Plastic boodschappentasje - Arrest

Plastic boodschappentasje (HR 29-09-1981, NJ 1982, 258)

Casus

Twee politieagenten zien de hen bekende junk Raymond P. op 29 maart 1978 om 13.30 u in de Spuistraat te 's-Gravenhage lopen. Raymond P droeg een plastic tas bij zich. De twee agenten liepen naar hem toe. Het daarop volgende gesprek stond als volgt in het p.v. gerelateerd 'op onze vraag wat zich in de tas bevond antwoordde hij dat hij vier boeken hij zich droeg,  wij; verbalisanten, vroegen hem waar hij die boeken had gekocht Raymond P. antwoordde ons dat hij de vier boeken, die hij bij zich droeg, even tevoren bij twee boekwinkels had gestolen.' Vervolgens werd Raymond P. aangehouden ter zake van diefstal.

Hoge Raad

Alléén aan een verdachte moet de mededeling ex art 29 lid 2 Sv worden gedaan. Verdachte is diegene te wier aanzien een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 lid 1 Sv aanwezig wordt geacht. De omstandigheid dat de agenten de hun bekende Raymond P. zagen lopen met een plastic tas, gaf hen: wel aanleiding om naar Raymond P. toe te gaan en hem voormelde vragen te stellen maar werd door hen niet zonder meer beschouwd als een omstandigheid waaruit een redelijk vermoeden van schuld conform art 27 lid 1 Sv voortvloeide. Pas nadat Raymond P. op de tweede vraag had geantwoord dat hij de boeken had gestolen, werd hij als verdachte in de zin van art 27 Sv aangemerkt en had hem de mededeling ex art. 29 lid 2 moeten worden gedaan. Elke verdere vraag moet immers als vraag van verhoor worden aangemerkt.

Cruciale overweging: kolom 6 r. 6 v.b. t/m r 32 v.b. en r.o. 6.2.2. en 6.2.3.

De cautieplicht geldt zowel voor de opsporingsambtenaar als de (zittings)rechter. Uit het arrest plastic boodschappentasje blijkt dat niet snel wordt aangenomen dat iemand verdachte is. Dat heeft het voordeel dat er ook niet al vroeg dwangmiddelen kunnen worden toegepast. Echter alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit worden als verhoor beschouwd en dan geldt de cautieplicht.

Het enkel vragen naar de personalia wordt door de HR niet als verhoor gezien. Mocht de ambtenaar vergeten de cautie te geven dan mag de door de verdachte afgelegde verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt, tenzij blijkt dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, b.v. als hij deskundig is op het gebied van het strafrecht.

Art 30 lid 1 Sv geeft de verdachte het recht op interne openbaarheid, echter indien het onderzoek dit vordert kan kennisneming van bepaalde processtukken de verdachte onthouden worden. (art. 30 lid 2 Sv) Te denken valt hier aan het beïnvloeden van getuigen door de verdachte. Er kan bezwaar gemaakt worden tegen een dergelijke onthouding (art 32 Sv), terwijl art. 31 Sv aangeeft welke processtukken zonder beperking ingezien mogen worden (met een beperking in sub b). Art. 33 Sv geeft aan wanneer alle beperkingen vervallen. Tenzij het belang van het onderzoek het verbiedt heeft de verdachte het recht om op zijn verzoek gehoord te worden. (art 35 Sv) De verdachte kan gehoord worden als opsporingsmethode en als procespartij.

Het verhoor wordt mogelijk gemaakt doordat de opsporingsambtenaren over dwangmiddelen kunnen beschikken, zoals het ophouden voor verhoor (art 61 Sv) en de inverzekeringstelling (art 57 Sv). Echter alles wat de strekking heeft verklaringen van de verdachte te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid zijn afgelegd is ontoelaatbaar. (art 29 lid 1 Sv). De verdachte mag op generlei wijze worden gedwongen om tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen. (art 14 lid 3 onder g IVBP). De stelling dat niemand mag worden gedwongen aan zijn eigen veroordeling mee te werken, (nemo tenetur prodere se ipsum) als zou dat een uitgangspunt van Nederlandse strafrechtspleging zijn is echter onjuist.

De artt. 29 Sv en 14 lid 3 sub g IVPB betreffen de mondelinge communicatie. Art. 6 EVRM gaat mogelijk verder. In de zaak Funke (EHRM 25-2-1993 NJ 1993:485 verplicht), werd het op straffe van een dwangsom moeten verstrekken van documenten door iemand die wordt verdacht van het overtreden van regels betreffende financiële transacties met het buitenland, zonder nadere redengeving als strijdig met art 6 lid 1 EVRM geoordeeld.

 

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.