Tentamenticket Inleiding Strafreccht

• Bron: wie ben jij, hoe kom je aan deze ticket, en wanneer heb je dit opgeschreven?
- Naam:
o Quinton Verbon
- Hoe ik aan deze ticket gekomen ben:
o Mail- en belcontact met Joho
• Vak: hoe heet dit vak? Bij welke studie wordt dit gegeven, welk jaar en welk blok?
- Vak:
o Inleiding Strafrecht
- Studie
o Rechtsgeleerdheid
- Jaar:
o Bachelor jaar 1
- Blok:
o Blok 2
• Vorm: is het een open tentamen, multiple choice, is het een casustentamen of juist een essayvorm? En hoe is het dan handig om voor het tentamen te leren?
- Soort tentamen:
o Casustentamen
- Manier van leren:
o Aandachtig aantekeningen maken tijdens de hoorcolleges en werkgroepen
o Goed de reader met relevante jurisprudentie bestuderen
o Goed leren waar in het Wetboek van Strafrecht de wetgeving die aansluit op een specifieke casus vindbaar is
o Oefententamens maken
• Competentie: wat leer ik vakspecifiek van dit vak, waar ik in mijn verdere carriere wat aan zou kunnen hebben?
- Wat leer je vakspecifiek van dit vak?
o De werking van het Nederlandse strafstelsel
o Een maatschappelijk perspectief op het strafrecht (en waarom er gestraft wordt)
o Beide elementen zijn toe te passen wanneer je daadwerkelijk in een situatie terecht komt waarbij een strafbaar feit is gepleegd (en op de langere termijn als bijvoorbeeld strafrechtadvocaat of rechter)
• Competentie: welke competenties leer ik aan van dit vak?
- Visie
- Resultaatgerichtheid
- Overtuigingskracht
- Analytisch vermogen
- Oordeelsvorming
- Omgevingsbewustzijn

• Inzicht:
• Inzicht:
◦ hoe leer je dit vak het beste? Schema's maken? Of zelf samenvattingen? Of sheets stampen, of post-its in boeken? Of... wat dan ook mogelijk is... the sky is the limit hier
- Dit vak leer je het beste door goed naar de relevante arresten te kijken. Hierin staat veel wetgeving die later weer terugkomt in tentamens. Om hier vast mee te oefenen is het goed om veel oefententamens/werkgroepopdrachten te behandelen. Veel stof kan echter erg taai zijn om te bestuderen, dus is het handig om goed op te letten bij de hoorcolleges en werkgroepen, waar de betreffende onderwerpen in een maatschappelijke context worden geplaatst.
◦ bouwt dit vak voort op eerder opgebouwde kennis en wordt die kennis ook van je geëist bij dit vak?
- Dit is een inleidend vak; het betreft dus uitsluitend nieuwe kennis.
◦ Is dit vak makkelijker te halen met voorkennis die niet van je wordt geëist door de docent? Zo ja, welke voorkennis? Het nieuws volgen en kranten lezen is vaak handig, maar ook het herhalen van inleidende vakken kan handig zijn, of het kijken van bepaalde documentaires, het doornemen van websites waar algemene informatie op staat of het bekijken van filmpjes op internet kunnen ook enorm helpen – of totaal wat anders: dit verschilt van docent op docent en van vak op vak.
- Het volgen van het nieuws en het lezen van kranten helpt bijzonder goed bij materieel strafrecht. Het helpt als je enige kennis hebt van grote strafzaken uit de Nederlandse geschiedenis.

• Leren:
◦ wat zijn belangrijke onderwerpen in dit vak? komen die vrijwel zeker terug op het tentamen?)
- Belangrijk onderwerpen zijn onder andere de persoon van de verdachte (en wie er tot aanhouding bevoegd is), de verschillende gradaties van opzet en schuld en de geldigheid van opgelegde straffen.
◦ Wat zijn de belangrijke begrippen / arresten in dit vak? (komen die vrijwel zeker terug op het tentamen?)
- Ieder arrest waar uitdrukkelijk naar verwezen is in de hoorcolleges, is relevant.
◦ Hoe komt dit terug op het tentamen? Is het stampen geblazen, of moet je ze kunnen toepassen of uitleggen?
- Het is bij dit vak vooral zaak om toe te passen. Wel is het zo dat je met stampen sneller wetten en arresten kunt vinden/ze sneller aan de casussen die je op het tentamen voorgeschoteld krijgt kunt linken.
• College:
◦ Zijn de colleges belangrijk om het tentamen te halen, of zijn ze meer een samenvatting van het boek?
- De colleges zijn zeer belangrijk, omdat ze niet alleen het boek samenvatten, maar ook nog veel actuele, maatschappelijk relevante voorbeelden bevatten (waarvan in het boek minder sprake is).
◦ Zijn er sheets? En zijn die handig om te leren voor het tentamen?
- De sheets zijn goed om even snel door te nemen, maar zonder de bijbehorende colleges te hebben gevolg zijn ze vaak wat vaag.
◦ Welke typen college zijn er (hoorcolleges, werkgroepen, casuscolleges, responsiecollege, enzovoorts) en zijn die van belang om het tentamen te halen? Zo ja, welke colleges zijn dan specifiek van belang en waarom?
- Hoorcolleges zijn belangrijk voor de maatschappelijke plaats van het strafrecht (hierdoor spreekt de stof meer tot de verbeelding en is deze makkelijker te bestuderen).
- Werkgroepen zijn belangrijk om uitleg te krijgen over de manier waarop casussen opgelost dienen te worden.
• Vragen
◦ voorbeeldvragen (liefst uit oude tentamens en oefenpakketten)

  • HIERONDER VOLGT EEN OEFENTENTAMEN INCLUSIEF ANTWOORDEN VAN INLEIDING STRAFRECHT. EEN ANDER OEFENTENTAMEN IS TE VINDEN OP BLACKBOARD.

Willem Pompe Instituut Naam:
voor Strafrechtswetenschappen Studentnummer:
Boothstraat 6, Utrecht
Paraaf surveillant:

Deeltoets B – Inleiding Strafrecht 2013-2014, periode 2

Tijd: Maandag 16 december 2013, 10.00-12.00 uur
Plaats: Jaarbeurs, hal 3

Instructie:
1. Deze toets bestaat uit vier pagina’s, inclusief dit voorblad, en omvat:
- Deel A: drie vragen naar aanleiding van een in drie delen onderverdeelde casus (max. 60 punten);
- Deel B: twee algemene vragen over de studiestof (max. 40 punten).

  1. Schrijf met een zwarte of blauwe pen en in ieder geval niet met een potlood.

  2. Gebruik de bijgevoegde gelinieerde vellen als antwoordvel. Schrijf geen antwoorden op deze toets. Voorzie ieder vel duidelijk van:

    • Uw naam, voorletter(s) en registratienummer;
    • De datum van de toets.
  3. Houd een kantlijn aan van vijf centimeter.

  4. Bij de toets mag u alleen gebruikmaken van de jurisprudentiereader Inleiding Strafrecht 2013-2014 en wetteksten. Losse materialen, de literatuurreader Inleiding Strafrecht 2013-2014 en via Blackboard verstrekte stukken mogen niet worden gebruikt.

  5. U dient de vragen in goed Nederlands en uitdrukkelijk gemotiveerd te beantwoorden met behulp van relevante wetgeving en jurisprudentie. Indien niet anders is vermeld, dient u de vragen naar geldend recht te beantwoorden.

  6. Wetteksten en jurisprudentiereader mogen conform het Reglement examencommissie bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid uitsluitend onderstrepingen, markeringen, toevoe-gingen van wetsartikelnummers en rechtspraakvindplaatsen bevatten.

  7. De uitslag van de toets is te zijner tijd via Blackboard en Osiris te raadplegen. Er worden geen telefonische mededelingen gedaan over de uitslag van de toets.

  8. Raadpleeg Blackboard waarop te zijner tijd datum, tijd en organisatie van de inzage- en nabesprekingsbijeenkomst worden bekendgemaakt.

  9. Cursusevaluatie: u wordt per e-mail benaderd met het verzoek om een online evaluatie-formulier over de cursus Inleiding Strafrecht 2013-2014 in te vullen. Uw mening over de cursus is van groot belang; daarom wordt u van harte uitgenodigd dit formulier in te vullen.

  10. Mits geparafeerd door de surveillant, vormt dit voorblad uw bewijs van deelname aan deze toets. De paraaf wordt gezet bij het inleveren van de toets.

Veel succes!
Inleiding Strafrecht 2013-2014, periode 2
Deeltoets B, 16 december 2013, 10.00-12.00 uur, Jaarbeurs, hal 3

Deel A: Casus iPhones te koop!
(maximaal 60 punten)

Deel I
De politie krijgt op 11 januari 2013 een melding dat op een parkeerterrein bij de Jaarbeurs in Utrecht al enige tijd een auto – met daarin een persoon – staat. Dit parkeerterrein staat bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons en dergelijke worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Guiseppe Tigliomo, die enkele jaren geleden al een keer is veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).
Politieagenten Jansen en Hijmans gaan op het parkeerterrein kijken en treffen daar de auto aan met op de bijrijderstoel een man. Jansen klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, valt het oog van Jansen op een doos met iPhones die op de grond staat. Aan de hand van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Jansen vast dat de man Guiseppe Tigliomo is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Zit u op iemand te wachten of zo?”, vraagt Jansen. “Dat klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een iPhone via Markt-plaats heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn maat heeft die telefoon gestolen en dat zult u wel niet zomaar laten passeren, neem ik aan.”

Vraag 1 (20 punten)
a. Is Guiseppe, voordat politieagent Jansen hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?
b. Had politieagent Jansen aan Guiseppe de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stel-de?

Deel II
Guiseppe wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr).

De tenlastelegging luidt als volgt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 11 januari 2013 in de ge-meente Utrecht, nabij de Jaarbeurs, een iPhone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die iPhone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2 (25 punten)
a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?
b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III
De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Guiseppe gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij de Jaarbeurs mag komen en geen iPhone voor-handen mag hebben. De advocaat van Guiseppe betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3 (15 punten)
Beoordeel het betoog van de advocaat.

Deel B: Algemene vragen over de studiestof
(maximaal 40 punten)

Vraag 1 (20 punten)
a. Uit welke drie componenten bestaat voorwaardelijk opzet? Bespreek deze componenten.
b. Hoe moet in concrete gevallen worden bewezen dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld?

Vraag 2 (20 punten)
In welk(e) opzicht(en) verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februa-ri 1971, NJ 1971, 385) van dat van het hof? Betrek in uw antwoord de gebruikte interpretatieme-thoden.

Inleiding Strafrecht 2013-2014 – Deeltoets B – Standaardantwoorden

Deel A: Casus iPhones te koop!

Vraag 1a (12 punten)
Om vast te stellen of sprake is van een verdachte, komt het aan op een analyse van de relevante feiten en omstandigheden in het licht van de criteria die besloten liggen in artikel 27 lid 1 Sv. Blijkens die bepaling moet het gaan om een persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Hierin liggen drie eisen besloten: i) het moet gaan om een persoon ten aanzien van wie, ii) er een redelijk vermoeden van schuld is, iii) aan een strafbaar feit.
i) Jansen heeft gezien dat op de grond voor de bijrijderstoel – waar Guiseppe Tigliomo wordt aangetroffen – een doos met iPhones staat. Nu het gaat om een doos met iPhones die bij Guiseppe Tigliomo wordt aangetroffen, is duidelijk dat Guiseppe Tigliomo de persoon is die wordt vermoed een strafbaar feit te hebben gepleegd.
ii) Het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld houdt in dat ook anderen dan in casu Jansen rede-lijkerwijs uit de feiten en omstandigheden tot de conclusie zouden (kunnen) komen dat de persoon in kwestie zich vermoedelijk heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Het moet dus gaan om een ob-jectief vermoeden. Dat is hier het geval. Op het moment dat Guiseppe Tigliomo uitstapt, valt het oog van Jansen op een doos iPhones die op de grond voor de bijrijderstoel staat, waar Guiseppe Tigliomo zat. Het parkeerterrein staat bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons en dergelijke wor-den verhandeld. Bovendien blijkt Guiseppe Tigliomo – aan de hand van zijn identiteitsbewijs wordt vastgesteld dat hij dat is – enkele jaren geleden al een keer is veroordeeld voor heling.
[Deze casus vertoont gelijkenis met die in het arrest ‘Zeedijk’ (HR 6 december 1983, NJ 1984, 442), in de zin dat ook daar de plaats waar de verdachte (met negers) werd aangetroffen mede redenge-vend was voor het kunnen aanmerken van een persoon als verdachte. De betreffende politieman wist uit ervaring en door bekendheid ter plekke dat er een grote kans was dat drugs werden verhandeld, als buitenlandse blanken en negers in de omgeving Zeedijk-Damrak met elkaar contact hadden. Deze ca-sus onderscheidt zich daarentegen van die in het arrest ‘Hollende kleurling’ (Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978, 601), in de zin dat de enkele omstandigheid dat verbalisanten een kleurling hard zagen kopen, komende uit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdo-vende middelen bekend staand café, volgens het hof niet voldoende was voor een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.]
iii) Alleen gedragingen die door de wetgever uitdrukkelijk zijn aangemerkt als strafbaar feit, zijn strafbaar. In artikel 416 Sr is opzetheling strafbaar gesteld. Uit de feiten en omstandigheden – het aantreffen van de doos met iPhones in een auto op een parkeerterrein dat bekend staat als een plek waar regelmatig gestolen waar wordt verhandeld – kan worden afgeleid dat het hier gaat om een verdenking van opzet-heling.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat Guiseppe is te beschouwen als ver-dachte.

Vindplaatsen: Corstens/Borgers, p. 75-77 (literatuurreader); HC week 47/48.

Vraag 1b (8 punten)
De cautieplicht is neergelegd in artikel 29 lid 2 Sv en vereist dat een verdachte voorafgaand aan een ver-hoor wordt medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Hieruit volgen twee vereisten: i) een ver-dachte en ii) een verhoorsituatie.
Het antwoord op vraag 1a maakt duidelijk dat Giuseppe is te beschouwen als verdachte.
Als verhoor worden beschouwd ‘alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aange-merkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’. Politieagent Jansen is een opsporingsambtenaar in de zin van artikel 141sub b Sv. Zoals gezegd, is Guiseppe aangemerkt als ver-dachte. De door politieagent Jansen gestelde vraag ziet echter niet op de betrokkenheid van Giuseppe bij een geconstateerd strafbaar feit (opzetheling). Dat betekent dat geen sprake is van een verhoorsituatie.
Politieagent Jansen had dus niet aan Guiseppe de cautie moeten geven.

Vindplaats: Corstens/Borgers, p. 269-270 (literatuurreader).

Vraag 2a (10 punten)
De dagvaarding heeft drie functies: i) het oproepen van de verdachte door het Openbaar Ministerie om op een bepaalde tijd voor een bepaalde rechter te verschijnen, ii) het informeren van de verdachte over enkele processuele rechten, waaronder het recht om getuigen te doen oproepen en het eventuele recht op de toe-voeging van een raadsman en iii) de tenlastelegging van het feit waarvoor de verdachte ter verantwoording wordt geroepen (verreweg de meest essentiële functie).

Vindplaatsen: SMM, p. 265-266; HC week 48/49.

Vraag 2b (15 punten)
Artikel 261 lid 1 Sv bepaalt dat de dagvaarding behelst een opgave van het feit dat wordt ten laste gelegd, met vermelding van het tijdstip waarop en de plaats waar het feit zou zijn begaan. Daarnaast dienen de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld, te worden vermeld. Lid 2 bepaalt dat de dag-vaarding voorts de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan, vermeldt. De ratio van een en an-der is dat het voor de verdachte duidelijk is waarvan hij wordt verdacht, zodat hij zijn verdediging kan in-richten.
De casus vertoont gelijkenis met het arrest ‘Onduidelijke tenlastelegging’ (HR 28 juni 1984, NJ 1984, 41). Hierin werd onder andere ten laste gelegd dat de verdachte – een opkoper van fietsen – ‘in of omstreeks de maand mei 1982, in de gem. Hengelo (O), opzettelijk een fiets welke door (…) misdrijf ver-kregen was heeft gekocht’. De Hoge Raad oordeelde de tenlastelegging in strijd met artikel 261 lid 1 Sv, omdat de tenlastelegging geen gegevens bevatte waaruit zou kunnen volgen welke fiets werd bedoeld of van wie en voor welke prijs de verdachte die fiets zou hebben gekocht. Kortom, het was voor de verdachte niet duidelijk om welke fiets het ging.
Is het in het onderhavige geval voor de verdachte duidelijk waarvan hij wordt verdacht? Met andere woorden, maakt de term ‘iPhone’ in samenhang met het tijdstip (omstreeks 11 januari 2013) en de plaats (nabij de Jaarbeurs) aan Guiseppe duidelijk welk strafbaar feit hem wordt ten laste gelegd? In tegenstelling tot de zaak in het arrest ‘Onduidelijke tenlastelegging’ waar het ging om een opkoper van fietsen, gaat het hier niet om iemand die zich beroepsmatig met telefoons bezighoudt. Daarnaast is in de casus het tijdstip beperkt: ongeveer één dag tegenover ongeveer één maand in het arrest. Datzelfde geldt voor de plaats: na-bij de Jaarbeurs tegenover de gemeente Hengelo. Resteert dat in de auto van Guiseppe een doos met iPho-nes is aangetroffen. Uit de casus wordt niet duidelijk of Guiseppe al meerdere iPhones heeft verkocht. Als dat laatste niet het geval is, is de tenlastelegging voldoende duidelijk en maakt het verweer van de raads-man geen kans van slagen. Zou Guiseppe meerdere iPhones hebben verkocht, dan is de kans aanwezig dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is, maar dat is zonder nadere gegevens niet (goed) te beoorde-len.

Vindplaatsen: SMM, p. 266; HR 28 juni 1984, NJ 1984, 41 (Onduidelijke tenlastelegging); HC week 48/49.

Vraag 3 (15 punten)
De rechter die tot een voorwaardelijke veroordeling komt, moet een proeftijd vaststellen die in beginsel ten hoogste drie jaar mag bedragen (artikel 14b lid 2 Sr). Een proeftijd van twee jaar is dus niet te lang. Het betoog van de raadsman snijdt dan ook geen hout.
Bij toepassing van een voorwaardelijke (gevangenis)straf kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld (artikel 14c lid 2 Sr). Op grond van sub 6 kan als bijzondere voorwaarde worden gesteld een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden. De bijzondere voorwaarde dat Guiseppe niet op de parkeerplaats bij de Jaarbeurs mag komen, is onder sub 6 te brengen. Het betoog van de raadsman dat deze voorwaarde ontoelaatbaar is, omdat de wet (of jurisprudentie) hierin niet voorziet, maakt dus ook geen kans.
In het arrest ‘Bijzondere voorwaarde’ (HR 26 november 1968, NJ 1970, 123) is bepaald dat bijzon-dere voorwaarden moeten strekken ter bevordering van goed levensgedrag (ter voorkoming van strafbaar gedrag) of moeten betreffen een gedraging waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid moet worden gehouden geacht (ziet met name op naweeën van het delict). De bijzondere voorwaarde dat Guiseppe geen iPhone voorhanden mag hebben, strekt niet ter bevordering van goed le-vensgedrag (ter voorkoming van strafbaar gedrag). Ook valt niet waarom Guiseppe hiertoe uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid moet worden gehouden geacht. Het betoog van de raadsman dat deze voorwaarde ontoelaatbaar is, omdat de (wet of) jurisprudentie hierin niet voorziet, heeft zeker kans van slagen.

Vindplaatsen: artikel 14b en 14c Sr; HR 26 november 1968, NJ 1970, 123 (Bijzondere voorwaarde).

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1a (7 punten)
Voorwaardelijk opzet is één van de gradaties van opzet en vormt tevens de ondergrens van opzet. De per-soon die handelt met voorwaardelijk opzet, aanvaardt bewust de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Voorwaardelijk opzet omvat een drietal componenten: de risicocomponent, de kenniscompo-nent en de wilscomponent. De risicocomponent verwijst naar de grootte van de kans op het intreden van het gevolg; die moet aanmerkelijk zijn. Van die kans moet de verdachte zich bewust zijn geweest, hij moet er wetenschap van hebben gehad; dit is de kenniscomponent. De wilscomponent behelst dat de aanmerke-lijke kans dat het gevolg intreedt, is aanvaard oftewel op de koop toe is genomen.

Vindplaatsen: SSM, p. 100-103; HC week 46/47.

Vraag 1b (13 punten)
Het bewijs van opzet is makkelijk te leveren, als de verdachte bekent willens en wetens te hebben gehan-deld, dus, het gevolg van zijn gedraging ook te hebben gewild. Los van de verklaring van de verdachte wordt gekeken naar de aard van de gedraging (objectiveren) en naar wat een normaal mens weet en denkt (normativeren). Of opzet dan kan worden bewezen, hangt af van de benadering die men kiest: wil men aansluiten bij de intentie van de dader of niet. De Hoge Raad in het Spookrijder-arrest: ‘Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Be-paalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard’.

Vindplaatsen: SMM, p. 61-62 en 108; HR 5 december 2006, NJ 2006, 663 (Spookrijder).

Vraag 2 (20 punten)
In het arrest ‘Kraken I’ (HR 2 februari 1971, NJ 1971, 385) is de vraag naar de betekenis van het bestand-deel ‘in gebruik’ in artikel 138 Sr aan de orde.
De Hoge Raad meent dat de wetsgeschiedenis te onduidelijk is om, zoals het hof heeft gedaan, het begrip ‘in gebruik’ uit te leggen als verwijzend naar de rechthebbende van de woning. De Hoge Raad komt tot uitleg van het begrip ‘in gebruik’ door hantering van een (combinatie van een) teleologische en een grammaticale interpretatie: artikel 138 Sr, voor zover betrekking hebbend op woningen, beoogt in het bij-zonder het huisrecht te beschermen; daarom kunnen de woorden ‘in gebruik’ slechts worden verstaan als ‘feitelijk als woning in gebruik’ (teleologische interpretatie), hetgeen, zo vervolgt de Hoge Raad, in over-eenstemming is met het normale spraakgebruik (grammaticale interpretatie).
Het hof geeft aan het begrip ‘in gebruik’ de betekenis van ‘beschikken over’. Het hof oordeelt dat het normale spraakgebruik hieraan niet in de weg staat (grammaticale interpretatie). Bovendien is dit ook niet in strijd met de wetsgeschiedenis (wetshistorische interpretatiemethode). Het hof geeft namelijk aan dat de commissie van rapporteurs ten aanzien van het oorspronkelijk regeringsontwerp van het huidige artikel 138 Sr heeft betoogd dat de rechtsgrond van het in dit artikel omschreven misdrijf is de bescher-ming van het recht op de woning tegen mensen die zich daarin zonder recht bevinden, dat de commissie aan de woorden ‘bij een ander in gebruik’ de betekenis heeft gegeven van ‘waarover een ander de beschik-king heeft’ en dat de regering de opvatting dat de woning niet behoefde te zijn bewoond, heeft onderschre-ven.
De extensieve grammaticale en wetshistorische interpretatie van het hof wordt door de Hoge Raad afgewezen ten gunste van een teleologische en grammaticale, waarmee tot een restrictieve interpretatie wordt gekomen.

Vindplaats: HR 2 februari 1971, NJ 1971, 385 (Kraken I).

Comments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.