Personeelspsychologie en HRM: uitgelichte artikelsamenvattingen

Zoek en vind samenvattingen bij wetenschappelijke artikelen over Personeelspsychologie en Human Resource Management

  • Personeelsbeleid en management
  • Stress en conflicten op de werkvloer
  • Balans tussen werk, school, familie en thuis
Supporting content I (full)
Naar effectief diversiteitsbeleid: Het bouwen van bruggen tussen wetenschap & praktijk - Ellemers, Sahin, Jansen & Van der Toorn - 2018 - Artikel

Naar effectief diversiteitsbeleid: Het bouwen van bruggen tussen wetenschap & praktijk - Ellemers, Sahin, Jansen & Van der Toorn - 2018 - Artikel

BulletPoints

  • Ellemers et al. Stelt dat een effectief diversiteitsbeleid zich moet focussen op het vergroten van het werknemersbestand (aantallen) en werkklimaat (cultuur). Daarnaast richt een diversiteitsbeleid zich ook op zichtbare verschillen zoals etniciteit, geslacht en leeftijd en onzichtbare verschillen zoals persoonlijkheid en seksuele oriëntatie.

  • Veel bedrijven realiseren zich niet hoezeer de organisatie is gericht op een bepaald type persoon. Hierdoor wordt het lastig in te zien waarom mensen die hierbuiten vallen worden belemmerd in hun werkzaamheden. Maatregelen om de minderheid te bevorderen, benadeeld andere medewerkers waardoor weerstand ontstaat. Verder wordt door de minderheidsgroepen in een organisatie vaak geen gebruik gemaakt van dergelijke maatregelen. Minderheidsgroepen die met moeite binnen zijn gehaald in het bedrijf, stromen ondanks getroffen maatregelen vaak na een korte periode weer uit.


Wat is het doel van de studie?

Bedrijven en de overheid zetten zich in voor meer diversiteit op het werk, beide geslachten moeten bijvoorbeeld voor dertig procent vertegenwoordigd zijn. Helaas zijn de diversiteitsinterventies die door bedrijven worden uitgevoerd zijn niet altijd even effectief. In deze studie worden de struikelblokken voor een succesvolle interpretatie van een diversiteitsinterventie besproken. Een knelpunt is dat wetenschap en praktijk niet altijd goed op elkaar aansluiten. Dit is nodig om een effectief beleid te voeren en wetenschappelijke kennis op het gebied van diversiteit te vergroten. Ellemers et al. Stelt dat een effectief diversiteitsbeleid zich moet focussen op het vergroten van het werknemersbestand (aantallen) en werkklimaat (cultuur). Daarnaast richt een diversiteitsbeleid zich ook op zichtbare verschillen zoals etniciteit, geslacht en leeftijd en onzichtbare verschillen zoals persoonlijkheid en seksuele oriëntatie. Een belangrijk onderdeel van een succesvol diversiteitsbeleid is de gebruikte methode, deze zou onderzoek gericht moeten zijn, maar dit werkt in de praktijk niet altijd even goed.

Wat zijn de knelpunten in diversiteitsbeleid?

Een belangrijk knelpunt is dat veel bedrijven zich richten op het vergroten van diversiteit van het werknemersbestand. Echter, er moet ook aandacht worden besteed aan een inclusief werkklimaat. Veel bedrijven realiseren zich niet hoezeer de organisatie is gericht op een bepaald type persoon. Hierdoor wordt het lastig in te zien waarom mensen die hierbuiten vallen worden belemmerd in hun werkzaamheden. Maatregelen om de minderheid te bevorderen, benadeeld andere medewerkers waardoor weerstand ontstaat. Verder wordt door de minderheidsgroepen in een organisatie vaak geen gebruik gemaakt van dergelijke maatregelen. Minderheidsgroepen die met moeite binnen zijn gehaald in het bedrijf, stromen ondanks getroffen maatregelen vaak na een korte periode weer uit.

Welke punten moeten worden verbeterd om wetenschap en praktijk beter te combineren?

Het blijkt dat veel bedrijven geen inzicht hebben in de genoemde knelpunten inclusief de gevolgen voor de diversiteit binnen het bedrijf. Het is ook niet altijd duidelijk hoe wetenschappelijke kennis kan worden toegepast om het beleid te verbeteren. Er zijn twee punten waarop de aansluiting tussen wetenschap en praktijk kan verbeteren:

  1. Van diversiteit naar inclusiviteit betekent dat in plaats van beleid te richten op aantallen, beleid zich moet richten op processen die verantwoordelijk zijn voor de effectiviteit van het beleid. Er moet meer worden gefocust op cultuur in plaats van aantallen.

  2. Aandacht voor zichtbare en onzichtbare verschillen houdt in dat naast het richten op zichtbare verschillen (etniciteit, leeftijd, geslacht) ook moet worden gekeken naar onzichtbare verschillen zoals seksuele oriëntatie.

Wat is het methodisch gat tussen wetenschap en praktijk?

De wetenschappelijke inzichten in het creëren van een succesvol diversiteitsbeleid worden nog onvoldoende in praktijk gebracht. Daarnaast is de gebruikte methodiek niet optimaal om een effectief beleid neer te zetten.

  • Best practices die worden gebruikt voor het maken van diversiteitsbeleid berusten vaak op ongetoetste ervaringen van bedrijven. Deze aanpakken zijn niet getest op effectiviteit. Er zou een onderzoek gerichte aanpak gebruikt moeten worden om een effectief diversiteitsbeleid neer te zetten. Zo weten organisaties waar ze aan toe zijn bij het implementeren van interventies.

  • Om onderzoeksgestuurd werken mogelijk te maken moet het geïmplementeerde diversiteitsbeleid nauwkeurig worden gemonitord. Hierbij worden maatregelen voor organisaties voor de doorstroom, inclusie en uitstroom van medewerkers in de gaten gehouden.

Hoe kan een effectief diversiteitsbeleid worden gemaakt?

Een samenhangend diversiteitsbeleid komt geloofwaardiger over en geeft een duidelijk signaal over wat de organisatie wenst uit te dragen. Het is daarom cruciaal om een integraal diversiteitsbeleid te voeren. Een samenhangend diversiteitsbeleid is succesvoller wanneer er gebruik wordt gemaakt van een systematische methode. Deze methode (Bartholomew et al., 2016) heeft vijf fasen:

  1. Het formuleren van een visie en deze duidelijk documenteren: wat wil de organisatie bereiken en met welke redenen?

  2. Het stellen van SMART doelen, welke concrete vervolgstappen zijn nodig om verder te komen?

  3. Creëren van draagvlak om de gestelde doelen met betrekking tot diversiteit ook daadwerkelijk te behalen.

  4. De vierde stap is uitvoering, de activiteiten en maatregelen moeten die nodig zijn moeten worden uitgevoerd.

  5. Het evalueren en meten van resultaten van de interventie.  

Wat zijn de uitdagingen in het bouwen van bruggen tussen wetenschap en praktijk?

Een moeilijk punt is de samenwerking tussen onderzoekers en beleidsmakers. Deze is vaak moeizaam door een gebrek aan vertrouwen door onduidelijkheid over het belang van een diversiteitsbeleid. Er moet goed worden gecommuniceerd tussen beleidsmakers en onderzoekers om effectief en onderzoeksgestuurd te kunnen werken. Daarnaast zijn organisaties niet altijd geïnteresseerd in de feitelijke informatie over de stand van zaken. Veel organisaties willen geen documentatie inzien over communicatie en diversiteit, maar zijn meer geïnteresseerd in wat er goed gaat. Echter, diversiteit is een erg belangrijk onderwerp en kan schade aanrichten voor de reputatie van de organisatie. Het benadrukken van het belang van systematisch doorvoeren van goede communicatie -en diversiteitsprocedures is dus cruciaal.

TentamenTickets

  • Welke vijf stappen worden door de auteur beschreven die moeten worden doorlopen om een effectief diversiteitsbeleid te creëren? Waarom zou het stellen van SMART doelen bijdragen aan een beter beleid?

  • Wat zijn de toevoegingen die wetenschap over diversiteit zou kunnen verschaffen voor het verbeteren van de effectiviteit van het diversiteitsbeleid?

Facing differences with an open mind van Homan e.a. - Artikel

Facing differences with an open mind van Homan e.a. - Artikel

Facing differences with an open mind: Openness to experience, salience of intragroup differences, and performance of diverse work groups (Homan e.a., 2008)


Over het algemeen stelt men dat teams betere beslissingen kunnen maken doordat zij over meer diverse informatie beschikken. Teams zijn tegenwoordig heel verschillend opgebouwd. Dit niet alleen qua demografische kenmerken maar ook qua taakkenmerken. Deze diversiteit is in teams erg gewenst omdat het leidt tot betere prestaties. Echter dit zwaard snijdt aan twee kanten. Teveel diversiteit kan juist prestatie verstoren en het ontstaan van subgroepen kan ervoor zorgen dat men informatie niet meer zal delen. Het bestaande onderzoek hierna heeft deze voor en nadelen uitgezet maar kan niet vertellen wanneer en waarom het effect juist positief zal zijn, dan wel negatief.

De positieve of negatieve effecten zijn namelijk per team ook verschillend. Volgens onderzoek blijkt het belangrijk te zijn in hoeverre de diversiteit binnen een team opvallend is. In dit onderzoek zal men dit onderzoeken aan de hand van 3 condities van diversiteit opvallendheid. De eerste is de opvallendheid van twee verschillende subgroepen (= faultline). De tweede is opvallendheid van verschillendheid in de gehele groep maar lagere opvallendheid van subgroepen ( = cross-cathegorisatie). De laatste is de opvallendheid van een team in zijn geheel (= super-ordinate identiteit). Qua diversiteit zal worden gelet op sekse omdat dit een opvallende variabele is om groepen divers te maken. Daarnaast stelt men dat de opvallendheid van diversiteit ook afhankelijk is van de persoonlijkheidsamenstelling van het team. Er is echter nog weinig duidelijk over de modererende invloed van team persoonlijkheid en de link tussen team diversiteit en prestatie. Echter blijkt wel dat van de Big-five persoonlijkheidstrekken openheid voor nieuwe ervaringen leidt tot open-minded personen die niet snel conservatieve keuzes zullen maken. Men stelt dat teams die bestaan uit veel open persoonlijkheden ook meer open zijn voor diversiteit in hun team. Dit laatste is belangrijk omdat opvallendheid van diversiteit contingent is aan openheid voor ervaringen. Verder stelt men ook het belang van het delen van informatie voorop. Het is echter wel heel afhankelijk van de samenstelling en structurele aspecten van het team of dit het delen van informatie bevorderd, wat kan leiden tot een betere prestatie.

Literatuur terugblik en hypotheses

(1) Werkgroep diversiteit. Diversiteit kan omschreven worden als een kenmerk van sociale groepering dat de mate van echte of waargenomen verschillen tussen mensen in de groep weergeeft. Volgens het information/decision making (informatie/ keuze maken) perspectief kan diversiteit ervoor zorgen dat taak relevante informatie wordt uitgewisseld en over gediscussieerd word, waardoor er meer inzicht zal zijn in de taak. Om dus goed te kunnen presteren is het van belang dat men informatie met elkaar deelt, zeker voor taken waarin verschillende ideeën belangrijk zijn. Het blijkt dat groep diversiteit ervoor kan zorgen dat men eerder fouten op spoort, informatie verwerkt, problemen op kan lossen en effectief kan zijn als team. Echter, vanaf een sociaal categorisatie perspectief kan men stellen dat demografische verschillen binnen een groep ervoor kunnen zorgen dat er subgroepen zullen ontstaan, wat kan leiden tot ingroep preferenties. De similarity/attraction (gelijkheid/aantrekking) perspectieven stellen dat mensen liever samenwerken met mensen die op hun lijken. Dit alles zou dus kunnen leiden tot conflict. Echter hoeft het ook niet zo te zijn dat demografische verschillen per se tot moeilijkheden leiden. Knippenberg et. al stellen dat het voor de prestatie van het team afhankelijk is in hoeverre sociale categorieën opvallend zijn binnen de groep. Wanneer dit zo is, is ook de kans op subgroepen groter en dit leidt dan weer tot verminderde informatie uitwisseling wat niet goed is voor de prestatie.

(2) Opvallendheid van binnengroep verschillen. Diversiteit zal dus sneller slecht uitpakken wanneer de leden van de groep ervan bewust zijn dat er subgroepen zijn en verschillen tussen de leden. Dit wordt bepaald door de opvallendheid van de subgroepen dat weer beïnvloed is door de zogehete ‘comparative fit’ (vergelijkende fit) van subgroep categorisatie. Deze fit is de mate waarin de categorisatie leidt tot duidelijk tussen groep verschillen en binnen groep gelijkheden. De comparative fit zal groter zijn wanneer er kleinere verschillen in de groep zijn en grotere verschillen met andere groepen. Hoe meer verschillen covariaat aan elkaar zijn, des te groter is de comparative fit en zullen mensen de subgroepen waarnemen. Echter het blijkt dat situationele factoren ook een belangrijke rol spelen. Zo blijkt het beloningssysteem van de organisatie een belangrijk onderdeel te zijn voor teameffectiviteit. Wanneer een team als geheel wordt beloond voor de prestaties, zal dit team functioneren kunnen verbeteren. Daarnaast zal de opvallendheid van de verschillen binnen een team afnemen wanneer het team als geheel wordt beloond. Door de beloning ziet men dit meer als overeenkomst dan dat men de andere verschillen als opvallend beschouwd. Hierdoor kan men door beloningen de opvallendheid van subgroepen door demografische verschillen doen verminderen. Ten tweede kan men de opvallendheid van subgroepen ook versterken door apart de subgroepen te belonen, hierdoor creëert men een zogeheten diversiteits faultline. Tot slot kan men door beloningen er ook voor zorgen dat een superieure groep ontstaat en zo de tussen groepsverschillen kleiner te maken. Dit wordt hieronder verder uitgelegd:

  • Faultlines (scheidingslijn): de comperative fit van subgroep categorisatie kan groter worden wanneer er meerdere diversiteitdimensies met elkaar samen (zoals sekse en etniciteit) binnen een team. En dat heet dus een diversiteit scheidingslijn. Dit kan echter nadelige effecten hebben, zeker wanneer men subgroepen beloont op basis van prestatie, waardoor tussen subgroepprocessen niet meer goed samenlopen. Uit onderzoek blijkt dat dit voor de prestatie van het team als geheel slecht is.

  • Coss-categorisatie: dit houdt een situatie in waarin teamleden van elkaar verschillen op dimensies die niet met elkaar gerelateerd zijn. Dit kan echter wel positieve effecten hebben op het team in tegenstelling tot faultlines. De categorieën die hieruit ontstaan zijn namelijk een stuk meer complex te categoriseren op sociaal niveau waardoor het onderscheid tussen subgroepen zal verminderen waardoor ook de comperative fit lager is. Daarnaast zorgen overlappende subgroepen ervoor dat men niet meer tussengroepen zou willen vergelijken of categoriseren, omdat men onderdeel is van meerdere categorieën tegelijkertijd. Dit zou kunnen leiden tot minder conflict en meer delen van informatie. Dit komt omdat groepsverschillen niet per se verminderd zijn maar wel veel minder opvallend zijn.

De hypothese die hieruit voortvloeit is dat diverse teams, waarbij diversiteit cross-cut (=doorgesneden) is door het beloningsysteem beter presteren dan teams waarbij het beloningsysteem de diversiteit scheidingslijn in stand houdt.

  • superieure groepsidentiteit: het blijkt dat subgroepen en binnen groepsverschillen ervoor kunnen zorgen dat men minder presteert en er binnen groep vooroordelen kunnen ontstaan. Echter kunnen bepaalde situationele factoren ervoor zorgen dat men zichzelf niet meer ziet ten opzichte van andere groepen maar juist als één ‘wij’. Hierdoor wordt wederom de comperative fit verlaagd en daardoor zullen de negatieve effecten van diversiteit minder snel optreden.

Hypothese 2 komt hieruit voort. Men stelt namelijk dat teams beter zullen presteren wanneer het beloningsysteem de superieure identiteit van de groep benadrukt dan wanneer het beloningssysteem de diversiteit scheidingslijn in stand houdt.

Al het bovenstaande wijst op situationele factoren die ervoor kunnen zorgen dat subgroep verschillen minder of juist meer opvallend gemaakt kunnen worden, wat weer van invloed heeft op prestatie van teams.

(3) openheid voor ervaringen: aan de hand van sociale categorisatie en gelijkheid/aantrekking perspectieven, voorspelt men dat diversiteit teams negatief kan beïnvloeden omdat men beter reageert op mensen die gelijk zijn aan zichzelf dan mensen die verschillen. Echter houden deze perspectieven geen rekening met verschillende persoonlijkheidskarakteristieken in groepen. Uit onderzoek naar de persoonlijkheidskenmerken van de Big Five blijkt dat vooral openheid voor ervaringen gerelateerd is aan de reacties binnen het team op diversiteit. Wanneer men namelijk heel open is, zal men nieuwe dingen willen proberen, open staan voor nieuwe ideeën. Vooral 3 factoren van openheid zijn belangrijk voor de reacties op verschillen, namelijk: ideeën (intellectuele nieuwsgierigheid), acties (zich kunnen aanpassen, experimenten en nieuwe dingen leuk vinden) en waarden (veranderlijke politieke en religieuze overtuigingen). Wanneer men hoog scoort op openheid voor nieuwe ervaringen dan zal men open staan voor allerlei situaties, niet dogmatisch zijn in hun ideeën en zullen conflicten niet ontwijken. Al deze factoren zorgen ervoor dat men beter zou kunnen omgaan met verschillen binnen teams waardoor men ook goed kan presteren. Uit verschillend onderzoek blijkt dat organisaties die waarden hebben gericht op verscheidenheid, men beter zal presteren en zich ook beter zal voelen en dit geld ook voor minderheden binnen het team.

De hypothese die hieruit voortkomt dat heterogene teams beter presteren wanneer deze hoog scoren op openheid van wanneer ze laag scoren op openheid.

Wanneer men dus open is voor verschillen tussen de groep, of deze nou bij cross-cut (doorgesneden) diversiteit plaats vind of bij diversiteit faultline (scheidingslijn), heeft dit positieve effecten op team functioneren. Echter, bij superieure identiteit van een groep werkt dit anders omdat hierdoor juist de opvallendheid van diversiteit wordt verminderd. Openheid heeft dan een minder sterk effect hierop en dus ook op prestatie.

De hypothese die hieruit komt stelt dat opvallendheid van diversiteit en openheid voor nieuwe dingen met elkaar interacteren om zo teamprestatie te kunnen voorspellen: ten opzichte van teams waarin diversiteit opvallendheid laag is (superieure groepsidentiteit) zullen teams waarbij diversiteit opvallendheid hoger is (faultline en cross-categorisatie) meer voordelen behalen uit openheid voor nieuwe ervaringen binnen het team.

Tot slot stelt men dat informatie uitwerking het positieve effect van openheid voor nieuwe ervaringen in diverse teams kan medieeren. Het uitwisselen van informatie, bronnen, ideeën en perspectieven is juist essentieel voor goed team functioneren. Daarbij kan het heel moeilijk zijn wanneer er teveel diversiteit binnen het team is omdat hierdoor men minder makkelijk ideeën uitwisselt met anderen. Wanneer men meer open staat voor verschillendheid in anderen, is informatie overdracht tussen de teamleden groter. Vandaar dat informatie uitwerking het positieve effect van diverse overtuigingen op de team prestatie kan medieeren.

Vandaar dat men komt op hypothese 5a: informatie uitwerking medieert de impact van openheid op de prestatie van diverse teams.

Hieruit denkt men ook dat het medierende effect van informatie uitwerking meer van toepassing is bij teams waarbij de diversiteit meer opvallend is (in faultline en cross-categorisatie). Hoe meer er verschillen zijn, hoe groter de kans is dat informatie uitwerking verstoord wordt door subgroep categorisatie. Vandaar dat juist in deze omstandigheden openheid voor ervaringen een belangrijke rol speelt (dan bij superieure groepsidentiteit).

Hypothese 5b: informatie uitwerking medieert het interactie effect van openheid en opvallendheid van diversiteit op de prestatie in diverse teams.

Experiment

Participanten werden in het experiment toegewezen tot condities en teams van 4. Men moest eerst een taak uitvoeren, namelijk een aangepaste versie van de Distributed Dynamic Decision-Making (DDD)simulation. Hierbij is coördinatie en interactie heel erg van belang. Men moest namelijk een bepaalde regio via de computer verdedigen. Echter om dit te kunnen doen, had men informatie van andere teamleden nodig, wat men ook wel een additieve taak noemt. Voor men echter aan deze taak begon kreeg men een training voor het gebruik hiervan. Om te kijken hoe hoog men scoorde op openheid moest men een persoonlijkheidsvragenlijst invullen. Daarnaast bestond elke groep uit een twee mannen en twee vrouwen. Om de faultline conditie te creëren heeft men het team opgedeeld in geografische gedeeltes van het te verdedigende gebied en afhankelijk van de prestatie werd men hiertoe beloond. Daarnaast werd elke subcategorie door één type sekse geleid. In de cross-categorisatie conditie werden de subteams echter door gemengde type sekse samengesteld. Hierdoor werd dus een dubbele categorisatie gemaakt.

Om een superieure groepsidentiteit te maken beloonde men in deze conditie het hele team voor de prestatie. Na de taak werd er door middel van een vragenlijst gemeten in hoeverre de participanten dachten dat er sprake was van samenwerking en informatie uitwisseling. Omdat men random was toegedeeld in de teams dacht men niet dat sekse of leeftijd uit zouden maken in het onderzoek.

Uit het onderzoek bleek dat men in de cross-categorisatie conditie beter presteerde dan in de faultline conditie. De superieure identiteit groep bleek daarnaast ook beter te presteren dan de faultline groep. Verder bleek dat wanneer sprake was van meer openheid in de groepen men beter presteerde dan wanneer dit niet aanwezig was. Naar aanleiding van de vierde hypothese bleek dat er een interactie effect aanwezig was tussen openheid en het beloningsysteem op team prestatie. Openheid was sterker positief gerelateerd aan de prestatie in de faultline conditie en de cross-categorisatie conditie dan in de superieure identiteitsconditie, hierbij verbeterde de prestatie niet. Het effect was even sterk voor zowel faultline en cross-categorisatie. De slechtste prestatie vond plaats bij een faultline conditie met lage openheid en de beste prestatie bij de cross-categorisatie conditie met hoge openheid voor verschillendheid. Het bleek dat informatie uitwisseling een gevolg was van meer openheid en dat dit leidde tot een betere prestatie.

Discussie

Aan de hand van dit artikel kan worden uitgelegd wanneer diversiteit in teams kan leiden tot positieve effecten of juist negatieve effecten. Wanneer teams gelijk zijn in sekse zijn structurele aspecten van de situatie belangrijk net als de persoonlijkheidskenmerken. Het onderzoek laat zien dat de relatie tussen diversiteit en prestatie meer complex is dan het sociale categorisatie perspectief en dat dit niet perse leidt tot slechtere groepsprestatie. Het informatie keuze perspectief stelt dat diversiteit ervoor zorgt dat men informatie met anderen zou delen, wat goed is voor de prestatie. Uit dit onderzoekt blijkt dat dit klopt wanneer de opvallendheid van subgroepen verminderd is, in plaats van versterkt. Daarnaast laat de studie zien dat dit sterk afhankelijk is van de mate van openheid binnen het team. Deze openheid schrijft ook vraag tekens toe aan het gelijkheid/aantrekkings perspectief. Want het is zeker niet altijd zo dat men altijd men veel aardig vind wanneer men op elkaar lijkt of minder aardig wanneer men tot de uitgroep behoord. Dit is dus sterk afhankelijk van de mate van openheid van het team. Daarnaast blijkt dat een superieure identiteit kan helpen de nadelige effecten van diversiteit te overkomen, ook al is er geen sprake van openheid. Openheid kan echter wel een doorslag gevende rol spelen bij diversiteit bij de faultline conditie. Daarnaast stelt men ook dat informatie delen ook heel erg belangrijk is bij het goed functioneren van een team en dat dit sterk samenhangt met openheid op groepsniveau. Deze effecten van persoonlijkheid blijken nieuw te zijn in onderzoek.

Met deze resultaten kan men in de praktijk rekening houden. Zo kan men letten op de karaktereigenschap openheid. Men zou eventueel ook getraind kunnen worden op het meer open staan van nieuwe ideeën en het delen van informatie. Wanneer dit echter moeilijk blijkt te zijn kan men ook proberen een superieure identiteit te creëren binnen het team. Wanneer teams al hoog blijken te scoren op openheid is het verstandig een beloningsysteem door te voren gebaseerd op cross-categorisatie, om zo optimaal te kunnen presteren. Men moet er wel op letten dat het creëren van een superieure identiteit ervoor kan zorgen dat openheid binnen het team verminderd. Dit komt omdat men zich meer ziet als werkrol in plaats van de gepersonaliseerde zelf concepten die men van zichzelf heeft. Men kan er daarom beter voor kiezen om cross-categorisatie uit te voeren of naast de superieure identiteit ook een subgroep identiteit te accentueren.

Men stelt dat ondanks de test voldoende psychologisch realisme bevatte, het handig zou zijn als de resultaten van het onderzoek gerepliceerd konden worden in een organisatorische omgeving. Verder zou men ook nog kunnen kijken in hoeverre de sterkte van de verschillen tussen subgroepen impact heeft op de prestatie van het team, men weet alleen dat het een effect heeft en dat bij verminderde verschillen de prestatie beter wordt. Men kan namelijk er niet gelijk van uitgaan dat het hier een lineair verband betreft. In het onderzoek werd daarnaast vooral gekeken naar sekse verschillen terwijl andere factoren redelijk gelijk waren. In vervolg onderzoek zou men kunnen kijken of het effect nog steeds optreed wanneer de andere variabelen ook verschillen.

Conflict at work: Basic principles and applied issues - de Dreu - 2011 - Artikel

Conflict at work: Basic principles and applied issues - de Dreu - 2011 - Artikel


Inleiding

Conflicten, arbeid en organisaties zijn zo sterk met elkaar verbonden dat wetenschappers de conclusie hebben getrokken dat organisaties zonder conflicten niet bestaan. Van conflicten in de organisatie wordt vrijwel altijd gedacht dat deze negatieve gevolgen hebben. Het zou slecht zijn voor het individuele welzijn van de arbeiders en hun prestaties, teamwork in de weg staan en de gezondheid van de organisatie in gevaar brengen. Echter, er zijn mogelijk ook andere, positieve effecten die conflicten met zich mee kunnen brengen. Zo kan het stimulerend zijn voor veranderingen, opleidingen, creativiteit en innovatie.

Conflicten op de werkvloer

De term conflict kan op verschillende wijzen worden gedefinieerd. Hier ziet men een conflict als een botsing van principes en wensen: de perceptie dat een andere partij het behalen van de eigen doelen in de weg staat. Dit is gebaseerd op de assumptie dat sociale conflicten ontstaan wanneer individuen en groepen voor een gewenste uitkomst van elkaar afhankelijk zijn. Via hun onafhankelijke en gecoördineerde acties staan ze elkaar in de weg om die uitkomsten te bereiken.

Er bestaat een ietwat magere, traditionele indeling van conflicten. Deze maakt het volgende onderscheid:

  • Taakconflicten: echte (of verwachte) deprivatie van werkgerelateerde hulpbronnen. Denk aan budgetten en verantwoordelijkheden.

  • Relatieconflicten: echte (of verwachte) deprivatie van niet-werkgerelateerde hulpbronnen. Denk aan wie het leukste is op kantoor, wie is populair, overtuigingen en attituden.

  • Procesconflicten: betreft logistieke en delegatiezaken, zoals wie verantwoordelijk is voor wat en hoe taken moeten worden gedelegeerd.

Dit is echter een zeer magere indeling. Serieuze en gecompliceerde interventies kunnen niet alleen en volledig op deze indeling worden gebaseerd.

Wederzijdse afhankelijk als oorzaak van conflicten

Heel veel organisaties maken publieke goederen. Dit betekent dat de werknemers een bepaalde bijdrage moeten leveren om het te creëren, maar dat zodra het klaar is, iedereen er gebruik van kan maken. Werknemers hebben in zo’n situatie vaak gemengde gevoelens over de bijdrage die zij moeten leveren. Aan de ene kant willen ze wel dat het goed geproduceerd wordt, zodat ze er gebruik van kunnen maken. Aan de andere kant willen ze er het liefste zo min mogelijk voor doen. Op deze manier ontstaan gemakkelijk conflicten. Uit onderzoek is gebleken dat individuen meewerken aan coöperatieve uitwisseling wanneer ze coöperatieve doelen hebben in plaats van competitieve doelen, en zij er vertrouwen in hebben dat anderen ook mee zullen werken.

Schendingen van de gerechtigheid en eerlijkheid als oorzaak van conflicten

Gerechtigheid betreft niet alleen een eerlijke verdeling van hulpbronnen, maar ook de behoeftes van individuen (krijgen de mensen met de grootste behoeftes meer dan de mensen met minder grote behoeftes?). Daarnaast bestaat er nog zogenaamde procedurele gerechtigheid, wat gaat over de manier waarop werknemers worden behandeld (worden ze met respect behandeld, wordt er naar ze geluisterd). Als gerechtigheid wordt geschonden kan dat gemakkelijk tot conflicten leiden.

Diversiteit als oorzaak van conflicten

Diversiteit refereert naar de verschillen tussen individuen, op welk aspect dan ook, en waardoor individuen denken dat anderen verschillen van hem/haar zelf. Ook al kan dit over alle aspecten gaan, meestal wordt men geconfronteerd met diversiteit in geslacht, leeftijd, etniciteit, ambtsperiode en opleidingsniveau.

Wanneer er wordt gekeken naar diversiteit als oorzaak van conflicten kunnen er twee situaties worden onderscheiden. Er bestaat ofwel een situatie waarin alle individuen van elkaar verschillen. Of er is een zogenaamde faultline situatie, waarin een aantal mensen op een bepaald aspect hetzelfde zijn en verschillen van de rest. In deze situaties ontstaan er subgroepen op basis van of mensen dat aspect wel of niet hebben. Mensen hebben de neiging zich meer te identificeren met hun eigen groep. Zij hebben een voorkeur voor hun eigen groep en zien vaak meer nadelen in de andere groep. Dit leidt vaak tot conflicten.

Conflictmanagement

Er wordt nu nader gekeken naar de manier waarop mensen omgaan met conflicten, en waarom sommige mensen meer constructieve methoden van conflictmanagement gebruiken en andere minder constructieve methoden. Hier zijn een aantal theorieën over ontwikkeld.

Theory of cooperation and competition”

Strategische keuzes voor conflictmanagement zijn afhankelijk van goal interdependence: de mate waarin iemand denkt dat zijn/haar doelen positief zijn gecorreleerd aan de doelen van de ander. Als een individu denkt dat zijn doelen positief zijn gecorreleerd aan de doelen van de ander is hij meer geneigd tot samenwerken en het oplossen van het probleem (ik win – hij wint). Wanneer men echter denkt dat de doelen negatief zijn gecorreleerd, is men meer geneigd tot conflict en terugtrekking (als ik win, verliest hij/als hij wint, verlies ik). Hoe men denkt over de goal interdependence is afhankelijk van een aantal factoren:

  • Sociale waarden patroon. Mensen met een meer prosociaal waardenstelsel zoeken meer naar harmonie en eerlijkheid en hebben een voorkeur voor het collectief welzijn. Mensen met een meer pro-zelf waardenstelsel willen eerst een goede uitkomst voor zichzelf, en hebben minder aandacht voor de uitkomst van de anderen.

  • Vertrouwen. Vertrouwen kan worden gezien als de bereidheid om je eigen kwetsbaarheid te accepteren, of het gebrek aan angst te worden uitgebuit door de ander. Als mensen er op vertrouwen dat de ander ook het beste met hen voor heeft, zullen ze eerder samenwerken, meer moeite nemen om tot een oplossing te komen en meer daarin investeren.

  • Beloningsstructuur. Wanneer collectief gedrag meer aangemoedigd en beloond wordt, wordt wederzijdse afhankelijkheid eerder gezien als iets positiefs (dan wanneer individueel gedrag wordt benadrukt).

Dual concern theory”

Deze theorie kijkt naar conflictmanagement in termen van hoge en lage betrokkenheid bij jezelf en bij de ander. Voor deze indeling is veel wetenschappelijke bevestiging gevonden. De indeling ziet is als volgt (zie tabel in het artikel):

  • Bij lage betrokkenheid van zelf en lage betrokkenheid van ander: ontwijken (men probeert het probleem te ontkennen en te verdringen)

  • Bij hoge betrokkenheid van zelf en lage betrokkenheid van ander: gebruik van dwang (uit zich in bedreigingen, bluffen, positionele toezeggingen)

  • Bij lage betrokkenheid van zelf en hoge betrokkenheid van ander: toegeven (het accepteren en incorporeren van de wens van de ander; uit zich in eenzijdige toezeggingen, onconditionele beloftes, het aanbieden van hulp)

  • Bij hoge betrokkenheid van zelf en hoge betrokkenheid van ander: het probleem oplossen (neigen naar een oplossing die alle partijen tevreden stelt; uit zich in het uitwisselen van informatie over prioriteiten en voorkeuren, het maken van trade-offs)

Conflictmanagement toetsen

Nu wordt gekeken naar een aantal instrumenten die conflictmanagement strategieën onderzoeken. Een van de oudste is de Conflict Measurement Survey. Deze toets is inmiddels echter sterk bekritiseerd en vervangen door andere toetsen.

  • Rahim Organizational Conflict Inventory. Deze toets bestaat uit drie vraagformulieren. Een met vragen over conflicten met de leidinggevende, een met vragen over conflicten met andere werknemers, en een met vragen over conflicten met de werknemers (als leidinggevende zijnde). Ook al is deze toets statistisch en methodologisch correct, het uitvoeren ervan vergt veel tijd. Het is dus niet een heel geschikte toets als men snel een kleiner conflict wil oplossen.

  • Dutch Test for Conflict Handling. Deze toets heeft minder items en kan daardoor sneller worden uitgevoerd. Het is een flexibel en valide instrument. Een voorbeeld van een vraag is: “Wanneer ik een conflict heb op het werk doe ik het volgende: a) ik geef toe, b) ik probeer aan de wens van de ander te voldoen, c) ik duw mijn eigen punt er door, d) etc.”.

De beste strategie?

Sommigen mensen denken dat bepaalde strategieën beter zijn dan anderen. Hier moet men echter mee oppassen. Of een strategie effectief is, is afhankelijk van diverse factoren:

  • Strategieën waarin dwang wordt gebruikt, zijn onderverdeeld in twee subcategorieën: je kunt mensen dwingen op basis van rechten of met macht. Wanneer iemand dwingt aan de hand van rechten, probeert iemand het conflict op te lossen aan de hand van een standaard van rechtvaardigheid, contract of wet. Dit leidt vaak tot een oplossing waarin iedereen iets opgeeft om het doel te bereiken. Het is daarbij wel mogelijk dat een partij meer moet geven dat hij krijgt. Wanneer iemand dwang uitoefent met macht, wordt de oplossing besloten door degene met de meeste macht. Dit leidt vaak tot een oplossing die uiteindelijk kan escaleren, doordat de partij met het minste macht nog steeds boos is en wraak wil.

  • Sommige combinaties van strategieën werken beter dan andere combinaties. Zo kan probleem oplossen beter worden gecombineerd met dwangstrategieën dan met ontwijkende strategieën.

  • De effectiviteit van de strategie is ook afhankelijk van de aard van het conflict. Wanneer de partijen bijvoorbeeld een relatie hebben, blijkt probleem oplossen negatief gecorreleerd te zijn aan het uitdrukken van gevoelens, het toegeven aan de regels, de ander helpen en de algemene teamprestaties. Daarentegen blijkt ook dat ontwijken juist positief is gecorreleerd aan de teamprestaties. Men denkt dat dit zo is, doordat het oplossen van het probleem de aandacht wegneemt van de taak, terwijl wanneer het probleem wordt ontweken, kan men zich volledig richten op de teamprestaties.

Escalatie van conflicten en onderliggende psychologische processen

Escalatie kan worden gezien als de intensivering van het conflict over de tijd heen. Het vindt plaats wanneer een deelnemer voor het eerst een agressieve tactiek (of een sterkere tactiek dan eerst) gebruikt. Er is onderscheid gemaakt tussen vier typen gedragingen die kunnen worden gezien tijdens escalatie van een conflict:

 

Direct

Indirect

Actief

Uiten van boosheid, obscene gebaren maken, het uiten van bedreigingen, het maken van agressieve opmerkingen

Diefstal, sabotage

Passief

Stakingen, met opzet langzamer werken,silent treatment

Iemand niet waarschuwen voor toekomstige schade, iemand bewust niet beschermen

Bilaterale en unilaterale escalatie

Er kan tevens onderscheid worden gemaakt tussen bilaterale en unilaterale escalatie van conflicten. Tijdens bilaterale escalatie ziet men dat conflicten zich escaleren doordat men steeds wraak neemt op een voorgaande wraakactie van de andere partij. Tijdens unilaterale escalatie is er slechts één partij waardoor het conflict escaleert.

Hostile attribution error

Een belangrijke oorzaak van escalerende conflicten is de zogenaamde hostile attribution error. Deze vindt plaats wanneer met relatief kleine overtredingen waarneemt als iets veel groter dan het werkelijk is. Partijen zien elkaar soms als gevaarlijk en onredelijk. Dit verlaagt voor hen de drempel om wraak te nemen, en kan er voor zorgen dat een partij ‘te hard’ wraak terug neemt.

Plaatsvervangende wraakacties en individu-groep discontinuïteit

Tijdens escalatie van conflicten worden er steeds meer mensen betrokken bij het conflict. Uiteindelijk ziet men soms dat mensen gaan wraak nemen op andere mensen, terwijl deze mensen helemaal niet bij het oorspronkelijke conflict betrokken waren. Er zijn twee condities geïdentificeerd die bijdragen aan dit fenomeen. Ten eerste een sterke ingroep identificatie. Mensen zijn erg betrokken bij hun eigen groep, ze zijn er trots op, ze leven mee met de andere leden en ze staan onder druk om de normen van de groep te beschermen en te promoten. Des te meer iemand zich identificeert met de groep, des te groter de kans op plaatsvervangende wraakacties. Ten tweede de mate waarin de outgroep wordt gezien als één identiteit. Mensen krijgen meer het idee dat alle leden van de outgroep hetzelfde zijn (op een negatieve manier). Wanneer men er meer van is overtuigd dat de outgroep uit dezelfde type personen bestaan, des te meer kans er is op plaatsvervangende wraakacties.

ODR: Organization Dispute Resolution

Conflicten binnen organisaties kunnen op verschillende manieren worden opgelost. Organisaties hebben verschillende manieren om hier mee om te gaan. In sommige organisaties worden de werknemers aangemoedigd om met elkaar te communiceren. Onderhandelingen worden dan gezien als de eerste stap om het probleem op te lossen. Andere organisaties gebruiken een ‘open deur beleid’, waarin de werknemers in principe bij elk management level kunnen aankloppen met hun problemen, en soms zelfs een mediator in de hand kunnen nemen.

Organisaties kunnen ook meer formele opties bieden, zoals het indienen van een klacht. Bij deze systemen is het belangrijk dat het systeem geloofwaardig is. Als de werknemers geloven dat de klacht serieus wordt genomen, zullen zij de oplossing ook makkelijker accepteren, ook al is deze oplossing niet wat zij graag zouden willen.

Wanneer managers of leidinggevenden worden betrokken bij het oplossen van het conflict, kunnen zij hier op diverse manieren mee omgaan: 1) ze kunnen niets doen en het probleem negeren, 2) ze kunnen advies geven of de mogelijkheid tot gesprekken creëren, 3) de manager kan het proces overlaten aan de werknemers, maar zelf beslissen over de uiteindelijke oplossing, 4) de leidinggevende kan de controle nemen over zowel het proces als de uitkomst, 5) managers of leidinggevenden kunnen beloningen of straffen uitdelen om zo de werknemers te dwingen tot een oplossing te komen.

Zijn conflicten goed of slecht?

Gezondheid en conflicten op de werkvloer

Een slecht welzijn wordt gekenmerkt door psychosomatische klachten en het gevoel hebben van een ‘burnout’. De relatie tussen conflicten op het werk en een slecht welzijn is echter niet eenduidig: slecht welzijn kan leiden tot conflicten op het werk, maar conflicten op het werk kunnen ook leiden tot een slecht welzijn. Er zijn tevens variabelen die deze relatie kunnen versterken of verzwakken, zoals hoe met de conflicten wordt omgegaan en allerlei individuele kenmerken.

Leren,creativiteit en conflicten op de werkvloer

Conflicten op het werk kunnen creativiteit en leren stimuleren, maar alleen wanneer men prosociaal gemotiveerd is. Er is gebleken dat wanneer mensen pro-zelf gemotiveerd en competitief zijn, de conflicten het leren ondermijnt (door verminderde cognitieve flexibiliteit en verminderde creativiteit).

Groepsbesluiten, teamprestaties en conflicten op de werkvloer

Het algemene idee is dat er een curvilineaire relatie bestaat tussen de intensiteit van het conflict en de individuele- en groepprestaties: een klein conflict is beter dan helemaal geen conflict, en een klein conflict is ook beter dan een zeer intens conflict.

Conclusie

Conflicten kunnen het leren, creativiteit, innovatie en groepsprestaties stimuleren. Maar alleen wanneer: a) het conflict is gericht op de taak en niet op de relatie, b) de taak niet te complex is, maar de individuen wel baat hebben bij de nieuwe inzichten en informatie van anderen, c) de deelnemers elkaar vertrouwen en gezamenlijke doelen hebben, d) de deelnemers een oplossing willen vinden voor hun conflict via constructieve onderhandeling en gezamenlijk probleem oplossen.

Artikelsamenvatting bij Workplace Stress Management Interventions and Health Promotion van Tetrick en Winslow - 2015
Article summary with Workplace Stress Management Interventions and Health Promotion by Tetrick & Winslow - 2015
Valt de balans tussen werk-familie te managen? van Steenbergen et. al. (2009) - Artikel

Valt de balans tussen werk-familie te managen? van Steenbergen et. al. (2009) - Artikel

De vraag die men met dit artikel wil beantwoorden is de vraag of organisaties een goede combinatie tussen werk en familie rollen faciliteren en of dit bijdraagt aan de gezondheid en de prestatie van de werknemer. Eerder studie heeft al aangetoond dat wanneer er conflict bestaat tussen werk en familie dit een slecht effect heeft op de prestatie en de gezondheid van de werknemer. Ook het omgekeerde effect blijkt waar te zijn. Deze liet daarnaast ook zien dat een positieve relatie tussen werk en familie niet alleen goed is voor de werknemer, maar ook voor de organisatie zelf. De gedane studie gaat meer in op de correlatie tussen werk en familie interactie en objectieve indicatoren van prestatie en gezondheid.

Eerder gedaan werk richt zich vaak op de scarcity theory on human energy, die ervan uit gaat dat men maar een beperkte capaciteit heeft aan tijd, energie en aandacht. Zo zal men dus zijn aandacht en energie moeten verdelen tussen werk en familie. Uit deze theorie volgt dus ook de work-family conflict die ervan uit gaat dat de rollen die men moet vervullen op het werk en binnen de familie met elkaar conflicteren, omdat wanneer men de ene rol vervult, de andere niet meer optimaal uit kan voeren. Hierbij wordt er dus vanuit gegaan dat het vervullen van rollen altijd energie kost. Bij de role expansion theory gaat men er juist vanuit dat bepaalde rollen niet alleen energie kosten, maar ook energie zouden kunnen geven. Deze benadering is dus eigenlijk best positief en hieruit ontstaat ook de work-family facilitation die omschreven kan worden als het gevoel dat ontstaat dat het vervullen van de ene rol juist makkelijker wordt wanneer men de andere rol uitvoert. Tot slot bewijzen eerder gedane studies dat de afwezigheid van conflict ook per se altijd tot facilitatie leidt.


Theoretische achtergrond

Het is belangrijk om die werk-familie relatie verder te onderzoeken, omdat dit conflict natuurlijk kan leiden tot stress wat weer kan leiden tot verslechtering van het immuunsysteem en tot andere stressgerelateerde ziekten. Daarnaast blijkt ook dat juist wanneer werk en familie goed samengaan en zelfs tot positieve uitkomsten leidt, dit beter is voor de gezondheid. The broaden-and-build theory gaat ervan uit dat positieve emoties belangrijk zijn voor psychologische en fysiologisch functioneren. Dit heeft zelfs zijn uitwerking op de gezondheidstoestand op lange termijn. Daarnaast is het een feit dat, zoals negatieve emoties de aandacht vermindert, juist positieve emoties de aandacht en de creativiteit kan doen vergroten. Een andere implicatie van de stress die voortkomt uit de conflicterende relatie tussen werk en familie is dat men ook ongezondere levens keuzes maakt bijv. slechter eten en minder sporten. En ook hier is het omgekeerde ook waar. Verder is ook al bewezen dat een goede relatie tussen werk en familie leidt to betere prestaties. Tot slot gaat de resource-gain-development perspective ervan uit dat werk en familie van elkaar kunnen profiteren, doordat men behoefte heeft aan groei en de bronnen voor deze groei kunnen halen uit zowel werk als familie.

Empirische evidenties gekoppeld aan de werk-familie balans op gezondheid en prestatie uitkomsten

In overeenkomst met dat wat men eerder al gevonden heeft blijkt dat de balans tussen werk en familie een impact kan hebben op de gezondheid van de werknemers en op hun prestatie. Wanneer er meer conflict is zeggen werknemers zelf dat ze een slechtere gezondheid hebben. Sommigen stellen zelfs dat men eerder overgewicht en een verhoogd cortisolniveau krijgt wanneer er een conflict bestaat tussen werk en familie. Wanneer dit conflict juist omgezet wordt in een goede balans, blijkt dit goede te zijn voor de gerapporteerde gezondheid en voor de vermindering van chronische ziektes. Ook zo conflict eerder leiden tot problemen met alcoholconsumptie en verhoogde bloeddruk. Verder werd ook gerapporteerd in voorgaande literatuur dat een conflict tussen werk en familie zou leiden tot een verminderde prestatie. Ook het omgekeerde zou waar zijn: een goede balans tussen werk en familie leidt juist tot een verbeterde prestatie en inzet.

Het huidige onderzoek

De gedane studie is een cross-sectionele studie die zich richt op het werk-familie en familie-werk conflict en facilitatie en hoe dit samen gaat met de fysieke gezondheid van de werknemer. De eerste hypothese is dat WF en FW conflict positief correleren met indicatoren van slechte gezondheid. Ook de tegenovergestelde hypothese wordt gesteld: WF en FW facilitatie correleert negatief met de indicatoren van slechte gezondheid.

In de tweede studie werd onderzocht of facilitatie van werk en familie balans kan leiden op langer termijn op objectieve gezondheidsindicatoren. Er worden verschillende vormen van facilitatie onderscheiden:

  • Energie gerelateerde facilitatie: wanneer men in de ene rol energie krijgt, waardoor het makkelijker is om de andere rol te vervullen.

  • Tijd gerelateerde facilitatie: wanneer de tijd die men besteedt in de ene rol het makkelijker maakt om tijd te steken in de andere rol.

  • Gedragsmatige facilitatie: wanneer de gedragingen die geleerd worden in de ene rol of de gedragingen die passen in de ene rol, het makkelijker maken om de andere rol te vervullen en de gedragingen die hierbij horen te uiten.

  • Psychologische facilitatie: wanneer een individu een nieuwe perspectief krijgt door de ene rol, waardoor het uitvoeren van de andere rol makkelijker wordt.

De hypothese die hieruit volgt is dan ook dat tijd gerelateerde en energie gerelateerde facilitatie op het eerste meet moment negatieve indicatoren zijn van slechte gezondheidsuitkomsten op het tweede tijdstip net als aanwezigheid van ziekte op het tweede tijdstip. Daarnaast denken de schrijvers dat alle vormen van FW facilitatie op tijdstip één belangrijk zijn voor werkprestatie op tijdstip twee. Dit is de vierde hypothese.

Resultaten en discussie studie 1

Uit de eerste studie is gebleken dat WF conflict leidt tot een grotere kans op het hebben van een verhoogd cholesterolniveau en de kans op overgewicht ook wordt vergroot. Echter werd ook bevonden dat FW conflict niet gerelateerd was aan de indicatoren van gezondheid die gemeten waren.

Verder bleek dat werknemers met WF facilitatie een verminderde kans hadden op cholesterol en andere klachten. FW facilitatie leidde tot een verminder kans op het krijgen van overgewicht. Wel was dit een cross-sectioneel onderzoek, waardoor er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de causaliteit.

Resultaten en discussie studie 2

De resultaten uit de tweede studie met betrekking tot de derde hypothese laten zien dat tijd gerelateerde en energie gerelateerde facilitatie leidt tot een negatieve indicatie van slechte gezondheidsuitkomsten en ziekte. Zo leidde energie gebaseerde WF facilitatie op het tweede tijdstip tot minder cholesterol en leidde tijd gebaseerde WF facilitatie op het tweede tijdstip tot een lager BMI. Ook was energie gebaseerde FW facilitatie en gedragsmatige WF facilitatie een significante indicator tot minder afwezigheid. Met betrekking tot de vierde hypothese werd gevonden dat psychologische FW facilitatie een predictor was van verbeterde prestatie, ook gold dit onverwacht ook voor tijd gerelateerde WF facilitatie.

Algemene discussie

Er werd aangetoond dat WF conflict gerelateerd was aan lagere scores op gezondheidsindicatoren en WF en FW facilitatie leidde hierbij juist tot verbeterende scores op deze gezondheidsindicatoren. FW conflict was niet gerelateerd aan een van de gezondheidsindicatoren. Ook bleek dat WF conflict steker met negatieve indicatoren van gezondheid gekoppeld was dan FW conflict. Verder kon uit de tweede studie gesteld worden dat tijd gerelateerde facilitatie leidde tot lagere niveaus van BMI en cholesterol en zouden werknemers minder afwezig zijn van hun werk. Dit laatste gold ook voor gedragsmatige facilitatie van WF. Vooral tijd en energie gerelateerde facilitatie was gelinkt met minder ziekte en verbeterde gezondheidsindicatoren. FW facilitatie was daarnaast ook nog een positief gelinkt met verbeterde werkprestatie. Dit gold ook voor tijdsgerelateerde facilitatie. Het gaat bij alles om de subjectieve beleving van facilitatie of conflict van de werknemers en hoe dit de objectieve indicatoren van gezondheid en prestatie kan verbeteren of verslechteren. Men moet hier dus in de praktijk ook op letten en ervoor zorgen dat er bijvoorbeeld progamma’s voor de werknemers zijn die ervoor zorgen dat werk en familie goed op elkaar aangepast kunnen worden.

Conclusies

Er is bewijs gevonden door een link tussen het subjectieve werk-familie conflict en de facilitatie die men ervaart en de objectieve uitkomsten van de organisatie. In de eerste studie werd aangetoond dat wanneer er conflict bestaat tussen werk en familie dit een negatieve invloed heeft op de gezondheid van werknemers, terwijl wanneer deze relatie juist positief is, dit ook goed is voor de gezondheid. In de tweede studie werd aangetoond dat een goede relatie tussen werk en familie ook leidt tot minder ziekte afwezigheid en betere prestatie van de werknemers over de tijd heen. Dit is dus zowel voor de werknemer als voor de organisatie goed. Het is dus aan de organisatie om ervoor te zorgen dat er een goede fit bestaat tussen werk en familie.

Boundary Management in action: A diary study of students' school-home conflict - Van Steenbergen, Ybema & Lapierre - 2018 - Artikel

Boundary Management in action: A diary study of students' school-home conflict - Van Steenbergen, Ybema & Lapierre - 2018 - Artikel

BulletPoints

  • Een van de gevolgen van de nieuwe informatietechniek is dat er een andere grens ontstaat tussen werklevel en thuisleven. Steenbergen et al. (2017) onderzochten boundary management enactment (BME) of zelfregulatie. Hierbij werd de balans tussen school -en thuisleven gemeten samen met de voorkeur voor een balans.

  • Een werk-familie conflict wordt omschreven als een conflict waarbij de gezamenlijke rol van zowel werk als familieleven niet verenigbaar zijn. Dit resulteert in het moeilijker meedoen in een van de twee rollen. In beide richtingen, werk-familie of familie-werk levert dit negatieve resultaten op voor de persoon. Een slechte segregatie kan leiden tot slechtere werkprestaties, negatieve gezondheid, depressie en een burn-out.

  • Volgens dit onderzoek lijkt de beste strategie voor studenten het segregeren van school -en thuisleven te zijn. Studenten zouden baat hebben bij segmentatietraining om te leren grenzen te stellen tussen schoolleven en thuisleven. Studenten die in grotere mate segmentatie tussen school -en thuisleven toepasten ervaarden minder conflict.


Wat was het doel van de studie?

Nieuwe technologieën stellen studenten in staat om continu verbonden te zijn met familie, andere studenten en hun studiemateriaal. Een van de gevolgen van de nieuwe informatietechniek is dat er een andere grens ontstaat tussen werklevel en thuisleven. Steenbergen et al. (2017) onderzochten boundary management enactment (BME) of zelfregulatie. Hierbij werd de balans tussen school -en thuisleven gemeten samen met de voorkeur voor een balans. Deze balans werd gemeten door een schaal te gebruiken die liep van segmentatie tot integratie. Onderzocht werd of school-naar-huis conflicten of huis-naar-school conflicten invloed hadden op schoolprestaties, tevredenheid met het leven thuis en school-thuis balans. Er werd ook gekeken of voorkeur voor integratie of segregatie invloed had op het BME van de studenten.

Welke hypothesen werden onderzocht in de studie?

Een werk-familie conflict wordt omschreven als een conflict waarbij de gezamenlijke rol van zowel werk als familieleven niet verenigbaar zijn. Dit resulteert in het moeilijker meedoen in een van de twee rollen. In beide richtingen, werk-familie of familie-werk levert dit negatieve resultaten op voor de persoon. Een slechte segregatie kan leiden tot slechtere werkprestaties, negatieve gezondheid, depressie en een burn-out. Dit lijkt niet alleen te gelden voor werk en familie, maar ook voor studenten die de balans tussen school en thuis moeten handhaven. BME, ofwel gedragsstrategie kan gemeten worden om te onderzoeken wat personen doen, welke strategieën ze gebruiken en hoe ze grenzen stellen -en organiseren. Mensen creëren deze grenzen om het leven simpeler te maken.

Om dit te onderzoeken werd een dagboek studie uitgevoerd onder Nederlandse studenten. De hypothesen waren day-level hypothesis, waarbij dagelijks de variaties in onderzochte variabelen werd gemeten. Ook werden person-level hypothesis toegepast waarbij de onderzoekers in staat zijn te onderzoeken of werkprestatie en tevredenheid gerelateerd is aan segregatie of integratie. De hypothesen waren de volgende:

  1. Studenten de hun school -en thuisleen integreren ervaren meer conflict dan studenten die het segmenteren (person level).

  2. Studenten ervaren meer thuis-school conflict en school-thuis conflict op dagen wanneer school en thuis meer worden geïntegreerd (day level).

  3. De positieve relatie tussen de mate van integratie, school-thuis conflict de voorkeur voor segmentatie is sterker voor studenten die de voorkeur hebben schoolleven en thuislevel te scheiden (person level).

  4. De positieve relatie tussen dagelijkse integratie en school-thuis conflict is sterker voor studenten die segmentatie prefereren (day level).

  5. Thuis-school en school-thuis conflicten mediëren die negatieve relatie tussen integratie en uitkomsten zoals tevredenheid en prestaties (person level).

  6. Dagelijkse thuis-school en school-thuis conflicten mediëren de negatieve relatie tussen dagelijkse integratie en schoolprestaties en tevredenheid in het dagelijks level (day level).

Welke methode werd toegepast?

Er deden 122 studenten mee aan het onderzoek. De deelnemers werd gevraagd gedurende vijf dagen een online dagelijkse vragenlijst in te vullen over school-thuis en thuis-school conflicten en ervaringen. Deelnemers vulden de vragenlijsten online in die ontvangen werden van de onderzoekers via e-mail. Boundary management preference werd gemeten door de Preference for Segmenting School from Home vragenlijst (PSSH). De mate van integratie werd gemeten door schaal bestaande uit drie items, ontwikkeld door Desrochers, Hilton and Larwood (2005). Thuis-school conflict en school-thuis conflict werd gemeten in de vragenlijst met vier en vijf vragen over de balans tussen thuis en school. Verder werd met de vragenlijst de tevredenheid over het thuisleven en schoolprestaties gemeten. De data werd onderzocht in SPSS.

Wat waren de resultaten?

Het resultaat was dat studenten meet school-thuis en thuis-school conflicten ervaarden wanneer zij meer integreerden in het schoolleven, in tegenstelling tot wanneer schoolleven en thuisleven werd gesegregeerd. Integratie op school was gerelateerd aan lagere schoolprestaties, tevredenheid met het thuisleven en een slechtere balans. De gevonden associaties werden gemedieerd door het toenemende effect van conflict tussen school -en thuisleven. De voorkeuren van de studenten voor een van de twee had geen effect op het resultaat.

Wat concluderen de onderzoekers?

Volgens dit onderzoek lijkt de beste strategie voor studenten het segregeren van school -en thuisleven te zijn. Studenten zouden baat hebben bij segmentatietraining om te leren grenzen te stellen tussen schoolleven en thuisleven. Studenten die in grotere mate segmentatie tussen school -en thuisleven toepasten ervaarden minder conflict. Wanneer studenten op persoonlijk niveau integreerden met school, werd een hogere mate van thuis-school conflict waargenomen. Dit leidde tot slechtere schoolprestaties. Echter, er werd geen resultaat gevonden voor school-thuis conflict, integratie of segmentatie heeft invloed op de mate van conflict tussen school en thuis in beide kanten, maar alleen school-thuis conflict had invloed op schoolprestaties. De conclusies van de onderzoekers komen overeen met eerder onderzoek van Park & Sprung (2015). Dit is wel de eerste studie geweest die de invloed van voorkeur voor segmentatie heeft gemeten.

De theoretische contributie van deze studie is dat rollenscheiding de geadviseerde strategie is wanneer het aankomt op het stellen van grenzen tussen thuis -en schoolleven. Dit zorgt voor meer tevredenheid met het thuisleven en betere prestaties in het schoolleven. De praktische implicatie is dat het belangrijk is studenten te onderwijzen over werk gerelateerde attitudes. Door studenten een functionele attitude aan te leren in de cruciale tijd voor ontwikkeling zou dit ervoor kunnen zorgen dat thuis-werk en werk-thuis conflicten inclusief alle negatieve consequenties kunnen worden verminderd.

Wat zijn de beperkingen van deze studie?

De eerste beperking van het onderzoek is dat er slechts single-item vragenlijsten werden gebruikt voor tevredenheid en balans. Dit werd gedaan om de moeite de vragenlijst in te vullen te verminderen voor participanten. Ten tweede de deelname in betaald werk door studenten werd niet meegenomen in het onderzoek. De derde tekortkoming is dat de invloed van geslacht niet kan worden gemeten. De sample bestond voornamelijk uit vrouwen, dus de rol van geslacht kan niet worden onderzocht. Als laatste werd gedacht dat voorkeur van de studenten voor integratie versus segregatie stabiel zouden zijn. Deze voorkeuren werden daarom maar een keer gemeten, terwijl de kans bestaat dat deze variëren over tijd.

TentamenTickets

  • Zorg dat je weet wat het verschil is tussen boundary management enaction (BME), school-thuis -en thuis-school conflicten. Wat is de invloed van BME op conflict en de invloed van conflict op andere variabelen zoals schoolprestaties en tevredenheid met het thuisleven.

  • De onderzoekers vonden dat segmentatie een betere strategie is voor studenten wanneer het aankomt op het scheiden van thuis -en schoolleven. Kun je uitleggen waarom dit zo is?

  • Zorg dat je een aantal van de tekortkomingen van de studie kunt noemen en wat de tekortkoming voor invloed heeft gehad op het resultaat van de studie. Hoe kan dit in de toekomst beter worden aangepakt?

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Psychology Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer