hebben beantwoord. De hortensia’s die Horto BV in die potten heeft gekweekt, hebben een groeiachterstand opgelopen. Vennootschap Flonder NV moet de schade die Horto BV daardoor heeft geleden, vergoeden. Deze schade bedraagt € 176.597,73, welk bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:

  1. teeltplanschade € 125.201,38
  2. extra arbeid € 13.640
  3. gebruik extra middelen € 5.906,35
  4. tijdsbesteding ondernemer € 6.500
  5. vaststelling aansprakelijkheid € 25.350

2.3. Vennootschap Flonder NV weerspreekt de vorderingen gemotiveerd.

  1. De beoordeling

3.1. De rechtbank stelt de volgende feiten in rechte vast.
3.2 Horto BV exploiteert een onderneming die onder andere hortensia’s kweekt. Horto BV had tussen 2006 en 2012 een gemiddelde jaaromzet van € 120 miljoen. Horto BV koopt sinds 2006 jaarlijks potten voor het kweken van die hortensia’s bij Vennootschap Flonder NV die deze op haar beurt laat produceren bij Spuittechniek BV. De eerste bestelling vond op 5 januari 2006 plaats op basis van een eerste offerte en monsters van de potten die door de vertegenwoordiger van Vennootschap Flonder NV, aan de heer Bavink, directeur van Horto BV, zijn getoond. Bij deze bestelling heeft Bavink namens Horto BV de offerte van Vennootschap Flonder NV ondertekend. De door Bavink ondertekende offerte bevat op de achterzijde de algemene voorwaarden. Bovendien vermeldt de offerte, direct onder de plaats waar Bavink heeft ondertekend: "Onze Algemene Leveringsvoorwaarden zijn onder dossiernummer 30173391 gedeponeerd bij de
Kamer van Koophandel te Utrecht.” In de aanbiedingsbrief van de offerte van 18 december 2006 wordt vermeld: "Leveringsvoorwaarden Onze Algemene Leveringsvoorwaarden, die bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 30173391 zijn gedeponeerd, zijn op aanvraag(kosteloos) leverbaar". In deze Algemene Leveringsvoorwaarden is in artikel 10 bepaald: “Artikel 10: Aansprakelijkheid van Vennootschap Flonder NV Indien Vennootschap Flonder NV aansprakelijk is voor schade van de wederpartij, op welke grond dan ook, dan geldt dat de aansprakelijkheid van Vennootschap Flonder NV te allen tijde begrensd is tot maximaal de factuurwaarde van de opdracht exclusief omzetbelasting (BTW).”
3.3 Tussen 2006 en voorjaar 2009 zijn meermalen mondelinge bestellingen gedaan door Horto BV bij Vennootschap Flonder NV. Op een aantal van de facturen die na deze bestellingen volgden, staat in de voorgedrukte voet van het briefpapier de tekst: “Onze Algemene Leveringsvoorwaarden, die bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 30173391 zijn gedeponeerd, zijn op aanvraag(kosteloos) leverbaar”
3.4 In voorjaar 2009 heeft Horto BV ongeveer 600.000 of, volgens Horto BV, 700.000 potten bij Vennootschap Flonder NV gekocht, welke potten door Horto BV gebruikt zijn voor het kweken van hortensia’s. De betreffende potten waren aangekocht door Vennootschap Flonder NV bij Spuittechniek BV. De koopovereenkomst tussen Vennootschap Flonder NV en Horto BV werd mondeling gesloten. De koopprijs bedroeg € 35.358,75 exclusief btw. Medio 2009 heeft de heer Bavink geconstateerd dat er een achterstand was in de wortelvorming en groei van de hortensia’s die in de potten werden gekweekt en dat de wortels groen waren in plaats van wit.
3.5 In opdracht van Horto BV heeft de heer Tiekema, medewerker van DLV Plant te Delfzijl (hierna: DLV), onderzoek gedaan naar aanleiding van de bevindingen van de heer Bavink. In het naar aanleiding van dit onderzoek gemaakte rapport is onder meer vermeld: “Uit de steekproef kunnen we concluderen dat de bruine potten van Vennootschap Flonder NV licht doorlaten en dat dit verantwoordelijk is voor de groene wortels. Licht doorlatende potten zijn op twee manieren schadelijk voor planten. Ten eerste zorgt het voor een sterkere opwarming van de binnenkant van de pot en ten tweede beïnvloedt het de groei van de wortels. Wortels groeien niet voor niks naar beneden in het donker. Beide factoren zorgen voor een groeiremming van de bovengrondse delen. De groeiremming vindt niet alleen plaats in de huidige groeifase van de planten, maar ook in de zogenaamde trekfase van de planten later dit jaar. De groeiremming kan zich uiten in kleinere planten en minder scheuten of knoppen op de planten. (...)”
3.6 Op 8 oktober 2009 heeft een bespreking plaatsgehad, waarbij aanwezig waren de heer Bavink, de heer Passchier, financieel expert van de zijde van Horto BV, de heer Janssen, directeur Vennootschap Flonder NV, en de heer Tak, onafhankelijk taxateur boomteelt. Bij de bespreking was ook aanwezig mevr. mr. A.C. Klas, dossierbehandelaar bij Achmea Aansprakelijkheidsverzekering NV, bij welke maatschappij Vennootschap Flonder NV haar aansprakelijkheidsrisico verzekerd heeft. Tijdens die bespreking zijn de hortensia’s van Horto BV en de potten beoordeeld en is gediscussieerd over de lichtdoorlatendheid van de potten en de eventuele gevolgen daarvan.
3.7 Op 10 oktober 2009 hebben Bavink, Janssen en Tak een bezoek gebracht aan een andere kweker om de groei te kunnen vergelijken. Over dat bezoek verklaarde Janssen bij voorlopig getuigenverhoor: “Terwijl Bavink en ik bij de kweker wachtten op de koffie, heb ik Bavink gezegd dat we wel eerder eens klachten van andere afnemers hadden gekregen over onze potten, maar dat we die klachten nooit zo serieus namen omdat ze vaak afkomstig waren van kwekers die er bekend om stonden het onderste uit de kan te willen schrapen. (...) Dat waren dan klanten die gewoon alsnog reductie op de koopprijs wilden afdwingen.”
3.8 Achmea Aansprakelijkheidsverzekering NV heeft op 11 oktober 2009 Vennootschap Flonder NV erop gewezen dat uit hoofde van de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering een maximum aansprakelijkheidsdekking geldt van € 25.000.
3.9 Op 19 oktober 2009 hebben Passchier en Tak elk een rapport uitgebracht met daarin hun bevindingen. Vervolgens heeft DLV opnieuw onderzoek verricht. Het rapport van 28 februari 2011 dat naar aanleiding van dit laatste onderzoek is gemaakt, vermeldt dat in 2010 in dezelfde teeltperiode als in 2009 een proef is opgezet met meerdere potkleuren met verschillende lichtdoorlatendheid teneinde duidelijk te krijgen wat het effect is van licht doorlatende potten op de groei van hortensia’s. Het rapport vermeldt onder ‘samenvatting en conclusies’ onder meer: "Qua lichtdoorlatendheid worden duidelijke verschillen gemeten tussen de terracotta pot van 2009 en de terracotta pot van 2010. De terracotta pot van 2009 laat beduidend meer stralingsenergie door ten opzichte van de pot van 2010 (16% ten opzichte van 0,5%). Ook de doorlaatbaarheid van PAR-licht is hoger dan de terracotta pot van 2010 (0,84% ten opzichte van 0,06%) of de zwarte pot (0,02%). De lichtdoorlatendheid van de terracotta pot van 2009 heeft invloed op de onder- en bovengrondse ontwikkelingen, wat aangetoond is bij de gewasbeoordelingen. (...) De groeireductie die Horto BV in het teeltjaar 2009 ondervond zijn volgens bovenstaande conclusies terug te herleiden naar de lichtdoorlatendheid van de pot.”
3.10 In zijn rapport van 2 maart 2011 heeft de heer Passchier de teeltplanschade als gevolg van de lichtdoorlatendheid van de potten berekend op € 125.201,38.
3.11 Bij brief van 11 april 2011 heeft Spuittechniek BV tegenover Vennootschap Flonder NV erkend dat leidinggevend personeel van Spuittechniek BV ernstige fouten heeft gemaakt bij het fabriceren van de aan de Vennootschap Flonder NV verkochte potten. Op 20 april 2011 is Spuittechniek BV failliet verklaard.

Tot zover de belangrijkste delen uit het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland.

De rechtbank stelt uiteindelijk vast dat Vennootschap Flonder NV is tekortgeschoten in de nakoming van de met Horto BV gesloten koopovereenkomst door in 2009 potten aan Horto BV te leveren die licht doorlieten waardoor bij de in die potten gekweekte hortensia’s een groeiachterstand is opgetreden. Vennootschap Flonder NV beroept zich echter in de procedure op artikel 10 van haar leveringsvoorwaarden. Horto BV heeft tegen dit beroep het volgende aangevoerd. Horto BV (1) betwist dat de leveringsvoorwaarden uitdrukkelijk overeengekomen zijn en (2) stelt in het verlengde daarvan dat Vennootschap Flonder NV begreep of had moeten begrijpen dat Horto BV de inhoud van de voorwaarden helemaal niet kende. Bovendien meent Horto BV (3) dat het beroep op art. 10 van de leveringsvoorwaarden in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Hoe zal de rechter oordelen over het beroep op artikel 10 van de leveringsvoorwaarden? Betrek in uw antwoord de drie argumenten van Horto BV.

Vraag 2

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"Uit het arrest Offringa/Vinck & Van Rosberg (HR 10 april 1998, NJ 1998, 666) volgt dat indien de dwalende koper niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht de goede trouw een beroep op dwaling ex art. 6:228 lid 1 sub b BW uitsluit."

Vraag 3

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"Als een schuldenaar ondeugdelijk presteert en de schuldeiser daardoor schade lijdt in zijn overige vermogen, dient de schuldenaar eerst in verzuim te worden gebracht, voordat een recht op schadevergoeding voor de schuldeiser ontstaat."

Vraag 4

Slachterij en vleeshandel Snijgraag BV komt op 1 maart met pluimveehouder Rebbe BV overeen 500 kalkoenen af te nemen tegen een bepaalde koopprijs, die direct door Snijgraag wordt betaald. De beesten zullen in twee transporten worden afgeleverd: de eerste lading op 5 maart, de tweede op 15 maart. Op 5 maart worden de eerste kalkoenen (200 stuks) afgeleverd, die in de daaropvolgende dagen worden ‘verwerkt’. Op 12 maart wordt in het gebied rondom de pluimveehouderij van Rebbe een vervoersverbod met betrekking tot pluimveevervoer van kracht. De overheid geeft te kennen dat het verbod naar verwachting drie weken zal duren. De tweede levering op 15 maart vindt dan ook niet plaats. Snijgraag stuurt op 16 maart een brief naar Rebbe waarin hij de overeenkomst tussen hen ontbindt wat betreft de tweede levering. Rebbe bestrijdt de gedeeltelijke ontbinding met twee argumenten:

  1. Er is geen ingebrekestelling verstuurd.

  2. Met ontbinding moet terughoudend worden omgegaan. Ontbinding treft mij, Rebbe, disproportioneel hard: Snijgraag kan best drie weken wachten en ik ben bereid hem een vergoeding voor eventueel geleden (vertragings)schade te betalen.

Bespreek de argumenten van Rebbe, heeft hij op een of beide punten gelijk?

Vraag 5

Op 1 april wordt het in de voorgaande casus opgelegde vervoersverbod opgeheven. Op 2 april sluit

Rebbe met Selig BV een overeenkomst met betrekking tot de levering van 1000 kuikens. Afgesproken wordt dat Selig op 20 april de kuikens bij Rebbe zal afleveren. Doordat Rebbe te laat is met het leegmaken van zijn met volgroeide kalkoenen gevulde stallen, zitten alle stallen op 20 april echter nog overvol, met als gevolg dat er geen ruimte is om de kuikens te plaatsen. Wanneer de vrachtwagen met de 1000 kuikens afkomstig van Selig aan het hek van Rebbe verschijnt, ziet Rebbe zich genoodzaakt om deze met lading terug te sturen. Selig, geconfronteerd met de teruggestuurde kuikens, laat Rebbe weten “ik plaats de kuikens wel in een aparte stal op mijn terrein, waar je ze moet ophalen”. Als gevolg van een orkaanstoot valt enkele dagen later een boom op de stal van Selig, waardoor alle kuikens omkomen. Op 27 april laat Rebbe aan Selig weten weer ruimte te hebben en de kuikens te willen komen ophalen. Selig bericht hem dat de kuikens zijn gesneuveld.

  1. Rebbe vordert primair nakoming van Selig. Selig verweert zich door te stellen dat nakoming onmogelijk is. Rebbe brengt daar tegenin dat aangezien kuikens soortzaken zijn, nakoming nog gewoon mogelijk is.

  2. Rebbe vordert subsidiair schadevergoeding van Selig. Selig stelt echter dat de niet-nakoming hem niet kan worden toegerekend. Volgens Rebbe komt het overlijden van de kuikens echter zonder meer voor rekening van Selig.

Hebben de primaire en subsidiaire vorderingen van Rebbe kans van slagen? Betrek de twee stellingen van Selig en tegenwerpingen van Rebbe in uw antwoord.

Vraag 6

Rens, recreatief fietser, huurt in juli een racefiets bij FietsHuren BV. Nog voor het afrekenen van de borg van EUR 150,- en de huurprijs van EUR 20,- in de winkel heeft een kassamedewerker van FietsHuren BV Rens gewezen op het feit dat sinds kort de “Voorwaarden FietsHuren BV” op alle transacties van toepassing zijn. Op de balie staat een duidelijk zichtbaar bakje met losse folders waarin de volgende tekst is opgenomen:

Voorwaarden FietsHuren BV

(...)

Op al onze overeenkomsten zijn deze voorwaarden van toepassing.

Indien u de borg en huurprijs heeft betaald bent u als huurder gebonden aan de huurovereenkomst. Met de betaling van de borg en de huurprijs verklaart u tevens dat FietsHuren BV aan al haar verplichtingen onder de huurovereenkomst heeft voldaan. Bij gebreken aan de fiets die kenbaar worden na het verlaten van de winkel is FietsHuren BV altijd gerechtigd de totale borg in te houden als vergoeding van de schade. Na totstandkoming van de overeenkomst en verlaten van de winkel wordt namelijk als vaststaand aangenomen dat de gebreken zijn veroorzaakt door de huurder. (...)”

Rens kiest ervoor om geen exemplaar van de voorwaarden mee te nemen. “Die raak ik toch kwijt”, denkt hij. Rens is de straat nog niet uit gefietst of de schroef in de voorvork van de fiets breekt af. Renss vertrouwen in FietsHuren BV is volledig weg: hij wil zo snel mogelijk zijn borg terug. De kassamedewerker vertelt hem dat hij zijn borg niet terug krijgt nu blijkens de voorwaarden er vanuit mag worden gegaan dat Rens het gebrek zelf heeft veroorzaakt. Rens vraagt zich af of hij, gezien het beding, inderdaad geen recht meer heeft op teruggave van zijn borg. Maken de algemene voorwaarden onderdeel uit van de overeenkomst tussen Rens en FietsHuren en zo ja, op welke grond(en) zou Rens het beding in de algemene voorwaarden kunnen aantasten?

Vraag 7

In de werkplaats van de beroemde schilder Shmerel is een aantal van zijn assistenten bezig met het maken van een gigantisch schilderij. Het schilderij is midden in de ruimte opgesteld. Op bezoek is de Friese galeriehouder en kunstverzamelaar Jelle Rothschild, een goede klant van de schilder. Assistent Jankel probeert het middelste deel van het schilderij op aanwijzing van Shmerel naar zijn beste kunnen te voltooien. Hij gebruikt daarbij, zoals gewoonlijk, een wankele tafel waarop hij een krukje plaatst. Als Jankel zijn laatste verfstreek heeft gezet, leunt hij zoals altijd, wat achteruit om het resultaat te kunnen aanschouwen. Uit evenwicht gebracht door de wankele constructie, laat hij plots zijn schilderspalet vallen. Jelle Rothschild loopt op dat moment bewonderend naar het doek en wordt getroffen door het palet. Jelle Rothschild heeft een ernstige hoofdwond opgelopen. Hij lijdt hierdoor schade. Bij Jankel, van wie vaststaat dat hij aansprakelijk is voor deze schade op grond van onrechtmatige daad, valt echter weinig te halen.

De wankele tafel staat een dag later buiten bij de vuilnisbak. Jankel gebruikt geen tafel en krukje meer bij het schilderen, maar een professionele ladder. Op het moment dat Shmerel langs Jankel loopt, klapt de professionele ladder uiteen doordat de veiligheidspin, zonder toedoen van Jankel, opeens losschiet. Doordat de trap op hem valt, loopt Shmerel ernstige schade op aan zijn rug. De medische kosten voor zijn verwondingen bedragen EUR 15.000. De ladder is van het merk Ecalier, waarvan de producent, Ecalier Ltd. in de Verenigde Staten is gevestigd. De ladder is door Ladderkast BV te Rotterdam vanuit de Verenigde Staten in Nederland geïmporteerd.

Kan Shmerel van Ladderkast BV te Rotterdam vergoeding vorderen van de door hem geleden schade?

Vraag 8

De Boer is actief als ondernemer op het gebied van restauratie. Sinds 1989 werkt Kwastig als schilder bij één van de bedrijven van De Boer, genaamd Uienboom Restaurateurs BV. Uienboom Restaurateurs is een professioneel atelier voor restauratie van antieke stoelen. Voor het restaureren van antieke stoelen gebruikt Kwastig chroom-3-verf. De Boer verplicht zijn werknemers om gedurende het restaureren van de antieke stoelen een mondkapje te dragen, omdat hij vermoedt dat langdurige blootstelling aan verflucht gezondheidsproblemen kan veroorzaken. Kwastig betwist het nut van het dragen van een mondkapje tijdens schilderwerkzaamheden, en vergeet regelmatig een mondkapje op te doen als hij een antieke stoel restaureert. De Boer grijpt echter niet in. Hij heeft geen zin in discussies met Kwastig over het nut en de noodzaak van het dragen van mondkapjes en is al lang blij als Kwastig zijn werk zorgvuldig uitvoert. In december 2015 wordt bij Kwastig neuskanker geconstateerd, en in maart 2016 wordt in het kritische nieuwsprogramma “De Waarheid” onthuld dat chroom-3-verf een stof bevat die neuskanker veroorzaakt bij langdurige blootstelling en dat alleen schilders die zonder bescherming hun werkzaamheden hebben verricht, door neuskanker zijn getroffen. Kwastig kan sinds april 2016 niet langer meer werken en raakt door zijn slepende ziekte arbeidsongeschikt. Kwastig spreekt De Boer aan tot vergoeding van de door hem geleden schade.

Is De Boer aansprakelijk voor de schade van Kwastig?

Vraag 9

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"Een minderjarige kan als onmiddellijk vertegenwoordiger optreden."

Vraag 10

Al sinds jaar en dag verzorgt PromotionExpert BV het ontwerp van Nieskens BV's promotiemateriaal. Op 1 maart 2014 sluit Nieskens een overeenkomst met PromotionExpert voor billboards langs de snelweg voor een bedrag van € 6.500. Deze billboards moeten op 1 juli 2014 worden geleverd door PromotionExpert en direct na aanlevering dient Nieskens de aanschafprijs te betalen. Op 1 april 2014 besluit de directie van Nieskens dat ook de website aan vernieuwing toe is. Wanneer zij hoort dat PromotionExpert óók websites ontwerpt en vernieuwt, sluit Nieskens wederom een overeenkomst met PromotionExpert. Krachtens deze overeenkomst moet PromotionExpert op 1 juli 2014 een nieuwe website opleveren en moet Nieskens op 15 juni de volledige aanschafprijs (€ 15.000) hiervoor vooruitbetalen. Dit doet Nieskens. Op 1 juli worden de billboards op tijd geleverd, maar laat PromotionExpert aan Nieskens weten dat de nieuwe website niet op tijd klaar zal zijn. De vertraging duurt minstens twee maanden. De directie van Nieskens neemt hier geen genoegen mee. Om de druk op PromotionExpert op te voeren en een stok achter de deur te zetten, laat de directie van Nieskens PromotionExpert diezelfde dag weten de € 6.500 voor de geleverde billboards niet te zullen overmaken totdat de website af is.

Mag Nieskens BV op 1 juli 2014 de betaling van de billboards uitstellen?

Vraag 11

De Witt, een particulier, is eigenaar van het landgoed “Den Bercke”, 19 hectare groot. Op 15 april 2015 heeft De Witt een overeenkomst gesloten met hovenier Heester, een eenmanszaak zonder personeel, tot de aanleg van een kajak rivier met stroomversnellingen op het landgoed. De aanneemsom voor deze opdracht bedraagt € 125.000 inclusief materialen. Wanneer de rivier geheel conform de opdracht is uitgevoerd, blijft de betaling op het afgesproken tijdstip (1 juli 2015) achterwege wegens financiële problemen van De Witt. In de algemene voorwaarden van Heester staat dat de opdrachtgever bij te late betaling 3% rente per maand verschuldigd is. Vast staat dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn op de gesloten aannemingsovereenkomst. Ze zijn De Witt bovendien tijdig en op correcte wijze ter beschikking gesteld. Op 1 oktober 2015 wordt De Witt in rechte aangesproken tot betaling van de aanneemsom vermeerderd met de rente conform het vertragingsrentebeding.

De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het rentebeding. Is hij verplicht om de verbindendheid van het beding te beoordelen indien De Witt niet verschijnt bij de rechter?

Vraag 12

Wanneer de vermogende kunstliefhebber De la Fenêtre op 15 september 2015 op bezoek is bij zijn vriend Spitse, ziet hij een prachtig houten beeld in diens woonkamer staan. Spitse vertelt dat hij dit beeld recent heeft aangeschaft, maar het bij nader inzien slecht vindt passen in zijn klassiek ingerichte woonkamer. De la Fenêtre biedt daarop meteen aan het beeld te kopen voor de marktwaarde (€ 4.000). Spitse aanvaardt dit aanbod. Spitse en De la Fenêtre spreken af dat het beeld op 26 september zal worden geleverd. In de nacht van 17 op 18 september breekt er brand uit in Spitses woning. Ondanks de goede voorzorgsmaatregelen die Spitse heeft getroffen tegen brand, vergaat het beeld die nacht volledig. Op 20 september hoort De la Fenêtre van de brand bij Spitse en wil hij de overeenkomst ontbinden. Spitse verweert zich door te stellen dat ontbinden niet kan: er is ten eerste sprake van overmacht en ten tweede is hij niet tekortgekomen in de nakoming van zijn verbintenis nu hij pas op 26 september hoeft te leveren.

Kan De la Fenêtre de overeenkomst op 20 september ontbinden? Betrek beide verweren van Spitse in uw antwoord.

Vraag 13

De juridische uitgeverij Pro Bono BV wil haar huisstijl vernieuwen. Zij sluit daarom op 15 februari 2015 een overeenkomst met de bekende kunstenaar Peter Rintjes, die voor 1 september 2015 de nieuwe huisstijl zal ontwerpen voor Pro Bono. Rintjes is beroemd vanwege zijn opvallende en excentrieke ontwerpen. Pro Bono is een overeenkomst met deze eigenzinnige kunstenaar aangegaan vanwege zijn uitzonderlijke talenten. In augustus kampt Rintjes met een vreselijk gebrek aan inspiratie. Op 1 september heeft hij de nieuwe huisstijl van Pro Bono dan ook niet af. Op 3 september vordert Pro Bono oplevering van de nieuwe huisstijl van Rintjes.

Kan Pro Bono BV met succes nakoming vorderen van Rintjes?

Vraag 14

Kacper en Sander zijn al jaren als verkoper werkzaam bij Autobedrijf Carz BV, een specialist in Fiat. Kacper is dol op de nieuwe Fiat 500 en zijn enthousiasme werkt aanstekelijk. Een scherp onderhandelaar is hij echter niet. De directeur van Autobedrijf Carz BV besluit daarom in mei 2016 dat Kacper wel in de showroom mag blijven rondlopen om auto’s bij aspirant-kopers aan te prijzen, maar dat hij voortaan niet meer mag overgaan tot verkoop en inkoop van auto’s. Dat betekent dat hij de hulp moet inroepen van collega Sander als de contacten met aspirant-kopers het punt bereiken dat er moet worden onderhandeld over prijzen en inruilwaardes. In juli 2016 komt Evelien de showroom binnen. Kacper heeft haar ooit een gerestaureerde Fiat 500 verkocht en nu is zij op zoek naar een nieuw exemplaar. In al zijn enthousiasme vergeet Kacper dat hij de hulp van Sander moet inroepen. Hij sluit een deal met Evelien waarbij Evelien een nieuwe Fiat koopt en het gerestaureerde exemplaar inruilt. Met de overeengekomen prijs is op zich zelf niets mis. Sander had dezelfde deal kunnen sluiten.

Is er een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen Autobedrijf Carz BV en Evelien?

Vraag 15a

Eldert exploiteert een yoga- en meditatiecentrum. Het centrum is gevestigd in een verbouwde boerderij. De grote tuin rondom de boerderij vergt veel onderhoud. Daarom heeft Eldert een overeenkomst gesloten met hovenier Tom. Tom zal twee jaar lang voor een vast bedrag per maand alle nodige snoei- en maaiwerkzaamheden verrichten. Op grond van de overeenkomst mag Tom bij zijn werk in de ochtenden geen luidruchtige machines gebruiken, omdat er ’s ochtends vaak meditatielessen worden gegeven in de tuin. Nadat Tom de overeenkomst een half jaar lang naar volle tevredenheid heeft uitgevoerd, gaat hij op een dag om 9.30 uur met een elektrische heggen schaar in de weer. Eldert vordert ontbinding van de overeenkomst bij de rechter. Tom voert twee verweren.

Ten eerste betoogt Tom dat Eldert geen recht op ontbinding heeft, omdat Eldert hem na het voorval niet heeft aangemaand om zich in het vervolg te houden aan het verbod. Tom belooft zich voortaan aan de afspraken te houden.

Ten tweede betoogt Tom dat de tijd waarop de werkzaamheden uitgevoerd worden, niet de kern van de overeengekomen prestaties raakt. De hoofdverplichtingen zijn de snoei- en maaiwerkzaamheden en die zijn altijd naar volle tevredenheid uitgevoerd. Niet-naleving van een nevenverplichting levert volgens Tom alleen een grond voor ontbinding op wanneer Eldert heeft aangetoond dat hij een groot belang heeft bij naleving ervan.

Hoe zal het oordeel van de rechter luiden ten aanzien van het eerste verweer?

Vraag 15b

Hoe zal het oordeel van de rechter luiden ten aanzien van het tweede verweer?

Vraag 16

Laurianne wil graag pilates lessen volgen. Zij googelt even op sportscholen en komt terecht op de website van Sportcentrum Rode Meloen. Op die website is een inschrijfformulier te downloaden. Zij vult dat in en verstuurt het per e-mail. Een paar tellen later ontvangt zij per e-mail een ontvangstbevestiging van het sportcentrum en wordt zij welkom geheten als nieuw lid. Een half jaar volgt zij met veel plezier pilates lessen bij het sportcentrum. De lessen worden gegeven door een Zuid-Amerikaanse pilates docente. Helaas keert deze docente terug naar Zuid Amerika en wordt zij opgevolgd door ene Eva, een liefhebber van Breakbeatmuziek. Laurianne houdt het voor gezien en zegt haar abonnement per e-mail op. Na enige tijd ontvangt zij desondanks een acceptgiro van Sportcentrum Rode Meloen. Als zij belt om te melden dat dit een vergissing moet zijn, wordt zij gewezen op de volgende clausule op het inschrijfformulier: “Opzeggingen kunnen bij de receptie geregeld worden of via een aangetekende brief. Opzeggingen via e-mail of telefonisch worden niet behandeld.”

Is dit opzegbeding te vernietigen op grond van artikel 6:233 sub a BW?

Vraag 17

In november 2016 wordt Alvins fiets gestolen. Sindsdien beweegt hij zich noodgedwongen te voet door Groningen voort. In januari 2017 valt zijn blik op een fiets in het fietsenrek bij de Der Aa-kerk, die hij onmiddellijk als de zijne herkent. Die fiets heeft Bertrand met Sinterklaas 2016 cadeau ge- kregen van Cletus, die de fiets in november had gestolen. Alvin twijfelt geen moment, forceert het slot en rijdt met de fiets weg.

Kan Bertrand van Alvin afgifte van de fiets vorderen? Zo ja, op welke grondslag? Zo nee, waarom niet?

Vraag 18

Juwelier Julia heeft in haar etalage een gouden halsketting liggen. Boris, een bevriende juwelier, heeft interesse in de halsketting. Hij verwacht de halsketting met winst te kunnen doorverkopen. Op 2 mei 2016 Boris koopt de halsketting van Julia. Omdat de halsketting nog eigendom is van Angela, een vriendin van Julia, wordt daarbij door Julia aan Boris bij voorbaat geleverd en wel met een geanticipeerd constitutum possessorium. De halsketting zal daarbij vooralsnog in de etalage van Julia blijven liggen.

Kort nadat de halsketting op 15 juli 2016 door Angela aan Julia is overgedragen, krijgt Julia spijt van de verkoop van de halsketting aan Boris. Julia blijkt de halsketting voor een aanzienlijk hogere prijs te kunnen verkopen aan een van haar vaste klanten. Julia laat daarom op 1 augustus 2016 aan Boris weten dat zij afziet van de levering aan Boris en dat zij daarom als eigenaar de halsketting kan overdragen aan een derde. Volgens Julia is Boris geen eigenaar geworden, omdat zij ten tijde van de verkoop aan Boris slechts houder was van de halsketting en de halsketting – die nog steeds bij Julia in de etalage ligt – dus niet rechtsgeldig aan Boris geleverd is. Boris stelt dat de halsketting wel degelijk rechtsgeldig aan hem geleverd is zodat hij daarvan eigenaar is geworden.

Wie is op 1 augustus 2016 eigenaar van de halsketting?

Vraag 19

Jan is de trotse eigenaar van een woonboerderij gelegen in het noorden van het land. Na zijn pensionering heeft hij de boerderij helemaal opgeknapt en het pand is dan ook van alle gemakken voorzien. De verbouwingen hebben Jan echter dusdanig veel geld gekost dat hij het onderhoud van de woonboerderij niet langer kan betalen. Hij ziet zich dan ook genoodzaakt de boerderij te koop te zetten. Niet kort daarna meldt zich Remco die na een werkzaam leven in de Randstad nu de rust van het platteland opzoekt. Remco biedt de vraagprijs van € 450.000 en op 1 augustus wordt bij de notaris een schriftelijke koopovereenkomst opgemaakt en door partijen en de notaris ondertekend. De koopovereenkomst wordt op 2 augustus ingeschreven in de openbare regsisters. Jan en Remco gaan op 7 augustus naar de notaris en laten daar de leveringsakte passeren die op 14 augustus wordt aangeboden bij de openbare registers. Daarvoor -op 8 augustus - meldt zich opeens Katrien die ook belangstelling voor de boerderij heeft. Zij biedt Jan een bedrag van € 550.000. Jan bedenkt zich geen moment en sluit ook met Katrien een koopovereenkomst. Op 12 augustus gaan zij naar een notaris en laten de leveringsakte passeren die de notaris nog dezelfde dag bij de openbare registers aanbiedt.

Op 20 augustus komt Remco met een verhuiswagen vol spullen het erf van de boerderij oprijden. Tot zijn verbazing ziet hij Katrien al achter de geraniums van de door haar al volledig ingerichte boerderij zitten. Katrien is even verbaasd als Remco. Katrien is van mening dat zij eigenaar is van de boerderij en dat Remco haar niets kan maken. Remco is verontwaardigd en vraagt u hoe de vork juridisch in de steel zit.

Schets de rechtsposities van Katrien en Remco voor wat betreft de boerderij.

Vraag 20a

Althea B.V. is een snelgroeiend adviesbureau dat aan bouwbedrijf Vivacia opdracht heeft gegeven om een nieuwe vleugel aan het bestaande kantoor te bouwen. De bouw gaat voorspoedig en vlak voor de start van de bouwvak hebben de beide bedrijven samen gevierd dat het hoogste punt is bereikt. Op de eerste maandag van de bouwvak komen de medewerkers van Althea B.V. advies op kantoor. Ze schrikken enorm als ze zien dat de nieuwe vleugel op instorten staat. De nieuwe vleugel dreigt zelfs de buitenmuur van het bestaande kantoor mee omver te trekken met alle gevolgen van dien. Althea B.V. probeert bouwbedrijf Vivacia te bereiken maar Vivacia en haar medewerkers zijn op vakantie en letten niet voortdurend op hun telefoon en email. Wachten tot het misgaat, wil Althea B.V. niet en daarom schakelt zij aan het einde van de ochtend een ander bouwbedrijf (Paragon) in dat bereid is onmiddellijk maatregelen te nemen om verdere schade te voorkomen. Paragon constateert tijdens het treffen van de maatregelen dat Vivacia een verkeerd soort cement heeft gebruikt dat niet de vereiste sterkte heeft en de constructie daardoor in het geheel niet kan dragen. Na de vakantie presenteert Althea B.V. bouwbedrijf Vivacia de rekening van Paragon. Vivacia is hevig ontstemd over de gang van zaken en meent dat haar eerst de kans had moeten worden gegeven om de zaak te herstellen. Zij weigert betaling.

Heeft Vivacia gelijk? Betrek relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in uw antwoord.

Vraag 20b

Stel dat het geschil omtrent de nieuwe vleugel is opgelost en dat de nieuwe vleugel staat. De directeur van Althea B.V. vraagt een offerte aan bij Keffria voor de levering van kantoormeubilair voor de nieuwe vleugel. Keffria doet per email een prijsopgave aan Althea B.V. en vermeldt daarin dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn indien Althea B.V. akkoord zou gaan met de prijsopgave. De voorwaarden zijn bovendien bijgesloten als bijlage bij de prijsopgave. Althea B.V. gaat per email akkoord met de prijsopgave, maar stelt in die email dat enkel de algemene voorwaarden van Althea B.V. van toepassing zullen zijn. Deze voorwaarden zijn als bijlage aan de email gehecht. Zij verzoekt daarnaast Keffria om binnen een week te reageren voor het geval zij niet met het aanbod akkoord gaat. Tijdens de uitvoering van de overeenkomst ontstaat een geschil tussen Althea B.V. en Keffria. De algemene voorwaarden van beide bedrijven blijken tegenstrijdige bedingen te bevatten.

Beargumenteer of de algemene voorwaarden van Althea B.V. of de algemene voorwaarden van Keffria van toepassing zijn op de overeenkomst.

Vraag 21a

Robin wil graag zijn boot schilderen voordat hij de wereld rondreist. Hij heeft echter geen zin om het zelf te doen en schakelt schilder Piet in. In de overeenkomst die ze sluiten wordt opgenomen dat Piet tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden in geen geval aansprakelijk is voor door hem of door zijn personeel veroorzaakte schade.

Kan op dit beding in alle omstandigheden een beroep worden gedaan?

Vraag 21b

Stel dat Luc, de werknemer van Piet, ingezet wordt bij de schilderwerkzaamheden in de tuin van Robin. Bij het manoeuvreren met een ladder slaat Luc per ongeluk het raam van de schuur in. Robin wil aanvankelijk de kosten voor de vervanging van het raam verhalen op Piet maar herinnert zich dat Piet zich heeft vrijgetekend. Robin probeert dit te omzeilen en besluit niet Piet maar Luc rechtstreeks aan te spreken.

Tijdens het schilderen van de boot slaat Luc per ongeluk met een ladder het raam van de schuur van Robin in. Robin wil de schade verhalen op Piet, maar bedenkt zich dat deze in het contract is vrijgetekend. Robin probeert dit te omzeilen door niet Piet maar Luc rechtstreeks aan te spreken.

Kan Robin Luc succesvol aanspreken?

Vraag 22

Bart is verzamelaar van modeltreinen en bestelt bij modeltreinspecialist Edu de nieuwste Faalies 3000, inclusief het bijpassende spoor. Afgesproken wordt dat Edu op 1 januari 2012 de trein bij Bart zal komen afleveren en dat Bart op 15 januari 2012 de koopprijs aan Edu zal voldoen. Zo gezegd, zo gedaan en Edu komt op de afgesproken datum langs om de trein bij Bart te brengen. Echter, bij inspectie blijkt dat het spoor niet is bijgeleverd. Edu zegt dat het hem spijt, maar dat bleek dat hij het spoor niet in voorraad had. Het spoor is zeer zeldzaam en kan pas op 1 april 2012 bij Bart geleverd worden.

In hoeverre is Bart op 15 januari 2012 gehouden om de koopprijs te voldoen?

Vraag 23a

Kluger is een drukker met als specialisatie juridische boeken. Door de opkomst van e-books gaat het minder goed met Kluger. Onverwacht begeeft één van de bestelauto’s van Kluger het, maar er is geen geld voor vervanging. De bankier, INB, biedt een oplossing: Kluger verkoopt en levert de drukpers voor een bedrag van € 200.000 aan INB en leaset deze voor een periode van vijf jaar tegen een maandelijkse vergoeding van € 4.000 terug. Als Kluger voldoet aan deze betalingsverplichting kan hij aan het einde van de vijf jaar de drukpers weer voor €1 van INB terugkopen. Verder wordt afgesproken dat als Kluger drie termijnen achterstand heeft, INB de drukpers mag opeisen en vrij is om ermee te doen wat het wil. Tot slot wordt overeengekomen dat Kluger verantwoordelijk is voor het onderhoud en de verzekering van de drukpers. Na zes maanden gaat het helaas toch weer slechter met Kluger en kan het vier maanden niet betalen. INB wil de drukpers als eigenaar opeisen.

Is INB eigenaar van de drukpers?

Vraag 23b

Kluger geeft zijn droom van de drukkerij op. Hij verkoopt de bestelbus aan Maassen, maar deze zegt dat de levering later nog wel komt. Kluger wil echter graag van de bus af, het herinnert hem aan zijn gefaalde droom. Hij gaat bij Maassen langs, maar hij is niet thuis. Kluger heeft geen zin om later nog een keer terug te komen en gooit de sleutels en autopapieren door de brievenbus en zet de bestelbus op de oprit van Maassen. Die avond wordt de auto gestolen. De volgende ochtend wordt de bus gevonden, maar hij is zwaar beschadigd.

Wie is eigenaar van de zwaar beschadigde bestelbus?

Vraag 24

Jan is de eigenaar van een chique woonboerderij in ‘t Gooi. Jan verliest echter zijn baan en kan het onderhoud niet meer betalen. Kai, een handelaar in vastgoed, een via via kennis van Jan en een bekend persoon in de regio, denkt hier een slag te kunnen slaan. Met de grootste angstaanjagende fabels over mensen in soortgelijke situaties als Jan, die nu bij de voedselbank staan te bedelen, brengt hij Jan in paniek. Jan accepteert daarom graag Kai’s aanbod om de woning voor € 500.000 te kopen. De koopovereenkomst wordt op 5 juli 2012 getekend en op 13 juli 2012 wordt de leveringsakte gepasseerd en ingeschreven in de openbare registers. Kai zet de woning direct weer te koop voor € 700.000. Jan beseft dat hij is opgelicht en vordert vernietiging van de koopovereenkomst bij de rechter, op grond van bedrog dan wel misbruik van omstandigheden. De dagvaarding wordt in september 2012 uitgebracht. Jan stapt ook naar de pers, die erbovenop springt. In 2013 komt Kai in contact met Ruth die het huis wel wil kopen. Ruth heeft in de regionale kranten gelezen dat Kai een minder dan goede reputatie heeft, maar is niet op de hoogte dat dat komt vanwege dit specifieke huis. Ruth is gecharmeerd van de woonboerderij en koopt het voor €650.000. De koopovereenkomst wordt op 7 april 2013 gesloten en dezelfde dag wordt de koop ingeschreven in de openbare registers. Op 13 juni 2013 geeft de rechter vonnis in het voordeel van Jan. Kai, die ziet dat hij ongelijk heeft, berust in de uitspraak. Jan eist de woning op bij Ruth, die betuigt niet te hebben geweten dat er een zaak gaande was betreffende het huis. Jan zegt dat Ruth beter had moeten weten vanwege alle perspublicaties. Wie is na het vonnis van de rechter eigenaar van de woning?

Vraag 25a

Kledingreparatiebedrijf Koster, met 8 werknemers, wil de reparatie van leder graag uitbesteden. Het benadert het familiebedrijf Post, met 3 werknemers. In de offerte die Post aan Koster stuurt stelt Post dat zijn algemene voorwaarden van toepassing zijn. In de reactie daarop verwerpt Koster dit en verklaart de eigen algemene voorwaarden van toepassing en vermeldt dat deze opgestuurd zullen worden op verzoek van Post. Het accepteert in deze reactie de offerte van Post. In een latere brief van Post wordt niet meer gesproken over de voorwaarden, maar wel worden de algemene voorwaarden van Post meegestuurd. De algemene voorwaarden van de twee verschillen aanmerkelijk.

Beredeneer waarom de algemene voorwaarden van Koster in dit geval toepasselijk zouden zijn..

Vraag 25b

Welke vernietigingsgronden kunnen succesvol worden ingeroepen?

Vraag 26

Van der Velde is een botenbouwer en bouwt en installeert in opdracht van Driessen een nieuwe mast voor de boot van Driessen. Als Driessen de volgende dag met zijn boot wil gaan zeilen ontdekt hij een constructiefout. Hierdoor dreigt het dek van de boot volledig in te vallen. Driessen belt onmiddellijk Van der Velde om de fout te herstellen, maar Van der Velde is niet te bereiken. Ook via de mail krijgt hij geen reactie. In wanhoop belt Driessen Van der Velde nogmaals, maar wederom is er geen gehoor. Driessen belt daarop een andere botenbouwer, Kuijpers, om de constructiefout te herstellen. Deze springt direct in de auto en binnen een paar uur is het probleem verholpen. Driessen spreekt vervolgens Van der Velde aan voor de kosten gemaakt door het noodgedwongen inhuren van Kuijpers. Lukt het Driessen om Van der Velde met succes aan te spreken voor deze kosten?

Vraag 27

Luuk en Ruben zijn al jaren buren. Luuk maakt gebruik van een enorme kelder die zich zowel onder zijn huis, als het huis van Ruben bevind. Ruben heeft nooit geweten dat er een kelder onder zijn huis zat, maar na het repareren van een lekkage in zijn huis komt hij daar achter. Omdat hij zelf ook wel een kelder kan gebruiken eist hij een stuk op. Hij betoogt dat het deel van de kelder zijn eigendom is, omdat het recht onder zijn huis zit. Kan Ruben dit deel van de kelder opeisen? Betrek hierbij zijn argument.

Vraag 28

Ryan – een handelaar in kunst – gaat langs bij de prijzige kringloopwinkel Second Life dat is gevestigd in ‘t Gooi. Hij ziet daar een schilderij voor €4.000 en hij denkt het voor veel meer te kunnen doorverkopen. Echter, hij kan op het moment niet de vraagprijs betalen. Daarom spreekt hij met Second Life af dat het wordt verkocht onder opschortende voorwaarde van betaling van de €4.000. Ryan brengt het schilderij gelijk naar Houtwerk BV, voor een nieuwe maar klassiek vormgegeven eiken lijst. Hij weet ook gelijk al een koper, Elizabeth, die het schilderij bij Houtwerk BV komt bezichtigen. Elizabeth koopt het schilderij voor €10.000 en betaalt onmiddellijk. Ryan laat aan Houtwerk BV weten, in het bijzijn van Elizabeth, dat hij het schilderij aan Elizabeth heeft geleverd. Een paar dagen later wordt Second Life ongeduldig, aangezien het nog steeds de €4.000 niet heeft ontvangen van Ryan. Ryan heeft alleen het geld dat hij heeft ontvangen van Elizabeth inmiddels alweer uitgegeven en meldt aan Second Life dat hij de €4.000 niet kan ophoesten. Daarop ontbindt Second Life de overeenkomst en begeeft zich naar Houtwerk BV om het schilderij op te halen. Toevallig is Elizabeth daar ook net om haar nieuw aangeschafte oogappeltje op te halen. Er ontstaat een discussie tussen Second Life en Elizabeth over wie de eigenaar van het schilderij is.

Wie is eigenaar: Second Life of Elizabeth?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Argument 1

Bij de beantwoording van de vraag of de algemene voorwaarden overeengekomen zijn, gelden geen andere regels dan die welke uit art. 3:33 jo 3:35 jo 6:217 lid 1 BW voortvloeien. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat Horto BV (hierna: Horto) niet uitdrukkelijk heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Echter, men kan hier spreken van stilzwijgende aanvaarding ex art. 6:217 lid 1 jo 3:37 lid 1. Immers, de verklaringen van Flonder NV (hierna: Flonder) omtrent de voorwaarden – zowel bij gelegenheid van de eerste offerte en de aanbiedingsbrief als bij de verschillende facturen – moesten door Horto redelijkerwijs worden begrepen als een aanbod tot het toepasselijk verklaren van haar leveringsvoorwaarden. Horto heeft, door meermalen met Flonder te contracteren zonder te protesteren tegen die toepasselijkheid, bij Flonder het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat het aanbod tot het hanteren van de betreffende algemene voorwaarden is aanvaard ex art. 3:35 jo 6:217 lid 1 BW.

Argument 2

Daarbij is geheel niet van belang dat Horto de voorwaarden ooit heeft ingezien. Horto kan ook gebonden zijn aan de voorwaarden als Flonder weet of behoort te begrijpen dat Horto de inhoud ervan niet kende. Art. 6:232 BW is namelijk van toepassing (ook al is Horto een ‘grote onderneming’: art. 6:235 BW sluit toepassing van 6:232 niet uit).

Tussenconclusie: beide argumenten gaan niet op en Horto is in casu gebonden aan de leveringsvoorwaarden van Flonder.

Argument 3

Horto doet hier een beroep op art. 6:248 lid 2 BW. Hoofdregel is dat contractuele limitering van aansprakelijkheid tussen professionele partijen in beginsel is toegestaan (Matatag/De Schelde: HR 31 december 1993, NJ 1995/389). Of een beroep op de in de algemene voorwaarden opgenomen limitering van aansprakelijkheid in het gegeven geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hangt van de waardering van tal van omstandigheden af (Saladin/HBU: HR 19 mei 1967, NJ 1967/261). In dit geval wegen met name mee:

  • Partijen zijn beide professionele partijen en doen al enkele jaren zaken met elkaar, waarbij Flonder steeds verwees naar de algemene voorwaarden waar het limiteringsbeding in is opgenomen;

  • De mate van schuld van Flonder is gering; weliswaar heeft leidinggevend personeel van Spuittechniek BV ernstige fouten gemaakt, maar dit is niet leidinggevend personeel van de debiteur zélf; anderzijds kan Flonder (wellicht) wel worden verweten dat zij de eerdere signalen van andere klanten niet serieus heeft genomen;

  • Horto had zich, als zij de voorwaarden zou hebben bestudeerd, bewust kunnen zijn van de strekking van het beding;

  • Het factuurbedrag is € 35.358,75 terwijl de schade € 176.597,73 beloopt; mede vanwege dat grote verschil heeft Flonder belang bij limitering van de aansprakelijkheid;

  • Temeer omdat de aansprakelijkheid van Flonder is verzekerd tot een bedrag van € 25.000 en Horto dus wel degelijk iets van de veroorzaakte schade vergoed krijgt.

Conclusie

Alles afwegende kan niet worden gezegd dat het beroep van Flonder op de aansprakelijkheidsbeperking in de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Argument 3 slaagt dus evenmin. Dit betekent dat de rechter het beroep op art. 10 van de leveringsvoorwaarden door Flonder hoogstwaarschijnlijk zal honoreren.

Vraag 2

Onjuist. Uit het arrest volgt dat art 6:228 lid 1 sub b juist ertoe strekt ook aan een onvoorzichtige koper bescherming te bieden. Indien de verkoper een op hem rustende mededelingsplicht schendt, zal de goede trouw in de regel meebrengen dat de wederpartij een dwalingsberoep niet kan afweren door te stellen dat de koper zelf maar onderzoek had moeten plegen.

Vraag 3

Onjuist. Dit betreft gevolgschade. Gevolgschade is onherstelbaar en dus is nakoming ten aanzien van gevolgschade blijvend onmogelijk. Hiertoe is geen verzuim op grond van art. 6:74 lid 2 BW vereist en is dus ook geen ingebrekestelling vereist (Zie arrest Kinheim/Pelders: HR 4 februari 2000, NJ 2000/258).

Vraag 4

Ad argument 1:

Art. 6:265 lid 2 BW bepaalt dat de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. In casu is nakoming door het vervoersverbod tijdelijk onmogelijk. In het geval van tijdelijke onmogelijkheid is voor ontbinding dan geen verzuim vereist, en daarmee ook geen ingebrekestelling.

Conclusie: Er hoeft dus geen ingebrekestelling te worden verstuurd. Rebbe heeft op dit punt geen gelijk.

Ad argument 2:

Art. 6:265 lid 1 bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding niet rechtvaardigt. Voorop staat de hoofdregel uit HR Mol/Meijer Beheer: iedere tekortkoming rechtvaardigt in beginsel (gedeeltelijke) ontbinding. Er bestaat slechts beperkte ruimte voor redelijkheid en billijkheid. Conclusie: Ook op dit punt heeft Rebbe geen gelijk, want iedere tekortkoming rechtvaardigt in beginsel ontbinding.

Vraag 5

Ad vordering 1:

Doordat Rebbe op 20 april, het afgesproken afleverdatum van de 1000 kuikens, Selig met lading terugstuurt, is er sprake van schuldeisersverzuim aan de kant van Rebbe als bedoeld in art. 6:58 BW. De overvolle stallen ten gevolge van het te laat ontruimen is een beletsel dat aan schuldeiser Rebbe kan worden toegerekend (schuld/verwijtbaarheid), waardoor nakoming door schuldenaar Selig wordt verhinderd.

Hoewel de kuikens soortzaken zijn, bepaalt art. 7:10 lid 2 / 6:65 BW dat wanneer soortzaken door de verkoper / schuldenaar (in casu: Selig) zijn aangewezen en hij de koper / schuldeiser (Rebbe) daarvan heeft verwittigd, hij in geval van schuldeisersverzuim slechts verplicht is tot levering van die zaken, dat wil zeggen de 1000 kuikens die Selig beoogde af te leveren bij Rebbe. Aanwijzing en verwittiging hebben plaatsgevonden middels het transporteren van de kuikens naar het adres van Rebbe en het bericht aan Rebbe door Selig dat hij de kuikens in een aparte stal op zijn terrein heeft geplaatst alwaar Rebbe de kuikens moet komen ophalen. Nakoming van de bedoelde 1000 kuikens is dus onmogelijk, nu die kuikens bij de orkaanstoot zijn gesneuveld. Het tenietgaan van de kuikens is dus voor risico van de koper Rebbe. NB: hoewel dieren geen zaken zijn (art. 3:2a lid 1 BW), zijn bepalingen met betrekking tot zaken wel op dieren van toepassing (art. 3:2a lid 2 BW).

Ad vordering 2:

Deze tekortkoming kan Selig niet worden toegerekend, aangezien het ‘verlichte regime’ van art. 6:64 BW geldt. Een omstandigheid die opkomt tijdens het verzuim van de schuldeiser kan aan de schuldenaar niet worden toegerekend, tenzij hij door zijn schuld of die van een onderschikte zijn zorgplicht heeft geschonden. Hiervan is geen sprake. Selig hoeft dan ook geen schadevergoeding te betalen. Conclusie: de vorderingen hebben geen kans van slagen.

Vraag 6

De algemene voorwaarden – in de zin van art. 6:231 sub a BW – , waaronder het betreffende beding, zijn onderdeel van de overeenkomst tussen Rens en FietsHuren BV. Op grond van art. 6:217 BW is deze overeenkomst tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding daarvan. Een wederpartij (Rens) is ook dan aan de algemene voorwaarden gebonden als bij het sluiten van de overeenkomst de gebruiker (FietsHuren) begreep of moest begrijpen dat zij de inhoud daarvan niet kende, art. 6:232 BW. Hoewel Rens heeft geweigerd de algemene voorwaarden te lezen, is hij wel op de hoogte geweest van het bestaan ervan en heeft hij deze door het sluiten van de overeenkomst geaccepteerd. De algemene voorwaarden maken dus deel uit van de overeenkomst.

Het betreffende beding kan evenwel door Rens – een consument – worden aangetast. Rens zou het beding kunnen vernietigen op grond van art. 6:233 sub a BW, nu de inhoud ervan onredelijk bezwarend is / wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Het betreft namelijk een beding in de zin van art. 6:236 lid 1 sub k BW (zwarte lijst) / art. 6:237 sub b BW (grijze lijst), omdat het Renss bevoegdheid om bewijs te leveren van wanprestatie door FietsHuren BV uitsluit of beperkt. Nu het beding op de zwarte/grijze lijst staat is het onredelijk bezwarend / wordt het vermoed onredelijk bezwarend te zijn, en dus vernietigbaar door Rens. (Hij kan dus verklaren dat hij het beding wil vernietigen ex art. 3:50 lid 1 BW). NB: In casu zijn de algemene voorwaarden op een juiste wijze ter hand gesteld (op grond van art. 6:230b jo. 6:230c lid 2 jo. 6:234 lid 1 BW), zodat aantasting op grond van art. 6:233 sub b niet mogelijk is.

Vraag 7

De schade van Shmerel werd veroorzaakt door een gebrekkige ladder. De ladder is een gebrekkig product ex art. 6:186 lid 1 sub b BW, omdat deze niet de veiligheid biedt die men mag verwachten (gelet op het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product). De producent is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product ex art. 6:185 lid 1 BW (productaansprakelijkheid). Ingevolge art. 6:187 lid 3 wordt de importeur Ladderkast BV te Rotterdam gelijkgesteld aan de producent Ecalier Ltd. Ladderkast BV is ex art. 6:190 lid 1 sub a BW aansprakelijk voor de letselschade. De hoogte van de medische kosten is niet relevant. Ladderkast BV kan dus door Shmerel worden aangesproken tot vergoeding van de door hem geleden schade. Zie ook:VwS nr. 134 t/m 153

Vraag 8

De Boer is als werkgever aansprakelijk voor de letselschade van Kwastig op grond van art. 7:658 lid 2 jo. lid 1 BW. Zijn ondergeschikte Kwastig heeft schade, namelijk neuskanker, opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De tenzij-clausule uit lid 2 gaat niet op: De Boer heeft zijn zorgplicht geschonden doordat hij nalatig is geweest met het verstrekken van veiligheidsinstructies. Kwastig heeft wel onbezonnen en onzorgvuldig gehandeld, maar niet gesteld kan worden dat deze onzorgvuldigheid opzettelijk of bewust roekeloos van aard is. In HR Pollemans/Hoondert wordt het begrip opzet/bewuste roekeloosheid nader uitgewerkt. Niet gebleken is dat Kwastig zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust zou zijn geweest. Tevens valt de schending van de zorgplicht door De Boer niet in het niets ten opzichte van de mate waarin de gedraging van Kwastig tot het letsel heeft bijgedragen.

Vraag 9

Juist, handelingsonbekwaamheid van een onmiddellijke vertegenwoordiger vormt geen probleem, aangezien niet hij, maar de achterman de rechtshandeling verricht ex art. 3:63 lid 1 BW.

Vraag 10

Het algemene opschortingsrecht is geregeld in art. 6:52 BW. Een schuldeiser kan zijn eigen verbintenis opschorten wanneer hij een opeisbare vordering heeft op de schuldenaar en er voldoende samenhang bestaat tussen zijn eigen verbintenis en deze vordering (lid 1). Er is voldoende samenhang wanneer de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of wanneer partijen regelmatig zaken met elkaar doen (lid 2). Op 1 juli heeft Nieskens BV een opeisbare vordering op PromotionExpert BV: PromotionExpert moest op 1 juli een website opleveren. Deze verbintenis komt PromotionExpert niet na: de website is twee maanden vertraagd. Nieskens zelf is op 1 juli verplicht om € 6.500 aan PromotionExpert te betalen voor het geleverde promotiemateriaal. Nu Nieskens en PromotionExpert al jaren soortgelijke overeenkomsten aangaan, is er voldoende samenhang tussen enerzijds de betalingsverplichting ten aanzien van het promotiemateriaal van Nieskens en anderzijds de opleveringsverplichting van de website van PromotionExpert. Nieskens is daarom bevoegd zijn betalingsverplichting op te schorten op grond van art. 6:52 BW.

Vraag 11

De rechter is verplicht om de toets of iets onredelijk bezwarend is ambtshalve toe te passen indien De Witt niet verschijnt bij de rechter. De Witt is een particulier en de effectieve bescherming van consumenten vergt dat de rechter er op eigen initiatief voor zorgt dat De Witt niet gebonden is aan een onredelijk bezwarend beding, ook al laat deze (door onwetendheid of een gebrek aan middelen) verstek gaan.

Vraag 12

Vereist voor ontbinding op grond van artikel 6:265 BW is in de eerste plaats een tekortkoming: een opeisbare verbintenis moet niet (of niet deugdelijk) zijn nagekomen door de schuldenaar. De gevolgen van niet-nakoming treden reeds in voordat de vordering opeisbaar is, wanneer vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn (art. 6:80 lid 1 sub a BW). Weliswaar is de vordering tot levering van het beeld nog niet opeisbaar op 20 september, maar het staat dan wel vast dat Spitse nooit in staat zal zijn het beeld te leveren op 26 september, omdat het door brand is vergaan. De gevolgen van niet-nakoming treden dus op 20 september reeds in. Het verweer van Spitse dat hij niet is tekortgekomen, omdat hij pas op 26 september hoeft te leveren, gaat dus niet op. Verder is vereist dat de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. Nu het beeld volledig is vergaan, is dat laatste het geval. Voor ontbinding is geen verzuim van Spitse vereist, omdat levering van het beeld blijvend onmogelijk is (art. 6:265 lid 2 BW). Verder is niet vereist dat de tekortkoming de schuldenaar kan worden toegerekend. Toerekenbaarheid is immers geen vereiste voor ontbinding. Ook het overmachtsverweer van Spitse gaat dus niet op. Conclusie: Du Fenêtre kan de overeenkomst op 20 september ontbinden.

Vraag 13

Het recht op nakoming is geregeld in artikel 3:296 lid 1 BW. De vordering hoeft enkel afdwingbaar én opeisbaar te zijn; toerekenbaarheid en verzuim zijn niet vereist. Uit de wet, de aard van de prestatie of een rechtshandeling kan volgen dat nakoming niet kan worden toegewezen. Op 3 september heeft Pro Bono een opeisbare vordering tot het leveren van een nieuwe huisstijl op Rintjes. Zij kan dus in beginsel nakoming vorderen. Echter, de aard van de prestatie staat aan een succesvolle vordering tot nakoming in de weg. Deze heeft een zodanig hoogstpersoonlijk karakter (vergelijkbaar met het schrijven van een boek), dat nakoming niet kan worden afgedwongen. Vanwege deze bijzondere persoonlijke aard van de verbintenis zal de rechter de vordering tot nakoming niet toewijzen. Conclusie: Pro Bono kan niet met succes nakoming vorderen van Rintjes.

Vraag 14

Kacper heeft ooit een volmacht gehad om auto’s te verkopen en in te kopen, maar die volmacht is in mei 2016 herroepen(vgl. art. 3:72 sub c BW). Kacper heeft dus bij het sluiten van de overeenkomst gehandeld als onbevoegde vertegenwoordiger. In beginsel komt er bij onbevoegde vertegenwoordiging geen overeenkomst tot stand. Maar er zijn uitzonderingen; vertrouwensbescherming (art. 3:61 lid 2 BW en lex specialis art. 3:76) en bekrachtiging (3:69 BW) In deze casus is artikel 3:76 BW van toepassing. Autobedrijf Carz BV kan zich er tegenover Evelien niet op beroepen dat de volmacht aan Kacper was ingetrokken, omdat zich geen van de situaties voordoet die zijn opgesomd in artikel 3:76 lid 1 sub a, b, c en d BW. Zie het boek Rechtshandeling en Overeenkomst nr. 116.

NB: Studenten die de lex specialis art. 3:76 BW links laten liggen en de casus oplossen met behulp van artikel 3:61 lid 2 BW kunnen ook punten verdienen. Evelien wordt nl. ook op grond van artikel 3:61 lid 2 BW beschermd. De schijn van volmachtverlening is nl. door Autobedrijf Carz BV gewekt door de aanstelling van Kacper als verkoper. Auto’s verkopen behoort immers volgens verkeersopvatting tot de normale bevoegdheid van een auto- verkoper. En Autobedrijf Carz laat Kacper bovendien rondlopen in de showroom en klanten aanspreken over de auto’s die te koop staan. Hoewel in de gegeven casus de uitkomst bij toepassing van de artikelen 3:76 en 3:61 lid 2 dezelfde is, is het echter wel van belang dat studenten naar artikel 3:76 reiken wanneer die mogelijkheid zich voordoet, omdat de eisen voor bescherming in dat artikel minder zwaar zijn. Het is dus makkelijker voor Evelien om zich op art. 3:76 te beroepen (minder hoge stelplicht). Daarom krijgen studenten die artikel 3:76 BW noemen, meer punten.

Vraag 15a

Het gaat hier om een overeenkomst die voor beide partijen voortdurende verplichtingen inhoudt. Indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een dergelijke verplichting, kan deze weliswaar in de toekomst alsnog worden nagekomen, maar daarmee wordt de tekortkoming in het verleden niet ongedaan gemaakt en wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt met betrekking tot het tekortschieten in de nakoming van een verplichting om niet te doen. Arrest Schwartz/Gnatovic. Als nakoming onmogelijk is, is volgens artikel 6:265 lid 1 ontbinding mogelijk zonder verzuim. Zie het boek Verbintenissenrecht algemeen, nr. 135. Tom doelt op het vereiste van een ingebrekestelling (6:82) voor het intreden van verzuim.

Vraag 15b

De rechter zal in zijn oordeel de overwegingen van de Hoge raad in het arrest Twickler in acht nemen. De rechtbank maakte ten onrechte een onderscheid tussen bedingen die de kern van de overeengekomen prestatie betreffen en bedingen die niet de kern raken van de overeengekomen prestatie. Bedingen die de kern van de overeengekomen prestatie betreffen zouden in beginsel volgens de rechtbank grond opleveren voor ontbinding en bedingen die niet de kern van de overeengekomen prestatie betreffen zouden alleen tot ontbinding leiden indien degene die ontbinding nastreeft stelt en bewijst dat zijn belang bij ontbinding zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij instandhouding. De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond is voor het op voorhand maken van een dergelijk onderscheid. Volgens artikel 6:265 lid 1 geeft immers iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen in beginsel aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden.

NB. Als een partij tegen wie de ontbinding gericht, zich beroept op de tenzijformule in 6:265 BW, zal de rechter rekening dienen te houden met alle omstandigheden van het geval.

Vraag 16

Laurianne is een natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Zij kan een beroep doen op artikel 6:236 BW (zwarte lijst). Volgens 6:236 sub o BW wordt als onredelijk bezwarend aangemerkt een in de algemeen voorwaarden voorkomend beding “dat de bevoegdheid van de wederpartij om de overeenkomst, die mondeling, schriftelijk of langs elektronische weg tot stand is gekomen, op een overeenkomstige wijze op te zeggen, uitsluit of beperkt;”. Wanneer Sportcentrum Rode Meloen de mogelijkheid biedt aan consumenten om overeenkomsten via elektronische weg aan te gaan, moet Sportcentrum Rode Meloen consumenten ook de mogelijkheid bieden om overeenkomsten via elektronische weg, zoals per e-mail, op te zeggen. Het beding is dus vernietigbaar op grond van artikel 6:233 sub a BW juncto 6:236 sub o BW. (Inspiratiebron voor deze vraag was een beslissing van de ACM waarin een sportschool in Groningen een boete opgelegd werd voor dit opzegbeding).

NB: Het gaat hier om een algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 sub a BW. De algemene voorwaarde is deel gaan uitmaken van de overeenkomst.(6:217 BW , 3:33 BW, 3:35 BW). Laurianne valt niet onder 6:235 BW. Daarom is artikel 6:233 van toepassing.

Vraag 17

Ja, op grond van de bezitsactie van art. 3:125 BW. Die kan zelfs worden toegewezen tegen iemand met een beter recht, zoals in casu Alvin, te weten indien deze “met geweld of op heimelijke wijze” de eiser het bezit heeft ontnomen. Dat doet zich hier voor.

NB Een vordering tot afgifte kan in dit geval ook worden gebaseerd op de onrechtmatige daad. Bertrand kan niet revindiceren omdat hij geen eigenaar is (hem komt hem geen bescherming toe op grond van art. 3:86 lid 1 BW omdat hij de fiets geschonken kreeg).

Vraag 18

Voor overdracht van de halsketting door Julia aan Boris is vereist een geldige titel, levering en beschikkingsbevoegdheid (art. 3:84 lid 1 BW). De koopovereenkomst tussen Julia en Boris vormt een geldige titel. Julia heeft op 2 mei bij voorbaat geleverd, omdat de hals- ketting op dat moment voor haar een relatief toekomstig goed was (de ketting bestond al, maar Julia moest hem nog verkrijgen). De levering bij voorbaat heeft plaatsgevonden door middel van een geanticipeerde levering constitutum possessorium (art. 3:97 jo. art. 3:90 jo. art. 3:115 aanhef en sub a BW). Voor een constitutum possessorium levering is o.g.v. art. 3:115 aanhef sub a BW bezit vereist (en dat heeft Julia nog niet), maar omdat de strekking van een geanticipeerd constitutum possessorium is dat het bezit pas overgaat zodra de vervreemder dit verwerft, staat het vereiste dat de vervreemder voor een geslaagd constitutum possessorium het bezit moet hebben, haar niet in de weg. (zie het boek Goederenrecht nr. 314). Op 2 mei 2016 was Julia echter nog niet beschikkingsbevoegd, zodat nog geen verkrijging plaatsvond. Als op 15 juli 2016 de halsketting door Angela (geldig) wordt overgedragen aan Julia, wordt Julia eigenaar en beschikkingsbevoegd. Op datzelfde moment is de eigendom van de halsketting verkregen door Boris, zonder dat daarvoor een nadere (leverings)handeling was vereist. De stellingen van Boris dat de halsketting rechts- geldig aan hem is geleverd en dat hij eigenaar is geworden van de halsketting, zijn dus juist. De stelling van Julia dat zij ten tijde van de verkoop slechts ‘houder’ was van de halsketting, is wel juist, maar doet niet ter zake. De levering aan Boris was immers een levering bij voorbaat (art. 3:97 BW). Op het moment dat Julia de halsketting door Angela overgedragen kreeg, was Julia (voor een ondeelbaar moment) niet langer houder voor Angela, maar bezitter en eigenaar. Daarna was ze alleen nog houder, nu voor Boris, en niet meer beschikkingsbevoegd, zodat ze niet als eigenaar aan een derde kan overdragen. Ook kan ze op 1 augustus 2016 niet meer afzien van levering aan Boris, nu de levering (en verkrijging) al eerder had(den) plaatsgevonden. Boris was (vanaf 15 juli 2016 en dus ook) op 1 augustus 2016 eigenaar van de halsketting.

Vraag 19

De koopovereenkomst wordt geregeld in artikel 3:84 BW. Er dient sprake te zijn van: 1. een geldige titel (in casu: een koopovereenkomst), 2. er dient sprake te zijn van levering, 3. de eis van beschikkingsbevoegdheid (in casu: Jan is de eigenaar). De levering van een onroerende zaak en registergoed (de woning, artikel 3:3 jo. 3:2 BW en artikel 3:10 BW) wordt geregeld in artikel 3:89 lid 1 en lid 4 BW. Artikel 3:89 BW vereist voor de levering van de woning een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de openbare registers. De notariële akte is op 7 augustus opgemaakt, een dag voor Katrien zich meldde. Dit vormt daardoor geen probleem voor Remco. Pas op 14 augustus geschiedt echter het aanbieden bij de openbare registers, hetgeen problematisch is voor Remco, omdat de rangorde tussen de inschrijving van beide akten bepalend is volgens artikel 3:19 lid 2 BW. Pas na deze aanbieding is de levering voltooid en is er dus sprake van een rechtsgeldige overeenkomst. Jan was dus op 12 augustus, 2 dagen voor het tijdstip van aanbieding, nog eigenaar en dus nog steeds beschikkingsbevoegd.

Dit betekent dat Remco hooguit een vordering uit wanprestatie kan instellen jegens Jan en een vordering uit onrechtmatige daad kan instellen jegens Katrien. Aangezien Katrien ter goeder trouw was (artikel 3:11 BW) lijkt deze laatste vordering weinig kans van slagen te hebben.

Vraag 20a

Artikel 6:74 lid 1 BW verplicht Vivacia bij iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schade die Althea B.V. daardoor lijdt te vergoeding. Lid 2 voegt hier echter aan toe, dat wanneer nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is (zoals in casu het geval is), deze schadevergoeding alleen betaald dient te worden indien Vivacia in verzuim is. De vraag is dus of in casu Vivacia in verzuim is. Dit staat vermeld in artikel 6:81 BW. Er dient voldaan te zijn aan de eisen gesteld in artikel 82 en 83. Zo is er een schriftelijke aanmaning vereist, een vereiste waaraan Althea B.V. niet voldaan heeft. Dit hoeft alleen niet, wanneer de schriftelijke aanmaning nutteloos zou zijn: artikel 6:82 lid 2 BW. In dat geval dient Althea B.V. schriftelijk te melden dat Vivacia aansprakelijk wordt gesteld, hetgeen niet gebeurd is. Artikel 6:83 lid 2 BW geeft als uitzondering op het verzuimvereiste de situatie waarin er sprake is van schadevergoeding als bedoeld in artikel 74 en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen.
Daarnaast stelt de Hoge Raad in het arrest Endlich/Bouwmachines, dat een ingebrekestelling niet de functie heeft om ‘het verzuim vast te stellen’, maar wel om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven. Althea B.V. heeft, zoals het arrest als eis stelt, geprobeerd om Vivacia te bereiken. Aangezien spoed vereist was, brengt de maatstaf van redelijkheid en billijkheid met zich mee dat verzuim in casu in werking treedt zonder de vereiste ingebrekestelling. Althea B.V. zal de kosten van het langs een andere weg (doen) herstellen van het gebrek op de voet van artikel 6:74 lid 1 BW als schade op Vivacia kunnen verhalen.Vivacia heeft in casu dus geen gelijk, omdat hij onbereikbaar was.

Vraag 20b

Voor algemene voorwaarden gelden de normale vereisten van totstandkoming: aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). De aanvaarding mag worden aangenomen wanneer de wederpartij door een (vormvrije) verklaring haar wil tot aanvaarding heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW) of de gebruiker redelijkerwijs een aanvaarding mag afleiden (artikel 3:35 BW). Dit is ook mogelijk door een stilzwijgen. Vaak zal de aanvaarding niet betwist worden, omdat de gebruiker verplicht is zijn algemene voorwaarden ter hand te stellen aan de wederpartij of aan te geven dat ze ter inzage liggen en op verzoek zullen worden toegezonden (artikel 6:234 lid 1 BW).

Het kan voorkomen dat beide partijen naar hun eigen algemene voorwaarden verwijzen (battle of forms). Dit wordt nader geregeld in artikel 6:225 BW. Dit artikel stelt, dat als aanbod en aanvaardig naar verschillende algemene voorwaarden verwijzen, aan de tweede verwijzing (in casu: Althea B.V.) geen werking toe komt, wanneer de algemene voorwaarden van de eerste verwijzing (in casu: Keffria) niet uitdrukkelijk afgewezen worden.
In casu is heeft Althea B.V. deze 'eerste' algemene voorwaarden nadrukkelijk afgewezen en gesteld dat, indien Keffria niet akkoord ging met deze voorwaarden, zij dit binnen een week moest laten weten. Uit de casus kan niet afgeleid worden dat Keffria deze voorwaarden afgewezen heeft, dus kan er aangenomen worden dat de aanvaarding stilzwijgend heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de algemene voorwaarden van Althea B.V. in casu van toepassing zijn op de overeenkomst.

Vraag 21a

Het betreft hier een zeer algemeen geformuleerd exoneratiebeding. Deze bedingen zijn in beginsel geldig, maar kunnen gederogeerd worden door redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW). Hier is over het algemeen sprake van als de schade is te wijten aan de opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar of van met de leiding van zijn bedrijf belaste personen (Kuunders/Swinkels).

NB: Dit zou een ander antwoord zijn als het uitgangspunt is dat dit een algemene voorwaarden in de zin van art. 6:231 BW is, welke vermoed wordt onredelijk bezwarend te zijn op grond van art. 6:237 sub f BW. Robin is immers een natuurlijk persoon die niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het beding zou dan hoogstwaarschijnlijk vernietigd kunnen worden op grond van art. 6:233 sub a BW. Uit het arrest Bramer/Hofman blijkt dat er geen sprake is van cumulatie van art. art. 6:233 sub a BW en art. 6: 248 lid 2 BW.

Vraag 21b

Jansen heeft zich volledig vrijgetekend. Dus ook voor schade toegebracht door ondergeschikten. Ondanks dat Luc geen partij is bij de overeenkomst tussen Robin en Jansen kan hij toch een beroep doen op het exoneratiebeding via art. 6:257 BW (blokkering paardensprong).

Vraag 22

Bart kan op basis van art. 6:262 lid 2 BW de betaling van de koopprijs gedeeltelijk opschorten.

Vraag 23a

Ja, INB is eigenaar. Er is voldaan aan de eisen van art. 3:84 lid 1 BW: titel (koopovereenkomst), levering (c.p.) en beschikkingsbevoegdheid (Kluger was eigenaar). In beginsel is INB daarmee eigenaar geworden. De vraag is echter of er geen sprake is van het fiduciaverbod ex art. 3:84 lid 3 BW. Daar is in casu geen strijd mee. Uit de situatie van Keereweer/Sogelease blijkt dat er sprake is van een daadwerkelijke overdracht. De voorwaarden in de omschreven casus weerleggen niet dat er geen sprake is van een daadwerkelijke overdracht.

Vraag 23b

Optie 1: Waarschijnlijk is Maassen eigenaar geworden. Er is sprake van een geldige titel (de koopovereenkomst), van beschikkingsbevoegdheid (Kluger was eigenaar) en van een levering van een niet-registergoed ex art. 3:90 BW. De levering is tot stand gekomen door de bezitsverschaffing ex art. 3:114 BW vanwege het in de macht van Maassen brengen van zowel de bestelauto, als de papieren en de sleutels. Hierdoor is aan alle eisen van art. 3:84 lid 1 BW voldaan. Maassen is daardoor eigenaar door verkrijging, en blijft dat ook, want de dief verkrijgt niet het eigendom.

Optie 2: Het is ook goed verdedigbaar dat Kluger eigenaar is gebleven van de bestelbus. Bij de vraag of aan de voor de levering vereiste bezits- en machtsverschaffing voldaan is (art. 3:90 j.o. 3:114 BW), speelt op grond van art. 3:108 BW ook de verkeersopvatting een rol. Op grond daarvan zijn er twee gevolgtrekkingen te verdedigen:

Aangezien men aanneemt dat bij weigering geen levering tot stand komt, kan men betogen dat ditzelfde geldt als de ontvanger nog geen mogelijkheid tot weigering heeft gekregen. Van Maassen mocht immers niet verwacht worden om te controleren of er al geleverd was, aangezien er geen tijd voor levering was afgesproken. Het kan dus zijn dat levering hierdoor niet voltooid was en Kluger eigenaar van de bestelbus is gebleven.

Als men de goederenrechtelijke overeenkomst aanhangt, dan is er in deze casus niet geleverd. Een dergelijke goederenrechtelijke overeenkomst ontbreekt hier. Maassen was niet thuis en heeft het leveringsaanbod van Kluger niet aanvaard, zodat de levering niet slaagt. Kluger is dan eigenaar gebleven.

NB: In deze casus is er geen levering c.p. of levering bij voorbaat, want Kluger en Maassen hebben hier juist geen directe levering beoogd. Ze hadden immers afgesproken dat levering later zou plaatsvinden. Bovendien ontbreekt voor de c.p. levering het vereiste van een tweezijdige verklaring gericht op houderschap van Kluger.

Vraag 24

De overdracht van Jan aan Kai was in eerste instantie geldig, net als die van Kai aan Ruth. Bij beide is voldaan aan de eisen van art. 3:84 lid 1 BW. Echter, doordat de vernietiging ex art. 3:53 lid 1 BW terugwerkende kracht heeft, mist de titel bij de overdracht tussen Jan en Kai. Kai is hierdoor nooit eigenaar geworden en daardoor ook niet beschikkingsbevoegd het eigendom aan Ruth over te dragen. Ruth kan echter wellicht een beroep doen op de bescherming van art. 3:24 BW of een beroep doen op art. 3:88 BW.

De weg van art. 3:24 BW is voor haar het meest eenvoudig. Ze kan zich beroepen op het feit dat de rechtsvordering ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak die de rechtstoestand van het registergoed betreft in het register ingeschreven had kunnen worden op grond van art. 3:17 lid 1 sub f BW. Aangezien dat niet is gedaan kan Ruth dit aan Jan tegenwerpen op grond van art. 3:24 BW.

Een beroep op art. 3:88 BW zal ook slagen. Kai was immers niet beschikkingsbevoegd vanwege de ongeldigheid van de overdracht tussen Jan en Kai na de uitspraak van de rechtbank. Echter, dit is lastiger te betuigen in de rechtbank aangezien hier ook de goede trouw van art. 3:11 BW voor van belang is.

Vraag 25a

Dit geval wordt ook wel de “battle of forms” genoemd. Het toepasselijke artikel daarbij is art. 6:225 lid 3 BW. Aangezien Koster uitdrukkelijk de algemene voorwaarden van Post heeft afgewezen zijn die van Koster van toepassing. Post heeft ze daarna impliciet aanvaard door ze niet expliciet van de hand te wijzen.

Vraag 25b

Koster heeft geen algemene voorwaarden verschaft voor of bij het sluiten van de overeenkomst (art. 6:234 lid 1 BW), waardoor Post deze kan vernietigen op grond van art. 6:233 sub b BW. Dat hij aanbiedt deze te sturen op verzoek doet daar niet aan af, aangezien hij ze direct dient ter hand te stellen tenzij dit niet mogelijk is. In casu had hij ze makkelijk mee kunnen sturen en had hij dit dus ook moeten doen. Er zou ook een beroep kunnen worden gedaan op art. 6:233 sub a BW, maar hier stuurt de vraag niet op aan aangezien Post geen partij is in de zin van art. 6:235 BW.

Vraag 26

Deze casus betreft een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis in de zin van art. 6:74 BW. Nakoming was nog mogelijk, waardoor Driessen Van der Velde in gebreke had moeten stellen (art. 6:74 j.o. art. 6:81 j.o. 6:82 lid 1 BW). Normaliter dient dit schriftelijk te geschieden. De Hoge Raad is hier echter in Endlich/Bouwmachines van afgeweken voor spoedgevallen : “Indien evenwel de schuldenaar door hem niet bereikt kan worden – ook niet op een aan de spoedeisende situatie aangepaste wijze zoals per telefoon – [...] brengen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid mee dat ten aanzien van de bedoelde, spoedeisende herstelwerkzaamheden verzuim intreedt zonder dat een ingebrekestelling heeft plaatsgevonden, terwijl daartoe evenmin nodig is dat een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 6:82 lid 2 aan de schuldenaar is toegezonden.” Schriftelijke ingebrekestelling was in dit geval niet mogelijk of zinvol. Bovendien heeft Driessen van alles gedaan om Van der Velde te bereiken zodat deze het gebrek kon herstellen. Hierdoor treedt Van der Velde in verzuim. Driessen kan Van der Velde met succes aanspreken voor het inhuren van Kuijpers.

Vraag 27

Uit art. 5:20 lid 1 onder e BW blijkt dat de eigendom van de grond ook de gebouwen en werken die duurzaam met de grond verenigd zijn omvat, tenzij deze deel uit maken van een ander onroerende zaak. Deze uitzondering heet horizontale natrekking. De kelder in casu hoort bij het huis van Luuk en maakt daar bestanddeel van uit. Hierdoor is het zijn eigendom (art. 3:4 j.o. 5:3 j.o. 5:20 lid 1 onder e BW). Hierdoor kan Ruben geen aanspraak maken op de kelder, al ligt het onder zijn huis.

Vraag 28

Elizabeth is de eigenaar van het schilderij. Hoewel Ryan geen eigenaar was kon hij haar wel succesvol longa manu het bezit verschaffen (niet overdragen, wel verschaffen) (art. 3:90 jo. 3:115 onder c BW). Dit staat ook in het arrest Lease Plan Nederland/IBM. Er is ook voldaan aan de overige eisen van art. 3:86 BW, waardoor Elizabeth wordt beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van Ryan.

Kunnen vorderingen en schulden overgaan? - TentamenTests 4

Open vragen

Vraag 1

James Hunt wil een whiskystokerij beginnen in een oud pakhuis. Daarvoor is evenwel nodig dat het pand eerst wordt verbouwd. De koperen stookketels wegen namelijk 5 ton per stuk en het pand is daar niet op berekend. De houten vloer op de begane grond wordt daarom vervangen door een vloer van gewapend beton. Op de plekken waar een stookketel komt te staan, wordt in de vloer een stookoven geplaatst. Bovendien is iedere ketel zo’n 4 m hoog waardoor er grote gaten moet worden gemaakt in de vloer op de tweede verdieping. Wanneer de verbouwing gereed is, bestelt Hunt drie stookketels bij Jimmy Clark BV. Deze verkoopt (en levert) de drie ketels onder eigendomsvoorbehoud tot zekerheid voor de betaling van de koopprijs (€ 150.000). Aangezien het pand slechts tien meter breed is, zijn de ketels hoger en smaller dan de standaardketels die Jimmy Clark BV levert.

Na drie jaren gaat de stokerij van Hunt op de fles. De rechtbank stelt Jacky Stewart aan als curator. Aangezien de stookketels nog niet zijn afbetaald, eist Jimmy Clark BV de stookketels op bij de curator. Jacky Stewart meent evenwel niet tot afgifte gehouden te zijn.

Kan Jimmy Clark BV de stookketels opeisen? Ga ervan uit dat de ketels niet nagelvast verbonden zijn met de vloer van het pakhuis.

Vraag 2

Bert Akker is eigenaar van een industriële bakkerij waarin dagelijks grote hoeveelheden brood voor supermarkten wordt gebakken. Op een gegeven moment in de winter begeeft de, specifiek voor deze bakkerij gemaakte en in een speciaal daarvoor vervaardigde ruimte geplaatste, cv-ketel het. De medewerkers kunnen niet meer aan het werk omdat het te koud is in de bakkerij. De zaken staan er niet zo rooskleurig voor en Bert heeft niet voldoende liquide middelen om een nieuwe cv- ketel aan te schaffen. Hij maakt daarom met GAS BV de volgende afspraak. GAS BV zal aan Bert een nieuwe cv-ketel leveren, deze in het pand installeren en aansluiten. Bert mag de nieuwe ketel vervolgens in 24 maandelijkse termijnen afbetalen. Afgesproken wordt verder dat de ketel onder eigendomsvoorbehoud aan Bert geleverd wordt.

Bert blijkt de bakkerij financieel niet draaiende te kunnen houden en gaat failliet. GAS BV vordert vervolgens afgifte van de cv-ketel bij de curator omdat nog niet alle termijnen zijn voldaan.

Zal deze vordering slagen?

Vraag 3

Althea B.V. is een snelgroeiend adviesbureau dat aan bouwbedrijf Vivacia opdracht heeft gegeven om een nieuwe vleugel aan het bestaande kantoor te bouwen. De bouw gaat voorspoedig en vlak voor de start van de bouwvak hebben de beide bedrijven samen gevierd dat het hoogste punt is bereikt. Op de eerste maandag van de bouwvak komen de medewerkers van Althea B.V. advies op kantoor. Ze schrikken enorm als ze zien dat de nieuwe vleugel op instorten staat. De nieuwe vleugel dreigt zelfs de buitenmuur van het bestaande kantoor mee omver te trekken met alle gevolgen van dien. Althea B.V. probeert bouwbedrijf Vivacia te bereiken maar Vivacia en haar medewerkers zijn op vakantie en letten niet voortdurend op hun telefoon en email. Wachten tot het misgaat, wil Althea B.V. niet en daarom schakelt zij aan het einde van de ochtend een ander bouwbedrijf (Paragon) in dat bereid is onmiddellijk maatregelen te nemen om verdere schade te voorkomen. Paragon constateert tijdens het treffen van de maatregelen dat Vivacia een verkeerd soort cement heeft gebruikt dat niet de vereiste sterkte heeft en de constructie daardoor in het geheel niet kan dragen. Na de vakantie presenteert Althea B.V. bouwbedrijf Vivacia de rekening van Paragon. Vivacia is hevig ontstemd over de gang van zaken en meent dat haar eerst de kans had moeten worden gegeven om de zaak te herstellen. Zij weigert betaling.

Stel dat het geschil omtrent de nieuwe vleugel is opgelost en dat de nieuwe vleugel staat. De directeur van Althea B.V. vraagt een offerte aan bij Keffria voor de levering van kantoormeubilair voor de nieuwe vleugel. Keffria doet per email een prijsopgave aan Althea B.V. en vermeldt daarin dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn indien Althea B.V. akkoord zou gaan met de prijsopgave. De voorwaarden zijn bovendien bijgesloten als bijlage bij de prijsopgave. Althea B.V. gaat per email akkoord met de prijsopgave, maar stelt in die email dat enkel de algemene voorwaarden van Althea B.V. van toepassing zullen zijn. Deze voorwaarden zijn als bijlage aan de email gehecht. Zij verzoekt daarnaast Keffria om binnen een week te reageren voor het geval zij niet met het aanbod akkoord gaat. Tijdens de uitvoering van de overeenkomst ontstaat een geschil tussen Althea B.V. en Keffria. De algemene voorwaarden van beide bedrijven blijken tegenstrijdige bedingen te bevatten.

Tijdens de bouw van de nieuwe vleugel wordt al snel duidelijk dat de kosten hoger zullen uitvallen dan was begroot. Keffria B.V. kan geld lenen van de Ronicabank maar de Ronicabank wil ter verzekering van de geldlening onder meer de vordering van Althea B.V. op Stichting Winston, een vaste klant van het adviesbureau, verpand krijgen. Die vordering betreft een openstaande factuur van 19.000 euro. De stichting en Althea B.V. hebben echter afgesproken dat de vordering van het adviesbureau op de stichting niet verpand mag worden. In de overeenkomst staat: 'Eventuele aanspraken voortvloeiend uit deze overeenkomst zullen niet worden verpand'.

Leg uit of Althea B.V. de vordering op de stichting met succes kan verpanden aan de Ronicabank. Betrek de jurisprudentie van de Hoge Raad in uw antwoord.

Vraag 4

Han is een handelaar in zand. Normaal levert hij het zand bij Els af, die er vervolgens potgrond van maakt. Bij dit proces worden bepaalde mineralen en dergelijke aan het zand toegevoegd. Dit gebeurt onder de verhoudingen gedicteerd door Han; welke hoeveelheden van welke voedingstoffen moeten worden toegevoegd. Han haalt deze potgrond op en levert het af bij de afnemers. De zaken gaan goed en Han krijgt een order van 600kg potgrond. Hiervoor is 500kg zand nodig, terwijl Han slechts 200kg daarvan in voorraad heeft. Gelukkig heeft Els ook nog 300kg liggen. Han stort zijn 200kg bij die van Els waardoor de partijen zand niet meer onderscheidbaar zijn.

Stel dat Els van het zand de gevraagde 600kg potgrond maakt, maar dat Els failliet gaat voordat Han het kan ophalen. Han vordert afgifte van de potgrond bij de curator van Els, maar deze is van mening dat de potgrond van Els is.

Wie is eigenaar van de potgrond?

Vraag 5

Maud werkt in de zorg en wordt ingehuurd door dhr. Hofman die de hele dag en soms ook ’s avonds verzorging nodig heeft. Maud en dhr. Hofman komen overeen dat Maud elke maand €2.500 gestort zal krijgen op de eerste van de maand. Ze sluiten daarbij overdracht en verpanding op deze vordering uit, op grond van art. 3:83 lid 2 BW. Omdat dhr. Hofman zulke intensieve zorg vergt kan Maud geen andere cliënten aannemen. De eerste maanden krijgt Maud keurig het afgesproken dag op de eerste van de maand op haar rekening gestort, maar na een paar maanden gebeurt dit niet meer. Maud weet dat dhr. Hofman het financieel krap heeft en voelt zich daarom bezwaard om hem om het geld te vragen. Daarom sluit ze een lening af bij INB. Naast deze leenovereenkomst wordt een pandakte gesloten, waarbij Maud al haar bestaande vorderingen, zoals bepaald in haar administratie, aan INB verpand. Ze verklaart hierbij dat alle vorderingen vatbaar zijn voor verpanding. Deze akte wordt op 1 juli 2013 geregistreerd. Nadat dhr. Hofman ook in de volgende maanden Maud niet kan betalen lukt het Maud niet om haar betalingsverplichtingen aan INB na te komen. Daarom doet de bank mededeling van de verpanding aan dhr. Hofman, met het verzoek om direct aan INB te betalen. Dhr. Hofman weigert echter uit te betalen omdat verpanding van de vordering contractueel was uitgesloten en het pandrecht daarom niet geldig gevestigd was.

Beoordeel de volgende stellingen:

  1. "Dhr. Hofman is van mening dat het pandrecht niet geldig gevestigd is, omdat de vorderingen die Maud op hem heeft niet expliciet in de pandakte zijn omschreven."

  2. "INB zegt dat het niet wist dat verpanding tussen Maud en dhr. Hofman was uitgesloten. Maud had immers getekend dat alle vorderingen verpandbaar waren. Volgens INB heeft het beding daarom geen negatieve consequenties voor Maud."

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Op grond van art. 3:4 lid 1 BW is al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak, bestanddeel van die zaak. De Hoge Raad heeft in het arrest Depex Bergel (HR 15 nov 1991, NJ 1993, 361) invulling gegeven aan de verkeersopvattingen bedoeld in art. 3:4 lid 1 BW. Het ging in dit arrest om de vraag of apparatuur en gebouw naar verkeersopvatting tezamen als een zaak moeten worden gezien. De Hoge Raad formuleerde twee criteria. Wanneer gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, ligt hierin een aanwijzing voor een bevestigende beantwoording van die vraag. Het tweede criterium houdt in dat het gebouw, vanuit het punt van geschiktheid, zonder de apparatuur als incompleet moet worden beschouwd. Hier moet de student het eerste criterium toepassen. Er is gegeven dat het pand is aangepast aan de stookketels: de houten vloer is vanwege het gewicht van de ketels vervangen door een betonnen vloer; er zijn een grote gaten in de vloer van de tweede verdieping gemaakt en er zijn stook- ovens in de betonnen vloer aangebracht. Anderzijds zijn de ketels aangepast aan het pand. Ze zijn zou ontworpen dat ze door de poorten van het pakhuis kunnen. Bovendien zijn ze aangepast aan de breedte van het pand. Op grond van deze omstandigheden kan men stellen dat de stookketels en het pakhuis als een zaak moeten worden beschouwd. Nu de ketels geen zelfstandige zaken meer zijn, is het eigendomsvoorbehoud van Jimmy Clark BV komen te vervallen. Deze kan ze dus niet meer opeisen in het faillissement van James Hunt.

Vraag 2

Het eigendomsvoorbehoud is geregeld in artikel 3:92 BW. Middels 3:84 j.o. 3:92 is Bert wel eigenaar geworden van de cv-ketel, wat wordt opgeschort op het moment dat Bert niet zijn verplichting na komt. Bert gaat failliet voordat hij deze verplichting na kan komen, waardoor het eigendom dus opgeschort wordt. Echter is Bert wel eigenaar ten tijde van het faillissement, waardoor de curator het eigendom van de ketel verkrijgt. De vordering slaagt dus niet.

Vraag 3

Op grond van artikel 3:83 lid 2 BW kunnen schuldeiser en schuldenaar door een beding de overdraagbaarheid van een vordering uitsluiten. Levert de schuldeiser vervolgens toch de vordering over aan een derde, dan komt er geen overdracht tot stand, omdat de vordering niet overdraagbaar is.

Volgens artikel 3:228 BW is elke vordering, mits overdraagbaar, vatbaar voor verpanding. Niet-overdraagbare vorderingen zijn dus niet voor verpanding vatbaar.

In het arrest Coface/Intergamma heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat het uitgangspunt is dat er slechts verbintenisrechtelijke werking toekomt aan een afspraak tussen schuldenaar en schuldeiser dat een vordering niet overdraagbaar is. Verbintenissenrechtelijke werking houdt in, dat het beding slechts tussen de partijen geldt. Goedenrechtelijke werking is de 'sterke' versie en houdt in dat het beding voor iedereen geldt. In het eerste geval zou Althea B.V. bij verpanding van de vordering alleen toerekenbaar zijn tekortgeschoten, in het laatste geval is de vordering niet aan Ronicabank overgedragen. Partijen dienen volgens de Hoge Raad voortaan expliciet te bepalen dat zij goederenrechtelijke werking toe wensen te kennen aan een beding. Dit dient bepaald te worden aan de hand van de Haviltex-maatstaf: de betekenis 'moet niet alleen aan de hand van een taalkundige uitleg worden beoordeeld, maar tevens aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en aan de hand van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.'
Het is de vraag of in casu expliciet bepaald is dat er goederenrechtelijke werking aan de onoverdraagbaarheid van de vordering toegekend mag worden. Goede argumentatie kan beide standpunten verdedigbaar maken.

Vraag 4

Het betreft zaaksvorming, aangezien het gaat om het vormen van een nieuwe zaak: de potgrond. Art. 5:16 BW betreft de zaaksvorming. Art. 5:16 lid 2 BW bepaalt dat als iemand een zaak voor zichzelf vormt of doet vormen met de roerende zaken van een ander hij eigenaar wordt van de nieuwe zaak, tenzij de kosten van de vorming dit wegens hun geringe omvang niet rechtvaardigen. De vraag hiermee is of Els de potgrond voor zichzelf vormde of Han de potgrond bij Els deed vormen. Breda/Antonius kan hier buiten toepassing worden gelaten, aangezien het niet gaat om industriële fabricage. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat om te bepalen of er voor een ander of voor zichzelf wordt gevormd de verkeersopvattingen uit de rechtsverhouding doorslaggevend zijn. Daarbij is van belang wie beslissende invloed had op de wijze van productie, de definitieve vorm van het product en we het risico droeg voor eventuele verliezen door beperkte bruikbaarheid, verhandelbaarheid of winstgevendheid van het product. In casu bepaalde Han hoe de potgrond gemaakt moest worden. Bovendien droeg Han het risico als het product tegenviel, aangezien hij het verhandelde. Hieruit kan geconcludeerd worden dat Han de potgrond voor zich deed vormen. Hierdoor is Han eigenaar van de potgrond en kan hij het als separatist vorderen bij de curator van Els.

Vraag 5a

Uit Liser de Morsain blijkt dat vorderingen niet expliciet in de pandakte genoemd hoeven te worden, zolang de pandakte maar genoeg gegevens bevat om achteraf vast te stellen welke vorderingen de verpanding betreft. Dit is voldoende voor het vereiste van de bepaalbaarheid (art. 3:84 lid 2 BW). Uit de administratie van Maud zal de vordering van haar op dhr. Hofman al snel naar voren komen. Dhr. Hofman heeft dus geen gelijk.

Vraag 5b

Uit de overeenkomst blijkt dat Maud en dhr. Hofman met hun beperking van overdracht duidelijk goederenrechtelijke werking beogen. Op grond van Coface/Intergamma heeft het daarom ook deze goederenrechtelijke werking. Hierdoor kan het aan INB worden tegengeworpen, want een pandrecht kan niet op een onoverdraagbare vordering worden gevestigd (art. 3:228 BW). Een beroep op goede trouw biedt bij uitsluiting van de overdraagbaarheid geen soelaas, aangezien de werking van het beding niet de beschikkingsbevoegdheid aantast, maar de vordering simpelweg onoverdraagbaar maakt (Oryx/Van Eesteren). Ook art. 3:36 BW is hier niet van toepassing, want dhr. Hofman heeft niets aan INB verklaard op basis waarvan een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt zou kunnen worden. Ook deze stelling is daarmee onjuist.

Hoe eindigen verbintenissen en kunnen ze verjaren? - TentamenTests 5

Open vragen

Vraag 1

Is de volgende stelling juist of onjuist?

"In arrest Van Hese/De Schelde (ook wel bekend als Erven/De Schelde) bepaalde de Hoge Raad dat de toen geldende verjaringstermijn van 30 jaar niet geldt bij asbestschade."

Vraag 2

Op 1 juni 2006 helpt Bart (40) zijn broer Arent (38) met het herindelen van zijn huis. Door een fout van Bart aan het einde van deze dag sneuvelt een lamp ter waarde van € 3.000. Het staat vast dat Bart onrechtmatig handelde. Als Arent ziet dat de lamp is gesneuveld, vertelt hij zijn broer dat 'ze binnenkort wel iets zouden regelen'. Vlak na de herindeling van het huis raakt Arent in een langdurige vechtscheiding. Hij vergeet de gesneuvelde lamp volledig. Pas in 2016, wanneer hij samen met zijn broer Bart op de begrafenis van hun vader is, komt de lamp weer ter sprake. Bart voelt zich schuldig en betaalt op 1 augustus 2016 een bedrag van € 3.000 aan zijn broer ter vergoeding van de lamp. Binnen een maand heeft hij daar echter spijt van. Bart krijgt namelijk ruzie met zijn broer over de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. Bart vordert de betaalde schadevergoeding terug van Arent. De vordering tot schadevergoeding was naar Barts mening namelijk al lang verjaard.

Was de vordering tot schadevergoeding al verjaard en zo ja, kan Bart het geldbedrag terugvorderen van Arent?

Vraag 3

De Stange heeft in de jaren ‘71-’80 in de bouw gewerkt voor Betonbouw BV. Binnen zijn functie werkte hij op de bouwplaatsen veel met asbest. Betonbouw was op de hoogte van de grote risico’s die met asbest waren gemoeid, maar liet haar personeel toch met asbest werken. De directeur van Betonbouw zegt hierover: ‘Ik wist wel dat asbest kankerverwekkend kon zijn, maar iedereen werkte ermee. Bij afbraakwerkzaamheden kwamen werknemers altijd asbest tegen en dit moest worden verwijderd’.

Betonbouw stelde beschermende maskers en kleding ter beschikking maar, omdat deze maskers zeer onpraktisch waren, droeg niemand ze, ook De Stange niet. Betonbouw heeft het dragen van de maskers en kleding niet verplicht gesteld en controleerde daar ook niet op. Bij De Stange wordt eind 2015 Asbestose geconstateerd. Vaststaat dat deze ziekte is ontstaan door blootstelling aan asbest bij Betonbouw. De Stange stelt Betonbouw direct na diagnose aansprakelijk, o.a. voor de medische kosten. Betonbouw verweert zich door erop te wijzen dat De Stange er zelf voor heeft gekozen om de ter beschikking gestelde, goed passende, kleding en masker niet te dragen.

Het tweede verweer van Betonbouw BV luidt: ‘Nu blootstelling in de jaren 1971-1980 heeft plaatsgevonden is de vordering tot schadevergoeding verjaard.’ Heeft Betonbouw BV gelijk? Noem de relevante jurisprudentie en één relevant gezichtspunt.

Vraag 4a

Op 1 mei 2016 koopt Cornelis voor € 50.000 een Mercedes van zijn goede vriend Dennis.

Geef de datum van de laatste dag van de verjaringstermijn van de vordering van Dennis tot betaling van de koopprijs.

Vraag 4b

Stel dat Cornelis tegen Dennis zegt dat hij dat hij niet in staat is de gehele prijs in één keer te vol- doen en dat graag in maandelijkse termijnen wil betalen zodat hij zijn schuld pas na zeven jaar heeft afbetaald. Dennis gaat hiermee akkoord, mits de verjaringstermijn waaraan zijn vordering is onderworpen, wordt verlengd tot tien jaar. Cornelis vindt dit redelijk en beide partijen tekenen een overeenkomst waarin deze afspraak wordt vastgelegd.

Is het mogelijk om de verjaringstermijn contractueel te verlengen?

Vraag 5a

Hans huurt een eengezinswoning van Klaziena. Alhoewel hij aan het begin van de huurrelatie alle maandelijkse huurtermijnen (steeds te betalen voor de eerste van de maand) netjes betaalt, wordt Hans na verloop van tijd minder zorgvuldig met de maandelijkse betalingen. Op 1 maart 2010 heeft hij de huur over januari, februari en maart van datzelfde jaar nog steeds niet betaald. Klaziena is echter druk met haar eigen bedrijf bezig en laat na om Hans tot betaling aan te sporen.

Hans betaalt de daaropvolgende jaren gewoon weer netjes elke maand de voor die maand openvallende huur. Wanneer Klaziena op 17 februari 2015 in geldnood komt te zitten, herinnert zij zich opeens dat Hans enkele jaren geleden een huurachterstand heeft opgelopen die hij nog steeds niet ingelost heeft. Klaziena spreekt Hans alsnog aan op betaling van de huur over januari, februari en maart 2010. Hans meent echter dat die vorderingen reeds verjaard zijn en dat hij in het geheel geen achterstanden heeft.

Heeft Hans gelijk?

Vraag 5b

Stel dat Hans en Klaziena in 2011 buiten elke gemeenschap van goederen getrouwd zijn en samen de woning hebben betrokken. Nadat zij op 3 mei 2015 zijn gescheiden, spreekt Klaziena Hans op 18 oktober 2015 tot betaling van de achterstanden aan. Hans is wederom van mening dat de vorderingen verjaard zijn.

Heeft Hans gelijk?

Vraag 6

Jan is de trotse eigenaar van een woonboerderij gelegen in het noorden van het land. Na zijn pensionering heeft hij de boerderij helemaal opgeknapt en het pand is dan ook van alle gemakken voorzien. De verbouwingen hebben Jan echter dusdanig veel geld gekost dat hij het onderhoud van de woonboerderij niet langer kan betalen. Hij ziet zich dan ook genoodzaakt de boerderij te koop te zetten. Niet kort daarna meldt zich Remco die na een werkzaam leven in de Randstad nu de rust van het platteland opzoekt. Remco biedt de vraagprijs van € 450.000 en op 1 augustus wordt bij de notaris een schriftelijke koopovereenkomst opgemaakt en door partijen en de notaris ondertekend. De koopovereenkomst wordt op 2 augustus ingeschreven in de openbare regsisters. Jan en Remco gaan op 7 augustus naar de notaris en laten daar de leveringsakte passeren die op 14 augustus wordt aangeboden bij de openbare registers. Daarvoor -op 8 augustus - meldt zich opeens Katrien die ook belangstelling voor de boerderij heeft. Zij biedt Jan een bedrag van € 550.000. Jan bedenkt zich geen moment en sluit ook met Katrien een koopovereenkomst. Op 12 augustus gaan zij naar een notaris en laten de leveringsakte passeren die de notaris nog dezelfde dag bij de openbare registers aanbiedt.

Op 20 augustus komt Remco met een verhuiswagen vol spullen het erf van de boerderij oprijden. Tot zijn verbazing ziet hij Katrien al achter de geraniums van de door haar al volledig ingerichte boerderij zitten. Katrien is even verbaasd als Remco. Katrien is van mening dat zij eigenaar is van de boerderij en dat Remco haar niets kan maken. Remco is verontwaardigd en vraagt u hoe de vork juridisch in de steel zit.

Schets de rechtsposities van Katrien en Remco voor wat betreft de boerderij.

Vraag 7

Bart is verzamelaar van modeltreinen en bestelt bij modeltreinspecialist Edu de nieuwste Faalies 3000, inclusief het bijpassende spoor. Afgesproken wordt dat Edu op 1 januari 2012 de trein bij Bart zal komen afleveren en dat Bart op 15 januari 2012 de koopprijs aan Edu zal voldoen. Zo gezegd, zo gedaan en Edu komt op de afgesproken datum langs om de trein bij Bart te brengen. Echter, bij inspectie blijkt dat het spoor niet is bijgeleverd. Edu zegt dat het hem spijt, maar dat bleek dat hij het spoor niet in voorraad had. Het spoor is zeer zeldzaam en kan pas op 1 april 2012 bij Bart geleverd worden.

Edu komt het spoor volgens afspraak brengen. Bart heeft al op 31 januari 2012 de koopsom voldaan. Hij weigert echter het spoor in ontvangst te nemen omdat hij op internet heeft gelezen dat er fouten in zitten. Edu neemt daarom het spoor weer mee terug en zet het veilig in het magazijn van zijn winkel. Die nacht wordt er ingebroken in de modeltreinenwinkel, waarbij het spoor beschadigt raakt. Edu krijgt van zijn verzekering het aankoopbedrag van het spoor (een deel van het bedrag dat Bart betaald heeft) terug. Als Bart de volgende dag weer op de fora zit komt hij erachter dat het de concurrentie is geweest die de roddel over het foutieve spoor heeft verspreid. Hij belt gelijk Edu om te vragen of hij het spoor alsnog in ontvangst kan nemen. Edu zegt hem dat het spoor niet meer te gebruiken is en dat hij geen zin heeft om een nieuwe te bestellen. Bart vraagt zich hierop af of hij het aankoopbedrag van het spoor op Edu kan verhalen.

Zou Bart het aankoopbedrag op Edu kunnen verhalen?

Vraag 8

Han is een handelaar in zand. Normaal levert hij het zand bij Els af, die er vervolgens potgrond van maakt. Bij dit proces worden bepaalde mineralen en dergelijke aan het zand toegevoegd. Dit gebeurt onder de verhoudingen gedicteerd door Han; welke hoeveelheden van welke voedingstoffen moeten worden toegevoegd. Han haalt deze potgrond op en levert het af bij de afnemers. De zaken gaan goed en Han krijgt een order van 600kg potgrond. Hiervoor is 500kg zand nodig, terwijl Han slechts 200kg daarvan in voorraad heeft. Gelukkig heeft Els ook nog 300kg liggen. Han stort zijn 200kg bij die van Els waardoor de partijen zand niet meer onderscheidbaar zijn.

Wie is eigenaar van het zand?

Vraag 9

Milan en Emma gaan scheiden. Milan heeft Emma betrapt met haar nieuwe liefde: Lucas. Wanneer Milan op 2 augustus 2013 er achter komt dat Emma bij Lucas is ingetrokken, gaat hij naar hun huis om verhaal te halen. Ze zijn echter niet thuis en uit frustratie slaat hij de ramen van de auto’s van Emma en Lucas in. Als Emma en Lucas thuis komen – op de fiets – bellen ze de politie. Emma zegt hierbij te vermoeden dat het Milan is geweest. De politie gaat op 13 augustus 2013 bij Milan langs om hem te ondervragen. Hij bekent gelijk dat hij het was die de ramen heeft ingeslagen. Dit wordt op 16 augustus 2013 aan Emma en Lucas medegedeeld. Op 9 oktober 2013 komt de scheiding rond en dit wordt op 16 oktober 2013 ingeschreven. Op welk moment verjaren de vorderingen tot schadevergoeding tegen Milan? Laat het strafrecht hierbij buiten beschouwing.

Vraag 10

Sem verhuurt zijn huis aan Daan tegen een exorbitante huurprijs. Ze spreken af dat als Daan deze hoge huurprijs voor tien jaar betaald dat hij de nieuwe eigenaar van het huis en de grond zal worden, zonder verdere voorwaarden. Dit stellen ze op in een schriftelijke contract die ze beiden keurig tekenen. Zo gezegd, zo gedaan. Tien jaar later sloopt Daan, vermeend eigenaar, zijn voormalige huurhuis en zet het huis van zijn dromen op die plaats neer. Twaalf jaar hierna gaat Sem echter failliet en zijn curator, mr. Wolters, beraadt de registers om tot de conclusie te komen dat de overdracht niet is ingeschreven. Mr. Wolters vordert daarom het perceel, inclusief droomhuis, op bij Daan. Dient Daan het perceel en huis af te staan aan de curator?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Onjuist, er is slechts bepaald dat de termijn onder omstandigheden op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing moet blijven nu een beroep erop soms onaanvaardbaar zou kunnen zijn. Zie ook:: HR 28 april 2000, NJ 2000, 430 m.nt. ARB (Erven Van Hese/Koninklijke Schelde Groep)

Vraag 2

Een rechtsvordering uit onrechtmatige daad (dus een vordering tot vergoeding van schade) verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, zie art. 3:310 lid 1 BW. Arent was op 1 juni 2006 bekend met het feit dat de vaas was gesneuveld en met de aansprakelijke persoon: zijn broer Bart. Begin juni 2011 is de vordering dus verjaard. Verjaring heeft een zogenaamde “zwakke” werking: enkel de rechtsvordering gaat teniet, maar het vorderingsrecht blijft bestaan. Dit vorderingsrecht is niet meer in rechte afdwingbaar en verandert in een natuurlijke verbintenis ex art. 6:3 BW. Vrijwillige nakoming van deze verbintenis blijft echter mogelijk en wanneer een schuldenaar aan deze verbintenis voldoet, doet hij dat niet onverschuldigd ex art. 6:203 BW. Bart heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis tot schadevergoeding. Arent kon niet meer in rechte nakoming van deze verbintenis vorderen, maar had er nog wél recht op. Bart betaalde dus niet onverschuldigd ex art. 6:203 BW. Hij kan het geldbedrag dan ook niet terugvorderen. Kortom, de vordering is verjaard, maar Bart kan het betaalde geldbedrag niet terugvorderen.

Vraag 3

De vordering van De Stange zou normaliter in 2010 verjaard zijn ex art. 3:310 lid 2 BW (30 jaar). De Hoge Raad heeft echter in Van Hese/Koninklijke Schelde Groep bepaald dat een beroep op verjaring onder omstandigheden op grond van (de derogerende werking van) de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW) onaanvaardbaar kan zijn, voor gevallen waarin de schade pas kan worden vastgesteld nadat de verjaringstermijn is verstreken. Daartoe moeten een aantal door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten worden gewogen ter beoordeling van de onaanvaardbaarheid. Drie gezichtspunten springen in het licht van de casus het meest in het oog, waarvan er één moet worden genoemd: de aard van de schade; de mate van schuld/verwijtbaarheid; of binnen een redelijke termijn na het aan het licht komen van de schade tot aansprakelijkstelling is overgegaan. Conclusie: Betonbouw heeft ongelijk.

Vraag 4a

Het gaat om een vordering tot nakoming uit een overeenkomst en dus geldt een verjaringstermijn van 5 jaar (art. 3:307 lid 1 BW). Deze gaat lopen op 2 mei 2016 (uit art. 6:38 BW volgt dat de vordering terstond opeisbaar is). De laatste dag is dus 1 mei 2021.

Vraag 4b

Nee, voorafgaand aan het verstrijken daarvan is afstand niet mogelijk (art. 3:322 lid 3 BW). Verlenging wordt als een afstand bij voorbaat gezien. Deze afspraak is dus in strijd met de wet.

Vraag 5

Artikel 3:308 BW behandelt de verjaringstermijn van periodieke vorderingen van een jaar of korter. De termijn van verjaring is vijf jaren nadat de vordering opeisbaar is geworden.Dit zou betekenen dat enkel de huur van maart 2010 nog niet verjaard is, aangezien de huur voor de eerste van de maand betaald moet worden.

Vraag 5b

Wanneer Hans en Klazien trouwen buiten elke gemeenschap van goederen, blijven de schulden en het vermogen gescheiden en privé. De schulden die Hans in januari, februari en maart 2010 opbouwde, blijven dus enkel van Hans en de verjaartermijn blijft 5 jaar. Op 18 oktober 2015 zijn deze 5 jaren voorbij en heeft Hans dus gelijk.

Vraag 6

De koopovereenkomst wordt geregeld in artikel 3:84 BW. Er dient sprake te zijn van: 1. een geldige titel (in casu: een koopovereenkomst), 2. er dient sprake te zijn van levering, 3. de eis van beschikkingsbevoegdheid (in casu: Jan is de eigenaar). De levering van een onroerende zaak en registergoed (de woning, artikel 3:3 jo. 3:2 BW en artikel 3:10 BW) wordt geregeld in artikel 3:89 lid 1 en lid 4 BW. Artikel 3:89 BW vereist voor de levering van de woning een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de openbare registers. De notariële akte is op 7 augustus opgemaakt, een dag voor Katrien zich meldde. Dit vormt daardoor geen probleem voor Remco. Pas op 14 augustus geschiedt echter het aanbieden bij de openbare registers, hetgeen problematisch is voor Remco, omdat de rangorde tussen de inschrijving van beide akten bepalend is volgens artikel 3:19 lid 2 BW. Pas na deze aanbieding is de levering voltooid en is er dus sprake van een rechtsgeldige overeenkomst. Jan was dus op 12 augustus, 2 dagen voor het tijdstip van aanbieding, nog eigenaar en dus nog steeds beschikkingsbevoegd.
Dit betekent dat Remco hooguit een vordering uit wanprestatie kan instellen jegens Jan en een vordering uit onrechtmatige daad kan instellen jegens Katrien. Aangezien Katrien ter goeder trouw was (artikel 3:11 BW) lijkt deze laatste vordering weinig kans van slagen te hebben.

Vraag 7

Omdat Bart weigerde het spoor in ontvangst te nemen, raakt hij in schuldeisersverzuim (art. 6:58 BW). Daardoor komt het sneuvelen van het spoor voor zijn rekening (art. 6:64 BW) en kan hij de schade niet op Edu verhalen. Edu heeft echter een bedrag van zijn verzekeraar gekregen en geniet daardoor een voordeel. Op grond van art. 6:78 BW heeft Bart daardoor recht op vergoeding van zijn schade ten hoogte van het bedrag dat is uitgekeerd door de verzekering.

Vraag 8

In casu is er sprake van vermenging (art. 5:15 BW). De twee partijen zand kunnen immers niet meer van elkaar gescheiden worden. Goederenrechtelijk gezien is er sprake van één zaak. Art. 5:15 BW verklaart art. 5:14 BW van toepassing. Omdat geen van de partijen zand als hoofdzaak zijn aan te merken naar waarde of verkeersopvatting (art. 5:14 lid 3 BW), worden Han BV en Els BV mede-eigenaren van de berg zand. De onderlinge verhouding wordt daarbij bepaald naar de inbreng. Han BV heeft 200kg van de 500kg bijgedragen. Els BV de overige 300kg. Han BV is daarmee (200:500x100=) 40% eigenaar geworden en Els BV (300:500x100=) 60%.

Vraag 9

Art. 3:310 lid 1 BW betreft de verjaringstermijnen van schadevergoedingen. Het kent een korte en een lange termijn. De lange is twintig jaar na de schade toebrengende gebeurtenis. Deze termijn eindigt dus op 4 augustus 2033. De korte termijn bedraagt vijf jaar na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geraakt. Deze verloopt daardoor op 17 augustus 2018 om 00.00, aangezien Emma en Lucas op 16 augustus 2013 door de politie werden ingelicht dat Milan had bekend tot het vernielen van de autoramen. Daarom is op de dag erna de vijf jarige termijn begonnen, aangezien Emma en Lucas bekend waren met zowel de schade als de dader. Er is ook voldaan aan de arresten BASF/Rensink en Saelman/Academisch Ziekenhuis. Ze zijn immers daadwerkelijke bekend met de aansprakelijke persoon en in staat een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen.

NB: De verlengingsgrond art. 3:320 j.o. 3:321 lid 1 sub a BW is hier niet van toepassing, aangezien de verjaringstermijn niet afloopt tijdens de scheiding van tafel en bed. De scheiding is namelijk in 2013 al afgerond en loopt niet meer op 17 augustus 2018.

NB: In de vraag is ervan uitgegaan dat de auto van Emma is en deze niet in de gemeenschap van goederen valt. Echter, een antwoord dat hier wel vanuit gaat zal ook goedgekeurd worden. In dit geval heeft Milan na inschrijving van de scheiding een schadevergoedingsplicht jegens de gemeenschap (art. 1:164 lid 1 BW). Hiervoor geldt een vervaltermijn van drie jaar (art. 1:164 lid 2 BW).

Vraag 10

Daan zou door middel van verkrijgende verjaring eigenaar kunnen zijn geworden. Dit staat in art. 3:99 BW. Hiervoor is een onafgebroken bezit van tien jaar vereist en dient Daan te goeder trouw te zijn (art. 3:118 BW). De verjaringstermijn begint op de dag volgende op de dag waarop het bezit is verkregen (art. 3:101 BW). De vraag daarmee is wanneer Daan bezitter is geworden. Dit is vanaf het moment dat hij het huis en de grond voor zichzelf is gaan houden. Hierdoor is zijn bezit pas na de huur van tien jaar aangevangen. Dit ondanks het ontbreken van een levering (Muller/Hoogheemraadschap). Op het moment van het faillissement is Daan echter al twaalf jaar onafgebroken bezitter en is dus aan de termijn voldaan. Daan is alleen niet te goeder trouw (art. 3:11 BW). Hij wist of behoorde te weten dat de onroerende zaak nog niet geleverd was. De termijn van art. 3:105 jo. 3:106 BW is nog niet verstreken, waardoor er geen verjaring zonder goede trouw kan optreden. Het huis en de grond vallen daarmee in de boedel van Sem.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering